Naar den Rijn.
Zondag 25 Augustus 1907.
5ie Jaargang. No. 4285.
TWEEDE BLAD.
T NGEZONDEN.
FEUILLETON.
O O
PIET.
Het gebruik van ijs, om groenten en vrnehten
goed te houden.
Binnenlandsch Nieuws.
nitTf,' W7I
Geachte Redactie
Hot is ons zeker wel vergund nogmaals van uw veel
gelezen blad gebruik te maken om te antwoorden op het
schrijven van den heer Peereboom, alhier.
Uw antwoord dan, mijnheer P., was een geheel ander
dan we van een man, die 17 jaar handelaar geweest is,
verwachtten. Het doet ons denken aan zeker, vroeger
hier veel gelezen blad, dat ziin kracht zoekt in persoon
lijkheden en scheldpartijen. Daaraan herinnert ons uw
„Heeren", tusschen aanhalingsteekens, die verder aange
sproken worden, als: „jelui, die lui, die klanten en aristo
cratie". Al ware ons stuk „vuil" geweest, dan stondtU
nog te hoog om met vuil terug te gooien. Wij behan
delden zaken en spraken dus tot den kreukelopkooper
en tot het raadslid Peereboom, maar niet tot b.v. den
wierhandelaar, telefonist of wat U meer is of geweest
moogt zijn. We vroegen U bewijs van uw woorden
„l)e. liond is ziek"we wisten, dat U dat niet kon leve
ren en daarom waren we scherp, maar niet „vuil" en
wel om U te doen gevoelen, dat wat in een besloten
gezelschap gezegd mag worden, nog niet altijd in een
openbare raadszitting mag worden geuit. Daar verwacht
men in zulk een reval, althans van een concurrent, be
wijzen. En welke bewijzen voert ge nu aan? „De
visschers aan Den Oever kunnen het beter beoordeelen dan
ik". Eilieve, oordeolt U dan liever niet. Wat ik er
van weet, is voor mij het bewijs"Maar too dan, wat weet
U dan toch Eén der leden van den Bond heeft U
gezegd We krijgen toch nagenoeg niets voor onze waar en
bovendiener gaan zooveel onkosten af. Het eerste weet U
wel beter en 'omtrent het laatste zult U toch zeker wel
gevraagd hebbenwaarom De vracht wordt onder de
leden uitbesteed en kunnen ze dus zelf zoo laag maken
als ze verkiezenvoor den keurmeester 5 cent per baal,
voor administratie li (van de 5 inleggeld bleef
immers over) en voor het bestuur nihil. Ge waart dus
wel goed ingelicht! En is dit al uw bewijs? Waarom
bewaart go toch „het restant tot een volgende gelegenheid
De onkosten bedragen dus buiten de vracht nog geen
2i procent. U als opkooper heeft toch zeker ook on
kosten En nu is U vóór een afslag, waarvoor de vis
schers nog 4 zullen moeten betalen. Wij vertelden,
waarom we tegen den afslag alhier zijn, maar we weten
nog niet, waarom U er vóór is. U zegt: „U is er toe
vallig vóór". Mogen wij als gemeentenaren niet weten
door welk toeval het raadslid P. er vóór is? Ge zegt
wel, waarom ge voor een r/emeente-afslag zjjt en niet
voor een particulieren, maar daarover gaat de kwestie
niet bij ons. Ge wilt onze redenen ontzenuwen door te
beweren, dat de koopers onder de tegenwoordige om
standigheden ook wel samen kunnen doen. Nu, dat
z(jn we geheel met U eens en om dat te keeren, niet
om U te nekken, daarvoor dient de coöperatie. Eenmaal
als overal elders en op elk gebied, zullen ook de Wester-
landsche visschers, de wiervisschers, de landbouwers en
de veehouders, hun kracht in coöperatie zoeken.
Nog een kleinigheid,.U is abuis met te besveren, dat
ook ik behoor" enz. Wy hebben in ons schrijven vooropge
steld Indien het verslag juist is. Nu dit niet geheel
juist blijkt, komt uw verwijt niet opons hoofden
hetgeen U er aan toevoegt en „niet netjes" vindt, hadt
ge dus als „niet netjes" moeten weglaten.
