Mamsel Malena. Zondag 14 Juli 19Ü7. 5Ie Jaargang. No. 42<3. DERDE BLAD. Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. Binnenlandsch Nieuws. - w^m*T mr r w W De hulpprediker was daad, en aap zijne baar ston den zijne vrouw en vijf kinderen. Zij hadden het nooit breed gehad, maar als het jaar om zou zijn, waarin aan de weduwe het tractement van haren man nog werd uitbetaald, dan zou het er voor het arme huis gezin eerst recht treurig uitzien. Ieder had dan ook met de achterblijvenden te doen. De predikantsvrouw viel hare ambtszuster om de'n hals en schreide een vol uur met haar, de predikant las haar uit den fa miliebijbel een hoofdstuk over het geduld en de lijd zaamheid voor; gravin Silfvcrsvard echter nam de kleine Malena als kind aan, en dat was de beste troost voor de weduwe, ofschoon het haar wel door het hart unecd toen zij haar liet, klein tweejarig doch tertje met de blonde krulletjes en de roode wangen, in hare beste sjaal wikkelde en in het grafelijke rij tuig lilde. Als kind! Stellig, want wat verpleging, kleedingen behandeling betrof, had de kleine Malena het even goed als een werkelijk freuletje, en zij werd ook veel liefderijker behandeld dan de meeste pleegkinderen; maar hoe ouder zij werd, hoe duidelijker zij inzag, dat de onzichtbare muur tusschen de grafelijke familie en de domineesdochter steeds hooger werd. Gewoonlijk werd zij „lieve kind" genoemd; waser echter be zoek, dan noemde de gravin haar bij den voornaam. Gewoonlijk zat zij in het kleine salon aan het werkta feltje van de gravin; waren er echter gasten, zoo voel de Malena instinctmatig dat hare plaats op hare eigen kamer was. Maar er huisde ook geen greintje hoogmoed in dat blonde krullekopje, dat met iederen dag mooier werd; Malena wist dat hare pleegouders haar liefhad den en dit bewustzijn maakte haar vroolijk en ge lukkig. Ach, wij kunnen immers niet allen gravenkin- deren zijn. Jbnker Philip had haar ook altijd Malena genoemd, totdat hij bevestigd werd. Van dat oogenblik af begon hij „Mamsel" tegen haar te zeggen. Hij was zes jaar toen Malena in huis kwam, en zij was er nauwelijks een half uur geweest of hij had al een langen roo- den toom aan hare beide mollige armpjes bevestigd en tegen haar gezegd„zie zoo, nu gaan wij paardje spe len." En zij hadden paardje gespeeld en sperwer en duifje en verstoppertje, totdat de tijd van de spelle tjes ten einde was en Philip de jonker geworden was en zijn speelmakkertje Mamsel Malena. Met de kinderlijke uitgelatenheid was het nu ge daan; maar een opmerkzaam waarnemer zou aan het schitteren van Malena's oogen en aan haar blozen heb ben kunnen zien dat het „duifje" gevangen was. Jon ker Philip echter was een heel goedaardige „sperwer", hij maakte van zijne macht ever Malena's hart geen gebruik, en het duurde tamelijk lang eer zij zichzelve van hare liefde bewust was. Met de eerste liefde gaat het als niet de zenuw koorts, men kan ze lang onder de leden hebben, voor zij zich openbaart. Malena wist niet waarom het haar altijd een steek in het hart gaf als zij in haar daagsche pakje met eene kaas of een schotel melk over de plaats ging en zij, onder de linde luid en vroolijk hoorde lachen, of dat zij Philip met jonge dametjes in lichte zomerjaponnen in het park zag. En even min begreep zij hoe het kwam, dat zij op een nacht geen oog had kunnen toedoen. Er was dien avond in de groote zaal gedanst; Malena was er in het geheel niet bij geweest, en eerst toen alle gasten vertrokken wa ren, was zij naar boven gegaan om te hooren wat er van de orders was der gravin. Jonker Philip was er ook nog, en toen hij haar zag binnenkomen had hij geroepen: „Toe mama, speel nog eens een wals!" En de