E E A Z A A M.
wr^mT mr
Zondag 22 Sept. 1907.
5Ie Jaargang. No. 4293.
DERDE BLAD.
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
m' A d^y
Scl®r Cnt.
Door
K. ROSNER.
De klok sloeg vier uur, toen Miete Ramin weer naar
hel (venster ging en het gordijn een weinig ter zijde
schoof, om uit te kijken in de Zondags stille straat.
Hare pogen zochten iets, en zij vonden ook wat zij
zochten.
Daarginds stond hij nog. Heel stil stond hij, op
dezelfde plek nog waar hij reeds vroeger had gestaan,
toen mevrouw Ramin voor de eerste maal uit het
venster had gekeken. Zijne handen in de grijze hand
schoenen rustten saamgevouwen op den zilveren knop
van den wandelstok, en zijn hoofd was* een weinig
voorover gebogen, zoodut zijn door den hoed overscha
duwde gezicht niet goed was te zien. Maar hij keek
niet naar 'den grond. Zijn blik ging over de straat
naar het portaal. Hij wachtte. En iets vastberadens
iets hards scheen er t iespreken hit zijne slanke, donker
gekleede figuur, die daar zoo onbewegelijk in het warme
licht der Meizon stond.
Miete Ramin was diep ontroerd. Nu moest straks
de kleine naar buiten treden, dacht zij. En weer keek
zij naar de donkere gestalte op het zonnige asphall
ders traat. Een schemeren kwam voor hare oogen
Waar bleef nu toch het kind'? dacht zij weder. Het
waren toch slechts enkele schredenEn alles, wat
daar buiten was, vernevelde voor hare oogen; de straat,
die rechtuit zich in de zonnigheid verloor, en de smalle
vóórtuintjes langs de beide huizenrijen, die prijkten
met ihet eerste groen.
Maar opeens kwam er beweging in de stille, donkere
figuur daarginds. De handen gingen uiteen en de man
deed een stap voorwaarts.
Mevrouw Ramin hoorde het piepen van de huisdeur,
die in hare scharnieren draaide en met een slag dicht
viel. En toen kwam het kleine meisje in het korte blauwe
jurkje, met den breeden stroohoed op het blonde haar,
en liep met haastige kinderstapjes de straat over naar
den (vader toe, de armpjes naar hem uitgestoken.
En Peter Ramin boog zich naar haar toe en kuste
haar hield haar van zich af, keek haar in de oogen,
en kuste haar nogmaals.
Heel bleek en mager vond nu mevrouw Miete zijn
gezicht bijna vreemd door den blonden puntbaard,
dien hij vroeger niet had gedragen. En zóó hartstoch
telijk leken haar zijne bewegingen, dat zij hare han
den ophief, als om te verhinderen, dat hij het kind
pijn zou doen, of het met geweld van haar wegnemen
zou.
Nu had hij de hand van zijn dochtertje gevat cn
wendde zich met haar om. Even nog bleef de kleine
Dora aarzelend staan, keek naar het venster en knikte.
Hij echter deed alsof hij dit niet bemerkte, en zijn
hoofd was weder naar den grond gebogen. En me
vrouw Miete dacht: Neen neen! Wanneer hij beslo
ten js te gaan, dan houdt hem niets terug ook
geen kinderhand!
Straks stapte het tweetal hand in hand de straat af.
Weldra waren zij om een hoek verdwenen en nu
was alles opeens weer ledig. Eenzaam lag het plaveisel
in (de lentezon, en eenzaam droomden de voortuin
tjes onder hunne ijle sluiers van ontluikend groen. En
door al deze stilte en droomerigheid klonk nu, uit
de verte al nader komend, het trage hoefgetrappel van
een paard, dat voo reen ledig huurkoetsje de straat
op draafde.
Dan liet mevrouw Ramin het gordijn weer dicht
vallen, trad in de kamer terug en greep naar den
zakdoek in haar morgenkleed. Zij droogde hare tranen
en stond daar met slap neerhangende armen; zoo le
dig leek haar nu ook haar woonvertrek, nu ook haar
kind met de lieve, onschuldige oogen en het steeds
babbelende kindermondje niet meer bij haar was.