We zijn voornemens op al wat U tot een volgende
gelegenheid bewaard hebt, niet meer te antwoorden, öf
ge moest nog met beioijzen aankomen voor de ziekte van
den Bond of de wenschelijkhoid van een afslag.
Met dank, Mr. de Redacteur,
het Bestuur van Hoü-Zee.
Wieringen, 20 Augustus 1907.
IIKT ZEVENGEBERGTE.
IV.
Van L'nz voeren we weer terug naar Königswinter,
waar we onzen introk namen in het hotel Düsseldorfer
Hof.
Waarom we juist don naam van het hotel noemen?
Omdat deze ons midden in ons onderwerp verplaatst
als zijnde dit „Hof" eertijds eene bezitting van het oude
klooster Heisterbach, waarvan het als herinneiing in
den gevel nog draagt het wapen de, abdijoen beuk
(Heister) met een beok, gekroond door mijter en staf.
Het oude klooster is verwoest, de laatste Heisterbacher
monnik is in 1859 gestorven.
De plaats, waar het klooster stond, is schoon, een
heerlijk stukje van hot Zevengebergte.
Toon de monniken in 1191 verlof ontvingen, van den
ruwon en kouden Petersberg naar een geschikter oord
om te zien, laadden ze hun kerkschatten zegt de
legende op een ezel en spraken ze met elkander af,
baar hun nieuwe verblijfplaats te stichten, waar de ezel
hbt eerst zich neer zou vlijen.
Nu waren de ezels in de twaalfde eeuw zeker lang
niet zoo dom als wel gezegd wordt van de tegenwoor
dige ezels, want de Heisterbacher langoor vlijde zich
behaaglijk neer in een weibeschut keteldal onder het
loover van een prachtigen beuk, die naast een lieflijk
murmelend beekje stond.
Vandaar plaats, naam en wapen der te stichten abdij.
De nog overgebleven ruïne verheft zich op de oude
plaats nog schilderachtig met haar slanke zuiltjes en
Van
MAX DREYER.
21.
Vroeger heb ik geloofd, dat de sterren zielen wa
ren van gestorvenen. Maar als de sterren zelve verganke
lijk zijn, dan kan dat toch niet zoo zijn. En vroeger
had ik ook een ster een bepaalde, die volstrekt niet
bijzonder groot en in in 't oog loopend was, maar ik vond
haar toch eiken avond van zelf. Dat was mijne moe
dei'. Later echter heb ik toch andere gedachten ge
kregen. En nu als ik maar alleen wist, waar de
zielen der gestorvenen blijven!"
„Ja, wie dat wist!"
„Dominee Willers heeft mij gezegd, dat er men
schen waren, die niet geloofden aan de onsterfelijk
heid der ziel. Maar gelooft u daaraan wel?"
„Ik geloof aan het verlangen en aan zijne kracht,
'k geloof aan den wil. Wie verder leven wil, uit alle
macht van zijn verlangen, die blijft leven."
„Ik koesier dat verlangen. Zoo vast. En u doet dat
?°k, niet waar? U wilt ook onsterfelijk zijn. En ook
m de eeuwigheid zijn wij beiden bij elkaar, niet waar?
Rb Ewald? Gelooft u, dat die ook onsterfelijk ,zal
zijn
„Wat meen jij er van 1"
„Zeker zal hij' dat. Ja. En wat wordt er van zulke
zielen?"
|0cvbegtr>mCn °P d° S,Cr' na8r welke UW verIan8en
»En als dan de ster zelve sterft?"
„•Jan hebt ge uw verlangen, en vliegt naar een nieu-
we Pier. De wil is het onsterfelijke."
SrelL^Pt?nn™en aJ8 machtige kruinen
kloostertuin v^rden™bmn6n de" rin^rauur den
heeaJHt^hnn'f grasPerlc' v°ór de ruïne omzoomd met
riio L draagt een mooie, ruischende fontein,
a 6 omgeving den gevoelsmensch tot
dichtend droomen noodt:
Een monnik van het klooster Heisterbach
Doorwandeld' eens des wouddals verste oord.
