Zondag 30 Juni 1907.
51 e Jaargang. No. 4209.
TWEEDE BLAD.
OOM PIET.
xcv.
FEUILLETON.
"Van
an zijn
Uit Den Iiaag teruggekeerd, en mijn boel uitgepakt
en geordend hébbende, zou iemand, op mijn kamer
komend en ziende wat daar te zien is, mij kunnen
verdenken van betrokken te zijn in det „V r e d e s b e w e-
ging," want mijn heele tafel ligt vol vredespapieren
van de „Courrier de la Conférence" af, die de zaak
ernstig js toegedaan, tot „De Wapens neer" (1.)
toe, die de zaak ernstig, soms bitter bestrijdt. Ik ver
oorloofde mij de weelde een portret te koopen ivan
la Baronne B e r t h a v o n S 11 n e r, schrijfster
van het beroemd geworden boek „D ie W a f f e n n i e-
d e r", waarvoor zij den N o b e 1 p r ij s (2) ver
wierf en die nu des Maandags en des Donderdags
op afternoon-teas haar denkbeelden over den oorlog
in besloten kring uitspreekt. Zij is „la patronnespi-
rituelle de la Conference de La Haye,"
zoo zegt het blad, dat door William Stead geredi
geerd wordt en nu dagelijks in den Haag verschijnt.
Het blad zegt verder, dat kreten van ontzetting, woor
den van spot en medelijdend schouder-ophalen de eer
ste antwoorden geweest zijn „op de klanken der kla
roen door Bertha von Süttner gestoken." Maar niet
temin .is haar roep gekomen tot de mcnschheid
„S o n a p p 1 e s t arrivé j u s q u 'a 1'llumani té en
mani te en j u s q u'è 1' II u ma n i t en
heeft deze wakker geschud. Bertha's woord heeft 'n
plaats gevonden in de herinnering der menschen ien
der lijden en wij verwachten er rijke resultaten van,
die millioenen menschen tot een zegen kunnen zijn.
Haar boek is vertaald in alle bekende talen, haar naam
meer ,bekend, dan die van eenig vorst. Zij heeft den
strijd aangebonden tegen wreedheid en kannibalisme en
is als hervormster opgetreden, toen zij haar taak
haar zware taak kon overzien. Zelf dochter ,van
een soldaat den Maarschalk Graaf Kensky heeft
zij, levende in dagen van oorlog, de smarten en het
lijden harer jeugd niet vergeten. Zij heeft der wereld
een grooten dienst bewezen met vele boeken te schrij
ven, (die alle vertaald zijn „en toutes les 1 a n-
ques du monde": in alle talen de rwereld, maar
„W a f f e n n i e d e r"„A bas les armes" is ;het
boek dat haar naam onsterfelijk heeft gemaakt. Daar
in „elle a déclaré une guerre sans trève la guerre,"
daarin heeft zij een oorlog zonder wapenstilstand ver
klaard aan den oorlog.
En nu zal de begaafde en serieuse schrijfster, van
wie gezegd wordt, dat zij mannentaal spreekt met al
de lieve gratie van een vrouw uit de groote wereld,
eiken Maandag en eiken Donderdag receptie houden
„zonder ceremonien," om te spreken over de
groote idéé, die nu de wereld ontroert, ën waarvoor,
op hare instigatie, alle landen 'haar knapste mannen naai
den Haag hebben gezonden, om die idéé te bespreken.
De Red. van den „Courrier de la Conference
de la P a i x," W i 11 i arn S t e ad, heeft uit alle dee-
len der wereld bewijzen ontvangen van belangstelling
in dit werk des vredes. Geen lichaam heeft zich on
betuigd gelaten. Zoo ontving hij ook uil Boulogne-
sur-Mer .het volgende telegram
„Al estimata kaj eminenta redaktors de la „Cour
rier de la Conférence" la Esperantistoj en Bologne-
sur-Mer (France), nombre 714, sendas siajn plej bojaju
salutoju. Vivo Paco! Vivu Stead!" (3).
Vertaling: „Aan den geachlen en uitmuntenden re
dacteur van den „Courrier de la Conférence" zen
den de Esperantisten van Boulogne-sur-Mer, ten ge
tale van 714 personen, hun beste groeten. Leve de
Vrede! Leve Stead!"
