Naar den Rijn. Zondag 25 Augustus 1907. 5ie Jaargang. No. 4285. TWEEDE BLAD. T NGEZONDEN. FEUILLETON. O O PIET. Het gebruik van ijs, om groenten en vrnehten goed te houden. Binnenlandsch Nieuws. nitTf,' W7I Geachte Redactie Hot is ons zeker wel vergund nogmaals van uw veel gelezen blad gebruik te maken om te antwoorden op het schrijven van den heer Peereboom, alhier. Uw antwoord dan, mijnheer P., was een geheel ander dan we van een man, die 17 jaar handelaar geweest is, verwachtten. Het doet ons denken aan zeker, vroeger hier veel gelezen blad, dat ziin kracht zoekt in persoon lijkheden en scheldpartijen. Daaraan herinnert ons uw „Heeren", tusschen aanhalingsteekens, die verder aange sproken worden, als: „jelui, die lui, die klanten en aristo cratie". Al ware ons stuk „vuil" geweest, dan stondtU nog te hoog om met vuil terug te gooien. Wij behan delden zaken en spraken dus tot den kreukelopkooper en tot het raadslid Peereboom, maar niet tot b.v. den wierhandelaar, telefonist of wat U meer is of geweest moogt zijn. We vroegen U bewijs van uw woorden „l)e. liond is ziek"we wisten, dat U dat niet kon leve ren en daarom waren we scherp, maar niet „vuil" en wel om U te doen gevoelen, dat wat in een besloten gezelschap gezegd mag worden, nog niet altijd in een openbare raadszitting mag worden geuit. Daar verwacht men in zulk een reval, althans van een concurrent, be wijzen. En welke bewijzen voert ge nu aan? „De visschers aan Den Oever kunnen het beter beoordeelen dan ik". Eilieve, oordeolt U dan liever niet. Wat ik er van weet, is voor mij het bewijs"Maar too dan, wat weet U dan toch Eén der leden van den Bond heeft U gezegd We krijgen toch nagenoeg niets voor onze waar en bovendiener gaan zooveel onkosten af. Het eerste weet U wel beter en 'omtrent het laatste zult U toch zeker wel gevraagd hebbenwaarom De vracht wordt onder de leden uitbesteed en kunnen ze dus zelf zoo laag maken als ze verkiezenvoor den keurmeester 5 cent per baal, voor administratie li (van de 5 inleggeld bleef immers over) en voor het bestuur nihil. Ge waart dus wel goed ingelicht! En is dit al uw bewijs? Waarom bewaart go toch „het restant tot een volgende gelegenheid De onkosten bedragen dus buiten de vracht nog geen 2i procent. U als opkooper heeft toch zeker ook on kosten En nu is U vóór een afslag, waarvoor de vis schers nog 4 zullen moeten betalen. Wij vertelden, waarom we tegen den afslag alhier zijn, maar we weten nog niet, waarom U er vóór is. U zegt: „U is er toe vallig vóór". Mogen wij als gemeentenaren niet weten door welk toeval het raadslid P. er vóór is? Ge zegt wel, waarom ge voor een r/emeente-afslag zjjt en niet voor een particulieren, maar daarover gaat de kwestie niet bij ons. Ge wilt onze redenen ontzenuwen door te beweren, dat de koopers onder de tegenwoordige om standigheden ook wel samen kunnen doen. Nu, dat z(jn we geheel met U eens en om dat te keeren, niet om U te nekken, daarvoor dient de coöperatie. Eenmaal als overal elders en op elk gebied, zullen ook de Wester- landsche visschers, de wiervisschers, de landbouwers en de veehouders, hun kracht in coöperatie zoeken. Nog een kleinigheid,.U is abuis met te besveren, dat ook ik behoor" enz. Wy hebben in ons schrijven vooropge steld Indien het verslag juist is. Nu dit niet geheel juist blijkt, komt uw verwijt niet opons hoofden hetgeen U er aan toevoegt en „niet netjes" vindt, hadt ge dus als „niet netjes" moeten weglaten. We zijn