Hjj peinst wat d' eeuwigheid wel wezen mag,
En vorscht daar naar in Godes heilig woord.
Hjj leest wat Petrus de Apostel zei
„Den Heere is één dag als duizend jaar
En duizend jaar gelijk één dag." - Doch mij,
Peinst 's monniks brein, is 't raadsel nog niet klaar.
En hij verdwaalt al denkend. Voor zich uit
Ziet hij niet, hoe zich 't bosch allengs verdicht.
Eerst als der vromen vesperklokke luidt,
Herinnert zich de monnik zijnen plicht.
Hij snelt terug, gedenkend 's kloosters wet.
Een onbekende opent hem de poort. i
Hij wil wat vragen, maar verhaast zijn tred,
Wjjl hij van ver reeds 'tkoor der Broeders hoort.
Vlug treedt hij naar zijn stoel. Verbaasd ziet hij
Een vreemde weer, die snel zich tot hem wendt.
Hij overziet der Broeders lange rij,
Maar niemand ziet hij bjj hen, dien hij kent.
Verbaasd zien ook de Broeders naar hèm om.
Men vraagt zijn naam, zijn doel, en wat hij deed.
H(j spreekt daar fluistert men in 't heiligdom
„Geen hier sinds drie maal honderd jaar zoo heet.
„De laatste van dien naam vervolgt men dan
„Was door des duivels twijfelgeest verstrikt
„Verdween. Geen koos den naam van dezen man
„Ooit na diens onheil weer" hoort hy verschrikt.
Hy noemt den naam zijns abts, hij noemt het jaar.
Men vindt in 't oudste boek dien naam alleen.
Toen werd een wonder Gods den monnik klaar
Hjj is 't, die voor drie eeuwen hier verdween.
Ha, welk een feit! Plots grijst zijn donker haar.
Hij zinkt terneer, tot scheiden thans bereid,
En stervend zegt hy tot de Broederschaar
„God is verheven boven oord en tijd."
„Wat ik niet vond, maakt my dit wonder klaar.
„Geen uwer, Broeders, die meer twyflen mag:
„Den Heere is één dag als duizend jaar,
„En duizend jaar zyn Hem gelijk één dag!"
(Naar Wolfgang Müller.)
Treffend wordt de indrukwekkende stilte en de vredige
rust te Heisterbach geteekend in de volgende legende:
Do heilige Bernard van Clairveaux predikte den twee
den kruistocht. Op zyn reis lang den Rijn, voor dit
doel ondernomen, bracht hij een nacht door in de ver
maarde abdy. Hij werd er in zyn godvruchtige over
peinzingen gestoord door bet zingen der nachtegalen,
die bij het klooster hunne nesten hadden gebouwd. Opdat
dit zingen hem en voortaan de kloosterbroeders niet
meer zou afleiden, wees de heilige man den nachtegalen
een andere woonplaats aan.
Thans nog heet die woonplaats het Nachtegalendal
en wie daar ooit geweest is, of er ooit komen zal
het ligt achter Königswinter zal nog den heiligen
Bernard van Clairveaux prijzen, dat hy den liefsten
zanger onder de vogels zoo'n heerlijke woonplaats heeft
gegund.
Diep ingesneden tusschen de bergen en slechts enkele
tientallen meters breed ligt het schoone dal, door
geheimzinnig duister onder het dichte looverdak als een
betooverd boschpad naar het slot eener schoone slaapster.
Een rustig kabbelend beekje stuwt zijne lichte golfjes
voort langs het voetpad in het dal en vormt hier en
daar watervalletjes, die melodieus mederuischen met de
ritselende bladeren en het murmelende beekje.
Terecht heeft de Verschönerungsvereinte Königs
winter dit een plekje gevonden voor het plaatsen van
eenige rustbanken, die den bezoekers gelegenheid geven
niet alleen wandelend, maar ook in ruste te genieten
van dit schoone stukje ongerepte natuur.
Heisterbach is mooi, het Nachtegalendal is mooi
het heele Zevengebergte is mooi.