Toen ik van de week op het Buitenhof in iden
winkel van Van Stockum was, om dat portret en 'n
paar bladen over de Conferentie te koopen, werd mij
een lijst ter hand gesteld van alle mogelijke boeken,
die op de vredesbeweging betrekking hebben. Het wa
ren er niet minder dan 260, waarvan de prijzen va-
riëeren tusschen tachlig centen en tachtig gulden. Ze
zijn voor het jneerendeel geschreven in de Fransche,
Duitsche en Engelsche taal. Vijf er van zijn geschreven in
het Hollandsch en vijf in het Italiaansch.
De vredesconferentie, de heele vredesbeweging mag
zich dus verheugen in een belangstelling, zooals
behalve mode en Doema geen andere zaak ter wereld
dit mag. Den Haag is er op het oogenblik de H o o f ei
st a d der Wereld door, haar middelpunt, waar
heen aller oogen gevestigd zijn, vanwaar berichten uil
gaan, waar heel de wereld belang in stelt, en waar,
zoo wij hopen 'n Pinkstertaai gesproken wordt,
die door alle inlanders en uitlanders zal worden ver
slaan, en getuigen zal, dat zij te spreken gegeven wordt
door den Heiligen Geest, die verzoening werkt.
Maarniet alle menschen zijn haar genegen, niet
alle woord- en penvoerders uiten hunne gevoelens ten
opzichte der Conferentie in woorden van bewondering
en sympathie. Er zijn ook bestrijders van haar streven,
omdat... omdat men niet gelooft aan den
ernst ervan.
Deh eer F. Domela Nieuwenhuis, „de nu oude leeuw",
dien de meesten onzer wel eens hebben hooren brullen,
trekt tegen haar te velde met een kracht en 'n wel
sprekendheid, die doen denken aan de dagen van wel
eer, waarin hij nog was d cman van den dag, de
man van goed en kwaad gerucht, die geprezen werd
e_n gevloekt, die zijn auditorium kneedde als weeke
A r b e i d"
steunen
was en heerschappij voerde, door de macht v:
:r.„ii,°Vf1 veler narl, die door zijn encyklopaedisehe
güeeidheid zich den bijnaam verwierf van „pakhuis
uei (Wetenschappen.
Multatuli zegt in zijn „Over vrijen
„Leugen te geve n of leugen te
door zw ij gen, waar men geroepenis t e s p re
V* vo or de waarheid, is misdaad,' en waar
schijnlijk om die reden spreekt Domela Nieuwenhuis.
Hij acht demannen, die nu in Den Haag samenzitten,
om n zoo oelangrijK onderwerp te bespreken, huiche
laars en bedriegers door huichelaars en be
driegers uitgezonden, om het schandelijkste
spel te spelen, dat nog ooit is opgevoerd of vertoond,
boven den ingang de rvergaderzaai, zou men volgens
hem de woorden kunnen schrijven: „Zij zeggen
wol: Vrede, Vrede! maar daar is geen vre
de. Z ij eeren m ij met de lippen, maar hu n
hart is verre van
m ij.
Hij gaat voort den Keizer van Rusland, den vader
van de idéé „Wereldvrede", te noemen: „den
bloeddorstigste aller vorsten, op wiens schuldboek hon
derdduizenden menschenlevens staan.Duitschlands Kei
zer acht hij de „hoofdoorzaak van den ellendigen toe
stand in Europa, dat leeft onder de voortdurende be-
dreiging van oorlogsgevaar.' „Engelands koning is steeds
belust op roof."
De schrijver vraagt wat Erasmus wel zou zeggen,
als hij die zaal binnenkwam. „Hij zou 'n andere „nol
der Zotheid" schrijven en met zijn bitteren spot
al die gedélegeerden geeselen. W ij z e n kunnen zij niet
zijn, want deze zouden aan de voTsten slechts onaan
gename dingen te vertellen hebben over deze zoet
sappige vertooning, waar de werkelijkheid zoo lijn
recht tegenove rstaat. Narren zijn zij ook niet, want
die zouden onbewimpeld strafredenen doen hooren in
bijtenden vorm van scherts. Het zijn slechts mario
netten, ledepoppen, diplomaten, die het woord van
Talleyrand in toepassing brengen, dat de taal den men
schen is gegeven, om hun gedachten te verbergen.
Hij vindt niets goeds aan heel de beweging en nog
minder aan de afgevaardigden, en weet ten slotte maar
ééne, ééne enkele verzachtende omstandigheid voor hen,
ml. deze: „Dat zij niet anders kunnen, ook
al wilden z ij."
