E E A Z A A M. wr^mT mr Zondag 22 Sept. 1907. 5Ie Jaargang. No. 4293. DERDE BLAD. Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. m' A d^y Scl®r Cnt. Door K. ROSNER. De klok sloeg vier uur, toen Miete Ramin weer naar hel (venster ging en het gordijn een weinig ter zijde schoof, om uit te kijken in de Zondags stille straat. Hare pogen zochten iets, en zij vonden ook wat zij zochten. Daarginds stond hij nog. Heel stil stond hij, op dezelfde plek nog waar hij reeds vroeger had gestaan, toen mevrouw Ramin voor de eerste maal uit het venster had gekeken. Zijne handen in de grijze hand schoenen rustten saamgevouwen op den zilveren knop van den wandelstok, en zijn hoofd was* een weinig voorover gebogen, zoodut zijn door den hoed overscha duwde gezicht niet goed was te zien. Maar hij keek niet naar 'den grond. Zijn blik ging over de straat naar het portaal. Hij wachtte. En iets vastberadens iets hards scheen er t iespreken hit zijne slanke, donker gekleede figuur, die daar zoo onbewegelijk in het warme licht der Meizon stond. Miete Ramin was diep ontroerd. Nu moest straks de kleine naar buiten treden, dacht zij. En weer keek zij naar de donkere gestalte op het zonnige asphall ders traat. Een schemeren kwam voor hare oogen Waar bleef nu toch het kind'? dacht zij weder. Het waren toch slechts enkele schredenEn alles, wat daar buiten was, vernevelde voor hare oogen; de straat, die rechtuit zich in de zonnigheid verloor, en de smalle vóórtuintjes langs de beide huizenrijen, die prijkten met ihet eerste groen. Maar opeens kwam er beweging in de stille, donkere figuur daarginds. De handen gingen uiteen en de man deed een stap voorwaarts. Mevrouw Ramin hoorde het piepen van de huisdeur, die in hare scharnieren draaide en met een slag dicht viel. En toen kwam het kleine meisje in het korte blauwe jurkje, met den breeden stroohoed op het blonde haar, en liep met haastige kinderstapjes de straat over naar den (vader toe, de armpjes naar hem uitgestoken. En Peter Ramin boog zich naar haar toe en kuste haar hield haar van zich af, keek haar in de oogen, en kuste haar nogmaals. Heel bleek en mager vond nu mevrouw Miete zijn gezicht bijna vreemd door den blonden puntbaard, dien hij vroeger niet had gedragen. En zóó hartstoch telijk leken haar zijne bewegingen, dat zij hare han den ophief, als om te verhinderen, dat hij het kind pijn zou doen, of het met geweld van haar wegnemen zou. Nu had hij de hand van zijn dochtertje gevat cn wendde zich met haar om. Even nog bleef de kleine Dora aarzelend staan, keek naar het venster en knikte. Hij echter deed alsof hij dit niet bemerkte, en zijn hoofd was weder naar den grond gebogen. En me vrouw Miete dacht: Neen neen! Wanneer hij beslo ten js te gaan, dan houdt hem niets terug ook geen kinderhand! Straks stapte het tweetal hand in hand de straat af. Weldra waren zij om een hoek verdwenen en nu was alles opeens weer ledig. Eenzaam lag het plaveisel in (de lentezon, en eenzaam droomden de voortuin tjes onder hunne ijle sluiers van ontluikend groen. En door al deze stilte en droomerigheid klonk nu, uit de verte al nader komend, het trage hoefgetrappel van een paard, dat voo reen ledig huurkoetsje de straat op draafde. Dan liet mevrouw Ramin het gordijn weer dicht vallen, trad in de kamer terug en greep naar den zakdoek in haar morgenkleed. Zij droogde hare tranen en stond daar met slap neerhangende armen; zoo le dig leek haar nu ook haar woonvertrek, nu ook haar kind met de lieve, onschuldige oogen en het steeds babbelende kindermondje niet meer bij haar was. Toen haar blik op de kleine schrijftafel viel, zette zij zich daaraan neder en opende met moede hand een lade. Daar lag een brief, die in den morgen was aan gekomen, nog bovenop; en zij