voornemens op al wat U tot een volgende gelegenheid bewaard hebt, niet meer te antwoorden, öf ge moest nog met beioijzen aankomen voor de ziekte van den Bond of de wenschelijkhoid van een afslag. Met dank, Mr. de Redacteur, het Bestuur van Hoü-Zee. Wieringen, 20 Augustus 1907. IIKT ZEVENGEBERGTE. IV. Van L'nz voeren we weer terug naar Königswinter, waar we onzen introk namen in het hotel Düsseldorfer Hof. Waarom we juist don naam van het hotel noemen? Omdat deze ons midden in ons onderwerp verplaatst als zijnde dit „Hof" eertijds eene bezitting van het oude klooster Heisterbach, waarvan het als herinneiing in den gevel nog draagt het wapen de, abdijoen beuk (Heister) met een beok, gekroond door mijter en staf. Het oude klooster is verwoest, de laatste Heisterbacher monnik is in 1859 gestorven. De plaats, waar het klooster stond, is schoon, een heerlijk stukje van hot Zevengebergte. Toon de monniken in 1191 verlof ontvingen, van den ruwon en kouden Petersberg naar een geschikter oord om te zien, laadden ze hun kerkschatten zegt de legende op een ezel en spraken ze met elkander af, baar hun nieuwe verblijfplaats te stichten, waar de ezel hbt eerst zich neer zou vlijen. Nu waren de ezels in de twaalfde eeuw zeker lang niet zoo dom als wel gezegd wordt van de tegenwoor dige ezels, want de Heisterbacher langoor vlijde zich behaaglijk neer in een weibeschut keteldal onder het loover van een prachtigen beuk, die naast een lieflijk murmelend beekje stond. Vandaar plaats, naam en wapen der te stichten abdij. De nog overgebleven ruïne verheft zich op de oude plaats nog schilderachtig met haar slanke zuiltjes en Van MAX DREYER. 21. Vroeger heb ik geloofd, dat de sterren zielen wa ren van gestorvenen. Maar als de sterren zelve verganke lijk zijn, dan kan dat toch niet zoo zijn. En vroeger had ik ook een ster een bepaalde, die volstrekt niet bijzonder groot en in in 't oog loopend was, maar ik vond haar toch eiken avond van zelf. Dat was mijne moe dei'. Later echter heb ik toch andere gedachten ge kregen. En nu als ik maar alleen wist, waar de zielen der gestorvenen blijven!" „Ja, wie dat wist!" „Dominee Willers heeft mij gezegd, dat er men schen waren, die niet geloofden aan de onsterfelijk heid der ziel. Maar gelooft u daaraan wel?" „Ik geloof aan het verlangen en aan zijne kracht, 'k geloof aan den wil. Wie verder leven wil, uit alle macht van zijn verlangen, die blijft leven." „Ik koesier dat verlangen. Zoo vast. En u doet dat ?°k, niet waar? U wilt ook onsterfelijk zijn. En ook m de eeuwigheid zijn wij beiden bij elkaar, niet waar? Rb Ewald? Gelooft u, dat die ook onsterfelijk ,zal zijn „Wat meen jij er van 1" „Zeker zal hij' dat. Ja. En wat wordt er van zulke zielen?" |0cvbegtr>mCn °P d° S,Cr' na8r welke UW verIan8en »En als dan de ster zelve sterft?" „•Jan hebt ge uw verlangen, en vliegt naar een nieu- we Pier. De wil is het onsterfelijke." SrelL^Pt?nn™en aJ8 machtige kruinen kloostertuin v^rden™bmn6n de" rin^rauur den heeaJHt^hnn'f grasPerlc' v°ór de ruïne omzoomd met riio L draagt een mooie, ruischende fontein, a 6 omgeving den gevoelsmensch tot dichtend droomen noodt: Een monnik van het klooster Heisterbach Doorwandeld' eens des wouddals verste oord. Hjj peinst wat d' eeuwigheid wel wezen mag, En vorscht daar naar in Godes heilig woord. Hjj leest wat Petrus de Apostel zei „Den Heere is één dag als duizend jaar En duizend jaar gelijk één dag." - Doch mij, Peinst 's monniks