„Want niet van boven kan de vrede gedecreteeru
worden, maar van onderop alleen kan die jtomen."
En danMaar laat mij nog even door citeeren.
„Vanaf dat o'ogenblik, dat de volkeren niet meer
opmareheeren op het eerste commando het beste, zal
het gedaan zijn met de oorlogen. Van dat oogenblik
af, dat de arbeiders van twee landen, wier regeering
het misdadig voornemen hebben een ooflog te be
ginnen, de revolutie werpen tusschen de beenen dei-
regeerders, is het gedaan met de oorlogen. Want laat ons
leerenliever 'n burgeroorlog, waarin men weet, tegen
wien rnen vecht, dan een oorlog tusschen twee mogend
heden, zonder dat de mannen, die ten moord worden
opgejaagd, weten waarvoor zij eigenlijk vechten."
ik eindig te citeeren. Ik gevoel veel, zeer veel voor
dat weigeren om ten oorlog te gaan; maar ik zouden
heer Nieuwenhuis willen vragen: Zou 't niet zonder
die („revolutie" kunnen? Zou t niet zonder zoo'n
„burgeroorlog" kunnen'? Als we nu eens allen weigeren
om te gaan vechten, dan is 't toch ook afgeloopen.
Als Duitschland of Engeland ons landje zou kunnen
inpikken, dan zou me dat spijten voor mijn taal, maar ik
zou mij herinneren, dat ik naar de les uit wijzen mond
den jrooze niet mag wederstaan; ik zou, dunkt mij,
beseften, dat ik voor het verschil van belasting te be
talen aan Jan Klaasen of aan Klaas Jansen toch mijr.
vrinden niet wil zien slachten of zelf overhoop gesto
ken wil worden; evenmin als ik voor 't bezit van veel
of weinig geld 'n erflater zou willen zien sterven. Met
welk recht noemen wij ons toch „Christenen," als wij,
op ide eene wang geslagen, de wereld in 't geweer
roepen, om toch in 's hemels naam niet op de andere
geslagen te worden? Als iemand ons dwingt één mijl
met 'm te gaan, zullen wij er toch twee met hem
gaan! En als iemand onzen rok neemt, zullen we hem
toch o nzen mantel niet onthouden
Of wel
Ben ik dan niet goed bij mijn verstand?
Of was de meester, die mij dit alles op 't hart bond,
dan niet wijs?
Ik zou alles nog kunnen begrijpen, als die naam
van „C h r i s t e n e n" dat wil zeggenvolgelin
gen van Christus dan maar geschrapt werd.
Want dat is 'n leugen, 'n schandelijke leugen, 'n er
ger bespotting dan die Herodes Jezus aandeed, pm-
dat ?t 'n bespotting is van zijn heiligst idee. Waar
mij 'n „C h r i s t e n" vertoond wordt in 'n duur pak, in
'n paleis van 'n huis, met 'n dikke portefeuille, waar- I
in n hoop banknoten, of met vloeken in zijn mond
en 'n geweer op zijn schouder, daar weet ik, dat ik met
namaak te doen heb. Daar mogen de .menschen j
zich tooien met den naam van Calvinisten of Room-
schen of Lutherschen of vrijdenkers, of met; welken naam
zij willen, maar „Christene n," volgelingen van Hem,
die zich niet bekommerde over den dag van morgen,
die ons leerde geen schatten te verzamelen op aarde
en den booze niet te wederslaan, z ij n z ij niet. Of kunt j
ge jets „Christelijks" aan den Paus vinden, als ge weet,
dat hij in 'n huis woont met elfduizend vertrekken,
altijd gekleed gaat in witte zijde en omhangen yan
zware gouden ketenen met kostbare edelgesteenten? Wat
zou Christus toch wel zeggen van 'n plaatsvervanger,
die zóó heilig is, dat hij altijd alleen moet eten, omdat
er niemand is, die waardig geacht kan worden om met
hem pan denzelfden disch plaats te nemen, en maar
bij hooge gunst de bloem der kgningen kan toelaten
zijn genadige voeten te kussen? Als in allen ernst zóó de
„Vicarius Dei generalis in ter ris" (4) leven
moet, dan behoeven wij ove rde mogelijkheid, (dat
Christus dit ooit geweest zou zijn, niet lang te dispu
teeren. Want Hij had niet alleen geen huis, maar zelfs
geen steen om zijn hoofd op neer te leggen. Gij, kent
immers zijn verzuchting over vossen, die holen, ien
vogelen die nesten-hebben en het vervolg daarvan?