keek neer op het groote en toch dicht opeengedrongen schrift, waarin alles zoo hard en hoekig was harder en hoekiger nog dan te voren, zoo leek het haar. Zij opende het couvert en las Inogmaals „Lieve Miete, Ik wou je verzoeken, mij hedenna- middag liet kind tot een wandeling af te staan. Ik zal om vier uur voor het huis wachten. Tusschen zeven en half acht breng ik je Dora terug. Voor het vriendelijk gevolg geven aan mijn verzoek, dank ik je bij voorbaat. Peter." Langzaam hief zij haren blik op van het briefje en tuurde door het gazen gordijn naar buiten, waar zij weer die slanke, donkere gestalte1 met het bleeke en magere gelaat meende vóór zich te zien. Ruim een half jaar geleden was het nu, dat zij hem niet meer had gezien sedert de laatste con ferentie bij den advokaat, in welke destijds al de tot de scheiding noodige bepalingen besproken waren. Wat had hij toen ook weer gezegd „Als twee verstandige menscJhen, di ehebben ingezien, dat zij bei den eene dwaling begaan hebben en die nu van Al kander af willen, om elk op zichzelf nog de mo gelijkheid te vinden van geluk." Nog klonk in haar oor d eheldere, slechts even tril lende stem, waarmede hij deze woorden gesproken had. En zijne kalme, lichtblauwe oogen zag zij we der. En zij moest er aan denken, hoe destijds ach ter al deze schijnbare bezadigdheid en gemoedelijk heid het beeld gestaan had van die andere, om en door wie zij nu dit alles leed. Radeloos onder hare smart en tranen, had zij in het donkere, kale bureau van den rechtsgeleerde in een lederen armstoel gezeten en hij had naast haar gestaan, met die tnndere alleen in zijn hart, en had haar toegesproken als een kind. Heel duidelijk kon zij zich nog de hulpelooze en toch zoo vastberaden uit drukking van zijn gezicht herinneren. „Miete," had hij gezegd „zie je dat nu niet in'? Is het zóó niet het beste voor ons beiden? En wat de advokaat ons voorstelt, lijkt toch wel heel aannemelijk ook voor jou en voor Dora. Wij wil len toch toonen, dat wij rijpe en verstandige men- schen zijn." Zij had ton slotte slechts geknikt en alles goed ge vonden, wat de beide heeren wilden. Men was overeen gekomen, dat hij haar „kwaadwillig" verlaten had Mevrouw Miete schrok uit haar peinzen op. Er werd aan do deur geklopt. En terwijl zij het „binnen" uit riep, lieten hare vingers snel den brief los, en haastig sloot izij de lade. Daarop trad het dienstmeisje in de kamer en vroeg of zij nu kon uitgaan. De koffietafel was gedekt en de koffie opgedragen. Mevrouw Miete knikte en tuurde, toen het meisje was heengegaan, weer stil voor zich uit. Zij hoorde hoe het meisje naar hare kamer ging en kort daarna de trap afkwam, door de gang liep en de huisdeur achter zich dichttrok. Toen stond de eenzame op. Zij was nu geheel alleen in Ihet huis cn lang nog lag de namiddag voor haar. Zij ging in de eetkamer, en stond eene wijle als we zenloos bij de gedekte tafel. Zoo doelloos leek haar dit olieshet zilveren eetgerei, het damasten tafella ken met de franje, het fijne gebak in het porseleinen broodkorfje. En dan, toen hare oogen vielen op het eenzame bordje, steeg haa rhet leed zóó heftig inde lceel, dat ze opeens luid begon te weenen. Midden in de kamer stond zij" zoo te snikken Zij zou niet hebben kunnen zeggen wat het was, dat daar zoo heftig haar aangreep en tot tranen dwong Slechts een vagen en donueren angst voor het alleenzijn voel de zij. Seiner kinderachtig leek haar dit gevoel. En toch gat liet haar eene verlichting, dal zij nog eens wee nen kon. Z-ij 8'ng naar de sofa en liet er zich op neer vallen. Het was naar alsof alle kracht haar ontzonKen was. Geen lid kon zij roeren slechts stil daar zitten. Niet eens hare tranen droogde zij rneer. Dia stroomden onverhinderd langs Ui are