Toen haar blik op de kleine schrijftafel viel, zette
zij zich daaraan neder en opende met moede hand een
lade. Daar lag een brief, die in den morgen was aan
gekomen, nog bovenop; en zij keek neer op het groote
en toch dicht opeengedrongen schrift, waarin alles zoo
hard en hoekig was harder en hoekiger nog dan te
voren, zoo leek het haar. Zij opende het couvert en
las Inogmaals
„Lieve Miete, Ik wou je verzoeken, mij hedenna-
middag liet kind tot een wandeling af te staan. Ik
zal om vier uur voor het huis wachten. Tusschen
zeven en half acht breng ik je Dora terug. Voor het
vriendelijk gevolg geven aan mijn verzoek, dank ik je
bij voorbaat. Peter."
Langzaam hief zij haren blik op van het briefje
en tuurde door het gazen gordijn naar buiten, waar
zij weer die slanke, donkere gestalte1 met het bleeke
en magere gelaat meende vóór zich te zien.
Ruim een half jaar geleden was het nu, dat zij
hem niet meer had gezien sedert de laatste con
ferentie bij den advokaat, in welke destijds al de tot
de scheiding noodige bepalingen besproken waren.
Wat had hij toen ook weer gezegd „Als twee
verstandige menscJhen, di ehebben ingezien, dat zij bei
den eene dwaling begaan hebben en die nu van Al
kander af willen, om elk op zichzelf nog de mo
gelijkheid te vinden van geluk."
Nog klonk in haar oor d eheldere, slechts even tril
lende stem, waarmede hij deze woorden gesproken
had. En zijne kalme, lichtblauwe oogen zag zij we
der. En zij moest er aan denken, hoe destijds ach
ter al deze schijnbare bezadigdheid en gemoedelijk
heid het beeld gestaan had van die andere, om en
door wie zij nu dit alles leed.
Radeloos onder hare smart en tranen, had zij in
het donkere, kale bureau van den rechtsgeleerde in
een lederen armstoel gezeten en hij had naast haar
gestaan, met die tnndere alleen in zijn hart, en had
haar toegesproken als een kind. Heel duidelijk kon zij
zich nog de hulpelooze en toch zoo vastberaden uit
drukking van zijn gezicht herinneren.
„Miete," had hij gezegd „zie je dat nu niet in'?
Is het zóó niet het beste voor ons beiden? En
wat de advokaat ons voorstelt, lijkt toch wel heel
aannemelijk ook voor jou en voor Dora. Wij wil
len toch toonen, dat wij rijpe en verstandige men-
schen zijn."
Zij had ton slotte slechts geknikt en alles goed ge
vonden, wat de beide heeren wilden. Men was overeen
gekomen, dat hij haar „kwaadwillig" verlaten had
Mevrouw Miete schrok uit haar peinzen op. Er werd
aan do deur geklopt. En terwijl zij het „binnen" uit
riep, lieten hare vingers snel den brief los, en haastig
sloot izij de lade.
Daarop trad het dienstmeisje in de kamer en vroeg
of zij nu kon uitgaan. De koffietafel was gedekt en de
koffie opgedragen.
Mevrouw Miete knikte en tuurde, toen het meisje
was heengegaan, weer stil voor zich uit. Zij hoorde
hoe het meisje naar hare kamer ging en kort daarna
de trap afkwam, door de gang liep en de huisdeur
achter zich dichttrok.
Toen stond de eenzame op. Zij was nu geheel alleen
in Ihet huis cn lang nog lag de namiddag voor
haar.
Zij ging in de eetkamer, en stond eene wijle als we
zenloos bij de gedekte tafel. Zoo doelloos leek haar
dit olieshet zilveren eetgerei, het damasten tafella
ken met de franje, het fijne gebak in het porseleinen
broodkorfje. En dan, toen hare oogen vielen op het
eenzame bordje, steeg haa rhet leed zóó heftig inde
lceel, dat ze opeens luid begon te weenen.
Midden in de kamer stond zij" zoo te snikken Zij
zou niet hebben kunnen zeggen wat het was, dat daar
zoo heftig haar aangreep en tot tranen dwong Slechts
een vagen en donueren angst voor het alleenzijn voel
de zij.
Seiner kinderachtig leek haar dit gevoel. En toch
gat liet haar eene verlichting, dal zij nog eens wee
nen kon.
Z-ij 8'ng naar de sofa en liet er zich op neer vallen.
Het was naar alsof alle kracht haar ontzonKen was. Geen
lid kon zij roeren slechts stil daar zitten. Niet
eens hare tranen droogde zij rneer. Dia stroomden
onverhinderd langs Ui are vingers in haar zakdoekje.
