Zondag 30 Juni 1907. 51 e Jaargang. No. 4209. TWEEDE BLAD. OOM PIET. xcv. FEUILLETON. "Van an zijn Uit Den Iiaag teruggekeerd, en mijn boel uitgepakt en geordend hébbende, zou iemand, op mijn kamer komend en ziende wat daar te zien is, mij kunnen verdenken van betrokken te zijn in det „V r e d e s b e w e- ging," want mijn heele tafel ligt vol vredespapieren van de „Courrier de la Conférence" af, die de zaak ernstig js toegedaan, tot „De Wapens neer" (1.) toe, die de zaak ernstig, soms bitter bestrijdt. Ik ver oorloofde mij de weelde een portret te koopen ivan la Baronne B e r t h a v o n S 11 n e r, schrijfster van het beroemd geworden boek „D ie W a f f e n n i e- d e r", waarvoor zij den N o b e 1 p r ij s (2) ver wierf en die nu des Maandags en des Donderdags op afternoon-teas haar denkbeelden over den oorlog in besloten kring uitspreekt. Zij is „la patronnespi- rituelle de la Conference de La Haye," zoo zegt het blad, dat door William Stead geredi geerd wordt en nu dagelijks in den Haag verschijnt. Het blad zegt verder, dat kreten van ontzetting, woor den van spot en medelijdend schouder-ophalen de eer ste antwoorden geweest zijn „op de klanken der kla roen door Bertha von Süttner gestoken." Maar niet temin .is haar roep gekomen tot de mcnschheid „S o n a p p 1 e s t arrivé j u s q u 'a 1'llumani té en mani te en j u s q u'è 1' II u ma n i t en heeft deze wakker geschud. Bertha's woord heeft 'n plaats gevonden in de herinnering der menschen ien der lijden en wij verwachten er rijke resultaten van, die millioenen menschen tot een zegen kunnen zijn. Haar boek is vertaald in alle bekende talen, haar naam meer ,bekend, dan die van eenig vorst. Zij heeft den strijd aangebonden tegen wreedheid en kannibalisme en is als hervormster opgetreden, toen zij haar taak haar zware taak kon overzien. Zelf dochter ,van een soldaat den Maarschalk Graaf Kensky heeft zij, levende in dagen van oorlog, de smarten en het lijden harer jeugd niet vergeten. Zij heeft der wereld een grooten dienst bewezen met vele boeken te schrij ven, (die alle vertaald zijn „en toutes les 1 a n- ques du monde": in alle talen de rwereld, maar „W a f f e n n i e d e r"„A bas les armes" is ;het boek dat haar naam onsterfelijk heeft gemaakt. Daar in „elle a déclaré une guerre sans trève la guerre," daarin heeft zij een oorlog zonder wapenstilstand ver klaard aan den oorlog. En nu zal de begaafde en serieuse schrijfster, van wie gezegd wordt, dat zij mannentaal spreekt met al de lieve gratie van een vrouw uit de groote wereld, eiken Maandag en eiken Donderdag receptie houden „zonder ceremonien," om te spreken over de groote idéé, die nu de wereld ontroert, ën waarvoor, op hare instigatie, alle landen 'haar knapste mannen naai den Haag hebben gezonden, om die idéé te bespreken. De Red. van den „Courrier de la Conference de la P a i x," W i 11 i arn S t e ad, heeft uit alle dee- len der wereld bewijzen ontvangen van belangstelling in dit werk des vredes. Geen lichaam heeft zich on betuigd gelaten. Zoo ontving hij ook uil Boulogne- sur-Mer .het volgende telegram „Al estimata kaj eminenta redaktors de la „Cour rier de la Conférence" la Esperantistoj en Bologne- sur-Mer (France), nombre 714, sendas siajn plej bojaju salutoju. Vivo Paco! Vivu Stead!" (3). Vertaling: „Aan den geachlen en uitmuntenden re dacteur van den „Courrier de la Conférence" zen den de Esperantisten van Boulogne-sur-Mer, ten ge tale van 714 personen, hun beste groeten. Leve de Vrede! Leve Stead!" Toen ik van de week op het Buitenhof in iden winkel van Van Stockum was, om dat portret en 'n paar bladen over de Conferentie te koopen, werd mij een lijst ter hand