vingers in haar zakdoekje. En zoo zat zij zelf niet wetende hoe lang wel Toen echter keerden de gedachten terug. Heel zachtjes en aarzelend kwamen zij schenen eerst te vragen of zij wel blijven moenten en verdwenen weer. Maar na een poosje kwamen zij weerom en scha kelden zich aaneen en weelden hare beelden. Starend en als in een ver (verleden gericht was nu mevrouw Ramin s blik. En zij zag den tijd langs zich voorbijtrekken, in welken net atles zoo gekomen was Als meisje zag zij ziehzen ais kind schier nog. En naast haar zag zij hem, slechts weinige jaren ouder dan zij zelf. Het was in een kleine provinciestad. Het danskransje, de ijsbaan en het tennisveld waren daar de lénige vermakelijkheden. En die hadden zij met elkaar gedeeld, in alles één van zin, in iiet leven als bestemd voor elkander, tot zij tlkaar hunne liefde bekend hadden. O zalige lijd, die toen aanbrak. Zoo klaar en vast en onveranderlijk waren zijne woorden van liefde ge weest, ais berekend op eene eeuwigheid alsof liet niet anders had kunnen zijn en nooit anders zon kunnen worden. Al spoedig waren zij getrouwd. Die heerlijke eerste maanden! En toen daarop de kleine Dora kwam! Al les rozengeurAlleen in n e 111 af en toe eene zekere onrust, eene ongedurigheid, een haken 0111 in de we reld vooruit te komen, zoodat hij in zijne huiselijk heid piet meer den vollen vrede vond. Dit was de eerste kleine schaduw geweest op haar geluk. Toen kwam de verandering. He jonge man werd van de kleine bankfiliale verplaatst naar een gewich tiger post te Berlijn. Voor hem was dit een triomf; maar haar vervulde de verandering met een oiibe- stemden angst, een angst voor de reuzenstad (met haar geraas en gejaag en gewoel. En haar kleine land stadje was haar zoo lief, met de goede oude huizen, de lieve tuinen, de vriendelijke gezichten van wel bekende menschen. Daar was echter niets aan te doen. Van dit alles moest zij scheiden, om zich te laten wegbergen ergens op eene verdieping van een huur kazerne .in de metropolis. Maar hij, haar man, voelde dit alles heel anders Al zeer spoedig had hij te Berlijn zich thuis gemaakt. Hij (liad dan ook zijne nieuwe betrekking, die hem geheel* 111 beslag nam. Hij werkte nu zooals nog nooit tevoren. Nauwelijks gunde hij zich den tijd tot eten en tot slapen. Voor zijne huiselijkheid, voor zijne jonge vrouw schoot niets meer over. Zij had niets meer aan hem. Wederom waren twee jaren zoo verloopen en de echtelijke verhouding was er niet warmer op ge worden. Zoo wonderlijk stil kon de man nu zijn, wan neer hij bij zijne vrouw zat, alsof de spraak hem was benomen. En dan weer kon hij haastig rammelen over hetgeen hem gansch vervulde: over politiek en vragen van den dag en beurszaken en financiëele spe culaties. Redeneeringen hield hij dan, die zijne vrouw niet volgen kon, over onderwerpen, die haar niet kon den interesseeren. Eene eigenlijke huiselijkheid scheen voor hem niet meer te bestaan. Alleen zijn kind kon hij nog met groote teederheid liefkoozen. Voor zijne vrouw had hij nauwelijks een handdruk meer. Hij werd al ongeduriger. Het was alsof hij iets zocht, dat aan zijn leven ontbrak iets, dat dieper lag, dan zijn werk en zijn succes iu het leven, iets, waarnaar een .ongestiid verlangen in hem hunkerde en riep Totdat, nu een jaar geleden, die andere in zijn leven trad. Mevrouw Miete had met een ruk hare voeten ;op de sofa getrokken en haar hoofd in het satijnen kus sen gedrukt. Zoo lag zij daar, terwijl een schier onhoor baar snikken haar gansche lichaam doorschokte Daarom wilde zij niet (denken. Als eene golf van smart en jeed stortte zich de herinnering over haar heen, overstelpte haar in hare verlatenheidLangzamer hand eerst bedaarde het snikken. Nu lag zij in het schemerdonker, dat