En zoo zat zij zelf niet wetende hoe lang wel
Toen echter keerden de gedachten terug. Heel zachtjes
en aarzelend kwamen zij schenen eerst te vragen
of zij wel blijven moenten en verdwenen weer.
Maar na een poosje kwamen zij weerom en scha
kelden zich aaneen en weelden hare beelden. Starend en
als in een ver (verleden gericht was nu mevrouw Ramin s
blik. En zij zag den tijd langs zich voorbijtrekken,
in welken net atles zoo gekomen was
Als meisje zag zij ziehzen ais kind schier nog. En
naast haar zag zij hem, slechts weinige jaren ouder
dan zij zelf. Het was in een kleine provinciestad. Het
danskransje, de ijsbaan en het tennisveld waren daar
de lénige vermakelijkheden. En die hadden zij met
elkaar gedeeld, in alles één van zin, in iiet leven
als bestemd voor elkander, tot zij tlkaar hunne liefde
bekend hadden.
O zalige lijd, die toen aanbrak. Zoo klaar en vast
en onveranderlijk waren zijne woorden van liefde ge
weest, ais berekend op eene eeuwigheid alsof liet
niet anders had kunnen zijn en nooit anders zon
kunnen worden.
Al spoedig waren zij getrouwd. Die heerlijke eerste
maanden! En toen daarop de kleine Dora kwam! Al
les rozengeurAlleen in n e 111 af en toe eene zekere
onrust, eene ongedurigheid, een haken 0111 in de we
reld vooruit te komen, zoodat hij in zijne huiselijk
heid piet meer den vollen vrede vond. Dit was de
eerste kleine schaduw geweest op haar geluk.
Toen kwam de verandering. He jonge man werd
van de kleine bankfiliale verplaatst naar een gewich
tiger post te Berlijn. Voor hem was dit een triomf;
maar haar vervulde de verandering met een oiibe-
stemden angst, een angst voor de reuzenstad (met
haar geraas en gejaag en gewoel. En haar kleine land
stadje was haar zoo lief, met de goede oude huizen,
de lieve tuinen, de vriendelijke gezichten van wel
bekende menschen. Daar was echter niets aan te doen.
Van dit alles moest zij scheiden, om zich te laten
wegbergen ergens op eene verdieping van een huur
kazerne .in de metropolis.
Maar hij, haar man, voelde dit alles heel anders
Al zeer spoedig had hij te Berlijn zich thuis gemaakt.
Hij (liad dan ook zijne nieuwe betrekking, die hem
geheel* 111 beslag nam. Hij werkte nu zooals nog nooit
tevoren. Nauwelijks gunde hij zich den tijd tot eten en
tot slapen. Voor zijne huiselijkheid, voor zijne jonge
vrouw schoot niets meer over. Zij had niets meer
aan hem.
Wederom waren twee jaren zoo verloopen en
de echtelijke verhouding was er niet warmer op ge
worden. Zoo wonderlijk stil kon de man nu zijn, wan
neer hij bij zijne vrouw zat, alsof de spraak hem
was benomen. En dan weer kon hij haastig rammelen
over hetgeen hem gansch vervulde: over politiek en
vragen van den dag en beurszaken en financiëele spe
culaties. Redeneeringen hield hij dan, die zijne vrouw
niet volgen kon, over onderwerpen, die haar niet kon
den interesseeren. Eene eigenlijke huiselijkheid scheen
voor hem niet meer te bestaan. Alleen zijn kind kon
hij nog met groote teederheid liefkoozen. Voor zijne
vrouw had hij nauwelijks een handdruk meer. Hij
werd al ongeduriger. Het was alsof hij iets zocht, dat
aan zijn leven ontbrak iets, dat dieper lag, dan zijn
werk en zijn succes iu het leven, iets, waarnaar
een .ongestiid verlangen in hem hunkerde en riep
Totdat, nu een jaar geleden, die andere in zijn leven
trad.
Mevrouw Miete had met een ruk hare voeten ;op
de sofa getrokken en haar hoofd in het satijnen kus
sen gedrukt. Zoo lag zij daar, terwijl een schier onhoor
baar snikken haar gansche lichaam doorschokte
Daarom wilde zij niet (denken. Als eene golf van smart
en jeed stortte zich de herinnering over haar heen,
overstelpte haar in hare verlatenheidLangzamer
hand eerst bedaarde het snikken.