Wie geniet niet van de heerlijke vergezichten, die
het groote plateau op den Petersberg wel op zeven j
plaatsen aanbiedt?!
Wie staat niet bewonderend stil als hy daar aan
zyn voeten ziet: de grazige weiden, de boschbegroeide
golvende heuvelry, de zich daaromheen en daarover
slingerende wegen, de liefelijke dalen van het gansche
Zevengebergte, overwelfd door een helderen hemel,
wiens enkele wolken geheimzinnig voortschrijdende
schaduwen werpen over het landschap?!
Maar bovenal, wie raakt niet in verrukking als hy
het panorama aanschouwt, dat zich voor zyn oogen
opdoet als hy den Drachenfels hééft beklommen
Als een zilveren stroom vloeit daar de Rijn beneden
U en zyn kronkelende loop is te volgen tot zoo ver het
oog reikt.
Het verrukkelijk berglandschap biedt voor het oog
eene verscheidenheid van vormen en beplanting aan, als
nergens elders.
Als uitgezette Neurenberger speelgoeddoozen, liggen
daar de groenende eilanden, de dorpen en gehuchten
en al wat de mensch schiep beneden U aan de oevers
van de groote rivier.
Men wordt niet moe er naar te zien en er van te
genieten zoolang, de dagtoorts gloeit, die de nevelen
wet vaagde, waarin het landschap meest verscholen ligt
als het avond wordt, of het duister van den nacht zich
op de velden legert.
Het verwende oog van een Lord Byron noemde het
zelfs hier: een tooverbeeld.
Dit is het oord van sagen en legenden, van droomen
en van dichten.
Ja, hier moest de draak van het ruwe en wreed
aardige heidendom gedood worden door het kruis der
liefde, want hier is een glans van schoonheid, die het
harte opent voor reinheid, goedheid, voor al watjedel is en
groot.
De Christenjonkvrouw Heidens wraak
Geofferd moest zy aan den draak.
Hy kwam zy bad„O, God, verhoor l"
En hield haar kruis het monster voor.
En brullend stortte 't wangedrocht
Tot in de diepste hellekrocht.
„Komt, Heid'nen, komt, het wonder spreekt,
„Uw ongeloof door 't kruishout breekt."
En allen bogen, God ter eer,
Eerbiedig voor de Jonkvrouw neer.
(Yry naar Kopisch.)
Dit is de legende van den Drachenfels, den Draken-
rots. Voelt ge, lezer, dat het in het Zevengebergte
schoon is? M. Y.
(Wordt vervolgd.)
Als er te Winkel en andere vruchtenmarkten weinig
pruimen of aardbeien komen, maakt de fruitteler goede
zaken. Door den geringen aanvoer zyn deze producten
dan duur. Is de oogst overvloedig en tengevolge daarvan
de aanvoer groot, dan dalen de pryzen sterk. Soms zyn
de verkoopers zelfs genoodzaakt hun waar mee terug
te nemen. Dergelyke ervaringen hebben ook de bloemkool
bouwers te Broek op Langendjjk en andere koolmarkten.
En dit is te verklaren. Pruimen, aardbeien, kersen,
aalbessen, bloemkool, enz. zyn producten, die niet lang
frisch en goed blijven, zoodat ze spoedig verbruikt
moeten worden. Hun afzetgebied is daardoor uit den
aard der zaak beperkt. Moeten ze ver vervoerd worden
zoodat ze lang onderweg blijven, dan worden ze onver
koopbaar.
Nu kan men wel door inmaken, zouten, koken, enz.
vruchten en groenten langen tyd voor gebruik geschikt
houden, maar ze zyn dan niet meer zoo versch, lekker
en gezond. Om nu deze producten zoo lang mogelijk
zoo goed als versch te houden, heeft men in de laatste
jaren (evenals by de verzending van vleesch en boter),
zijn toevlucht genomen tot ijs.
Vooral in Amerika, maar ook in Engeland en Frankrijk,
heeft het conserveeren van fruit en groenten door
afkoeling reeds een hooge vlucht genomen. En welke
prachtige resultaten men daarmee heeft bereikt, blijkt
uit het volgende, hetwelk we hebben ontleend aan Het
conserveeren van fruit en groenten, door middel van lage
temperaturen, door R. P. Bonthuis, voorkomende in de
Verslagen en Mededeelingen van de Directie van den
Landbouw.