brein, is 't raadsel nog niet klaar. En hij verdwaalt al denkend. Voor zich uit Ziet hij niet, hoe zich 't bosch allengs verdicht. Eerst als der vromen vesperklokke luidt, Herinnert zich de monnik zijnen plicht. Hij snelt terug, gedenkend 's kloosters wet. Een onbekende opent hem de poort. i Hij wil wat vragen, maar verhaast zijn tred, Wjjl hij van ver reeds 'tkoor der Broeders hoort. Vlug treedt hij naar zijn stoel. Verbaasd ziet hij Een vreemde weer, die snel zich tot hem wendt. Hij overziet der Broeders lange rij, Maar niemand ziet hij bjj hen, dien hij kent. Verbaasd zien ook de Broeders naar hèm om. Men vraagt zijn naam, zijn doel, en wat hij deed. H(j spreekt daar fluistert men in 't heiligdom „Geen hier sinds drie maal honderd jaar zoo heet. „De laatste van dien naam vervolgt men dan „Was door des duivels twijfelgeest verstrikt „Verdween. Geen koos den naam van dezen man „Ooit na diens onheil weer" hoort hy verschrikt. Hy noemt den naam zijns abts, hij noemt het jaar. Men vindt in 't oudste boek dien naam alleen. Toen werd een wonder Gods den monnik klaar Hjj is 't, die voor drie eeuwen hier verdween. Ha, welk een feit! Plots grijst zijn donker haar. Hij zinkt terneer, tot scheiden thans bereid, En stervend zegt hy tot de Broederschaar „God is verheven boven oord en tijd." „Wat ik niet vond, maakt my dit wonder klaar. „Geen uwer, Broeders, die meer twyflen mag: „Den Heere is één dag als duizend jaar, „En duizend jaar zyn Hem gelijk één dag!" (Naar Wolfgang Müller.) Treffend wordt de indrukwekkende stilte en de vredige rust te Heisterbach geteekend in de volgende legende: Do heilige Bernard van Clairveaux predikte den twee den kruistocht. Op zyn reis lang den Rijn, voor dit doel ondernomen, bracht hij een nacht door in de ver maarde abdy. Hij werd er in zyn godvruchtige over peinzingen gestoord door bet zingen der nachtegalen, die bij het klooster hunne nesten hadden gebouwd. Opdat dit zingen hem en voortaan de kloosterbroeders niet meer zou afleiden, wees de heilige man den nachtegalen een andere woonplaats aan. Thans nog heet die woonplaats het Nachtegalendal en wie daar ooit geweest is, of er ooit komen zal het ligt achter Königswinter zal nog den heiligen Bernard van Clairveaux prijzen, dat hy den liefsten zanger onder de vogels zoo'n heerlijke woonplaats heeft gegund. Diep ingesneden tusschen de bergen en slechts enkele tientallen meters breed ligt het schoone dal, door geheimzinnig duister onder het dichte looverdak als een betooverd boschpad naar het slot eener schoone slaapster. Een rustig kabbelend beekje stuwt zijne lichte golfjes voort langs het voetpad in het dal en vormt hier en daar watervalletjes, die melodieus mederuischen met de ritselende bladeren en het murmelende beekje. Terecht heeft de Verschönerungsvereinte Königs winter dit een plekje gevonden voor het plaatsen van eenige rustbanken, die den bezoekers gelegenheid geven niet alleen wandelend, maar ook in ruste te genieten van dit schoone stukje ongerepte natuur. Heisterbach is mooi, het Nachtegalendal is mooi het heele Zevengebergte is mooi. Wie geniet niet van de heerlijke vergezichten, die het groote plateau op den Petersberg wel op zeven j plaatsen aanbiedt?! Wie staat niet bewonderend stil als hy daar aan zyn voeten ziet: de grazige weiden, de boschbegroeide golvende heuvelry, de zich daaromheen en daarover slingerende wegen, de liefelijke dalen van het gansche Zevengebergte, overwelfd