Nu lag zij in het schemerdonker, dat zachtjes neer
daalde, en zij peinsde en peinsde. Hoe het geko
men was, zij wist het nauwelijks. Slechts zóóveel wist
zij, dat met dien éénen slag alles voor haar vernie
tigd was geweest alles wat de wereld voor haar
was geweest haar gansche leven, haar huwelijk,
haar thuis.
En midden in dien puinhoop had hij gestaan, recht
op en hard, en had zijn wil (doorgezet, kalm en vriend
schappelijk tot haar sprekend, maar daarom niet min
der vast en onverzettelijk... Hij? Een geheel an
dere man was hij geweest heel niet meer de man
dien zij toch kende, met wien zij zooveel jaren samen
had geleefd. Bewegingen had hij nu, die zij vroeger
nooit had opgemerkt, en zijne slem had een nieu
wen klank, en zijn gezicht had eene andere uitdruk
king. Sterk was hij geworden in zijn hartstocht voor
dat andere meisje. Alles, wat vroeger zoekend en on
beslist in hem geweest was, had zich nu gericht en
gespitst op dat ééne doel, waarnaar hij met al zijne
wilskracht streefde, alsof alles, wat hij tot dusver had
genoten en beleefd, hem smakeloos en waardeloos ware
geweest dn vergelijking met dit nieuwe.
Hem vasthouden'? Neen, dat kon geene macht ter
wereld. Dat kon ook zij niet, en niet de kleine Dora.
Zoo had zij dus voor hem en den advokaat zich in
het onvermijdelijke geschikt. Ook over hare toekomst
was daarbij gesprokenTerugkeeren naar hare kleine
vaderstad'? Neen neen, daarvan kon .geen sprake
meer zijn. Zij was bang geworden voor de lieve, hob
belige straatjes, en voor het medelijden van die goede
menschen. Zij wilde blijven waar zij eenzaam was,
in deze kleine, stil gelegen woning in de buiten
wijk (der metropolis.
Als iemand, die gedrukt wordt door een zwaren,
verwarden .droom, zoo was zij door dien eersten tijd
heengegaan. JSJog nauwelijks begrijpen of bevatten kon
zij ,het gebeurde, en steeds was het haar nog alsof het
alles geen waarheid kon zijn.
En toen twee maanden waren er over verloo
pen toen las zij in eene courant een bericht. Alsof
het 'blad voor hare oogen lag, zoo duidelijk stonden
de woorden ook nu nog vóór haar: „Naar wij verne
men, js de jonge concertzangeres Mia Fröden door
een hevige longontsteking aangetast. De toestand dei-
begaafde kunstenares heet zeer bedenkelijk."
Twee dagen later had in dezelfde courant het doods
bericht gestaan.
Destijds, toen zij dit las, had zij Een oogenblik het ge
voel gehad, alsof dit Idp straffende hand was eener
hcmelsche gerechtigheid. Een oogenblik slechts. Toen
echter zag zij hem den man die zijn gansche toe
komst op deze doode had willen stellen, en aangrijpen
der dan elke andere gedachle stond voor haar de ze
kerheid, dat ook hij nu eenzaam was, dat ook hij
daar nu {stond met ledige handen.
En terwijl de dagen en de weken vergingen, mengde
zich in hare wrange Ireurigheid, in hare bittere ver
eenzaming, eene opwelling van verzachting en van deel
neming. Eerst weifelend toen sterker... Neen neen,
zij had hem toch nooit kunnen haten. De jaren van.
geluk, die hij haar geschonken had, leefden toch nog
als een nakiank in haar voort.
Dan dacht zij er aan, dat hij nu niemand had met
wie hij kon spreken dat hij nu geheel verlaten was.
Een schier moederlijke angst kwam over haar, bij al
het leed, dat zij in zieh droeg, een medelijden met
de smart van dezen man, indien hij nu gekomen
ware en lot haar gesproken had met de oude stem,
di ezij zoo goed kende, dan zou zij stil hebben geweend*
En pis hij haar dan in zijne armen had genomen,
dan zou misschien alles weer goed geworden zijn.
Maar de weken groeiden aan tot maanden en
hij wps niet gekomen. En wat hij haar heden ge
schreven had de wensch om liet kind te zien
dat was het eerste teeken van hem geweest in heel
dien langen tijd. Het eerste leeken.
Mevrouw Miete keek op. Het was reeds geheel don
ker geworden.
Waar hij toch zoo lang bleef met het kind'?