gravin had het gedaan, en als een wervelwind was Philip met haar door de zaal gevlogen en had gezegd: „Ik heb zoowaar nog nooit met een dame gedanst, die zoo licht was als onze mamsel!" Spoedig echter zouden de kleine Malena de oogen geopend worden. Op een dag was zij bezig asperges te steken in den moestuin, toen zij eensklaps jonker Philip met een zwaai over het tuinmuurtje zag ko men. Hij wischte zich het zweet van het voorhoofd en bleef in zijn bestoven jachtbuis voor haar staan. „Dag Mamsel," zei hij op zijnen gewonen jovialen toon. „Ik heb goed nieuws voor u. Of heeft misschien mijne moeder al met u gesproken?" „Niet dat ik weet, jonker," zei Malena verwonderd. „Nu dan, kijk me eens goed aan! Ik sta hier als liefdegod voor u." Malena moest lachen, want zij vond hem wel wat groot uitgevallen voor een liefdcgodje, maar knap ge noeg was hij er voor. „Ja, Mamsel Malena," zei de jonker over de as pergebedden heenstappend en hare mand oppakkend, om haar te dwingen den arbeid te staken, „ik ken iemand, dien ik graag mag lijden, een flink door en door goed man, die overgelukkig zou zijn als hij u tot vrouw kreeg. Mama en ik hebben hem beloofd een goed woordje voor hem bij u te zullen doen, want hij heeft ten onrechte zoo weinig hoogen dunk van zichzelf, dat hij het niet waagde in persoon met zijn aanzoek voor den dag te komen. Het zou ons natuurlijk spijten als u van ons heenging, maar wij houden allemaal zooveel van u en denken daarom in de eerste plaats aan uw geluk. En dan zouden wij u toch niet geheel verliezen, want als de vrouw van onzen opzichter Oisson zou u toch op het goed blijven. Nu, wat zegt u? ben ik niet de brenger van eene goede boodschap?" Oisson de opzichter kreeg Malena niet; het onver wachte huwelijksaanzoek had haar echter den blind doek van rfe oogen gerukt, en zij zag nu duidelijk hoe het met haar hart gesteld was. Ach, de mooie, goedhartige „sperwer" had het kleine „duifje" bijna ten doode toe verwond, zonder er zelf eenig vermoe den van te hebben. De jaren verliepen en Malena ontstak de edelste gevoelens in de harten van klerken, adjuncten, land meters en pachters; maar altijd weder gaf zij dergia- vin aanleiding om al hoofdschuddend tot haren^ man en haren zoon te zeggen: „Jammer toch, dat zoon liet en mooi meisje als Malena zoo weinig hart schijnt te hebben." dut Eindelijk brak de dag aan waarop jonker I hilip ging trouwen. Hij: was verliefd geraakt en had zien verloofd, geheel volgens de familietradities en de eischei van zijnen stand. Zijn leven was daarheen gevloeid als een helder, kalin stroomende beek, temidden van bloeiende weiden; ign toen ly nu op zijn zeven en twintigste jaar voor het echtaltaar trad, konden zijne ouders in gemoede van hem zeggen, dat hij hun 11001 een oogenblik zorg had veroorzaakt. Dien zomer was Malena bleeker en stillei dan tevoren. „Lieve kind, je hebt je stellig met liet we ven te "veel afgemat," zei de gravin, haar de wangei Streelend. „O, dat heeft niets te beteekenen, mevrouw de gravin," antwoordde Malena. Maar op jonker 11 lips' trouwdag, toen zij alleen thuis was, ging zij naai het kerkhof, waar nu hare ouders rustten, en toen zij 'savonds thuis kwam waren hare oogen ach. zoo rood. „Lieve Malena," zei de gravin een jaar later, „ne hemel weet hoe moeilijk het mij vallen zal je te moeten missen, maar mijn schoondochter is in den lddlsl<; tijd zoo zwak. Zou je niet bij haar willen gaan haar wat te helpen in het huishouden, net zoo en trouw, als je mij altijd gedaan hebt'. Dienstmaagd worden van zijne vrouw! Vooi ne ec rees er een gevoel vaa Lrotsch verzet op W de bots van het domineesdochtertje. Ach, het werd haar zoo wonderlijk koud om het hart. „Wel, met