door een helderen hemel, wiens enkele wolken geheimzinnig voortschrijdende schaduwen werpen over het landschap?! Maar bovenal, wie raakt niet in verrukking als hy het panorama aanschouwt, dat zich voor zyn oogen opdoet als hy den Drachenfels hééft beklommen Als een zilveren stroom vloeit daar de Rijn beneden U en zyn kronkelende loop is te volgen tot zoo ver het oog reikt. Het verrukkelijk berglandschap biedt voor het oog eene verscheidenheid van vormen en beplanting aan, als nergens elders. Als uitgezette Neurenberger speelgoeddoozen, liggen daar de groenende eilanden, de dorpen en gehuchten en al wat de mensch schiep beneden U aan de oevers van de groote rivier. Men wordt niet moe er naar te zien en er van te genieten zoolang, de dagtoorts gloeit, die de nevelen wet vaagde, waarin het landschap meest verscholen ligt als het avond wordt, of het duister van den nacht zich op de velden legert. Het verwende oog van een Lord Byron noemde het zelfs hier: een tooverbeeld. Dit is het oord van sagen en legenden, van droomen en van dichten. Ja, hier moest de draak van het ruwe en wreed aardige heidendom gedood worden door het kruis der liefde, want hier is een glans van schoonheid, die het harte opent voor reinheid, goedheid, voor al watjedel is en groot. De Christenjonkvrouw Heidens wraak Geofferd moest zy aan den draak. Hy kwam zy bad„O, God, verhoor l" En hield haar kruis het monster voor. En brullend stortte 't wangedrocht Tot in de diepste hellekrocht. „Komt, Heid'nen, komt, het wonder spreekt, „Uw ongeloof door 't kruishout breekt." En allen bogen, God ter eer, Eerbiedig voor de Jonkvrouw neer. (Yry naar Kopisch.) Dit is de legende van den Drachenfels, den Draken- rots. Voelt ge, lezer, dat het in het Zevengebergte schoon is? M. Y. (Wordt vervolgd.) Als er te Winkel en andere vruchtenmarkten weinig pruimen of aardbeien komen, maakt de fruitteler goede zaken. Door den geringen aanvoer zyn deze producten dan duur. Is de oogst overvloedig en tengevolge daarvan de aanvoer groot, dan dalen de pryzen sterk. Soms zyn de verkoopers zelfs genoodzaakt hun waar mee terug te nemen. Dergelyke ervaringen hebben ook de bloemkool bouwers te Broek op Langendjjk en andere koolmarkten. En dit is te verklaren. Pruimen, aardbeien, kersen, aalbessen, bloemkool, enz. zyn producten, die niet lang frisch en goed blijven, zoodat ze spoedig verbruikt moeten worden. Hun afzetgebied is daardoor uit den aard der zaak beperkt. Moeten ze ver vervoerd worden zoodat ze lang onderweg blijven, dan worden ze onver koopbaar. Nu kan men wel door inmaken, zouten, koken, enz. vruchten en groenten langen tyd voor gebruik geschikt houden, maar ze zyn dan niet meer zoo versch, lekker en gezond. Om nu deze producten zoo lang mogelijk zoo goed als versch te houden, heeft men in de laatste jaren (evenals by de verzending van vleesch en boter), zijn toevlucht genomen tot ijs. Vooral in Amerika, maar ook in Engeland en Frankrijk, heeft het conserveeren van fruit en groenten door afkoeling reeds een hooge vlucht genomen. En welke prachtige resultaten men daarmee heeft bereikt, blijkt uit het volgende, hetwelk we hebben ontleend aan Het conserveeren van fruit en groenten, door middel van lage temperaturen, door R. P. Bonthuis, voorkomende in de Verslagen en Mededeelingen van de Directie van den Landbouw. Blykens proefnemingen (lezen we daar) kunnen prui men (variëteit Reine Claude) by lage temperatuur twee en een halve