zachtjes neer daalde, en zij peinsde en peinsde. Hoe het geko men was, zij wist het nauwelijks. Slechts zóóveel wist zij, dat met dien éénen slag alles voor haar vernie tigd was geweest alles wat de wereld voor haar was geweest haar gansche leven, haar huwelijk, haar thuis. En midden in dien puinhoop had hij gestaan, recht op en hard, en had zijn wil (doorgezet, kalm en vriend schappelijk tot haar sprekend, maar daarom niet min der vast en onverzettelijk... Hij? Een geheel an dere man was hij geweest heel niet meer de man dien zij toch kende, met wien zij zooveel jaren samen had geleefd. Bewegingen had hij nu, die zij vroeger nooit had opgemerkt, en zijne slem had een nieu wen klank, en zijn gezicht had eene andere uitdruk king. Sterk was hij geworden in zijn hartstocht voor dat andere meisje. Alles, wat vroeger zoekend en on beslist in hem geweest was, had zich nu gericht en gespitst op dat ééne doel, waarnaar hij met al zijne wilskracht streefde, alsof alles, wat hij tot dusver had genoten en beleefd, hem smakeloos en waardeloos ware geweest dn vergelijking met dit nieuwe. Hem vasthouden'? Neen, dat kon geene macht ter wereld. Dat kon ook zij niet, en niet de kleine Dora. Zoo had zij dus voor hem en den advokaat zich in het onvermijdelijke geschikt. Ook over hare toekomst was daarbij gesprokenTerugkeeren naar hare kleine vaderstad'? Neen neen, daarvan kon .geen sprake meer zijn. Zij was bang geworden voor de lieve, hob belige straatjes, en voor het medelijden van die goede menschen. Zij wilde blijven waar zij eenzaam was, in deze kleine, stil gelegen woning in de buiten wijk (der metropolis. Als iemand, die gedrukt wordt door een zwaren, verwarden .droom, zoo was zij door dien eersten tijd heengegaan. JSJog nauwelijks begrijpen of bevatten kon zij ,het gebeurde, en steeds was het haar nog alsof het alles geen waarheid kon zijn. En toen twee maanden waren er over verloo pen toen las zij in eene courant een bericht. Alsof het 'blad voor hare oogen lag, zoo duidelijk stonden de woorden ook nu nog vóór haar: „Naar wij verne men, js de jonge concertzangeres Mia Fröden door een hevige longontsteking aangetast. De toestand dei- begaafde kunstenares heet zeer bedenkelijk." Twee dagen later had in dezelfde courant het doods bericht gestaan. Destijds, toen zij dit las, had zij Een oogenblik het ge voel gehad, alsof dit Idp straffende hand was eener hcmelsche gerechtigheid. Een oogenblik slechts. Toen echter zag zij hem den man die zijn gansche toe komst op deze doode had willen stellen, en aangrijpen der dan elke andere gedachle stond voor haar de ze kerheid, dat ook hij nu eenzaam was, dat ook hij daar nu {stond met ledige handen. En terwijl de dagen en de weken vergingen, mengde zich in hare wrange Ireurigheid, in hare bittere ver eenzaming, eene opwelling van verzachting en van deel neming. Eerst weifelend toen sterker... Neen neen, zij had hem toch nooit kunnen haten. De jaren van. geluk, die hij haar geschonken had, leefden toch nog als een nakiank in haar voort. Dan dacht zij er aan, dat hij nu niemand had met wie hij kon spreken dat hij nu geheel verlaten was. Een schier moederlijke angst kwam over haar, bij al het leed, dat zij in zieh droeg, een medelijden met de smart van dezen man, indien hij nu gekomen ware en lot haar gesproken had met de oude stem, di ezij zoo goed kende, dan zou zij stil hebben geweend* En pis hij haar dan in zijne armen had genomen, dan zou misschien alles weer goed geworden zijn. Maar de weken groeiden aan tot maanden en hij wps niet gekomen. En wat hij haar heden ge schreven had de wensch om liet kind te zien dat was het eerste teeken van hem geweest in heel dien langen tijd. Het eerste leeken. Mevrouw Miete keek op. Het was reeds geheel