Hebt ge wel eens gehoord, dat Christus er 'n lijf
wacht van soldaten op na hield. Den eenigen keer, dal
Hij ,er tusschen geraakte, was om hem gevangen te
nemen of naar het schavot te brengen.
Of kunt ge iets „Christelijks" vinden aan een van
al die „Christelijke" keizers en koningen, die Europa
onde rclkaar verdeeld hebben en nu naar echten
dievenaard voortdurend kijven en vechten wie ?t
MAX DREYER.
5.
Men hoorde uit den tuin het luidruchtig geschreeuw
der vechtende jongens, en Brigitte liep naar het ven-
ster.
Maar Pieler Brand, bij wien de geestigheid onmid
dellijk weder de overhand kreeg, maakte een gebaar
alsof hij zijn jas wilde uittrekken en nep luchtig: „Dat
een idéé!, Karei Christiaan! Willen wij ook eens?
En nu daar buiten de storm ook scheen te bedaren
en Brigitte in de kamer terugkeerde, nam hij haite-
üjk afscheid van het predikantsgezin.
„Dus overmorgen, Pieler Brand, gaan wij samen naai
Straalsund!" T.
Moeilijker werd hem buiten het afscheid van Jim
en Joem, die zijne beenen omvatten en hem met wil-
„LaatUnii]U|os met uwe vangarmen, inktvisschen
Polypcn!"
„Toe, blijf nog hier! Blijf nog bier.
„Ik kan niet! Zeg, - heb jelui al gezwommen.
„Neen. Neen." Ammr
„Niet? Ik gisteren. Hel was nog wel wat koud, maar
heerlijk was het toch! Ik oude jongen ben dus ook in dit
jaar de eerste geweest! Wat ben jelui vooi j e
Au «as de kanjer voor de jongejuffrouw in orde.
Het pronkstuk was een ledikant met hemel, omhan
gen met blauwbloemig mousseline^ van dezelfde stof
was ook de kleine toilettafel bekleed.
j> Nooit trad Peter dit droomenrijk der blauwe
bloemen binnen, zonder zijne velleerenlaarzen uit te
trekken alsof hij gewijden grond betrad.
En met een bloode aandacht bekeek hij telkens we-
der al die kleine meubels en gerei, van welke zooveel
j van Jeedere zorg en schuwe teederheid getuigde. Als
I hij weder zijn traan-laarzen had aangetrokken, deed hij
al zijn best de bekoring van dit vrouwen-vertrekje af
te schudden en dreef den spot met zijne teergevoelig
heid.
Zoo streden de zwartp Pieter en de witte
aldus noemde mevrouw Brigitte de beide zielen in
zijn gemoed de oude twisten, - tot eindelijk de
kieine Éllen in levenden lijve bij hem haar intrek
nam.
Voor dat hel zoover was, kwam het er nog op aan
eene diep ingrijpende verandering in te voeren.
I Het' was noodig, dat eene behoorlijke vrouwelijke
bediening in huis aanwezig was, en daarom moest
moeder AVeetgoed hier haar nachtverblijf opslaan. An
ders woonde zij met haren man in de visschershut,
die |bij den ingang van Pieters landgoed lag en ook
aan (hem behoorde.
„Nu moet ge dus hier boven uw bivouak opslaan,
en" als ge het van verlangen naar jouw Johan
niet langer kunt uithouden, dan moogt ge wel eens
op vacantie zoo ben ik daarin niet maar ge moogt
den geheelen nacht niet wegblijven, dat is tegen de
huisorde!"
Daarna kwam de oude met een handwagen aanrijden,
waarop haar bed en bulster lagen en nog enkele benoo-
digdheden om haar slaapkamer in gereedheid te bren
gen. Jiu I'ie ter was hel, alsof by een steek in Jiel
grootste stuk in de wacht gesleept heeft? Zoowaar als
ik leef, ik begrijp er niets van.
Of vindt ge iets „Christelijks" in een van al die
„Christelijke kerken, waar altijd maar met minach
ting of medelijden wordt neergezien op elke andere
kertc, omdat er op 'n andere manier gebeden of ge
zongen wordt?
\vat zou Christus toch wel zeggen van zoo'n „Chris
telijke" (jnaatschappij, waarin men uit pure „christe
lijkheid" eikaar verkettert en verdoemt? Waar de een
praat over n „allee n-z alig makende kerk en
n ander over de „eenig ware leer" en 'n derde
over „h et zuivere geloo f," zonder ooit zichzel-
yen ernstig te hebben afgevraagd, wat Christus doen
zou als Hij eens plotseling 111 hun midden trad.