Blykens proefnemingen (lezen we daar) kunnen prui
men (variëteit Reine Claude) by lage temperatuur twee
en een halve maand bewaard worden. Varkenspruimen
heeft men aldus 2J maand bewaard. Van de variëteit
Col's Golden Drop was na 2 maanden de huid een
weinig rimpelig geworden, de smaak was echter nog
uitstekend.
Aardbeien, die men in koelkamers wil bewaren,
dienen in watten te worden gelegd. Men heeft ze aldus
gedurende twee maanden bewaard, by een temperatuur
van 0.50 c.
Ook kersen hielden zich by deze temperatuur gedu
rende twee maanden goed, zy waren verpakt in watten
en in gemalen kurk.
Roode en witte aalbessen werden gedurende li maand
bewaard by 0.50 c. Ook bleven ze gedurende 6 weken
goed by een temperatuur tusschen 0° C. en 2° C. Ver
pakking in zydepapier schjjnt de meeste aanbeveling te
verdienen.
Bloemkool blijft gedurende 3 maanden goed by een
temperatuur van 1 a 2° C.
De meest aanbevelenswaardige temperatuur voor het
bewaren van uien is tusschen 0° C. en 2° C. De beste
variëteiten kunnen by die temperatuur 6 a 8 maanden
hun eigenschappen behouden.
De temperatuur, welke het meest geschikt is voor
het bewaren van appelen, variëert van i° C tot 2° C.
De hoogste temperatuur dient men te geven by zomer-
appelen, die veel moeilijker te bewaren zyn dan de
winterappelen. De omwikkeling der vruchten met
papier is zeer aan te bevelende levensduur der vrucht
wordt er door verlengd, tot op zekere hoogte beschermt
het papier de vrucht tegen schimmel-ziekten, het belem
mert de uitwaseming, die evenwel toch nog voldoende
kan plaats hebben.
Volgens in Amerika genomen proeven is het beter
rijpe appelen in de koelkamers te bewaren dan groent,
onrijpe. De rype zyn minder droog, beter "gekleurd en
houden zich beter, nadat ze uit de koelkamer gehaald
zyn, dan die, welke nog niet ryp waren. De appelen
moeten onmiddellijk nadat ze geplukt zijn, in de koel
kamers worden gebracht. Den löden September geplukt
en dagen later in de koelkamer gebracht, bleven appelen
tot de maand Maart van het volgend jaar goed.
Echter, hunne handelswaarde was door die 3 dagen
wachten 40 pet. minder dan van appelen, die onmiddel
lijk na het oogsten waren opgeslagen. En vruchten van
dezelfde boomen, twee weken na het plukken in de
koelkamer gebracht, waren begin Januari reeds geheel
bedorven.
Peren, welke men in koelkamers wil bewaren, dienen
geplukt te worden een weinig voordat zy ryp zyn, n.1.
op het oogenblik, dat zy bijna zijn volgroeid en zich
reeds vry gemakkelijk van den boom loslaten. Achter
uitgang in kwaliteit van peren gedurende den tyd, dien
zy in de koelkamer doorbrengen, is dikwyls een gevolg
daarvan, dat zij te ryp waren op het oogenblik, dat zy
werden opgeslagen. Zy moeten ook, evenals de appelen,
onmiddellijk na het plukken in de koelkamer worden
gebracht, eene vertraging heeft schadelijker gevolgen
voor zomerperen dan voor winterperen. Zy dienen ook
in papier te worden gewikkeld. De duur der conser
veering hangt ook weer af van de temperatuur en de
variëteit, hy variëert van 2 tot 6 maanden. By genomen
proeven is gebleken, dat o.a. Beurrée d'Amanlis en Bon
Chrétien William zich gedurende 4 maanden goed kun-
I nen houden.
Voor meerdere bijzonderheden raadplege men het
I bovengenoemde artikel van den heer Bonthuis in de
Verslagen en Mededeelingen.