gesteld van alle mogelijke boeken, die op de vredesbeweging betrekking hebben. Het wa ren er niet minder dan 260, waarvan de prijzen va- riëeren tusschen tachlig centen en tachtig gulden. Ze zijn voor het jneerendeel geschreven in de Fransche, Duitsche en Engelsche taal. Vijf er van zijn geschreven in het Hollandsch en vijf in het Italiaansch. De vredesconferentie, de heele vredesbeweging mag zich dus verheugen in een belangstelling, zooals behalve mode en Doema geen andere zaak ter wereld dit mag. Den Haag is er op het oogenblik de H o o f ei st a d der Wereld door, haar middelpunt, waar heen aller oogen gevestigd zijn, vanwaar berichten uil gaan, waar heel de wereld belang in stelt, en waar, zoo wij hopen 'n Pinkstertaai gesproken wordt, die door alle inlanders en uitlanders zal worden ver slaan, en getuigen zal, dat zij te spreken gegeven wordt door den Heiligen Geest, die verzoening werkt. Maarniet alle menschen zijn haar genegen, niet alle woord- en penvoerders uiten hunne gevoelens ten opzichte der Conferentie in woorden van bewondering en sympathie. Er zijn ook bestrijders van haar streven, omdat... omdat men niet gelooft aan den ernst ervan. Deh eer F. Domela Nieuwenhuis, „de nu oude leeuw", dien de meesten onzer wel eens hebben hooren brullen, trekt tegen haar te velde met een kracht en 'n wel sprekendheid, die doen denken aan de dagen van wel eer, waarin hij nog was d cman van den dag, de man van goed en kwaad gerucht, die geprezen werd e_n gevloekt, die zijn auditorium kneedde als weeke A r b e i d" steunen was en heerschappij voerde, door de macht v: :r.„ii,°Vf1 veler narl, die door zijn encyklopaedisehe güeeidheid zich den bijnaam verwierf van „pakhuis uei (Wetenschappen. Multatuli zegt in zijn „Over vrijen „Leugen te geve n of leugen te door zw ij gen, waar men geroepenis t e s p re V* vo or de waarheid, is misdaad,' en waar schijnlijk om die reden spreekt Domela Nieuwenhuis. Hij acht demannen, die nu in Den Haag samenzitten, om n zoo oelangrijK onderwerp te bespreken, huiche laars en bedriegers door huichelaars en be driegers uitgezonden, om het schandelijkste spel te spelen, dat nog ooit is opgevoerd of vertoond, boven den ingang de rvergaderzaai, zou men volgens hem de woorden kunnen schrijven: „Zij zeggen wol: Vrede, Vrede! maar daar is geen vre de. Z ij eeren m ij met de lippen, maar hu n hart is verre van m ij. Hij gaat voort den Keizer van Rusland, den vader van de idéé „Wereldvrede", te noemen: „den bloeddorstigste aller vorsten, op wiens schuldboek hon derdduizenden menschenlevens staan.Duitschlands Kei zer acht hij de „hoofdoorzaak van den ellendigen toe stand in Europa, dat leeft onder de voortdurende be- dreiging van oorlogsgevaar.' „Engelands koning is steeds belust op roof." De schrijver vraagt wat Erasmus wel zou zeggen, als hij die zaal binnenkwam. „Hij zou 'n andere „nol der Zotheid" schrijven en met zijn bitteren spot al die gedélegeerden geeselen. W ij z e n kunnen zij niet zijn, want deze zouden aan de voTsten slechts onaan gename dingen te vertellen hebben over deze zoet sappige vertooning, waar de werkelijkheid zoo lijn recht tegenove rstaat. Narren zijn zij ook niet, want die zouden onbewimpeld strafredenen doen hooren in bijtenden vorm van scherts. Het zijn slechts mario netten, ledepoppen, diplomaten, die het woord van Talleyrand in toepassing brengen, dat de taal den men schen is gegeven, om hun gedachten te verbergen. Hij vindt niets goeds aan heel de beweging en nog minder aan de afgevaardigden, en weet ten slotte maar ééne, ééne enkele verzachtende omstandigheid voor hen, ml. deze: „Dat zij niet anders kunnen, ook al wilden z ij." „Want