Ol zij licht zou maken t Zij (leed even alsof zij
wilde oprijzen. Maar toen bleef zij toch weer liggen
en luisterde dof in de duisternis. Op het zilveren ta-
lelgerei blonk nog een laatste restje van licht langs
de straat ratelde een rijtuig voorbij, en plotseling
was het haar alsol er van de Meiklokjes, die in eene
vaas stonden, een sterke, zoete geur tot haar kwam.
Als hij eens vaker naar het kind bpgon te vertan
gen'? zoo dacht zij. En als hij nu nog Kwam en hare
nand vatte en tot h*iar sprak'?....
De hittere "trek om haren mond werd zachter
Niet meer zoo heel alléén te wezen, dacht zij, en
zij voelde weder hare zwakheid. E11 ook het kind had
den tyader nog zoo noodig
Al meer en meer ontsponnen zich deze vage droome-
i'ijen. j
Eensklaps sprong zij op. Er werd gescheld. Het kind
was (terug.
Zij ging naar de deur en tastte door de don
kere gang, niet wetende waarom zij zoo ontdaan was en
waarom iiare vingers zoo trilden.
„Ik kom, Dora, ik kom al,".... zeide zij zoo on
der het gaan, en zij opende en stond half verbijsterd
en roerloos, met cle nand nog aan de klink.
Buiten in het heldere schijnsel der lantaren stond
hij naast het kind. Slank en mager stond hij daar,
en zag er zoo vreemd uit, met den spitsen, blonden
baard. En hij groete slechts met een knikken
en schoof het kina een weinig naar voren.
„Hel is later geworden dan ik dacht," zeide hij. „W ij
waren in de Diergaarde. En ik heb haar maar naar
boven gebracht, omdat omdat ik dan zeker wist, dat
zij veilig was thuisgekomen."
Mevrouw Miete knikte slechts. Zij wilde iets zeggen;
maar hare keel was zóó droog, dat zij telkens slikken
moest. En hare beenen konden haar nauwelijks dra
gen.
„Is zij zoet geweest?" vroeg zij nauw hoorbaar.
„O ja."
Daarop was het stil.
Mevrouw Miete hoorde hoe het gaslicht suisde; en
zij keek in het scherpe en doordringende gezicht van
den man, die daar als een vreemde voor de deur
haror -woning stond; en zij martelde zich met het
zoeken naar een woord, dat zij had kunnen zeggen,
naar eene vraag eene onverschillige opmerking
Maar het zwijgen duurde voort en werd tot foltering.
Zij jhad willen wegloopen en zich verbergen. Om er
maar een einde aan te maken.
En hij bewoog zachtjes zijn hoofd. En om zijne
lippen kwam iets als een droeve, matte glimlach een
glimlach van begrijpen.
Toen wisten zij beiden opeens, dat zij elkander niets
te zeggen hadden dab het verleden hen gescheiden
hield. De groote eenzaamheid stond naast hen, stond
tusschen hen in, en wilde niet meer wijken.
„Vaarwel," zeide zij zacht. Hij boog zich tot de
kleine Dora en kuste haar, wendde zieh om en ging
de trap af. Zonder 0111 te zien ging hij heen.
Eiken stap van hem hoorde mevrouw Miete. Steeds
verder klonken de voetstappen steeds zachter. Nu
bleef het een oogenblik heel stil daarop knarste de
huisdeur in de scharnieren en klapte dicht.
En door de donkere gang tastte zij weer terug
naar ,de woonkameren zij <11 oorde niet het vertel
lende, vragende, troostende stemmetje der kleine; en
zij voelde niet de handjes, die schuchter naar haar
grepen. Zij zonk voor een stoel op hare knieën, zij
begroef haar gelaat snikkend in hare handen, en zij
weende zij weende. En in haar radelooze hartzeer
stiet zij telkens weer die ééne verzuchting uit:
„Een héél lang leven nog! Een héél lang leven
nog!" N. R. Ct.
Zitting van Dinsdag 17 Septb. 1907.
Gij ende zult niet stelen.
Een Wervershoover visscher, Dirk Kok, was vandaag
het eerst aan de beurt.
Hij was in bet begin van Juni op een goeien Zondag
avond al tamelijk laat nog ijverig „an de veert"... Wat
hij uitvoerde? Och, er is maar weinig dat aan des men
schen scherpen blik ontsnapt en zoo bad de onderzoe
kende Diderich een stelletje kleeren ontdekt, aan de ljjn
of op het bleekveld, (dat is op de zitting niet uitgemaakt
kunnen worden en het doet er gelukkig ook niet veel
toe), die zijns inziens daar wat gevaarlijk hingen of
lagen.