Behalve koelpakhuizen, heeft men treinen met koel
wagens, schepen met koelkamers, terwijl de fruittelers
zelf ijskelders hebben, waarin de te verzenden vruchten
voorloopig kunnen worden geborgen.
In de Vereenigde Staten van Amerika vermeerdert
het aantal koelpakhuizen bijna dagelijks. In 1900 reeds
bedroeg de totale pakhuisruimte van alle koelinrichtin-
gen der Vereenigde Staten te zamen 5350000 kubieke
meter, waarvan ongeveer het Vs gedeelte bestemd was
voor het bewaren van fruit, meer in het bijzonder van
appelen. Tegenwoordig is deze ruimte nog veel grooter.
In 1905 bestonden er 582 koelpakhuizen. Op 1 Dec.
1902 werden er 3570000 H.L. appelen in bewaard tegen
960000 in 1898. Het grootste pakhuis heeft een koel
ruimte van 15 M. hoog, 122 M. lang en 36 M. breed. In
ons land is één koelpakhuis voor fruit, n.1. van de
Naamlooze Vennootschap „het Vriesseveem" te Am
sterdam.
„Worden er dan steeds nieuwe sterren geboren?"
„Ja."
„En zal de aarde ook eenmaal vergaan?"
„Ja.
„En al de vaste sterren, zegt u, zijn zonnen
en om elk dezer zonnen draaien weder planeten, als
die, welke om onze zon zich bewegen en op allen,
allen jzijn levende wezens of zielen
Zij voleindigde haren gedachtengang niet en was
weer geheel verbijsterd. „Daarover zou iemand zijn
verstand verliezen."
En weder drukte zij hare handen tegen de slapen.
„Dat is alles zoo vreeselijk groot en ver Zij druk
te zich dicht tegen haar oom aan. „Zeg mij toch,
dat men niet angstig behoeft te zijn."
„Waarvoor?"
„Voor dat alles hebt u dan voor al dat groote
geen —vrees
„Voor den hemel? Neen."
„Wanneer u bij mij is, ben ik ook niet bang."
Zij viel hem om zijn hals. Zij voelde, hoe bij hare
aanraking eene siddering zijn lichaam door vloog. „Hebt
u het koud? De zee maakt het zoo koel. Zal ik uw
jas halen?"
„Neen, laat dat, mijn kind." En op korten, dro
gen toon vroeg hij nu: „Wat is dat voor een ster
renbeeld?"
„De Orion." i
„Wat weet u van zijn nevel?"
Hij was voor deze avondles een nauwgezet leermees
ter. En daarbij geraakte hij weder in zijnen toestand
van stille, bezonnen goedheid. Nog was de wijding,
welke de op hem ruslende hand des doods hem had ge
geven, niet van hem geweken.
En af en toe bracht zijne opgewektheid hem er toe,
haar even te plagen met Arion, Orion en Orinoco.
XXXII.
Er kwam' nu een zomer in het land en gaf zoo
groote en zeldzame vruchtbaarheid, dat de menschen
er verlegen, bevreesd onder werden.
Op den zandberg van boer Looks, waar anders al
leen de treurigste haverhalmen wuifden of wat aard
appelloof langs den grond kroop, dat reeds verwelkt
was, voor het goed was opgeschoten groeiden dit
jaar de aardappelen in dichte hoopen, zoodat de men
schen er naar bleven staan kijken, als naar een na
tuurwonder.
i En de boer met het gevoel van bevoorrechting, wat
past aan den eigenaar van een heiligen berg, ver
klaarde aan ieder, di ehet hooren wilde, dat hij in
het voorjaar volstrekt geen bemesting op het land had
gebracht; zeegras, dat toch de beste bemesting was
voor de aardappelen, had hij er niet zóóveel opge
bracht, noch aan het zuiderstrand, noch aan het noor-
derstrand, en de koemest was hem voor dit doel veel te
duur geweest; dat hij echter lupinen ondergeploegd
had, dat was reeds zeven jaar geleden. En nu zulk een
wasdom, zulk een vruchtbaarheid!