niet van boven kan de vrede gedecreteeru worden, maar van onderop alleen kan die jtomen." En danMaar laat mij nog even door citeeren. „Vanaf dat o'ogenblik, dat de volkeren niet meer opmareheeren op het eerste commando het beste, zal het gedaan zijn met de oorlogen. Van dat oogenblik af, dat de arbeiders van twee landen, wier regeering het misdadig voornemen hebben een ooflog te be ginnen, de revolutie werpen tusschen de beenen dei- regeerders, is het gedaan met de oorlogen. Want laat ons leerenliever 'n burgeroorlog, waarin men weet, tegen wien rnen vecht, dan een oorlog tusschen twee mogend heden, zonder dat de mannen, die ten moord worden opgejaagd, weten waarvoor zij eigenlijk vechten." ik eindig te citeeren. Ik gevoel veel, zeer veel voor dat weigeren om ten oorlog te gaan; maar ik zouden heer Nieuwenhuis willen vragen: Zou 't niet zonder die („revolutie" kunnen? Zou t niet zonder zoo'n „burgeroorlog" kunnen'? Als we nu eens allen weigeren om te gaan vechten, dan is 't toch ook afgeloopen. Als Duitschland of Engeland ons landje zou kunnen inpikken, dan zou me dat spijten voor mijn taal, maar ik zou mij herinneren, dat ik naar de les uit wijzen mond den jrooze niet mag wederstaan; ik zou, dunkt mij, beseften, dat ik voor het verschil van belasting te be talen aan Jan Klaasen of aan Klaas Jansen toch mijr. vrinden niet wil zien slachten of zelf overhoop gesto ken wil worden; evenmin als ik voor 't bezit van veel of weinig geld 'n erflater zou willen zien sterven. Met welk recht noemen wij ons toch „Christenen," als wij, op ide eene wang geslagen, de wereld in 't geweer roepen, om toch in 's hemels naam niet op de andere geslagen te worden? Als iemand ons dwingt één mijl met 'm te gaan, zullen wij er toch twee met hem gaan! En als iemand onzen rok neemt, zullen we hem toch o nzen mantel niet onthouden Of wel Ben ik dan niet goed bij mijn verstand? Of was de meester, die mij dit alles op 't hart bond, dan niet wijs? Ik zou alles nog kunnen begrijpen, als die naam van „C h r i s t e n e n" dat wil zeggenvolgelin gen van Christus dan maar geschrapt werd. Want dat is 'n leugen, 'n schandelijke leugen, 'n er ger bespotting dan die Herodes Jezus aandeed, pm- dat ?t 'n bespotting is van zijn heiligst idee. Waar mij 'n „C h r i s t e n" vertoond wordt in 'n duur pak, in 'n paleis van 'n huis, met 'n dikke portefeuille, waar- I in n hoop banknoten, of met vloeken in zijn mond en 'n geweer op zijn schouder, daar weet ik, dat ik met namaak te doen heb. Daar mogen de .menschen j zich tooien met den naam van Calvinisten of Room- schen of Lutherschen of vrijdenkers, of met; welken naam zij willen, maar „Christene n," volgelingen van Hem, die zich niet bekommerde over den dag van morgen, die ons leerde geen schatten te verzamelen op aarde en den booze niet te wederslaan, z ij n z ij niet. Of kunt j ge jets „Christelijks" aan den Paus vinden, als ge weet, dat hij in 'n huis woont met elfduizend vertrekken, altijd gekleed gaat in witte zijde en omhangen yan zware gouden ketenen met kostbare edelgesteenten? Wat zou Christus toch wel zeggen van 'n plaatsvervanger, die zóó heilig is, dat hij altijd alleen moet eten, omdat er niemand is, die waardig geacht kan worden om met hem pan denzelfden disch plaats te nemen, en maar bij hooge gunst de bloem der kgningen kan toelaten zijn genadige voeten te kussen? Als in allen ernst zóó de „Vicarius Dei generalis in ter ris" (4) leven moet, dan behoeven wij ove rde mogelijkheid, (dat Christus dit ooit geweest zou zijn, niet lang te dispu teeren. Want Hij had niet alleen geen huis, maar zelfs geen steen om zijn hoofd op neer te leggen. Gij, kent immers zijn verzuchting over vossen, die holen, ien vogelen die nesten-hebben en het vervolg daarvan? Hebt ge wel eens gehoord, dat Christus er 'n lijf wacht van soldaten op na hield. Den eenigen keer, dal Hij ,er tusschen geraakte, was om hem gevangen te nemen of naar het schavot te brengen. Of kunt ge iets „Christelijks" vinden aan een van al die „Christelijke" keizers en koningen, die Europa onde rclkaar verdeeld hebben en nu naar echten dievenaard voortdurend kijven en vechten wie ?t MAX DREYER. 