Zie, het meest godsdienstiooze, God-onteerende en
Christus-verguizende instituut, dat ik ken, is zulk een
„Christelijke kerk. Wie er kwaad van spreekt, lastert
niet, en kwaad genoeg kan er 11 o o i l van gespro
ken worden. Zulke kerken zijn muren tusschen men
schen en menschen, die naar Christus' woord „b r o e-
d e r s" zijn, bij elkander behooren, en niet alleen elkan
der in godsnaam verdragen zullen, maar el
kander 0111 Christus wil moeien liefhebben en
waardeeren. Maar een tempel waar zóó Chris
tus' Evangelie op den voet gevolgd wordt, raakt
bij de „Christenen,' in discrediel. Daarom is het hoogst
waarschijnlijk als ge ooit een Chi isten ontmoet,
een waar Christen, wien Gods woord geworden
is tot '11 lamp voor Zijn voet en Christus' Evangelie
tot zijn dagelijksehe spijze dat ge dien ontmoet Dui
ten de kerk.
En (die verdenking zal bij mij: blijven bestaan tot
den dag, waarop de kerk zich bekeeren zal, wanneer
het ,u i 1 zal zijn met al dat gepolemiseer en getheo-
logiseer en men daarvoor in de plaats den wil des
Vaders zal doen. Hoort ge 't? doen!
Wat geef ik om eenige kerk ter wereld, wanneer
daar slechts een munt gangbaar is, die eiken willekcu-
rigen ,beeldenaar kan dragen en niet het merk heeft
van vroomheid des harten, die den tegenstander waar
deert, den vijand liefheeft, en gerecht is tegenover recht
vaardigen en onrechtvaardigen Staan wij op 'n ver
ouderd Joodsch standpunt, dat wij zeggen zouden: „zou
ik niet haten, Heer, die U haten?" Zouden wij de kin
deren onzer tegenpartijders grijpen aan de voeten, om ze
met de hoofden te verpletteren tegen de rotsen? (Ps.
137). Dat kan toch niet! Waar is Christus dan voor
gekomen? Zouden wij rechten en vonnissen willen over
anderen? Hoe zou het vonnis van anderen dan zijn
over ons? Waarom ontneemt men in het dagelijksch
leven aan Christus' leer juist die angels en weerhaken,
waardoor alleen zij zich kan vasthechten in ons hart?:
„Oordeelt niet." „Gij zult den booze niet wederstaan."
„Heb God lief boven alles en uw naasten als uzelf."
„Hebt uw vijanden lief."
Zulke woorden hoort men alleen nog in de kerken,
maar in het bedrijvig leven der Christenen bemerkt
men er weinig van. Is het praten vol
doende? 't Schijnt zoo; de meeste Christenen zijn over
ziehzelven en hun godsdienst wonder wel tevreden. Maar
ik, die builen elk kerkelijk verband sta, omdat ik mij
ter oorzake van mijn liefde voor Christus schamen zou '11
„Christen" te zijn, wil opmerken, dat psalmen-zingen
niet voldoende is, dat ter kerke gaan en opletten of
uw buurman zijn oogen niet open doet onder 't bidden,
niet voldoende is, dat woorden zonder nadenken nog
nooit zijn opgestegen tot God.
„Of gij ai buigt op beide uw knieën
En of uw lippen zich bewegen,
Daar wordt geen zegen door verkregen;
De Heer wil 't hart gebogen zien.
En i s ons hart „gebogen," als wij ons beter en
voortreffelijker achten dan anderen? Heeft Christus de
parabel van den Farizeeër en den Tollenaar ons nie*
nagelaten als '11 spiegel, waarin wij, in den persoon
van den een of van den ander, ons beeld zouden
zien? Ter leering, vrienden! Ter leering! Christus was
wijs en goed. Wijs, omdat Hij goed was; goed omdat
Hij wijs was.
Christus' eischen zijn 'zoo wonderlijk eenvoudig; ide
ongeleerdste mensch kan ze betrachten. En wie er
stelsels van wil maken, begrijpt ze niet. Er zijn heel
wat menschen, die Christus in 't hart dragen en zijn
dierbaar Evangelie met liefde betrachten ook wel pre
dikanten en andere bedienaars des goddelijken woords
maar zij staan dan boven de kerk, waartoe zij
heeten te behooren, omdat elke kerk, door haar
stelsels en dogmata, het stempel draagt van haar vij
andschap tegenover Christus en zijn vrije vroomheid.