Men moest wel Ls waar niet pochen op de aard
appelen vóór den herfst, maar waar het loof er zoo
gezond uitziet, mag men toch ook wel op knollen
rekenen. En hoe veelbelovend zag de geheele oogst
er uit.
Winter- en zomerkoren gedijden in gelijke vol-rijp-
heid, de weilanden kon men tot driemaal maaien,
en in de tuinen gaven de groentebedden onuitputte
lijke voorraden. De bessenoogst gaf echter zooveel, dat
de menschen niet alles op tijd konden inzamelen en
veel aan de struiken verdroogde en verloren ging.
Er was te veel van het goede, en daarom konden
de menschen zich over het vele goede niet verheu
gen.
Velen werden juist angstig over dezen overvloed, zij
profeteerden onweders en vernietigende menigten van
ongedierte, ziekten, pestilentie en den ondergang der
wereld. En de angst der menschen werd waarlijk niet
geringer, nu de vervulling dier plagen op zich liet
wachten.
Wie al niet gebukt ging onder de algemeene vrees,
die bracht 'ttoch daarom nog niet tot een reine vreugde,
Een droevig ongeluk.
Woensdagmiddag heeft te 's-Gravenhage op het terrein
van Zorgvliet een ernstig ongeluk plaats gehad. Waar
schijnlijk door het breken van staaldraden is de beton-
koepel, waarin tijdens de plechtigheid van de eerste
steenlegging voor het Vredespaleis muziek werd uitge
voerd, by het amoveeren ingestort. Vijf werklieden
werden onder het puin bedolven, één hunner is reeds
overleden. De vier anderen werden nog levend van
onder het puin te voorschijn gebracht; twee hunner
waren echter zeer levensgevaarlijk gewond.
N ader wordt gemeld
Vijf werklieden waren onder toezicht van een op
zichter den geheelen ochtend bezig geweest om den
muziekkoepel af te breken. Toen het ongeluk gebeurde,
was de opzichter juist de stad in om gereedschappen
te halen. Vermoed wordt, dat door het ondergraven
van de hoofdbogen het betongevaarte, dat ruim 12 meter
hoog was, zyn steun heeft verloren en door het rukken
uit het verband was gescheurd. De werklieden hebben
blijkbaar niet vermoed, dat het gevaarte daardoor reeds
zoodanig verzwakt was, dat voor instorten gevaar
dreigde. Althans op het oogenblik dat de schelpvormige
koepel ineenstortte, moeten twee werklieden zich boven
op den koepel bevonden hebben, en de drie anderen er
onder.
Plotseling scheurde het bovengedeelte van de beton-
schelp en met donderend geraas stortten de beide helften
ineen, in hun val medesleurend en bedelvend onder
puin- en betonmassa's de vijf werklieden. Een der werk
lieden, die boven op den koepel had gezeten, werd bij
het voorover vallen van het gevaarte een eind wegge
slingerd en viel in het vrije veld. Zijn toestand is 't
minst ernstig. Maar de toestand van zyn kameraden,
die onder de ineengestorte kap lagen, was allertreurigst.
Het opruimen van de betonmassa's, waarbij brandweer
mannen en personeel van de gemeentewerf, geholpen
door vele rappe handen, ijverig werkzaam waren, eischte
ontzaglijk veel moeite, maar bovendien ook groote zorg
en behoedzaamheid in het belang van de bedolven, om
hulp roepende werklieden.
Door het schoren met palen en het gebruik maken
van windassen, slaagde men er ten slotte in een deel
van het puin, waaronder de slachtoffers bekneld lagen,
weg te ruimen. Een ontzettenden aanblik leverden die
opgegraven ongelukkigen op. Zij hadden ernstige hoofd
wonden, en van een der mannen waren de beide beenen
verbrijzeld, terwijl een ander een zware ijzeren bout
dwars door het lichaam was gedrongen. Zjj leefden
echter nog, en een geneesheer meende zelfs, dat nog
niet alle hoop op levensbehoud behoefde te worden op
gegeven.
