De Armband. Zondag ti Oct. 1907. 5 Ie Jaargang. No. 4297. DERDE BLAD. Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. A/1 nmif/ W7< —0— Zij was een jonge weduwe. Op eene eerste verdieping woonde zij, en zij zat gaarne aan het venster, half ver scholen achter een waaierpalm. Het was nu welhaast een jaar geleden, dat haar man, zooals men zegt, het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had. Maar haar rouw was nog zóó diep zóó diep, als krip en zwart kant en gitkralen hem naar de laatste mode maar maken konden. Innerlijk rouwde zij nu juist niet zoo diep. Haar hu welijk was zoo'n moderne ruilhandel geweest, zooals er in onzen geciviliseerden tijd niet zelden worden aan gegaan. i Zij had hem hare jeugd en schoonheid gegeven, en daarvoor had hij hóór een jaarlijksch inkomen verze kerd van twintigduizend kronen. Op deze wijze klopte, naar do algemeen© opvatting, de rekening perfect. Nu had zij altoos nog het inkomen van twintigdui zend kronen, maar niet meer den ziekelijken, afgeleef- den man. Zij kon dus nu eens naar een jongen en knapper man uitkijken. Die weelde kon zij zich nu veroorloven. Een exemplaar van haar gading zou wel te vinden zijn. Inderdaad, aan sollicitanten naar dit postje ontbrak het niet. Bij voorbeeld, op het naaitafeltje vóór haar lag een brief van een jongen officier. Hij was schoon van aangezicht en welgebouwd van leden als Adonis, en bovendien van deftige familie. Wat kon zij meer verlangen En toch Het was waanzin het was de waanzinnigste waan zin en toch was het een feit. Niet het beeld van dien jongen officier, maar dat van een ander, stond haar voortdurend voor den geest. Het was eene genegenheid, hopeloos en toch vol hoop, prikkelend, verbijsterend, en toch wonderbaar aanlok kelijk, juist omdat zij zoo „door-en-door waanzinnig was. Zij leunde achterover, sloot half hare oogen, en gaf zich over aan phantastische droomen dezelfde droo- men, die haar in de laatste vier weken telkens weder door het hoofd jhadden gespeeld. Ja, ja, eene schoone vrouw was zij, zooals zij daar rustte in de schaduw van den waaierpalm, terwijl haar fijne, bleeke profiel zich bekoorlijk tegen het donker- roode gordijn afteekende. Ware zij in bonte zijde ge kleed geweest, dan Zou zij met hare weelderige vormen voor een rustende odaliske hebben kunnen figureeren. Maar misschien was zij in het rijke en smaakvolle rouwgewaad nog schooner. De zwarte, met soutache belegde taille omsloot zoo glad als een zijden handschoen haar prachtig gevulde leest, die als opbloeide uit den zwarten tuin van gaas en kantwerk. Haar kleed werd aan den hals vastge houden door eene gitten broche, maar was lager hart vormig uitgesneden en liet een verlokkelijk stukje zien van den poezelen hals, die tusschen al het zwart blanker dan witte leliën scheen. Hare donkere oogen schitter den van gezondheid en jeugd, en haar zware, gitzwarte haar, met de uiterste zorg opgemaakt, bekroonde haar gladde voorhoofd als een vorstelijke diadeem. Maar wie wie was het dan toch, die gelukkige man, om wien deze zeldzame en veelbegeerde schoonheid zoo in stilte zuchtte? Ach! hij had geen flauw vermoeden van zijn geluk. Hij dacht evenmin aan de keizerin van China, als dat daar achter id.it venster een teeder vrouwenhart voor hem klopte en een paar heerlijke oogen smach tend op hqm gevestigd waren, wanneer hij met zwaren, slependen tred zijne ronde maakte door de straat, vier maal, vijfmaal, zesmaal daags. Hij was namelijk het moge nu maar ineens gezegd worden hij was agent van politie, en had in deze straat zijne dienst, de eene maand overdag, en de an dere maand des nachts. Toevallig had de jonge weduwe eens aan het venster gestaan