don ker geworden. Waar hij toch zoo lang bleef met het kind'? Ol zij licht zou maken t Zij (leed even alsof zij wilde oprijzen. Maar toen bleef zij toch weer liggen en luisterde dof in de duisternis. Op het zilveren ta- lelgerei blonk nog een laatste restje van licht langs de straat ratelde een rijtuig voorbij, en plotseling was het haar alsol er van de Meiklokjes, die in eene vaas stonden, een sterke, zoete geur tot haar kwam. Als hij eens vaker naar het kind bpgon te vertan gen'? zoo dacht zij. En als hij nu nog Kwam en hare nand vatte en tot h*iar sprak'?.... De hittere "trek om haren mond werd zachter Niet meer zoo heel alléén te wezen, dacht zij, en zij voelde weder hare zwakheid. E11 ook het kind had den tyader nog zoo noodig Al meer en meer ontsponnen zich deze vage droome- i'ijen. j Eensklaps sprong zij op. Er werd gescheld. Het kind was (terug. Zij ging naar de deur en tastte door de don kere gang, niet wetende waarom zij zoo ontdaan was en waarom iiare vingers zoo trilden. „Ik kom, Dora, ik kom al,".... zeide zij zoo on der het gaan, en zij opende en stond half verbijsterd en roerloos, met cle nand nog aan de klink. Buiten in het heldere schijnsel der lantaren stond hij naast het kind. Slank en mager stond hij daar, en zag er zoo vreemd uit, met den spitsen, blonden baard. En hij groete slechts met een knikken en schoof het kina een weinig naar voren. „Hel is later geworden dan ik dacht," zeide hij. „W ij waren in de Diergaarde. En ik heb haar maar naar boven gebracht, omdat omdat ik dan zeker wist, dat zij veilig was thuisgekomen." Mevrouw Miete knikte slechts. Zij wilde iets zeggen; maar hare keel was zóó droog, dat zij telkens slikken moest. En hare beenen konden haar nauwelijks dra gen. „Is zij zoet geweest?" vroeg zij nauw hoorbaar. „O ja." Daarop was het stil. Mevrouw Miete hoorde hoe het gaslicht suisde; en zij keek in het scherpe en doordringende gezicht van den man, die daar als een vreemde voor de deur haror -woning stond; en zij martelde zich met het zoeken naar een woord, dat zij had kunnen zeggen, naar eene vraag eene onverschillige opmerking Maar het zwijgen duurde voort en werd tot foltering. Zij jhad willen wegloopen en zich verbergen. Om er maar een einde aan te maken. En hij bewoog zachtjes zijn hoofd. En om zijne lippen kwam iets als een droeve, matte glimlach een glimlach van begrijpen. Toen wisten zij beiden opeens, dat zij elkander niets te zeggen hadden dab het verleden hen gescheiden hield. De groote eenzaamheid stond naast hen, stond tusschen hen in, en wilde niet meer wijken. „Vaarwel," zeide zij zacht. Hij boog zich tot de kleine Dora en kuste haar, wendde zieh om en ging de trap af. Zonder 0111 te zien ging hij heen. Eiken stap van hem hoorde mevrouw Miete. Steeds verder klonken de voetstappen steeds zachter. Nu bleef het een oogenblik heel stil daarop knarste de huisdeur in de scharnieren en klapte dicht. En door de donkere gang tastte zij weer terug naar ,de woonkameren zij <11 oorde niet het vertel lende, vragende, troostende stemmetje der kleine; en zij voelde niet de handjes, die schuchter naar haar grepen. Zij zonk voor een stoel op hare knieën, zij begroef haar gelaat snikkend in hare handen, en zij weende zij weende. En in haar radelooze hartzeer stiet zij telkens weer die ééne verzuchting uit: „Een héél lang leven nog! Een héél lang leven nog!" N. R. Ct. Zitting van Dinsdag 17 Septb. 