genoegen, mevrouw de gravin," luidde het antwoord, dal even zacht als gewoonlijk klonk, al had het een pogenblikje ,op zich laten wachten. En zoo werd zij dan dienstmaagd van zijne vrouw. Den eersten dag ging Malena na tafel met haar liand- I werk naar het salon. De jonge gravin keek strak voor zich. Na een oogenblikje stond zij op, ging naar hare j huishoudster toe, klopte haar op den schouder en zei met een kalm en vriendelijk gezicht, maar op ijskou- den toon „Beste Mamsel, ik weet wel hoe het bij mijne schoon ouders de gewoonte was, maar mijn man en ik ver langen samen alleen te blijven." Mamsel Malena vouwde haar werk op, groette en verdween. Jaren verliepen. Kinderen werden geboren en groei den op, en allen hielden evenveel van Malena. Zij zorgde ook onvermoeid voor de kleinen, vertroetelde hen wanneer zij ziek waren, knutselde voor hen en speelde met hen in gezonde dagen, en leidde met het a. b. c.-boek in de hand hunne eerste wankelende schreden op het pad der wetenschap. Het waren im mers zijne kinderen. Soms kreeg zij met Kerstmis, op geboorte of naam dag een mooi geschenk met het opschrift: „Voorde goede Mamsel Malena van kleinen Willy," of „Aan mijne lieve, goede Malena van hare Ellen." Dan knipte Ma lena die regels zorgvuldig uit, en 's avonds op hare kamer kon zij ze soms urenlang zitten bekijken. „Voor de goede Mamsel Malena; Aan mijne lieve, goede Ma lena!" fluisterde zij dan. Ach, hij had wel in naam van de kinderen zoo geschreven, maar het was toch zijne hand. De jonge gravin werd niet oud. Hit een leven dat enkel zonneschijn was geweest, werd zij plotseling op geroepen, lang vóór den avond was aangebroken. In het volle bewustzijn van haar heengaan nam zij af scheid van haren man en hare kinderen, die schreiend om haar heen stonden, want zij was een goede moeder en een goede echtgenoote geweest. Ten slotte wenkte zij: ook Mamsel Malena tot zich. Zou zijl thans op haar sterfbed een paar war mere woorden van dank voor hare trouwe hulp hebben, dan de koele afgemeten volzinnen, waarme de zij Malena de kerstgeschenken en het loon pleeg de te overhandigen? Zou zij; haar vragen ook in het vervolg den steun van het huisgezin te blijven? Het scheen wel zoo, want zij legde den arm om Mamsels hals en trok haar dicht naar zich toe. Toen echter fluisterde zij met gebroken stem: „Je weet immers dat het beste damasten tafelstel niet in de linnenkast maar in de comode ligt?" „Ja mevrouw de gravin," antwoordde Malena onder danig. De gravin stierf en werd begraven. Men verwachtte algemeen dat de graaf, die nog niet oud was, na af loop van het rouwjaar zou hertrouwen; maar het jaar vernep, en tien andere eveneens, zonder dat hij er aan scheen te denken. Vooreerst had hij de over ledene werkelijk liefgehad, en dan zorgde Malena zoo goed voor behaaglijkheid en gezelligheid in huis, dat men nauwelijks het ontbreken van de huisvrouw op merkte. Door den dood der gravin was Malena's positie on eindig aangenamer geworden. Zij regelde alles naar naar eigen goeddunken, nadat graaf Philip op eene van hare tallooze vragen eindelijk eens geantwoord had: „Doe het alles gerust zooals het u goeddunkt, beste Mamsel, u hebt veel meer verstand van al die zaken dan ik." De kinderen hadden haar lief als eene moeder, en de dienstboden, uit den tijd toen Mamsel in het sa- ion kwam om mevrouws bevelen te ontvangen, hadden plaats gemaakt voor andere in den loop der jaren. Toen de oudste zoon, een vijf-en-twintig-jarig jonge- geling, van de höogeschool kwam, vervuld met denk- jeelden van vrijheid, gelijkheid en broederschap, door drongen van het besef der waardeloosheid van den geboortedag, vroeg hij ,of hij de lieve, goede