5. Men hoorde uit den tuin het luidruchtig geschreeuw der vechtende jongens, en Brigitte liep naar het ven- ster. Maar Pieler Brand, bij wien de geestigheid onmid dellijk weder de overhand kreeg, maakte een gebaar alsof hij zijn jas wilde uittrekken en nep luchtig: „Dat een idéé!, Karei Christiaan! Willen wij ook eens? En nu daar buiten de storm ook scheen te bedaren en Brigitte in de kamer terugkeerde, nam hij haite- üjk afscheid van het predikantsgezin. „Dus overmorgen, Pieler Brand, gaan wij samen naai Straalsund!" T. Moeilijker werd hem buiten het afscheid van Jim en Joem, die zijne beenen omvatten en hem met wil- „LaatUnii]U|os met uwe vangarmen, inktvisschen Polypcn!" „Toe, blijf nog hier! Blijf nog bier. „Ik kan niet! Zeg, - heb jelui al gezwommen. „Neen. Neen." Ammr „Niet? Ik gisteren. Hel was nog wel wat koud, maar heerlijk was het toch! Ik oude jongen ben dus ook in dit jaar de eerste geweest! Wat ben jelui vooi j e Au «as de kanjer voor de jongejuffrouw in orde. Het pronkstuk was een ledikant met hemel, omhan gen met blauwbloemig mousseline^ van dezelfde stof was ook de kleine toilettafel bekleed. j> Nooit trad Peter dit droomenrijk der blauwe bloemen binnen, zonder zijne velleerenlaarzen uit te trekken alsof hij gewijden grond betrad. En met een bloode aandacht bekeek hij telkens we- der al die kleine meubels en gerei, van welke zooveel j van Jeedere zorg en schuwe teederheid getuigde. Als I hij weder zijn traan-laarzen had aangetrokken, deed hij al zijn best de bekoring van dit vrouwen-vertrekje af te schudden en dreef den spot met zijne teergevoelig heid. Zoo streden de zwartp Pieter en de witte aldus noemde mevrouw Brigitte de beide zielen in zijn gemoed de oude twisten, - tot eindelijk de kieine Éllen in levenden lijve bij hem haar intrek nam. Voor dat hel zoover was, kwam het er nog op aan eene diep ingrijpende verandering in te voeren. I Het' was noodig, dat eene behoorlijke vrouwelijke bediening in huis aanwezig was, en daarom moest moeder AVeetgoed hier haar nachtverblijf opslaan. An ders woonde zij met haren man in de visschershut, die |bij den ingang van Pieters landgoed lag en ook aan (hem behoorde. „Nu moet ge dus hier boven uw bivouak opslaan, en" als ge het van verlangen naar jouw Johan niet langer kunt uithouden, dan moogt ge wel eens op vacantie zoo ben ik daarin niet maar ge moogt den geheelen nacht niet wegblijven, dat is tegen de huisorde!" Daarna kwam de oude met een handwagen aanrijden, waarop haar bed en bulster lagen en nog enkele benoo- digdheden om haar slaapkamer in gereedheid te bren gen. Jiu I'ie ter was hel, alsof by een steek in Jiel grootste stuk in de wacht gesleept heeft? Zoowaar als ik leef, ik begrijp er niets van. Of vindt ge iets „Christelijks" in een van al die „Christelijke kerken, waar altijd maar met minach ting of medelijden wordt neergezien op elke andere kertc, omdat er op 'n andere manier gebeden of ge zongen wordt? \vat zou Christus toch wel zeggen van zoo'n „Chris telijke" (jnaatschappij, waarin men uit pure „christe lijkheid" eikaar verkettert en verdoemt? Waar de een praat over n „allee n-z alig makende kerk en n ander over de „eenig ware