1907. Gij ende zult niet stelen. Een Wervershoover visscher, Dirk Kok, was vandaag het eerst aan de beurt. Hij was in bet begin van Juni op een goeien Zondag avond al tamelijk laat nog ijverig „an de veert"... Wat hij uitvoerde? Och, er is maar weinig dat aan des men schen scherpen blik ontsnapt en zoo bad de onderzoe kende Diderich een stelletje kleeren ontdekt, aan de ljjn of op het bleekveld, (dat is op de zitting niet uitgemaakt kunnen worden en het doet er gelukkig ook niet veel toe), die zijns inziens daar wat gevaarlijk hingen of lagen. De kleeren, die van het echtpaar Quirinus Schouten en Kniertje Bakker dorpsgenoot en van Kok waren, had hij dan ook, trots de beste waschvrouw, in een ommezientje op den arm omze een veiliger plaats te geven. Behalve een borstrok van Quirinus zelf en eenige banddoeken, was er nog een paar kousen van Maaltje, de dochter des buizes, bij, die ze zelf met echte huis moederlijke vlijt en vaardigheid in hare snipperuurtjes had aangebreid. Kok was dien avond feitelijk begonnen met aan Schouten's buurman, Jaap Dekker, te vragen, of hy daar een boodschap mocht doenJawelmaar toen hy „'daan" had, dwaalde hij over Schouten's erf terug en nam en passant de bovengenoemde goederen mee. En nu wou het er bij de bestolenen maar niet in, dat Dirk dat boeltje meepakte, omdat hij vond, dat het zoo dicht bjj den publieken verkeersweg hing en dientengevolge lichtelijk aan de baldadige en kattekwaadlieven.de jeugd ten prooi kon vallen. Neen, vader Schouten klopte zijn gouwenaar eens uit, toen moeder Kniertje met de Jobstijding aankwam en zei plecbtiglijk „Hoor eens vrouw, dat 's rftet pluis hoor, we zelle d'r werk van maken." En dat deden ze. Mijn heer de Officier moest wel erkennen, dat de kleeren met positief herkend werden vandaag, maar de kousen van Ma had deze 't was immers werk van hare eigen handen toch drommels goed als de hare herkend. Brengt men hiermede in verband datgene, wat be klaagde zelf over deze geschiedenis wenscht los te laten, dan zijn de bewijsgronden sterk genoeg te achten meende Z.E.G. En nu is daar in Wervershoof, Andijk cum annexis, vaders trots en moeders hope, in 't kort de geheele jongelingschap, als zeer baldadig en lastig be kend, zoodat er wel valt te denken aan de mogelijkheid, dat het doel, baldadigheid te plegen, voorzat bij ons Dirkje. Maar toen hij eenmaal op Schouten's terrein was en de kleeren daar zoo heerlijk in zijn bereik waren, begon de lust tot diefstal bij sinjeur den boventoon te voeren. Dit laatste wordt des te aannemelijker, als men hem hoort zegde, dat hij, beklaagde, die vroeger met zijn broer samenleefde, sinds primo Juni is begonnen alleen te leven. In deze omstandigheden dacht hy mo gelijk die spulletjes goed te kunnen gebruiken. Hoe dit zij, spreker achtte beklaagde's schuld bewezen en daar Kok zoowel aan-baldadigheid als aan vernieling zich al heeft schuldig gemaakt,blijkens zijn strafblad, wilde de heer Officier het hem nu maar eens goed inpeperen en eischte wegens den gepleegden diefstal eventjes 6 weken gevangenisstraf. Met gesloten deuren. No. 2 een kinderwettenzaakje. De deuren gingen op slot, dus we weten er niets van over te brieven. In lioogcr beroep. Een zeer deftige beklaagde was de nu volgende zondaar, een liefhebber van de edele kunst, die volgens de dikwijls gebezigde beschrijving wordt uitgeoefend met behulp van een werktuig, bestaande uit een stok, aan 't eene einde waarvan zich een snoer met haak en aas bevindt, aan het andere einde een luiaard of dag dief. Beklaagde is zelfs zoo'n erkend voorstander van de hoogstaande hengelaarssport, dat de leden van den Nederlandschen Hengelaarsbond hem tot hunnen voor zitter hebben gekozen, eone onderscheiding, die door den uitverkorene stellig op hoogen prijs wordt gesteld. Althans, hij ontziet geene beslommeringen waar het de hengelaarsbelangen raakt. Dat bewees ook al weer zijn strafzaakje. Abraham van Beever heet beklaagde. Hü is zoo om streeks 40 jaren oud, is commissionnair en woont te Amsterdam, Weesperzyde 130. Wat had hij nu eigenlijk uitgevoerd, die mijnheer, dat