Mamsel Malena, aan wie zij allen zooveel te danken hadden, tante mocht noemen. Wij hebben op ons noordelijk halfrond een jaargetijde dat wij den nazomer noemen. Dan schijnt de zon, dan ontspruit er hier en daar nog eens een nieuw groen, dan is het zacht en heerlijn in de lucht, dat men zich in Mei zou wanen. Zoo- heeft ook het men- schenleven zijnen nazomer. Dan bruist het bloed nog warm; de man heeft opgehouden de vrouwen te ver afgoden, maar hij heeft daarom niet de gave verloren eene vrouw lief te hebben. De overmoedige jeugd noemt dat „grijsaards verliefdheid", maar de betref fende persoon zelf spreekt van „de ernstige, diepe ge negenheid van den gerijpten man." En er is niet eens een nieuw „voorwerp" noodig om dit gevoel op te wekkeneene vrouw, die men zijn levenlang gezien heeft, kan het doen ontvlammen. „Weet u nog wel hoe u mij eens een blauwtje hebt laten loopen Mamsel Malena?" vroeg graaf Philip op een avond in den nazomer. Malena lachte. „Maar toen kwam ik voor een ander," voer de graaf voort. „Als ik nu echter eens voor mijzelf kwam vra gen, Malena," zeide hij, hare hand vattend. „O, mijnheer de graaf!" fluisterde Malena en bloos de nog even sterk als voor zes-en-twintig jaar tus schen de aspergebedden. „Malena wil je mijne vrouw worden?" Het was een geluk voor Malena, dat juist op dat oogenblik een van de jongens de kamer kwam bin nenstormen, en daardoor het gesprek gestoord werd want zij wist waarlijk niet wat zij antwoorden zou. Nu snelde zij naar hare kamer, grendelde de deur en begroef haar gelaat in haar kussen. „Zijne vrouw!" O zalige blijdschap. Zoo zou hare trouwe, onzelfzuchtige liefde toch nog haar loon ont vangen. Thans zou het leven haar aan geluk en zon neschijn vergoeden al wat zij geleden had. Zijne vrouw! Stil toch, oud, dwaas, vijftigjarig hart- Wat verwacht gij dan? Weet ge dan niet dat de tijd vervlogen is, dat de jaren zijn heengesneld? Men kan op zijn vijftigste jaar even goed liefhebben, lijden en ontzeggen als op zijn twintigste, maar kan men zich cvenzoo verheugen? Kan d|e nazomer de lente ver- vangen? Het scheen haar een ontwijding, dat de groo- j te, de sterke, de hartstochtelijke liefde harer jeugd zou 1 uitloopen in eene verbintenis tusschen „twee oude lui, over wier dwaasheid de wereld zo*u lachen. En de kinderen? Zou hunne aanhankelijkheid aan tante Ma lena niet in koelheid tegen de nieuwe moeder veran deren? Neen, neen, dat kon zij niet verdragen. En zij bezat hem toch immers. Zij mocht hem im- mers toch een gezellig tehuis, een aangenaam leven i bezorgen. Neen, Philip, ik ben niet gediend van je kalme, bezadigde nazomersgevoelens voor mij. Nooit zal je te weten komen hoe diep, hoe onuitsprekelijk 1 ik je heb liefgehad! „Nu, Malenalief, je antwoord op mijne vraag van gisteravond?" riep graaf Philip den volgenden mor gen, zoo vlug als zijne vier-en-vijftig jaren het toelieten, Mamsel in het park tegemoet snellend. „Mijnheer de graaf, ik ben ernstig met mijzelf Ie rade gegaan, nadat ik van de verrassing, en waar om zou ik het niet bekennen? van de blijdschap, die uw vleiend aanzoek mij gaf, bekomen was, maar „Nu?" „Ik ben tot de slotsom gekomen, dat ik het niet aannemen mag, daar het groote verschil in stand tus schen ons beiden, mij altijd verhinderen zal andere gevoelens dan die van dankbaarheid en vriendschap voor u te koesteren." Maar Malena .Ach tante, kijk eens, die mooie, groote appel is van binnen heelemaal rot!" klonk plotseling een te leurgesteld stemmetje in den tuin. „Hij is te laat geplukt geworden, mijn lieve Ellen," zei tante Malena vriendelijk, en streelde liefkozend het blonde krulhaar van hare lieveling. Zitting .van Dinsdag 9 Juli 1907. Een arme