leer" en 'n derde over „h et zuivere geloo f," zonder ooit zichzel- yen ernstig te hebben afgevraagd, wat Christus doen zou als Hij eens plotseling 111 hun midden trad. Zie, het meest godsdienstiooze, God-onteerende en Christus-verguizende instituut, dat ik ken, is zulk een „Christelijke kerk. Wie er kwaad van spreekt, lastert niet, en kwaad genoeg kan er 11 o o i l van gespro ken worden. Zulke kerken zijn muren tusschen men schen en menschen, die naar Christus' woord „b r o e- d e r s" zijn, bij elkander behooren, en niet alleen elkan der in godsnaam verdragen zullen, maar el kander 0111 Christus wil moeien liefhebben en waardeeren. Maar een tempel waar zóó Chris tus' Evangelie op den voet gevolgd wordt, raakt bij de „Christenen,' in discrediel. Daarom is het hoogst waarschijnlijk als ge ooit een Chi isten ontmoet, een waar Christen, wien Gods woord geworden is tot '11 lamp voor Zijn voet en Christus' Evangelie tot zijn dagelijksehe spijze dat ge dien ontmoet Dui ten de kerk. En (die verdenking zal bij mij: blijven bestaan tot den dag, waarop de kerk zich bekeeren zal, wanneer het ,u i 1 zal zijn met al dat gepolemiseer en getheo- logiseer en men daarvoor in de plaats den wil des Vaders zal doen. Hoort ge 't? doen! Wat geef ik om eenige kerk ter wereld, wanneer daar slechts een munt gangbaar is, die eiken willekcu- rigen ,beeldenaar kan dragen en niet het merk heeft van vroomheid des harten, die den tegenstander waar deert, den vijand liefheeft, en gerecht is tegenover recht vaardigen en onrechtvaardigen Staan wij op 'n ver ouderd Joodsch standpunt, dat wij zeggen zouden: „zou ik niet haten, Heer, die U haten?" Zouden wij de kin deren onzer tegenpartijders grijpen aan de voeten, om ze met de hoofden te verpletteren tegen de rotsen? (Ps. 137). Dat kan toch niet! Waar is Christus dan voor gekomen? Zouden wij rechten en vonnissen willen over anderen? Hoe zou het vonnis van anderen dan zijn over ons? Waarom ontneemt men in het dagelijksch leven aan Christus' leer juist die angels en weerhaken, waardoor alleen zij zich kan vasthechten in ons hart?: „Oordeelt niet." „Gij zult den booze niet wederstaan." „Heb God lief boven alles en uw naasten als uzelf." „Hebt uw vijanden lief." Zulke woorden hoort men alleen nog in de kerken, maar in het bedrijvig leven der Christenen bemerkt men er weinig van. Is het praten vol doende? 't Schijnt zoo; de meeste Christenen zijn over ziehzelven en hun godsdienst wonder wel tevreden. Maar ik, die builen elk kerkelijk verband sta, omdat ik mij ter oorzake van mijn liefde voor Christus schamen zou '11 „Christen" te zijn, wil opmerken, dat psalmen-zingen niet voldoende is, dat ter kerke gaan en opletten of uw buurman zijn oogen niet open doet onder 't bidden, niet voldoende is, dat woorden zonder nadenken nog nooit zijn opgestegen tot God. „Of gij ai buigt op beide uw knieën En of uw lippen zich bewegen, Daar wordt geen zegen door verkregen; De Heer wil 't hart gebogen zien. En i s ons hart „gebogen," als wij ons beter en voortreffelijker achten dan anderen? Heeft Christus de parabel van den Farizeeër en den Tollenaar ons nie* nagelaten als '11 spiegel, waarin wij, in den persoon van den een of van den ander, ons beeld zouden zien? Ter leering, vrienden! Ter leering! Christus was wijs en goed. Wijs, omdat Hij goed was; goed omdat Hij wijs was. Christus' eischen zijn 'zoo wonderlijk eenvoudig; ide ongeleerdste mensch kan ze betrachten. En wie er stelsels van wil maken, begrijpt ze niet. Er zijn heel wat menschen, die Christus in 't hart dragen en zijn dierbaar Evangelie met liefde betrachten ook wel pre dikanten en andere bedienaars des goddelijken woords