maand bewaard worden. Varkenspruimen heeft men aldus 2J maand bewaard. Van de variëteit Col's Golden Drop was na 2 maanden de huid een weinig rimpelig geworden, de smaak was echter nog uitstekend. Aardbeien, die men in koelkamers wil bewaren, dienen in watten te worden gelegd. Men heeft ze aldus gedurende twee maanden bewaard, by een temperatuur van 0.50 c. Ook kersen hielden zich by deze temperatuur gedu rende twee maanden goed, zy waren verpakt in watten en in gemalen kurk. Roode en witte aalbessen werden gedurende li maand bewaard by 0.50 c. Ook bleven ze gedurende 6 weken goed by een temperatuur tusschen 0° C. en 2° C. Ver pakking in zydepapier schjjnt de meeste aanbeveling te verdienen. Bloemkool blijft gedurende 3 maanden goed by een temperatuur van 1 a 2° C. De meest aanbevelenswaardige temperatuur voor het bewaren van uien is tusschen 0° C. en 2° C. De beste variëteiten kunnen by die temperatuur 6 a 8 maanden hun eigenschappen behouden. De temperatuur, welke het meest geschikt is voor het bewaren van appelen, variëert van i° C tot 2° C. De hoogste temperatuur dient men te geven by zomer- appelen, die veel moeilijker te bewaren zyn dan de winterappelen. De omwikkeling der vruchten met papier is zeer aan te bevelende levensduur der vrucht wordt er door verlengd, tot op zekere hoogte beschermt het papier de vrucht tegen schimmel-ziekten, het belem mert de uitwaseming, die evenwel toch nog voldoende kan plaats hebben. Volgens in Amerika genomen proeven is het beter rijpe appelen in de koelkamers te bewaren dan groent, onrijpe. De rype zyn minder droog, beter "gekleurd en houden zich beter, nadat ze uit de koelkamer gehaald zyn, dan die, welke nog niet ryp waren. De appelen moeten onmiddellijk nadat ze geplukt zijn, in de koel kamers worden gebracht. Den löden September geplukt en dagen later in de koelkamer gebracht, bleven appelen tot de maand Maart van het volgend jaar goed. Echter, hunne handelswaarde was door die 3 dagen wachten 40 pet. minder dan van appelen, die onmiddel lijk na het oogsten waren opgeslagen. En vruchten van dezelfde boomen, twee weken na het plukken in de koelkamer gebracht, waren begin Januari reeds geheel bedorven. Peren, welke men in koelkamers wil bewaren, dienen geplukt te worden een weinig voordat zy ryp zyn, n.1. op het oogenblik, dat zy bijna zijn volgroeid en zich reeds vry gemakkelijk van den boom loslaten. Achter uitgang in kwaliteit van peren gedurende den tyd, dien zy in de koelkamer doorbrengen, is dikwyls een gevolg daarvan, dat zij te ryp waren op het oogenblik, dat zy werden opgeslagen. Zy moeten ook, evenals de appelen, onmiddellijk na het plukken in de koelkamer worden gebracht, eene vertraging heeft schadelijker gevolgen voor zomerperen dan voor winterperen. Zy dienen ook in papier te worden gewikkeld. De duur der conser veering hangt ook weer af van de temperatuur en de variëteit, hy variëert van 2 tot 6 maanden. By genomen proeven is gebleken, dat o.a. Beurrée d'Amanlis en Bon Chrétien William zich gedurende 4 maanden goed kun- I nen houden. Voor meerdere bijzonderheden raadplege men het I bovengenoemde artikel van den heer Bonthuis in de Verslagen en Mededeelingen. Behalve koelpakhuizen, heeft men treinen met koel wagens, schepen met koelkamers, terwijl de fruittelers zelf ijskelders hebben, waarin de te verzenden vruchten voorloopig kunnen worden geborgen. In de Vereenigde Staten van Amerika vermeerdert het aantal koelpakhuizen