en had hem toen opgemerkt: zijne hooge en krachtige figuur, zijne mannelijke houding, die door de nette uniform nog te voordeeliger uitkwam, zijn flinke door de zon gebruinde gezicht, met den arendsneus en den fieren, blonden knevel. En toen had zij opeens een wonderlijk gevoel gekregen een wonderlijk ge voel van half .schuwe, half gelukzalige verlegenheid. Zij bleef staan en wachtte tot hij terugkwam. Hij liep met den slependen stap, die nu eenmaal tot zijn nut tig beroep behoort. Maar eensklaps was het hem of hij den blik uit die donkere oogen op zijnen schouder voel de branden. Hij keek op, zag de schoone dame daar aan het venster, en hief onwillekeurig, of uit gewoonte, groetend de hand aan den helm. Zij beantwoordde ook zijnen groet, trillend en blozend als een schoolmeisje: zij, die anders de jonge lions van de hoofdstad voor haren triomfwagen spande en met hare luimen zweepte. Sedert stond zij eiken dag aan het venster op den uitkijk. Zij wist Een ring? Was hij bij geval reeds getrouwd? Neen, dat was onwaarschijnlijk. Daartoe was hij nog te jong. Maar verloofd, misschien? Nu, eene ver loving kon immers afgebroken worden. Het was waar, het zou bitter hard en wreed zijn voor hel arme meisje dai hem verloor. Dat zou de geschiedenis wezen van den arme, wien de rijke zijn éénige ooilam afnam. Maar, ;in s hemels naam zij moest zich dan maar een anderen vrijer aanschaffen. Er waren er toch nog ge noeg van dien aard. Mat deed hij toch eigenlijk daar aan dat groen ten kraampje? Ach, nu zag zij het. Hij kocht een pot nagelbloemen en een pond aalbessen. Die kreeg hij daar zeker voor een koopje. De nagelbloemen zagen er reeds tamelijk ver lept uit; en ook de aalbessen maakten den indruk alsof zij voor acht dagen al geplukt waren en al dien tijd in de zon hadden gestaan. Nog altoos stond hij daar bij dat winkeltje. Wanneer zou hij nu toch eindelijk verder gaan en de straat oversteken? Zij voelde naar den armband. Ja, het slotje was open alles was klaar. Daar kwam de tram aangereden en hield stil voor haar huis. De diender stapte over de straat en hielp uit den wagen een paar passagiers. Eerst een bleek, gebocheld jongetje, welks groote, donkerblauwe oogen half ver rieden, wie zijn vader was. Daarna een kleine, sproe tige vrouw, met rossig haar. Zij droeg een kind van ongeveer een jaar op den arm. De diender hielp galant het onbeduidende kleine vrouwtje uitstappen, en knikte glimlachend het kind toe. Wat een leelijk wicht! Het stiet een krijschend ge schreeuw uit en werd daarbij vuurrood in het ge zicht. De tram reed Voort. De familie bleef midden op de straat staan. Nu haalde de vader triomfantelijk de verlepte na gelbloemen uit het winkeltje te voorschijn. De moeder werd, met en benevens het kind, daarmede nog be- I laden, terwijl de bochelige kleine jongen den zak met aalbessen dragen mocht. Zoo ging de familie naar huis, door eene der zijstraten. Aan den hoek kuste vader het knaapje, klopte zijne vrouw op den (schouder, en deed „kiele-kiele" met den kleine. Van liefde en teederheid glommen daar bij zijne goedige blauwe oogen. Vervolgens keerde hij zich om en hervatte weder zijne gewone ronde, met den zwaren slependen tred, langs het venster der schoone weduwe. Zij stond daar nog bleeker dan gewoonlijk, en trillend van ontroering. De armband van briljanten hing los aan haar blanke polsgewricht. Nu was het oogenblik gekomen Zou zij De man ging voorbij. Op zijn door de zon gebruinde aangezicht lag een glans van eenvoudig, nederig geluk. En zij Met een schier krampachtige beweging drukte zij het slotje van den armband weder dicht. Toen liet zij zich op een stoel vallen. „Het was eene gril", fluisterde