maar zij staan dan boven de kerk, waartoe zij heeten te behooren, omdat elke kerk, door haar stelsels en dogmata, het stempel draagt van haar vij andschap tegenover Christus en zijn vrije vroomheid. Is de gelijkenis van den verloren zoon niet duidelijk genoeg? Nu moet ik weer terug naar de yredesconferentie. Hoe ik er toe gekomen ben, om zooveel over kerk en godsdienst te schrijven? Nu, denk maar even na, dan zult ge gevoelen, dat dit geschied is ondanks mij zelf. De kwestie ging het woord van den heer Do mela Nieuwenhuis gaf daar aanleiding toe pver schijn en wezen, over woord en daad, over omhulsel en kern, over vertoon en waarheid. Het versje over den Heiligen Franciscus, dat ik ver leden week citeerde, is mij 'n onbewuste profetie ge bleken, nu ik, in den Haag zijnde en verschillende schrijvers lezende, tot de overtuiging kwam, dat ik in mijn vrees voor „comedie" niet alleen sta. Ik heb daareven gezegd, dat Christus' eischen zoo wonderlijk eenvoudig zijn; kan dit ook niet in waar heid getuigd worden van de eischen, die de Vrede stelt? Is het noodig, dat er voor iets wat in den grond der zaak zoo eenvoudig is, zooveel .om slag wordt gemaakt? Die omslag maakt, dat de zaak, waarom het e i g e n 1 ij k te doen is, uit het oog verloren wordt; doel haar dus schade. De eisch van on zen Meester: „Hcjb God lief boven alles en uw naasten als uzelven," is doodeenvoudig, maar de kerken heb ben er 'n ingewikkelde kwestie van gemaakt, er ver gaderingen voor belegd, concilies over gehouden, |en het einde van dit alles is geweest, dat men aan het beginsel des Christendoms niet meer denkt, ja, dit zelfs tegengewerkt, door allerlei zelotisch wijsgeerig ge haspel, dat het Christendom heelemaal niet dient. De bewijzen zijn er. Is het nu noodig, dat er, om niet meer te oorlo gen, zooveel vertoon wordt gemaakt? Is er nu iets ge makkelijker, dan te zeggen: „Ik vecht niet meer," of: „wij vechten niet meer?" hart Jcreeg, als. zij zoo zijn huis binnen trok, dat tot nu een burcht der eenzaamheid was geweest. Daaraan durfde hij niet denken aan zijne een zaamheid, met hare ijzingwekkende diepten en hare zalige hoogten, met hare huivering van het graf, met haar vermoeid, roerloos, duister onderaardsch, met hare doodelijke verstijving in de wijdgeopende, sla- pelooze oogen en het onvermoeid, blijde zweven bo ven de vele, verwarde zaken dezer wereld. Wat was zij al niet voor hem geweest, aan kwelling en opbeuring, aan ellende en geluk, aan aingst en nood en aan be vrijdend gejubel! Daaraan mocht hij niet denken, want dan vervloekte hij deze wending in zijnen levensloop. Want dat was het en bleef hel, eene wending, hoezeer hij zich ook moeite gaf, dit nieuwe luchtig en lachend op te ne men. En (heden betrad hij het „bloemenrijk" niet meer. Den volgenden dag zou de kleine Ellen- bij hem komen, vergezeld van professor Lodewijk Burgwacht, den braven, ouden Walrus. Vader Hendrik lïad zich laten verontschuldigen natuurlijk! Hij had met de voorbereidselen tot de ex peditie de handen nog meer dan vol, en tot over morgen, als de reis een aanvang zou nemen, moest alles in orde gebracht zijn; hij kon met den besten wil dus niet komen. En hij had al had hij gemakkelijk gekund, ook niet gewild, zoo Volteekende Peter zich zijn portret, want de overdreven angst van den wetenschappelijken Hettietenonderzoeker voor al wat zweemde naar dank baarheid of verzoeken, was maar al te goed bekend. Zij kwamen van Putbus met het rijtuig. Pieter maakte zich gereed, hen tegemoet te gaan. Hij borstelde zijn jas, schold op moeder Weelgoed, die dil .kleeding- stuk zoo slecht verzorgd in de kast had gehangen en Stel u voor, dat ik aan den