bijna dagelijks. In 1900 reeds bedroeg de totale pakhuisruimte van alle koelinrichtin- gen der Vereenigde Staten te zamen 5350000 kubieke meter, waarvan ongeveer het Vs gedeelte bestemd was voor het bewaren van fruit, meer in het bijzonder van appelen. Tegenwoordig is deze ruimte nog veel grooter. In 1905 bestonden er 582 koelpakhuizen. Op 1 Dec. 1902 werden er 3570000 H.L. appelen in bewaard tegen 960000 in 1898. Het grootste pakhuis heeft een koel ruimte van 15 M. hoog, 122 M. lang en 36 M. breed. In ons land is één koelpakhuis voor fruit, n.1. van de Naamlooze Vennootschap „het Vriesseveem" te Am sterdam. „Worden er dan steeds nieuwe sterren geboren?" „Ja." „En zal de aarde ook eenmaal vergaan?" „Ja. „En al de vaste sterren, zegt u, zijn zonnen en om elk dezer zonnen draaien weder planeten, als die, welke om onze zon zich bewegen en op allen, allen jzijn levende wezens of zielen Zij voleindigde haren gedachtengang niet en was weer geheel verbijsterd. „Daarover zou iemand zijn verstand verliezen." En weder drukte zij hare handen tegen de slapen. „Dat is alles zoo vreeselijk groot en ver Zij druk te zich dicht tegen haar oom aan. „Zeg mij toch, dat men niet angstig behoeft te zijn." „Waarvoor?" „Voor dat alles hebt u dan voor al dat groote geen —vrees „Voor den hemel? Neen." „Wanneer u bij mij is, ben ik ook niet bang." Zij viel hem om zijn hals. Zij voelde, hoe bij hare aanraking eene siddering zijn lichaam door vloog. „Hebt u het koud? De zee maakt het zoo koel. Zal ik uw jas halen?" „Neen, laat dat, mijn kind." En op korten, dro gen toon vroeg hij nu: „Wat is dat voor een ster renbeeld?" „De Orion." i „Wat weet u van zijn nevel?" Hij was voor deze avondles een nauwgezet leermees ter. En daarbij geraakte hij weder in zijnen toestand van stille, bezonnen goedheid. Nog was de wijding, welke de op hem ruslende hand des doods hem had ge geven, niet van hem geweken. En af en toe bracht zijne opgewektheid hem er toe, haar even te plagen met Arion, Orion en Orinoco. XXXII. Er kwam' nu een zomer in het land en gaf zoo groote en zeldzame vruchtbaarheid, dat de menschen er verlegen, bevreesd onder werden. Op den zandberg van boer Looks, waar anders al leen de treurigste haverhalmen wuifden of wat aard appelloof langs den grond kroop, dat reeds verwelkt was, voor het goed was opgeschoten groeiden dit jaar de aardappelen in dichte hoopen, zoodat de men schen er naar bleven staan kijken, als naar een na tuurwonder. i En de boer met het gevoel van bevoorrechting, wat past aan den eigenaar van een heiligen berg, ver klaarde aan ieder, di ehet hooren wilde, dat hij in het voorjaar volstrekt geen bemesting op het land had gebracht; zeegras, dat toch de beste bemesting was voor de aardappelen, had hij er niet zóóveel opge bracht, noch aan het zuiderstrand, noch aan het noor- derstrand, en de koemest was hem voor dit doel veel te duur geweest; dat hij echter lupinen ondergeploegd had, dat was reeds zeven jaar geleden. En nu zulk een wasdom, zulk een vruchtbaarheid! Men moest wel Ls waar niet pochen op de aard appelen vóór den herfst, maar waar het loof er zoo gezond uitziet, mag men toch ook wel op knollen rekenen. En hoe veelbelovend zag de geheele oogst er uit. Winter- en zomerkoren gedijden in gelijke vol-rijp- heid, de weilanden kon men tot driemaal maaien, en in de tuinen gaven de groentebedden onuitputte lijke voorraden. De bessenoogst gaf echter zooveel, dat de menschen niet