zwerver met allerlei kwalen, dio, wanneer ze hem werkelijk zóó kwellen, als hij aan de rechtbank geliefde op te geven, den man stellig rust noch duur laten, werd het eerst voorgeroepen. Do stumpert heet Cornelis Nyman, is 9 Juni '62, dus ruim 45 jaren geleden te Delfshaven geboren, gedomicilieerd te Rot terdam, zonder vaste woonplaats tegenwoordig, zonder bepaald beroep, vroeger timmorman, en thans, dat is dan doorgaans 't eind van het lied, gedetineerd in het Huis van Bewaring te Alkmaar. Dat voorrecht genoot hy, omdat hy den 21sten Juni j.1. in het openbaar had gebedeld en wel ten woonhuize van Medemblik's oud sten gemeenteveldwachter Johannes van Ryn, op den Dam. Den geheelen dag reeds had beklaagde geloopen hy was by Burgemeestergoweost zijn nood klagen maar de dag had blijkbaar nog niet gonoeg opgoleverd. 't Was dus nog geen „heilige avond" en hoewel het uurwerk van den schuins hellenden Medemblikker toren, die zjjn collega te Pisa al aardig naar de kroon begint te steken, reeds half negen aanwees, bjlde Kees aan by sinjeur Van Ryn. Deze veteraan had juist (het was Vrijdagavond) van de post „De Alkmaarder" van meneer Obdam ontvangen en zat, zooals elk getrouw „Alkmaarderlezer" begrijpt, ten diepsto verdiept in „Kris en Kras", „Justitia", etc. Echter, plichtgetrouw, wipte de oude Johannes overeind enspoedig was Keesje wegens bodelary in hot openbaar, op schrift ge steld. Men moet zich heel wat geweld aandoen om de helft van do smoesjes, die hy vandaag verkocht, te geloovec. Dit hadden we echter gauw in de gaten dat 't Kees in Medemblik wel aanstond. Ily wou er zelfs wel in 't krankzinnigengesticht on der dak worden gebrachtVroeger was hy daar al eens 8 maanden geweest. Hy verrichtte er toen timmerwerk later echter raakte hij weer naar Veenhuizen „met ter woon". Nu wilde hij wel naar Medemblik terug. Gaarne zou hy dan ook eens door een flinken dokter worden onderzochtzoo oen als bijv. in hetMedem- blikker gesticht. Maar Mr. Cnopius, de subst. officier van Justitie, had ook nog evon een woordje mee te praten en Z.E.G. had weinig met de praatjes van Nyman op. Als men den man werkelijk naar een rijkskrankzinnigengesticht wilde opzenden, dan moest hy voor 't minst zes weken nog vertoeven in 't Huis van Bewaring. Daar zouden doctoren hem dan kunnen onderzoeken. Maar deed men dat, dan zou zulks heel licht ver strok- kendo gevolgen kunnen hebben. Nijman's vakgenooten landloopors zouden doen als hy en daar de mees ten van die lui drankzuchtigen zyn, zouden de dokters of psychiaters allicht by hen verschillende symptomen constateeren, die op geesttslyden wyzen, en hoe dikwerf zouden dergelijke patiënten naar een krankzinnigenge sticht worden verwezen. In aanmerking genomen, dat dit slag lieden het heel ploiziorig vindt in Medemblik, zou de kans groot zyn, dat alle mogelijke landloopors het er op aan zouden leggen om langs dezon weg in Medemblik terecht te komen. Maar het practisch bolang der Maatschappij brengt heusch niot mee, alle landloopers te laten onder zoeken door doctoren De eisch tegen Nyman luidde ten slotte: 2 dagen hechtenis en 8 maanden opzending rijkswerkinrichting. Martinus Sander, oen Egmond-Zec-sche kleermaker, was als beklaagde stilletjes weggebleven. 't ls overigens zeker nog al een nijdige snijder tevens „slaander", want zonder veel motief roffelde hy den 19den Mei j.1. den visscher Albert Schoen, eon dorps genoot nog wel, viy hardhandig af. 