Is de gelijkenis van den verloren zoon niet duidelijk
genoeg?
Nu moet ik weer terug naar de yredesconferentie.
Hoe ik er toe gekomen ben, om zooveel over kerk
en godsdienst te schrijven? Nu, denk maar even na,
dan zult ge gevoelen, dat dit geschied is ondanks mij
zelf. De kwestie ging het woord van den heer Do
mela Nieuwenhuis gaf daar aanleiding toe pver
schijn en wezen, over woord en daad, over omhulsel
en kern, over vertoon en waarheid.
Het versje over den Heiligen Franciscus, dat ik ver
leden week citeerde, is mij 'n onbewuste profetie ge
bleken, nu ik, in den Haag zijnde en verschillende
schrijvers lezende, tot de overtuiging kwam, dat ik
in mijn vrees voor „comedie" niet alleen sta.
Ik heb daareven gezegd, dat Christus' eischen zoo
wonderlijk eenvoudig zijn; kan dit ook niet in waar
heid getuigd worden van de eischen, die de Vrede
stelt? Is het noodig, dat er voor iets wat in den
grond der zaak zoo eenvoudig is, zooveel .om
slag wordt gemaakt? Die omslag maakt, dat de zaak,
waarom het e i g e n 1 ij k te doen is, uit het oog
verloren wordt; doel haar dus schade. De eisch van on
zen Meester: „Hcjb God lief boven alles en uw naasten
als uzelven," is doodeenvoudig, maar de kerken heb
ben er 'n ingewikkelde kwestie van gemaakt, er ver
gaderingen voor belegd, concilies over gehouden, |en
het einde van dit alles is geweest, dat men aan het
beginsel des Christendoms niet meer denkt, ja, dit
zelfs tegengewerkt, door allerlei zelotisch wijsgeerig ge
haspel, dat het Christendom heelemaal niet dient. De
bewijzen zijn er.
Is het nu noodig, dat er, om niet meer te oorlo
gen, zooveel vertoon wordt gemaakt? Is er nu iets ge
makkelijker, dan te zeggen: „Ik vecht niet meer,"
of: „wij vechten niet meer?"
hart Jcreeg, als. zij zoo zijn huis binnen trok, dat tot
nu een burcht der eenzaamheid was geweest.
Daaraan durfde hij niet denken aan zijne een
zaamheid, met hare ijzingwekkende diepten en hare
zalige hoogten, met hare huivering van het graf,
met haar vermoeid, roerloos, duister onderaardsch,
met hare doodelijke verstijving in de wijdgeopende, sla-
pelooze oogen en het onvermoeid, blijde zweven bo
ven de vele, verwarde zaken dezer wereld. Wat was
zij al niet voor hem geweest, aan kwelling en opbeuring,
aan ellende en geluk, aan aingst en nood en aan be
vrijdend gejubel!
Daaraan mocht hij niet denken, want dan vervloekte
hij deze wending in zijnen levensloop. Want dat was
het en bleef hel, eene wending, hoezeer hij zich ook
moeite gaf, dit nieuwe luchtig en lachend op te ne
men.
En (heden betrad hij het „bloemenrijk" niet meer.
Den volgenden dag zou de kleine Ellen- bij hem komen,
vergezeld van professor Lodewijk Burgwacht, den
braven, ouden Walrus.
Vader Hendrik lïad zich laten verontschuldigen
natuurlijk! Hij had met de voorbereidselen tot de ex
peditie de handen nog meer dan vol, en tot over
morgen, als de reis een aanvang zou nemen, moest
alles in orde gebracht zijn; hij kon met den besten wil
dus niet komen.
En hij had al had hij gemakkelijk gekund, ook
niet gewild, zoo Volteekende Peter zich zijn portret,
want de overdreven angst van den wetenschappelijken
Hettietenonderzoeker voor al wat zweemde naar dank
baarheid of verzoeken, was maar al te goed bekend.