zij „eene waan zinnige gril, die licht den vrede van dit arme gezin en mijne eigen toekomst had kunnen verstoren. Jk ben een dwaas schepsel maar toch nog niet dwaas genoeg, om mij door mijn eigen dwaasheid in het on geluk te laten storten. Het wordt noodig, dat ik maat regelen neem, om mij tegen mijzelf te beschermen." Zij ging naar de schrijftafel en schreef met onzekere hand een briefje. Dat was aan den jongen officier gericht. En toen zij zich weder aan het open venster zette, kwam de knappe diender nogmaals voorbij. Zijn stap was nu vlugger en lichter dan gewoonlijk, en met zichtbaar genot rookte hij eene sigaar. Hij was afgelost en op weg naar huis, waar de ver welkte bloempot in het venster prijkte en zijn onbedui dend' kleine vrouwtje en zijn bochelige jongetje zich te goed deden aan de aalbessen. Zitting van Dinsdag 1 October 1907. o— Een oneerlijke bode. De eerste beklaagde die zich heden had te verant woorden was Dirk Hubert die was weggebleven, zoodat het zondaarsbankje ledig bleef. Hy had in het tydvak tusschen 10 Oct. 1906 en 17 Alweer een vechtpartijtje. men halen, stond, van uit het achterhuis te sehreeu- Gerrit Dekker Hmdrikszoon was heden verschenen om wen met haarschel-snerpend geluid: op het beklaagden zeteltje plaats te nemen, ten einde „loon. dweil s effetjes de keuken op... de rubriek vechtpartijtjes wat aan te vullen. Drommels, olie gemorst. Gauw dan wat. daar is hij zoo'n echte liefhebber van. Hoewel deze i Hij, d° knecht werd dan vuurrood, schaamde zich, visscher, die te Egmond aan Zee woont, nog maar 20 voor de klanten, de oogen uit het hoofd. erd giftig over iiren télt is hii al wat lastie vooral als hu 'n borrel de beleedigingbeefde van kwaadheid, zoodat de touw- te veel op hoert. Enkele maaiden geleden schepte hij [jes en bandjes die hij om de zakjes met suiker en te zijner woonplaatse den boel ook al bar op, ten go- koffie moest strikken verward raakten of afknapten, volge waarvan hij op 't huidige oogenblik bezig is aan j Blonde Lien van Mevr. de liaan,-een aartsbrutale 2 maanden gevangenisstraf, hem deswege opgelegd, te sp?teter - gaf dan haar vriendin een elleboog-duwtje kluiv n I j verkneuterden zich van pret over de vernedering, Thans moest hij zich wederom verantwoorden en wel j f* „Meneer Toon" moest verduren En dan kreeg omdat hti den üdon SeDteinber i 1 te Egmond a/Zee - jc het gewone \spelletje, <le bekende vertooning. De dronken ^n twistzdek z^nde, door de pohtie met bet haas voelde da. Toon gekrenkt was; wou hem niet volste recht in zijn kraag werd genomen, om hem thuis te brengen bij zijn moeder. Bij deze gelegenheid ontzag bij zich niet De Wit, den diender, uit te schelden en bem met borden, een zoutpot, enz. voor zijn bovenkamer te smijten, zoodat het den bewaarder van rust en orde eerst met behulp van D. v. d. Berg, Hendrik 's zwager, mocht gelukken den woesteling thuis te brengen, die echter gauw weer ontsnapte en nogmaals aan't vechten ging. En thans?.... nergens van weten natuurlijk Dronken geweest, oudergewoonte. De O. v. J. hechtte wel is waar aan dit gelegenheids- smoesje weinig waarde, maar toch was het Z.E.G gebleken, èn door informatiën bij den Burgervader, en ook bij bet onderhoud van vanmorgen tus schen beklaagde, zijn moeder en zijn zuster, dat de jongen wel een goede inborst heelt en in nuchteren staat wel goec' bruikbaar is, maar heeft bij eenmaal te veel snaps op, nouberg je 1 Hoevelen zijn er echter wel, die helaas maar al te groote gelijkenis met Heintje hebben. En flinke gevangenisstraf achtte de heer Officier hier wel op hare plaats en dies eischte Z.E.G. wegens wederspan- nigheid en beleediging eens dienstdoendon ambtenaars, 2 maal