drank was, en daar nu af wilde, wat zou daar dan anders of beiers aan le doen wezen, dan niet meer te drinken'? Want of ik dan al lid van „de blauwe knoop" werd of 'n andere afsehafferskuur toepaste, of ik mij al onder behande ling stelde van een geneesheer te Hoog Hullen of 'n andere bewerking tegen drankzucht onderging, en ik blijf stiekum naar drank verlangen, dan geeft dit alles niets. Niet-drinken is de eenige oplossing. Ik kende iemand, die aan den drank was. Eens hoorde ik, dat hij zich had aangesloten bij het Leger des Heils en nu niet meer dronk. .Toevallig kwam ik in zijn gezelschap, en 't voorbijgaan van 'n heils soldaat gaf aanleiding over het werk der heilssolda ten te spreken. Ik vernam toen uit zijn eigen mond, dat Jiij niet meer aan het „Leger" was. HéWaarom niet vroeg ik verwonderd. Och, wat zal ik je zeggen? Vroeger dronk ik zwaar en dat was heel verkeerd van me. Ik had zelf 'n beroerd leven, mijn vrouw was ongelukkig en de kin deren niet minder. D'r waren lui, die het goed met me meenden, en door hen kwam ik in aanraking met 't Heilsleger. Ik kan je dat niet alles vertellen, hoe het gegaan is, maar ik kwam tot het inzicht, dat ik het drinken laten moest, en op 'n goeien avond gaf ik op 't platform mijn „getuigenis". Ik meende 't eer lijk, maar I Nu?maar? Och Hein ik zal maar „Hein" zeggen; twe kennen mekaar al zoolang je weet, dat ik '11 hoop dwaze dingen gedaan heb, net zoo goed als jij, net zoo goed als alle menschen, maarik hou niet van vertooning. En toen ik daar zoo op dat platform stond, voor den t weeden of derden keer, en weer vertelde hoe ik van den Idiiank af was, toen voelde ik iels in me komen van weerzin tegen mijzelven. Ik kreeg 'n ge voel in me, alsof ik me liet kijken, en nu wel gepre zen mocht worden vanwege mijn bravigheid. En kijk 's Hein ik weet dat je me gelooft, daar had ik het nu heelemaal niet om gedaan. Ik was nijdig op mijzelven. Ik ging naar huis en zei aan mijn vrouw, dat ik nooit meer naar 't „Leger" ging. Ze keek mij aan, maar zei niets. Toen ik zag, dat haar blik ang stig en bedroefd was, begreep ik wat ze vreesde. Daarom ging ik naar haar toe, en zeiHoor eens, Lien, je moet goed begrijpen. Ik ga nooit meer naar het Leger des Heils, dat meen ik. Voor mijn part mag ieder die wil, zijn zonden daar op het platform in het openbaar gaan biechten. Ik doe het niet meer; nooit meer. Maar ik zal ook nooit geen drank meer drin ken; Jdat kan best zonder al die vertooning. Toen hij zweeg, vroeg ik: En wat zei je vrouw toen? Ze zei niks. Ze keek me wel 'n minuut lang aan tot er tranen in d'r oogen sprongen. Toen greep ze mijn hoofd en heeft me een zoen gegeven, zooals ik er, geloof ik, nog nooit een van haar gehad heb. En nu drink ik niet meer; dat is alles. Kan het eenvoudiger? En als nu de Keizers en Koningen niet meer vech ten willen, d.w.z. niet meer voor zich willen laten vechten, is er dan iets eenvoudiger dan het niet meer te -doen? Is er dan iets eenvoudiger en voordeeliger, dan legers en vloten af te schaffen? „Om goed en wijs te worden, behoeft men niet zooveel te doen en te leeren, men moet alleen maar een en ander laten en afleeren." (5). Ik zou zelfs willen vragen: Moet men daarvoor in Den Haag samenkomen, om af te spre ken, dat men niet meer vechten zal? Kan dat niet met 'n brief worden afgedaan? Of kan het verstand van Ministers en Gouverne menten zoover niet reiken, dat zij inzien, dat het be ter is in vrede te leven dan ruzie te maken'? En gaan zij er alleen maar wat over zitten praten, om zich 'n air te geven van ernst en gewichtigheid? Als dit zoo is, dan heeft Domela Nieuwenhuis gelijk. Dan is het groote schande, dat er van 'n