De kleeren, die van het echtpaar Quirinus Schouten
en Kniertje Bakker dorpsgenoot en van Kok waren,
had hij dan ook, trots de beste waschvrouw, in een
ommezientje op den arm omze een veiliger plaats
te geven.
Behalve een borstrok van Quirinus zelf en eenige
banddoeken, was er nog een paar kousen van Maaltje,
de dochter des buizes, bij, die ze zelf met echte huis
moederlijke vlijt en vaardigheid in hare snipperuurtjes
had aangebreid.
Kok was dien avond feitelijk begonnen met aan
Schouten's buurman, Jaap Dekker, te vragen, of hy daar
een boodschap mocht doenJawelmaar toen
hy „'daan" had, dwaalde hij over Schouten's erf terug
en nam en passant de bovengenoemde goederen mee. En
nu wou het er bij de bestolenen maar niet in, dat Dirk
dat boeltje meepakte, omdat hij vond, dat het zoo dicht
bjj den publieken verkeersweg hing en dientengevolge
lichtelijk aan de baldadige en kattekwaadlieven.de jeugd
ten prooi kon vallen.
Neen, vader Schouten klopte zijn gouwenaar eens uit,
toen moeder Kniertje met de Jobstijding aankwam en
zei plecbtiglijk „Hoor eens vrouw, dat 's rftet pluis hoor,
we zelle d'r werk van maken." En dat deden ze. Mijn
heer de Officier moest wel erkennen, dat de kleeren met
positief herkend werden vandaag, maar de kousen van
Ma had deze 't was immers werk van hare eigen
handen toch drommels goed als de hare herkend.
Brengt men hiermede in verband datgene, wat be
klaagde zelf over deze geschiedenis wenscht los te
laten, dan zijn de bewijsgronden sterk genoeg te achten
meende Z.E.G. En nu is daar in Wervershoof, Andijk
cum annexis, vaders trots en moeders hope, in 't kort de
geheele jongelingschap, als zeer baldadig en lastig be
kend, zoodat er wel valt te denken aan de mogelijkheid,
dat het doel, baldadigheid te plegen, voorzat bij ons
Dirkje. Maar toen hij eenmaal op Schouten's terrein was
en de kleeren daar zoo heerlijk in zijn bereik waren,
begon de lust tot diefstal bij sinjeur den boventoon te
voeren. Dit laatste wordt des te aannemelijker, als men
hem hoort zegde, dat hij, beklaagde, die vroeger met
zijn broer samenleefde, sinds primo Juni is begonnen
alleen te leven. In deze omstandigheden dacht hy mo
gelijk die spulletjes goed te kunnen gebruiken. Hoe dit
zij, spreker achtte beklaagde's schuld bewezen en daar
Kok zoowel aan-baldadigheid als aan vernieling zich al
heeft schuldig gemaakt,blijkens zijn strafblad, wilde de
heer Officier het hem nu maar eens goed inpeperen en
eischte wegens den gepleegden diefstal eventjes 6 weken
gevangenisstraf.
Met gesloten deuren.
No. 2 een kinderwettenzaakje. De deuren gingen
op slot, dus we weten er niets van over te brieven.
In lioogcr beroep.
Een zeer deftige beklaagde was de nu volgende
zondaar, een liefhebber van de edele kunst, die volgens
de dikwijls gebezigde beschrijving wordt uitgeoefend
met behulp van een werktuig, bestaande uit een stok,
aan 't eene einde waarvan zich een snoer met haak en
aas bevindt, aan het andere einde een luiaard of dag
dief.
Beklaagde is zelfs zoo'n erkend voorstander van de
hoogstaande hengelaarssport, dat de leden van den
Nederlandschen Hengelaarsbond hem tot hunnen voor
zitter hebben gekozen, eone onderscheiding, die door den
uitverkorene stellig op hoogen prijs wordt gesteld.
Althans, hij ontziet geene beslommeringen waar het de
hengelaarsbelangen raakt. Dat bewees ook al weer zijn
strafzaakje.
Abraham van Beever heet beklaagde. Hü is zoo om
streeks 40 jaren oud, is commissionnair en woont te
Amsterdam, Weesperzyde 130. Wat had hij nu eigenlijk
uitgevoerd, die mijnheer, dat hy hier zoo op 't bokke-
bankje verzeilde?