gepleegd, 2 maanden gevangenisstraf. Een paar lastige klanten. Jacob Groen en Keeltje Kok, beiden uit Egmond Binnen, moesten ook voor de vierschaar verschijnen, de eerste omdat hij aldaar den llden Augustus (toen hjj ver van nuchter zich zoodanig aanstelde, dat hij door de politie werd verwijderd, om in een soliede verblijf plaats wat bjj zinnen te komen) zich tegen zijne over brenging van uit het café van kastelein Tates verzette, terwijl Keeltje, zijn schoonzusje, den agenten, die wel vier man sterk waren, zand in de oogen smeet, missenzag gaarne de eigenaardigheden van een jon gen, die voor hem ijverig en eerlijk was, door de vingersGaande weg was het in het huis van meneer Balers een soort van „sport", van wedijver geworden, tusschen de twee jechtgenoolen, wiens haan, inzake Toon, victorie zou kraaien. Meneer slofte dan naar het achterhuis en begon le sussen*3» „Hoe ken je nou zoo zijn, Jansje?... Je weet toch, dat Toon niet graagen mompelde nog een tijdje door, maar dat maakte de juffrouw nog helscher. Zij schreeuwt in eens uit, gillend van opwinding: „O, is je lieve Toontje weer te fijn om mijn keuken te dweilen?... Gaat hij soms weer boven je vrouw... Het is een schandaal. Ben jij een vent? Je laat je trappen doo rdien kerel. Hij zM m'n keuken schoonma ken, of hij gaat er uitAls je dat maar weetWanneer d'r dan geen baas is, die durft optreden, zal ik 't doenJa '1'oon was wit als een doek geworden; had de macht niet meer om een ons krenten af te wegenvoel do .al de spotoogen van de meisjes, die voor de toonbank stonc^en, als vurige kolen op hem branden Dat was al vier maal gebeurd. En den vijfden keer op een Zaterdag, toen-ie, 's morgens om half zes pi op was geweest en den nacht te voren eventjes tot bij eenen had gesjouwd en gesloofd... wanneer niemand't maar zag, kon( 't Toon niet bommen of hij met dweilen en rage hollen rond sjorde Op dien Zaterdag liep het de spuigaten uit. „Zoo'n luilakwat verbeeldt-ie zich wel 1" gilde juffrouw Balers,„Zoo'n doodvreter... Zoo'n gekke kwibus dat-ie is Misschien had Toon zich toen nog ingehouden, maar het geval deed zich voor, dat onder de aanwezigen klanten op dat moment ook behoorde een juffertje, dat Jaap was volgens de politiemannen dien avond erg meer kamenier, dan gewoon dienstbode was; nooit een -mhandelbaar en Neel was vroeger, toen zo nn? „iontre tulen muts droeir. :noe nooit met een van de diencimeicies maid" was, ook 'n duivels lastig schepsel. De O. v. J. vond ook haar optreden niet prijzens waardig en hij eischte dan ook f8 boete, subs. 10 dagen hechtenis tegen Keel, terwijl Jaap met een eisch tot 4 weken gevangenisstraf werd opgeknapt. Een oude veete. Pieter de Boer, uit het Sijkerland, gem. Oude Kiedorp, had het den 18den Augustus j.1., ter gelegenheid van de driedaagsche kermis aldaar, te kwaad met zijn dorps- en vakgenoot Alewijn Kouwenberg. De kwestie scheen te zijn gegrond op een oude veete, want Alewy'n had al eens met Piet's broer twist gehad, terwijl Piet al eens een berisping van Alewijn's moeder had ontvangen en zooals het dan wel eens meer gaat, moet zoo iets met kermis worden uitgevochten. Ku, dat gebeurde dan ook. Er was meer ruzie, dan den kastelein T. de Jong, in wiens kolfbaan, tijdelijk in danszaal herschapen, het voorval plaats vond, lief was. Piet gaf Alewijn een paar geduchte klappen in 't aangezicht, zoodat het geen wonder was, dat er „®ieer van kwam'" De rechtbank moest er in worden gemoeid en hoewel de getuige Arie Hollenberg beweerde, dat het maar gewone klappen waren, vond de 0. v. J. toch Piet's gedrag van dien aard, dat Z.E.G. f7 boete of 7 dagen hechtenis eischte. Zes kooien 1 Cornelis Jaring van Enkhuizen, die aldaar den 22 Augustus j.1. 