't Was Pinkster één en kermis in 't dorp. By Job Halff in de herberg was aardig wat volk en dansen dat ze er deeë een gat in de lucht! Ab zat met eenige kameraden heel gemoedereerd in de gelagkamer en had dolle pret want hy had een meisken, een allerliefst deerntje. Maar do ridder van de naald, óókj met veel smaak bedeeld, had eveneens zin in de aardigo dorpsschoone. Hy stelde zich verdekt op, toen Ab zyn schoone ge zellin huiswaarts bracht en ons visschertje, weldra terugkeerende op zijne schreden en' nog geheel onder den indruk van de dezen avond gesmaakte genoegens, kreeg er op 't onverwachtst van langs van zyn mede minnaar. Nu heeft Schoen de stelling niet willen huldigen, dat hy de roede moet kussen, die hem sloeg. Hy kuste liever zyn lievelingsmodel en geen wonder! Zoo kwam het, dat Ab, hoe een goeie kerel overigens ook, hier toch rechtsingang aan liet verloenen. Wèl heeft de kleerenspecialiteit beweerd, het alleen mot zijne handen te hebben afgi maakt en absoluut geen voorwerp ter hulp te hebben genomen, maar de heer Officier wilde daar drommels weinig van gebovon en denkt wel terdege aan het slaan met een of ander hard voorwerp, voornamelijk met het oog op het be langrijke bloedverlies van Schoen. En zulke buitengewoon harde handen heeft zoo'n coupeur gewoonlijk niet Gevangenisstraf achtte do 0. v. J. hier dan ook noo dig en 8 dagen daarvan te genieten, was het, wat hy ten slotte den ruwen Zander toedacht. Ouke Rietbergen, 21 jaren geleden goboren te Hoorn en thans aldaar nog woonachtig 't is oen eerzaam werkman was wel als beklaagde present. Even present was hij den lOden Juni in 't jaar onzes Heeren 1907, toen hy, door zijn waggelenden gang, wartaal, je niet lang in twijfel liet of by geheel-onthou der dan wel het tegendeel was. Nadat hy je van dien twy'fel ten stelligste had ont heven, liet hy een anderen twyfel by elk, die de dubieuze eer had, hem te ontmoeten, terwijl hy zoo al zwaaiende, in do Muntstraat een onmiskenbaren afkeer van de rechte lyn aan den dag legde, ryzm en dat was dezo of je kon aannemen met een fatsoenlijken jongen te doen te hebben En als je dan eens nagaat welke taal of hy tegen de Iloornsche politie voorde en waarvoor hy de agenten platweg uitschold, dan zou je 'm al op z'n zachtst een heel ongemanierd jong mensch vinden. Agent De Jong althans verbaliseerde hem wegens beleediging. Mijnheer de Officier vond blijkbaar dat hy daar gelijk in had en, is het al waar, dat men in enkele gevallen ten opzichte van 't optreden van zoo'n dronken kereltje het er met een schouderophalen wel eens by kan laten, hier achtte spreker dat niot voldoende. 't Kwam Mr. Cnopius vooral in Hoorn gewenscht voor beleediging der politie niet ongestraft te laten plaats vinden. Dies eischte Z.E.G. tegen Ouke f7 boete, subs. 7 dagen hechtenis. Ook de Yenhuizer beklaagde Lambertus Mattheüs d Vries was opgekomen, ten einde zoo mogelijk zyn 69ns ingenomen standpunt gloedryk te veraedigen. En 't moet gezegd worden, dat hy daartoe zyn uiterste best wel deed. Te Hem (gem. Yenhuizon) was het dan den 21sten Mei j.1. kermis en De Vries, die niet geheel nuchter meer was, had het bij den kastelein Gerbrand Vis, zoo herhaaldelijk De Vries om geld, waarop deze ten laatste een gulden leende en hem dien onwillig toesmeet. Voorts schepte hij den boel op, géén klein boetje en by herha ling. De 0. v. J. wist er thans genoeg van om wegens het wederrechtelijk eens anders woning indringen, tegen De Vrijs f8 boete of 8 dagen hechtenis te eischen. Pieter Ruiter, een slager uit Hoogwoud, haalde den 31en Juni j.1. op de Schellinkhouter kermis in Spree's herberg ook al rare streken uit. Knapjes in de olie, begon hy ruzie te zooken en te vechten, zoodat Rientsma, een rijksveldwachter uit Hoorn en de gemeente-veld wachter Dikstaal hem in zyn lurven namen en ver wijderden. Maar o, wat slecht geraden! Niet alleen ver-, zet, maar ook schelden volgde. De O. v. J. eischte voor een en