Van den rechter-rapporteur Mr. Quintus boorden we,
dat deze beklaagde van den Alkmaarschen kantonrech
ter een guldon boete, te vervangen door een dag hech
tenis, als straf heeft gekregen, omdat hy den 9den Juli
te Akersloot vischte met den hengel in water, dat aan
iemand anders was verpacht, zonder dat hy daartoe
vergunning had. Wie er ook met dezen loop der zaken
genoegen nam, mynheer Van Beever niet. Hy ging dan
ook zoodra mogelijk in appél.
En dat wel hoofdzakelijk omdat hy er, als echt
visselierman, haring of kuit van wilde hebben. Boven
dien vond by veel kracht in een boekje met allerlei
toelichtingen betreffende de groote vraag: waar mag je
hongelen?Uitgegeven door eenofandorengepensionneerden
officier, die ook veel voor de goede zaak gevoelt. Zoo
doende was Bram hier als martelaar, strijdende voor
de belangen van den Hengeibond en in de vaste meening
verkeerende, dat hy volstrekt niet had gezondigd, wat
hjj op grond van de bepalingen van het boekje trachtte
aan te toonen.
Dit ging echter niet zoo heel vlug, aangezien de heer
Officier van Justitie niet erg goedgeloovig was.
Beklaagde mocht zeggen, dat hy in water had
gevischt, dat een vlotbare stroom vormde, met rijks
water in verbinding staat en zeer goed bevaren kan
worden,doch by kreeg heel wat bestrijding.
In do eerste plaats bleek van die bevaarbaarheid
maar bitter weinig. Hoogstens zag men een dood
onkelen keer eon hooischuit in dat water, die men dan
met drie of vier sterke kerels (vanwege de bevaarbaar
heid I) er door moest scheurenVerder is het water in
quaestio een machinetocht, die aan het eene einde
geheel dood loopt.
De getuigenverklaringen deden aan Bram's zaakje dan
ook niet veel goeds. Zelfs zyn twee getuigen a décharge
verlichtten hem maar bitter weinig.
De hoer Officier vond het noodig op te merken, dat
de acte van appèl aan duidelijkheid te wenschen over
liet en, aangezien Z.E.Gr. wel vermoedde, dat de gewich
tige zaak in cassatie zou worden behandeld, drong hij
er op aan, dat aan die onvolledigheid op afdoende wijze
zal worden tegemoetgekomen. Verder releveerde spreker,
hoe het boekje van de bewusten gepensionneerden
Officier de aanleiding was tot het hooger beroep, maar dat
boekje wemelde van fouten.
De 0. v. J. wilde ton slotte het vonnis in eersten
aanleg vernietigd zien en eischte opnieuw wegens het
visschen in andermans water, zonder voorzien te zyn
van een daartoe vergunning gevend bewys van den
rechthebbende, fl boete of een dag hecht. Mr. Offers
trad als verdediger van Bram en feitelijk ook van den
Hengelaarsbond op en vond, zonder heel lang zoeken,
termen om ontslag van rechtsvervolging ten opzichte
van zyn cliënt te verzoeken.
Verzet tegen de politie.
Adries Zwart, een 21-jarig visscher uit Egmond aan
Zee, was absent, toen hy als beklaagde moest verschijnen.
Hij moest terechtstaan omdat hy zich den 2tsten Juli
aan ergerlijk wangedrag schuldig maakte.
Best dronken zijnde, verzette hy zich met wanhopigen
moed tegen brigadier Van Broekhuizen uit Alkmaar en
de rijksveldwachters Dokker van Egmond aan Zee en
Jan Rap van Uitgeest, die surveilleerende waren en
hem dronken genoeg vonden, om 'm op te pakken en
onder 't raadhuis te stoppen om daar wat te bekomen
van de emoties. Hy onderscheidde zich ook nog door
het aan den dag leggen van een onbedwingbaren lust
tot vechten, ordeverstoren, razen, tieren en wat dies
meer zy.
Toen de politie kwam, was het heolemaal mis met
ons Drieske. Hij wilde niet loopen, scheurde haast de
stijlen uit de herberg en veroorzaakte den „dienders"
heel wat moeite.
Gelukkig waren het krachtige ambtenaren, die den
woesteling, zij het dan ook, dat ze 'nzweetje aan hem
haalden, den baas konden blijven. De wederspannig-
heid werd hem echter niet geschonken, dat begrijp je en
de Officier van Justitie eischte deswege tegen den be
klaagde 14 dagen gevangenisstraf.