Zij kwamen van Putbus met het rijtuig. Pieter maakte
zich gereed, hen tegemoet te gaan. Hij borstelde zijn
jas, schold op moeder Weelgoed, die dil .kleeding-
stuk zoo slecht verzorgd in de kast had gehangen en
Stel u voor, dat ik aan den drank was, en daar
nu af wilde, wat zou daar dan anders of beiers aan
le doen wezen, dan niet meer te drinken'? Want of
ik dan al lid van „de blauwe knoop" werd of 'n andere
afsehafferskuur toepaste, of ik mij al onder behande
ling stelde van een geneesheer te Hoog Hullen of 'n
andere bewerking tegen drankzucht onderging, en ik
blijf stiekum naar drank verlangen, dan geeft dit alles
niets. Niet-drinken is de eenige oplossing.
Ik kende iemand, die aan den drank was. Eens
hoorde ik, dat hij zich had aangesloten bij het Leger
des Heils en nu niet meer dronk. .Toevallig kwam
ik in zijn gezelschap, en 't voorbijgaan van 'n heils
soldaat gaf aanleiding over het werk der heilssolda
ten te spreken. Ik vernam toen uit zijn eigen mond,
dat Jiij niet meer aan het „Leger" was.
HéWaarom niet vroeg ik verwonderd.
Och, wat zal ik je zeggen? Vroeger dronk ik zwaar
en dat was heel verkeerd van me. Ik had zelf 'n
beroerd leven, mijn vrouw was ongelukkig en de kin
deren niet minder. D'r waren lui, die het goed met
me meenden, en door hen kwam ik in aanraking met 't
Heilsleger. Ik kan je dat niet alles vertellen, hoe het
gegaan is, maar ik kwam tot het inzicht, dat ik het
drinken laten moest, en op 'n goeien avond gaf ik
op 't platform mijn „getuigenis". Ik meende 't eer
lijk, maar
I Nu?maar?
Och Hein ik zal maar „Hein" zeggen; twe
kennen mekaar al zoolang je weet, dat ik '11 hoop
dwaze dingen gedaan heb, net zoo goed als jij, net
zoo goed als alle menschen, maarik hou niet van
vertooning. En toen ik daar zoo op dat platform stond,
voor den t weeden of derden keer, en weer vertelde hoe ik
van den Idiiank af was, toen voelde ik iels in me
komen van weerzin tegen mijzelven. Ik kreeg 'n ge
voel in me, alsof ik me liet kijken, en nu wel gepre
zen mocht worden vanwege mijn bravigheid. En kijk 's
Hein ik weet dat je me gelooft, daar had ik
het nu heelemaal niet om gedaan. Ik was nijdig op
mijzelven. Ik ging naar huis en zei aan mijn vrouw,
dat ik nooit meer naar 't „Leger" ging. Ze keek mij
aan, maar zei niets. Toen ik zag, dat haar blik ang
stig en bedroefd was, begreep ik wat ze vreesde.
Daarom ging ik naar haar toe, en zeiHoor eens, Lien,
je moet goed begrijpen. Ik ga nooit meer naar het
Leger des Heils, dat meen ik. Voor mijn part mag
ieder die wil, zijn zonden daar op het platform in het
openbaar gaan biechten. Ik doe het niet meer; nooit
meer. Maar ik zal ook nooit geen drank meer drin
ken; Jdat kan best zonder al die vertooning.
Toen hij zweeg, vroeg ik: En wat zei je vrouw toen?
Ze zei niks. Ze keek me wel 'n minuut lang aan
tot er tranen in d'r oogen sprongen. Toen greep ze
mijn hoofd en heeft me een zoen gegeven, zooals ik
er, geloof ik, nog nooit een van haar gehad heb. En
nu drink ik niet meer; dat is alles.
Kan het eenvoudiger?
En als nu de Keizers en Koningen niet meer vech
ten willen, d.w.z. niet meer voor zich willen laten
vechten, is er dan iets eenvoudiger dan het niet meer
te -doen? Is er dan iets eenvoudiger en voordeeliger,
dan legers en vloten af te schaffen? „Om goed en
wijs te worden, behoeft men niet zooveel te doen en
te leeren, men moet alleen maar een en ander laten
en afleeren." (5). Ik zou zelfs willen vragen: Moet men
daarvoor in Den Haag samenkomen, om af te spre
ken, dat men niet meer vechten zal? Kan dat niet
met 'n brief worden afgedaan?
Of kan het verstand van Ministers en Gouverne
menten zoover niet reiken, dat zij inzien, dat het be
ter is in vrede te leven dan ruzie te maken'? En gaan
zij er alleen maar wat over zitten praten, om zich
'n air te geven van ernst en gewichtigheid?
Als dit zoo is, dan heeft Domela Nieuwenhuis gelijk.