hy hier zoo op 't bokke- bankje verzeilde? Van den rechter-rapporteur Mr. Quintus boorden we, dat deze beklaagde van den Alkmaarschen kantonrech ter een guldon boete, te vervangen door een dag hech tenis, als straf heeft gekregen, omdat hy den 9den Juli te Akersloot vischte met den hengel in water, dat aan iemand anders was verpacht, zonder dat hy daartoe vergunning had. Wie er ook met dezen loop der zaken genoegen nam, mynheer Van Beever niet. Hy ging dan ook zoodra mogelijk in appél. En dat wel hoofdzakelijk omdat hy er, als echt visselierman, haring of kuit van wilde hebben. Boven dien vond by veel kracht in een boekje met allerlei toelichtingen betreffende de groote vraag: waar mag je hongelen?Uitgegeven door eenofandorengepensionneerden officier, die ook veel voor de goede zaak gevoelt. Zoo doende was Bram hier als martelaar, strijdende voor de belangen van den Hengeibond en in de vaste meening verkeerende, dat hy volstrekt niet had gezondigd, wat hjj op grond van de bepalingen van het boekje trachtte aan te toonen. Dit ging echter niet zoo heel vlug, aangezien de heer Officier van Justitie niet erg goedgeloovig was. Beklaagde mocht zeggen, dat hy in water had gevischt, dat een vlotbare stroom vormde, met rijks water in verbinding staat en zeer goed bevaren kan worden,doch by kreeg heel wat bestrijding. In do eerste plaats bleek van die bevaarbaarheid maar bitter weinig. Hoogstens zag men een dood onkelen keer eon hooischuit in dat water, die men dan met drie of vier sterke kerels (vanwege de bevaarbaar heid I) er door moest scheurenVerder is het water in quaestio een machinetocht, die aan het eene einde geheel dood loopt. De getuigenverklaringen deden aan Bram's zaakje dan ook niet veel goeds. Zelfs zyn twee getuigen a décharge verlichtten hem maar bitter weinig. De hoer Officier vond het noodig op te merken, dat de acte van appèl aan duidelijkheid te wenschen over liet en, aangezien Z.E.Gr. wel vermoedde, dat de gewich tige zaak in cassatie zou worden behandeld, drong hij er op aan, dat aan die onvolledigheid op afdoende wijze zal worden tegemoetgekomen. Verder releveerde spreker, hoe het boekje van de bewusten gepensionneerden Officier de aanleiding was tot het hooger beroep, maar dat boekje wemelde van fouten. De 0. v. J. wilde ton slotte het vonnis in eersten aanleg vernietigd zien en eischte opnieuw wegens het visschen in andermans water, zonder voorzien te zyn van een daartoe vergunning gevend bewys van den rechthebbende, fl boete of een dag hecht. Mr. Offers trad als verdediger van Bram en feitelijk ook van den Hengelaarsbond op en vond, zonder heel lang zoeken, termen om ontslag van rechtsvervolging ten opzichte van zyn cliënt te verzoeken. Verzet tegen de politie. Adries Zwart, een 21-jarig visscher uit Egmond aan Zee, was absent, toen hy als beklaagde moest verschijnen. Hij moest terechtstaan omdat hy zich den 2tsten Juli aan ergerlijk wangedrag schuldig maakte. Best dronken zijnde, verzette hy zich met wanhopigen moed tegen brigadier Van Broekhuizen uit Alkmaar en de rijksveldwachters Dokker van Egmond aan Zee en Jan Rap van Uitgeest, die surveilleerende waren en hem dronken genoeg vonden, om 'm op te pakken en onder 't raadhuis te stoppen om daar wat te bekomen van de emoties. Hy onderscheidde zich ook nog door het aan den dag leggen van een onbedwingbaren lust tot vechten, ordeverstoren, razen, tieren en wat dies meer zy. Toen de politie kwam, was het heolemaal mis met ons Drieske. Hij wilde niet loopen, scheurde haast de stijlen uit de herberg en veroorzaakte den „dienders" heel wat moeite. Gelukkig waren het krachtige ambtenaren, die den woesteling, zij het dan ook, dat ze 'nzweetje aan hem haalden, den baas konden blijven. De wederspannig- heid