Weer zoo een
Kees Reik, oud 27 jaar, geboren en wonende te Heilo,
was wèl present, toen hy op moest komen.
Hy had, ook al te Egmond aan Zee, de politie den
lsten Aug. j.1. last bezorgd en beleedigd.
Kees stond nu echter met een mond vol tandon en
wist niet veel te vertellen.
De heer Officier, die heel goed begreep, dat het om
een standje te doen was, ten einde den boel wat op te
ruien, nam beklaagde flink te grazen en eischte 10 dagen
gevangenisstraf tegen hem.
En dat 0111 ccn net
De 31-jarige Cornelis Stam, een Schoorlsche boer, stond
terecht, omdat hy te zijner woonplaatse langs het
strand den lsten Augustus j.1. eene fuik heeft gestolen
van den winkelier en visscher Timmerman, die zyri
vischtuig daar te drogen had gehangen. Stam ontdeed
de fuik van de hoepen, want ze moest dienen als net
over een hooiklamp, maar de bostolene ontdeed
Krelis van diens goeden naam door hem aan te klagen
by den rijksveldwachter-jachtopziener Gerrit van den
Burg, mede te Schoorl woonachtig. Deze goochelde een
verbaaltje in mekaar en de heer Officier oischte wegens
diefstal f 15 boete subsidiair 10 dagen hecht, tegen be
klaagde.
Wat gemeen
Frans van Rooy, een 38-jarig individu uit Hoorn, sneed
aldaar tydens de kermis een gat in een splinternieuw
tentzeil, dat 60 mark had gekost, omdat hjj van de dame
die in de tent had te commandeeron, niet legen de tent
mocht doen, wat in een urinoir dient te geschieden. De
O. v. J. achtte het feit bewezen en eischte 10 dagen
gevangenisstraf.
Hebt nw naasten lief.
Kees Koomen uit de Heer Hugowaard had het den
20s1en Juli aan den stok met den Hensbroeker arbeider
Willem Kluft die aan het visschen was en van Kees,
wiens gramschap by opwekte, schoppen en stompen
kreeg. Beklaagde ontkende dit heden wel, maar er was
nog een getuige by, zekere Tryntje Bart. Deze was
vandaag juist ziok en omdat er meer licht in dezezaak
ontstoken dient te worden, achtte de O. v. J. aanhouding
noodzakelijk en verzocht dit dan ook aan de rechtbank,
om later meerdere getuigen dan de nu verschenen mis
handelde Kluft nog in de zaak te kunnen hooron. De
rechtbank bepaalde zonder in raadkamer te zijn geweest,
dat de zaak voor onbepaalden ty'd wordt geschorst.
Iloornsclic hondjes.
Joh. Stam, L. Zwier en Jan Ylaar haddon met het
houden van hun hondjes de belasting op die beestjes
ontdoken. Tegen de hoeren Stam en Zwier werd ge-
requireerd elk f6 boete of 1 dag hechtenis en tegon
Vlaai' f5 boeto, ook door een dag zitten te vervangen.
Uitspraken allemaal beden over 8 dagen.
Diefstal van tafelzilver.
Na afloop van het galadiner aan de Koningin te Mid
delburg aangeboden, werd door den ondernemer van het
diner eenig tafelzilver vermist. Onmiddellijk werd eon
ernstig onderzoek ingesteld, dat aanvankelijk goen resul
taat opleverde. Men herinnerde zich echter dat do staf-
muziek van het 3e regiment het diner met muziek had
opgeluisterd en na afloop aan dezelfde tafel eenige ge
rechten had gebruikt. Onmiddellijk werd een onderzoek
in die richting ingesteld, hetgeen tot hot resultaat leid
de, dat men vernam, dat by een zilverbandelaar toBer-
gen-op-Zoom de vermiste voorwerpen te koop waren
aangeboden. Het onderzook dat hierop vanwege de mili
taire autoriteiten is ingesteld, leidde tot do arrestatie
van een 5-tal muzikanten.
Nader meldt men
De diefstal van tafelzilver, gebruikt by het diner, door
de Staten van Zeeland aan H. M. de Koningin en den
Prins ter gelegenheid van het bezoek aan Middelburg
aangeboden, bepaalt zich tot eenige vischroesjes en
vischvorkjes, ter waaide van ongeveer f 00 a I 70.