ander 2 geldboeten elk van f 5, of ieder door 5 dagen hechtenis te ver vangen. Cornelis Schaper van Enkhuizen, ook een dergelijk nummer, was aldaar den 9den Juni opvallend dronken. De agont Joh. v. d. Berg had dat in de gaten en wou voor de veiligheid van elk in den meest uitgebreiden zin, dus ook voor Kees' eigen welzjjn, hem opbrengen om 'm een soliedo verblijfplaats te verschaffen. Maar daar mot je nou 's mee ankomme by iemand als ons Keesje. Verzet me lieve mensch! nou er waren tweo kranige burgers behalve de stevige Van den Berg noodig en gelukkig bok by de hand en bereid om 't vrachtje schuurtje-waarts te trans porteeren. De politieman maakte natuurlijk van 't relletje verbaal op. Daar Schaper veel opschudding veroorzaakte en den agent J. Zwier al eens zóó heeft toegetakeld, dat 3 maan den gevangenisstraf voor Kees er het gevolg van was, pakte de 0. v. J. hem ook nu nog al forsch aan en eischte wegens wederspannigheid 14 dagen gevangenis straf. Jan Smit, een welgesteld 40-jarig landbouwer en vee- houder uit Wydenes, moe3t terecht staan, omdat hy beschuldigd werd, aldaar zoowat half December j.1. van j zfjn dorpsgenoot den visscher Matthys Baasdrie fuiken te hebben gestolen De rijksveldwachter Roodenboog van Hem spoorde het stelletje gelukkig op en hoewel Smit aan don vis- scher de ontvreemde fuiken al meer dan driedubbel heeft vergoed, was een rechtszaak toch onvermijdelijk. Smit schaamde zich nu, dat was aan alles te merken. Hy hield een blijkbaar zeer welsprekend betoog we- gens zyn doofheid vlak voor 's Presidenten lessenaar staande. Wy konden er weinig van verstaan. Den O. v. J. viel beklaagde's diep berouw ook op. Maar als 't eens niet was uitgekomen, zou Jan dan óók zooveel berouw hebben gehad? vroeg Z.E.G. Bij een vo- j rig geval van dien aard requireerde de heer Officier wel gevangenisstraf, maar de rechtbank legde boete op nu zou Z.E.G. ook maar boete eischen. Gold het toen een armen drommel, nu is beklaagde er een, waarvan gezegd kan worden, dat hy „ze" heeft, dus hoewel de schade ruimschoots is vergoed geworden, moest de boete toch maar wat hoog zyn. Mr. Cnopius eischte wegens diefstal met toepassing van art. 310 van 't Wetboek van strafrecht, dan f 40 boete of 10 dagen hechtenis tegen Smit. Een kinderwettenzaakje tot slot, waarin drie jongens in voorkwamen als beklaagden, terwy'1 een paar land bouwers als getuigen dienst mochten doen. Alles kwam uit Winkel. De deuren werden by de behandeling gesloten. Uitspraak in de eersto zaak Donderdag 11 Juli; in alle overige zaken heden over 14 dagen, i A.s. week geen zitting. Ken „onnfuaiikciyke". Aan de drie aanplakborden te Numansdorp is de vol gende bekendmaking aangeplaakl „Kiezers van Numansdorp! Hartelijk dank voor het vertrouwen in mij gesteld, om zooveel stemmen op my uit te brengen, dat ik in herstemming kom. Toch verzoek ik u heden niet een stem op mij uit te brengen, daar ik by mogelijke verkiezing geen plaats in don Raad wil innemen, om reden ik onmogelijk samen kan werken in het belang der Gemeente, als men van my eischt, dat ik bukken en knielen moet en overal maar ja op moet zeggen; dit kan en wil ik niot. Daarom verzoek ik u brengt uw stem uit op my'n tegen candidaat den heer Jz. Boor. Jb. Vos Jansz., landbouwer. Volksonderwijs. Door het Hoofdbestuur van „Volksonderwijs" is het volgende adres gezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, het Hoofdbestuur van de Vereeniging „Volksonderwijs", er kend bij Kon. Besluit van 12 Januari 1876, No. 23; dat het doordrongen van het besef, dat er een nauw verband bestaat tusschen het peil van het volks onderwijs en een voldoend bezoldigd onderwijzersper soneel met groote belangstelling