Aanstonds werd nu door eenige doctoren hulp ver
leend. In allerijl werden de beide zwaarst verwonden
met politie-raderbaar naar Bronovo vervoerd, terwijl
ziekenverpleegsters met een draagbaar een anderen
hoogst ernstig verwonden werkman van de plaats des
onheils naar de buiten aan den Scheveningschen weg
wachtende automobiel van het gemeente-ziekenhuis
brachten om den ongelukkige in die inrichting te doen
opnemen.
De vyfde werkman lag nog al tyd diep in het zand
onder zware brokstukken beton, verward in dik staal
draad, bedolven. Wel werd onafgebroken getracht hem
er onder vandaan te halen, maar de hoop hem levend
te voorschijn te brengen, verflauwde .allengs en werd
ten slotte opgegeven. De algemeene opinie was, en zy
bleek later maar al te zeer waarheid te bevatten, dat
de ongelukkige, die met het hoofd omlaag in den zand
grond zat, reeds lang gestikt was. Toen 't na geruimen
tijd werkens gelukt was dezen werkman te voorschijn
te brengen, kon dr. Soesman slechts den dood consta-
teeren. Deze ongelukkige, een werkman van een goede
dertig jaar, laat een vrouw en acht kinderen achter.
Per raderbaar werd het verminkte lijk naar de alge
meene begraafplaats vervoerd.
's Avonds waren de gewonde werklieden tot bewust
zijn gekomen en zeer onder den indruk van het ge
beurde.
Een hunner heeft een schedelbreuk bekomen, de beide
anderen inwendige kneuzingen. De behandelende ge
neesheer had hoop, allen in het leven te behouden.
De toestand van den werkman, die in het gemeente
ziekenhuis was opgenomen, was ernstig, schoon niet
gevaarlijk.
Oude munten.
By het afbreken van de oude huisjes van het Merula-
Weeshuis te Brielle heeft men by het uitbreken der
fundeering onder een tegel een collectie oude munten
en penningen gevonden, waarby 6 gouden en 106 .zil
veren, waarvan sommigen de jaartallen van 1673 en 1675
aanwijzen.
-<°h-
want er was iets in de lucht, wat alle opgeruimdheid
omhulde, tegenhield, verbande.
Zoo iets als broeikassenlucht lag er over dit deel
der wereld.
Warme regen viel er in de nachten en bij dag ver
spreidden zich de warme geuren der dampende aarde.
Pieter Brand trachtte evenals altijd zijn onbehaag
lijkheid te verbannen met beschouwingen, met gedach
ten hierover, dat deze zomer de geschikte tijd was
voorh et aankweeken van den godsdienst der lui
heid; maar dat de menschen, tenminste zijn noord-
sche broeders, voor dezen eenigen godsdienst, die de
vrees uitsloot, niet geschapen waren. In plaats van ge-
loovig en gelaten de wenken der natuur op te vol
gen en de aangeboden rust te genieten, lieten zij zich
van haar heilige, zegenrijke goedheid opnieuw aller
lei angsten aanjagen.
Ook de natuurlijke wijsbegeerte van vader .Weef
goed gevoelde zich door de openbaringen van dezen
zomer meer overbluft dan verheugd. Niet alleen dat
alles, wat hij aan afval in de aarde stak, wortel schoot
en opwies, ook zijn ekruisingen gelukten allen zon
der uitzondering, zoo grootmoedig gaf de natuur het
leven in de knutselende menschenhand.
En zoo kon de ouwe bij bastaarden van een woud
muis en een huismuis, zoowel als van een dwergmuis en
een brandmuis zich verheugen over de nieuwe soor
ten.
Maar bij al de vreugde over zooveel welslagen ver
mengde zich toch ook een gevoel van beschaming en
beklemdheid over zoo groote vrijgevigheid der groote
levende goedheid, die over de menscnelijke mooidoe
nerij lachte en op schalksche wijze deze den loef af
stak.
Kon dus niemand zich eigenlijk oprecht verheugen
in dezen zomer, kwellingen bracht dit voor Ellen. Want
hij rukte haar zoo snel uit hare kindsheid, dat het
haar wel teleurstelling moest baren.
Zij lag des nachts in onrustigen slaap. Hare slapen
klopten en het werd haar somtijds zoo bang te moede,