zoo ernstige zaak, zoo'n afschuwelijke comedie wordt gemaakt. Dan zullen ook de oorlogen worden voortgezet. Dan wordt ook het volk bedrogen, omdat In het boek der W ij s h e i d van Maeterlinek las ik het volgende: „De wijsheid sprak eenmaal tot het verstand, dat men kwaad met goed moet vergelden en zijn vijan den liefhebben. En het verstand, te dien dage op stijgende tot het hoogste punt van zijn rijk, is ge ëindigd met dit toe te geven." H. d. II. AANTEEKENINGEN: (1). Het hierbcdoelde „De Wapens neder" is een blaadje, dat op den 15den van elke maand verschijnt en geredigeerd wordt door den heer H. Kolthek Jr. te Deventer. Medewerker is de heer F. Domela Nieu wenhuis. (2). Wijlen Alfred Nobel vermaakte aan het „No- bel-comité" te Christiania een kapitaal, waarvan de jaarlijksche rente, bedragende 200.000 francs, telken jare zou worden uitgekeerd aan hem of haar, die in het voorbijgegane jaar het meest voor den internationalen vrede had gedaan. Zoo werd eens door Baronnesse von Stittner die prijs ontvangen. Men herinnert zich, dat die prijs het laatst is toe gekend aan Roosevelt, en tevens herinnert men zich, dat te dien 'dage spotprenten het licht zagen, waarop Roosevelt dien prijs afwees, met de woorden: „Geef hem den Kaptein van Köpenick, die heeft hem eer Verdiend dan ik." (3). Zooals wel ieder weet is „Esperanto" 'n ,meer en meer zich uitbreidende wereldtaal, die nu reeds over den ganschen aardbol hare beoefenaars vindt. De heer Dreves Uitte r d ij k, verbonden aan de Tromp- school te Hilversum, schreef er een volledig leerboek over, dat werd uitgegeven bij P. de Jong te Bolsward. Als jk mij niet vergis, kost het f 1.50. (4). „Plaatsbekleeder van God op aarde." (5). „Minnebrieven." CORRESPONDENTIE Aan G. G.Neen, ik vergeet het niet. Maar geheel aan uw wensch voldoen kan ik niet; want dan zou ik het heele boek moeten overschrijven. Aan V. d. W. Zeer toevallig want ik ken geen Spaansch kan ik uw vraag beantwoorden. In het oorspronkelijk luidt het: „Quien se casa por amores, Ha de vivir con dolores." vervloekte de schoon gemaakte jas als een dwang juk, door eigen onverstand hem aangelegd. En brommend verliet hij het huis, daalde de hoogte af en kwam toen op den weg, welken zij moesten afkomen. IX. Deze weg voerde hem in het woud en dat was goed ook. Want hier werd iets gewrocht, >vat geen nurkschheid dezer aarde weerstaat. Het was in den namiddag, het lachend zonnelicht, grillig door het gebladerte springend, in velerlei kleu ren het woud beschijnende, maakte een machtigen in druk. De maand Mei verleende aan het frissche groen de heerlijkste tinten! Pieter liep door het woud met opgeheven hoofd de oogen wijd open; alles wat oud in hem was, zonk in het niet, en het jeugdige steeg in hem op, hij begon zich in de toekomst te verheugen hij vond het bijna iets op een avontuur gelijkende. Hij rekte de armen uit, en spookachtige gedachten stegen in hem op: de weg voert hem voorbij een drakenhol, en de draak bewaakt een jonge prinses, die haar blanke lichaam in haar golvend haar ver bergt, en hij verslaat den draak, bevrijdt de prinses en wordt koning van een groot land. Koning Pieter! Hij voelde zooveel koninklijks in zich, zoo groote macht en overwinning schonk hem het woud in Meidos. En hij droomde voort zijn schoonen droom. Totdat een ekster, welke Uij verschrikte en die nu krijschend voor hem opvloog op zijn weg voor hem uit bleef vliegen en alsof de schreeuwende vogel den vervolgde wilde spelen met haar scherp, luid ge kras de woudstilte verbrak. Dat was geen vogel, ge- hjk die deji held jitaeht vooruit le vliegen, 0111 hem

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 5