kennis heeft geno men van het ontwerp tot wijziging van de Wet op het Lager Onderwijs, verschenen bij Kon. Boodschap van 25 April j.1.; dat het elke poging lot verbetering der salarissen van de onderwijzers in Nederland, zoolang deze nog van dien aard zijn, dat zij in geen verhouding staan tot de beteekenis van de taak van deze ambtenaren, met alle kracht wenscht te steunen; dat het dan ook niet kan nalaten, er bij: U op aan Ie dringen, de Regeering steun te verleenen in haar stre ven, om eene in onzen tijd zoo hoognoodige lotsver betering van de onderwijzers tot stand te brengen; dat het toejuichende alzoo, dat de Regeering maatregelen in dien zin aan de orde stelt het niet kan verhelen, hoe het de voorstellen, in bovengenoemd ontwerp belichaamd, in veel opzichten alleszins onvol doende acht; dat de daarin aangegeven minima, zoowel van de onderwijzers als van de hoofden van scholen, te laag zijn in verhouding tot de eischen, die noodzakelijke voortgezette studie en levensstandaard aan onze volks opvoeders stellen; dat, bij het steeds grooter wordend aantal onderwij zers-hoofden van gezinnen, in verhouding tot dat der hoofden van scholen, niet langer kan worden volstaan met aan de eersten slechts een tegemoetkoming in,* en niet een behoorlijke vergoeding voor woninghuur toe te kennen; dat de hoogere bevoegdheid van den onderwijzer door het behalen van de hoofdakte recht mocht geven op eene voor allen, zoowel bij het bijzonder als bij het openbaar onderwijs gelijkelijk toe te kennen ver hooging ad f200.— in de bestaande wet alleen toe gekend voor de onderwijzers met verplichte hoofdacle en aangesteld krachtens art. 24, 3 der Wet op het Lager Onderwijs dat ook de in tijdelijken dienst doorgebrachte dienst jaren mede dienen te tellen voor de toekenning der periodieke verhoogingen; dat de jaarwedden van de hoofden van scholen de zelfde periodieke verhoogingen behooren te ondergaan op 't oog af anders 'n heel gemoedelijk manneke, zeker als die van de onderwijzers; i 1j 1 r 1- 1 m 1.1 7 R 1 1 f s-lz-v Lu a -1 i". 1 - terdege verbruid, althans meermalen had Vis hem dien avond door de surveilleerende rijksveldwachters J. Teesebelt van Hoogkarspel en J. Kooy uit Hoorn, de zaal uit laten zetten, maar met eene volharding, taaier nog dan die welke men aan de mieren toeschrijft, kwam Bertus telkens weer aanboemelen. Hy geeft voor, dat de oberkellner, mynheer Noorde loos, hem vrij onbeleefd om geld vroeg, waarop De Vries, zeer gevoelig voor eene fatsoenlijke behande ling, zie je l vroeg of hy de klanten altyd zoo beleefd om betaling maande, waarop hy een stomp in de zij kreeg en „vort" moest. Dat raakte na eenig gescharrel dan ook klaar: Noorde loos echter geeft (schriftelijk, want hy was als getuige niet gedagvaard, aangezien de justitie zulks niet noodig Achtte, een andere lezing van 't geval. Hy yroeg n.L goede salarisregeling. dat de bij art. 26, 1 van de Wet op het Lager Onderwijs aan de onderwijzers toegekende vaste jaar wedde niet langer fictie moge zijn voor het geval, dat ziekte van eenigen duur stoornis brengt in het uitoe fenen van den ambtelijken plicht; en dat zekerheid dient te bestaan, dat de bij dit ontwerp van wet aan Gemeente- en Schoolbesturen uit te keeren verhoogde Rijks-subsidie onverminderd slrekke tot verhooging der onderwijzers-salarissen. Redenen, waarom het Hoofdbestuur voornoemd meent, U met allen aandrang te mogen verzoeken, boven staande bedenkingen tegen het door de Regcering voor gestelde in ernstige overweging te nemen en daarin de noodzakelijke wijzigingen te brengen, die tegemoet komen aan de hierboven aangegeven eischen voor eene

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 9