werd hem echter niet geschonken, dat begrijp je en de Officier van Justitie eischte deswege tegen den be klaagde 14 dagen gevangenisstraf. Weer zoo een Kees Reik, oud 27 jaar, geboren en wonende te Heilo, was wèl present, toen hy op moest komen. Hy had, ook al te Egmond aan Zee, de politie den lsten Aug. j.1. last bezorgd en beleedigd. Kees stond nu echter met een mond vol tandon en wist niet veel te vertellen. De heer Officier, die heel goed begreep, dat het om een standje te doen was, ten einde den boel wat op te ruien, nam beklaagde flink te grazen en eischte 10 dagen gevangenisstraf tegen hem. En dat 0111 ccn net De 31-jarige Cornelis Stam, een Schoorlsche boer, stond terecht, omdat hy te zijner woonplaatse langs het strand den lsten Augustus j.1. eene fuik heeft gestolen van den winkelier en visscher Timmerman, die zyri vischtuig daar te drogen had gehangen. Stam ontdeed de fuik van de hoepen, want ze moest dienen als net over een hooiklamp, maar de bostolene ontdeed Krelis van diens goeden naam door hem aan te klagen by den rijksveldwachter-jachtopziener Gerrit van den Burg, mede te Schoorl woonachtig. Deze goochelde een verbaaltje in mekaar en de heer Officier oischte wegens diefstal f 15 boete subsidiair 10 dagen hecht, tegen be klaagde. Wat gemeen Frans van Rooy, een 38-jarig individu uit Hoorn, sneed aldaar tydens de kermis een gat in een splinternieuw tentzeil, dat 60 mark had gekost, omdat hjj van de dame die in de tent had te commandeeron, niet legen de tent mocht doen, wat in een urinoir dient te geschieden. De O. v. J. achtte het feit bewezen en eischte 10 dagen gevangenisstraf. Hebt nw naasten lief. Kees Koomen uit de Heer Hugowaard had het den 20s1en Juli aan den stok met den Hensbroeker arbeider Willem Kluft die aan het visschen was en van Kees, wiens gramschap by opwekte, schoppen en stompen kreeg. Beklaagde ontkende dit heden wel, maar er was nog een getuige by, zekere Tryntje Bart. Deze was vandaag juist ziok en omdat er meer licht in dezezaak ontstoken dient te worden, achtte de O. v. J. aanhouding noodzakelijk en verzocht dit dan ook aan de rechtbank, om later meerdere getuigen dan de nu verschenen mis handelde Kluft nog in de zaak te kunnen hooron. De rechtbank bepaalde zonder in raadkamer te zijn geweest, dat de zaak voor onbepaalden ty'd wordt geschorst. Iloornsclic hondjes. Joh. Stam, L. Zwier en Jan Ylaar haddon met het houden van hun hondjes de belasting op die beestjes ontdoken. Tegen de hoeren Stam en Zwier werd ge- requireerd elk f6 boete of 1 dag hechtenis en tegon Vlaai' f5 boeto, ook door een dag zitten te vervangen. Uitspraken allemaal beden over 8 dagen. Diefstal van tafelzilver. Na afloop van het galadiner aan de Koningin te Mid delburg aangeboden, werd door den ondernemer van het diner eenig tafelzilver vermist. Onmiddellijk werd eon ernstig onderzoek ingesteld, dat aanvankelijk goen resul taat opleverde. Men herinnerde zich echter dat do staf- muziek van het 3e regiment het diner met muziek had opgeluisterd en na afloop aan dezelfde tafel eenige ge rechten had gebruikt. Onmiddellijk werd een onderzoek in die richting ingesteld, hetgeen tot hot resultaat leid de, dat men vernam, dat by een zilverbandelaar toBer- gen-op-Zoom de vermiste voorwerpen te koop waren aangeboden. Het onderzook dat hierop vanwege de mili taire autoriteiten is ingesteld, leidde tot do arrestatie van een 5-tal muzikanten. Nader meldt men De diefstal van tafelzilver, gebruikt by het diner, door de Staten van Zeeland aan H. M. de Koningin en den Prins ter gelegenheid van het bezoek aan Middelburg aangeboden, bepaalt zich tot eenige vischroesjes en vischvorkjes, ter waaide van ongeveer f 00 a I 70.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 9