alles op tijd konden inzamelen en veel aan de struiken verdroogde en verloren ging. Er was te veel van het goede, en daarom konden de menschen zich over het vele goede niet verheu gen. Velen werden juist angstig over dezen overvloed, zij profeteerden onweders en vernietigende menigten van ongedierte, ziekten, pestilentie en den ondergang der wereld. En de angst der menschen werd waarlijk niet geringer, nu de vervulling dier plagen op zich liet wachten. Wie al niet gebukt ging onder de algemeene vrees, die bracht 'ttoch daarom nog niet tot een reine vreugde, Een droevig ongeluk. Woensdagmiddag heeft te 's-Gravenhage op het terrein van Zorgvliet een ernstig ongeluk plaats gehad. Waar schijnlijk door het breken van staaldraden is de beton- koepel, waarin tijdens de plechtigheid van de eerste steenlegging voor het Vredespaleis muziek werd uitge voerd, by het amoveeren ingestort. Vijf werklieden werden onder het puin bedolven, één hunner is reeds overleden. De vier anderen werden nog levend van onder het puin te voorschijn gebracht; twee hunner waren echter zeer levensgevaarlijk gewond. N ader wordt gemeld Vijf werklieden waren onder toezicht van een op zichter den geheelen ochtend bezig geweest om den muziekkoepel af te breken. Toen het ongeluk gebeurde, was de opzichter juist de stad in om gereedschappen te halen. Vermoed wordt, dat door het ondergraven van de hoofdbogen het betongevaarte, dat ruim 12 meter hoog was, zyn steun heeft verloren en door het rukken uit het verband was gescheurd. De werklieden hebben blijkbaar niet vermoed, dat het gevaarte daardoor reeds zoodanig verzwakt was, dat voor instorten gevaar dreigde. Althans op het oogenblik dat de schelpvormige koepel ineenstortte, moeten twee werklieden zich boven op den koepel bevonden hebben, en de drie anderen er onder. Plotseling scheurde het bovengedeelte van de beton- schelp en met donderend geraas stortten de beide helften ineen, in hun val medesleurend en bedelvend onder puin- en betonmassa's de vijf werklieden. Een der werk lieden, die boven op den koepel had gezeten, werd bij het voorover vallen van het gevaarte een eind wegge slingerd en viel in het vrije veld. Zijn toestand is 't minst ernstig. Maar de toestand van zyn kameraden, die onder de ineengestorte kap lagen, was allertreurigst. Het opruimen van de betonmassa's, waarbij brandweer mannen en personeel van de gemeentewerf, geholpen door vele rappe handen, ijverig werkzaam waren, eischte ontzaglijk veel moeite, maar bovendien ook groote zorg en behoedzaamheid in het belang van de bedolven, om hulp roepende werklieden. Door het schoren met palen en het gebruik maken van windassen, slaagde men er ten slotte in een deel van het puin, waaronder de slachtoffers bekneld lagen, weg te ruimen. Een ontzettenden aanblik leverden die opgegraven ongelukkigen op. Zij hadden ernstige hoofd wonden, en van een der mannen waren de beide beenen verbrijzeld, terwijl een ander een zware ijzeren bout dwars door het lichaam was gedrongen. Zjj leefden echter nog, en een geneesheer meende zelfs, dat nog niet alle hoop op levensbehoud behoefde te worden op gegeven. Aanstonds werd nu door eenige doctoren hulp ver leend. In allerijl werden de beide zwaarst verwonden met politie-raderbaar naar Bronovo vervoerd, terwijl ziekenverpleegsters met een draagbaar een anderen hoogst ernstig verwonden werkman van de plaats des onheils naar de buiten aan den Scheveningschen weg wachtende