Dan is het groote schande, dat er van 'n zoo ernstige
zaak, zoo'n afschuwelijke comedie wordt gemaakt. Dan
zullen ook de oorlogen worden voortgezet. Dan wordt
ook het volk bedrogen, omdat
In het boek der W ij s h e i d van Maeterlinek
las ik het volgende:
„De wijsheid sprak eenmaal tot het verstand, dat
men kwaad met goed moet vergelden en zijn vijan
den liefhebben. En het verstand, te dien dage op
stijgende tot het hoogste punt van zijn rijk, is ge
ëindigd met dit toe te geven." H. d. II.
AANTEEKENINGEN:
(1). Het hierbcdoelde „De Wapens neder" is een
blaadje, dat op den 15den van elke maand verschijnt
en geredigeerd wordt door den heer H. Kolthek Jr. te
Deventer. Medewerker is de heer F. Domela Nieu
wenhuis.
(2). Wijlen Alfred Nobel vermaakte aan het „No-
bel-comité" te Christiania een kapitaal, waarvan de
jaarlijksche rente, bedragende 200.000 francs, telken jare
zou worden uitgekeerd aan hem of haar, die in het
voorbijgegane jaar het meest voor den internationalen
vrede had gedaan. Zoo werd eens door Baronnesse von
Stittner die prijs ontvangen.
Men herinnert zich, dat die prijs het laatst is toe
gekend aan Roosevelt, en tevens herinnert men zich,
dat te dien 'dage spotprenten het licht zagen, waarop
Roosevelt dien prijs afwees, met de woorden: „Geef
hem den Kaptein van Köpenick, die heeft hem eer
Verdiend dan ik."
(3). Zooals wel ieder weet is „Esperanto" 'n ,meer
en meer zich uitbreidende wereldtaal, die nu reeds
over den ganschen aardbol hare beoefenaars vindt. De
heer Dreves Uitte r d ij k, verbonden aan de Tromp-
school te Hilversum, schreef er een volledig leerboek
over, dat werd uitgegeven bij P. de Jong te Bolsward.
Als jk mij niet vergis, kost het f 1.50.
(4). „Plaatsbekleeder van God op aarde."
(5). „Minnebrieven."
CORRESPONDENTIE
Aan G. G.Neen, ik vergeet het niet. Maar geheel
aan uw wensch voldoen kan ik niet; want dan zou ik
het heele boek moeten overschrijven.
Aan V. d. W. Zeer toevallig want ik ken geen
Spaansch kan ik uw vraag beantwoorden. In het
oorspronkelijk luidt het:
„Quien se casa por amores,
Ha de vivir con dolores."
vervloekte de schoon gemaakte jas als een dwang
juk, door eigen onverstand hem aangelegd.
En brommend verliet hij het huis, daalde de hoogte
af en kwam toen op den weg, welken zij moesten
afkomen.
IX.
Deze weg voerde hem in het woud en dat was
goed ook. Want hier werd iets gewrocht, >vat geen
nurkschheid dezer aarde weerstaat.
Het was in den namiddag, het lachend zonnelicht,
grillig door het gebladerte springend, in velerlei kleu
ren het woud beschijnende, maakte een machtigen in
druk.
De maand Mei verleende aan het frissche groen de
heerlijkste tinten!
Pieter liep door het woud met opgeheven hoofd
de oogen wijd open; alles wat oud in hem was, zonk
in het niet, en het jeugdige steeg in hem op, hij
begon zich in de toekomst te verheugen hij vond
het bijna iets op een avontuur gelijkende.
Hij rekte de armen uit, en spookachtige gedachten
stegen in hem op: de weg voert hem voorbij een
drakenhol, en de draak bewaakt een jonge prinses,
die haar blanke lichaam in haar golvend haar ver
bergt, en hij verslaat den draak, bevrijdt de prinses
en wordt koning van een groot land.
Koning Pieter! Hij voelde zooveel koninklijks in zich,
zoo groote macht en overwinning schonk hem het woud
in Meidos. En hij droomde voort zijn schoonen
droom.
Totdat een ekster, welke Uij verschrikte en die nu
krijschend voor hem opvloog op zijn weg voor hem
uit bleef vliegen en alsof de schreeuwende vogel den
vervolgde wilde spelen met haar scherp, luid ge
kras de woudstilte verbrak. Dat was geen vogel, ge-
hjk die deji held jitaeht vooruit le vliegen, 0111 hem