automobiel van het gemeente-ziekenhuis brachten om den ongelukkige in die inrichting te doen opnemen. De vyfde werkman lag nog al tyd diep in het zand onder zware brokstukken beton, verward in dik staal draad, bedolven. Wel werd onafgebroken getracht hem er onder vandaan te halen, maar de hoop hem levend te voorschijn te brengen, verflauwde .allengs en werd ten slotte opgegeven. De algemeene opinie was, en zy bleek later maar al te zeer waarheid te bevatten, dat de ongelukkige, die met het hoofd omlaag in den zand grond zat, reeds lang gestikt was. Toen 't na geruimen tijd werkens gelukt was dezen werkman te voorschijn te brengen, kon dr. Soesman slechts den dood consta- teeren. Deze ongelukkige, een werkman van een goede dertig jaar, laat een vrouw en acht kinderen achter. Per raderbaar werd het verminkte lijk naar de alge meene begraafplaats vervoerd. 's Avonds waren de gewonde werklieden tot bewust zijn gekomen en zeer onder den indruk van het ge beurde. Een hunner heeft een schedelbreuk bekomen, de beide anderen inwendige kneuzingen. De behandelende ge neesheer had hoop, allen in het leven te behouden. De toestand van den werkman, die in het gemeente ziekenhuis was opgenomen, was ernstig, schoon niet gevaarlijk. Oude munten. By het afbreken van de oude huisjes van het Merula- Weeshuis te Brielle heeft men by het uitbreken der fundeering onder een tegel een collectie oude munten en penningen gevonden, waarby 6 gouden en 106 .zil veren, waarvan sommigen de jaartallen van 1673 en 1675 aanwijzen. -<°h- want er was iets in de lucht, wat alle opgeruimdheid omhulde, tegenhield, verbande. Zoo iets als broeikassenlucht lag er over dit deel der wereld. Warme regen viel er in de nachten en bij dag ver spreidden zich de warme geuren der dampende aarde. Pieter Brand trachtte evenals altijd zijn onbehaag lijkheid te verbannen met beschouwingen, met gedach ten hierover, dat deze zomer de geschikte tijd was voorh et aankweeken van den godsdienst der lui heid; maar dat de menschen, tenminste zijn noord- sche broeders, voor dezen eenigen godsdienst, die de vrees uitsloot, niet geschapen waren. In plaats van ge- loovig en gelaten de wenken der natuur op te vol gen en de aangeboden rust te genieten, lieten zij zich van haar heilige, zegenrijke goedheid opnieuw aller lei angsten aanjagen. Ook de natuurlijke wijsbegeerte van vader .Weef goed gevoelde zich door de openbaringen van dezen zomer meer overbluft dan verheugd. Niet alleen dat alles, wat hij aan afval in de aarde stak, wortel schoot en opwies, ook zijn ekruisingen gelukten allen zon der uitzondering, zoo grootmoedig gaf de natuur het leven in de knutselende menschenhand. En zoo kon de ouwe bij bastaarden van een woud muis en een huismuis, zoowel als van een dwergmuis en een brandmuis zich verheugen over de nieuwe soor ten. Maar bij al de vreugde over zooveel welslagen ver mengde zich toch ook een gevoel van beschaming en beklemdheid over zoo groote vrijgevigheid der groote levende goedheid, die over de menscnelijke mooidoe nerij lachte en op schalksche wijze deze den loef af stak. Kon dus niemand zich eigenlijk oprecht verheugen in dezen zomer, kwellingen bracht dit voor Ellen. Want hij rukte haar zoo snel uit hare kindsheid, dat het haar wel teleurstelling moest baren. Zij lag des nachts in onrustigen slaap. Hare slapen klopten en het werd haar somtijds zoo bang te moede,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 5