6 kooien heeft gestolen van het veld van S. Stavenuiter, was absent, doch werd daarom niet ver geten, wart de O. v. J. eischte wegens diefstal tegen hem hij pleegde den dietstal met behulp van een vaartuig eene week gevangenisstraf. Een ouwe bekende. Een heel ouwe en heel ongunstig bekende is wel onze amice Krans Steltenpobl van Wervershoof. Hoeveel maal zou hy' al voor visscherywet-overtreding, vechten en andere relletjes hebben terechtgestaan 19 Augustus j.1. was beklaagde weer afgeweerga's bezig, zoo erg dat Januari 1907 zich aan verduistering van gelden schuldig toen de politie hem het was Wervershoover kennis gemaakt en wel als bode de Amsterdam, in last hebbende gelden te innen voor den Amsterdamschen leerhandelaar W. ten Oever, wien de relatiön met Diderich echter duur te staan kwamen, want een bedrag van niet min der dan f87.18 raakte zoek. De onbetrouwbare Hubert toch ifide dit bedrag van den Alkmaarscben schoen maker Johannes Franciscus Feyen, die dat geld wegens geleverd leer aan Ton Oever schuldig was en het som metje zonder dralen aan Dirk betaalde. Deze verantwoordde het echter niet by zijn lastgever en toen deze later Feyen aanschreef en deze telegra feerde dat by reeds aan Hubert had voldaan, liep de boel in 't honderd voor vriend Hubert. Later schijnt er nog wel f70 door hem te zyn afge dragen, zoodat de schade van dit postje den leerhande laar maar op f 17.73 kwam te staan. Toch was een strafzaak onvermijdelijk, maar de O. v. J. vond het wel precies wanneer hij dc wacht had en jammer, dat beklaagde niet was verschenen. Dan toch komen zou. Soms keek hij eens op soms ook niet. Wat haar betrof, zij voelde zich den ganschen idag half ongelukkig, wanneer zij van den knappen diender geen groet gekregen had. Zóó was er bijna een maand verloopen. En in de volgende maand zou hij iden nachtdienst hebben, zoodat zij hem dan niet te zien krijgen zou. En dan?... Wat moest zij hom zeggen. Dat zij haar hart op hem gezet had? Maar wat zou hij dan wel van haar denken? Hoe zou hij haar beschouwen? Eén van beidenHij zou haar verachtelijk den rug toewen den of hij zou met ruwe hand haar rukken van het voetstuk, waarop zij tot dusver rein en fier als eene Juno }iad getroond. Maar, aan den anderen kant zij was immers rijk en onafhankelijk. Zij kan hem tot haren wettigen eeh- genoot maken. Zij ban hem uit de modder van dc straat opheffen en hem aan hare zijde doen plaats nemen op haar Brusselsche tapijt. Wel zeker immers. Wie kan haar dit beletten? En als de wereld voor zulk een huwelijk den neus geliefde op te trekken, of er (den spot mee verkoos te steken welnu, dan waren er immers nog andere landen en steden, waarheen zij met hem vluchten kon. Driftig rees zij op. Ja, ja, hoe dan ook zij moest eens met hem spre ken. Zij keek op de klok, schoof met bevende hand een haar bloempotten ter 'Zijde en opende het venster. Zoo aanstonds moest hij komen. Maar als hij nu eens niet opkeek? Daar schoot haar iets te binnen. Een gelukkige in val Op die manier zou zij eene aanleiding heb ben om met hem te spreken en hem zelfs in haar salon te laten komen. Dan kon zij meteen zien ;of hij een even ridderlijke figuur maakt op haar Brusselsch tapijt, als op het trottoir. Zij droeg namelijk om haar polsgewricht een arm band van briljanten, die in zwart email gezet waren. Zij opende het slotje. Als zij nu hare hand op het kozijn liet rusten en op een gegeven oogenblik slechts even bewoog, dan moest de armband op de straat voor zijne voeten vallen. Hij zou dan het kleinood op rapen en de rest volgde vanzelfEen kostelijk plan. Nu moest hij komen. En daar kwam hij ook. Maar hij liep langs het trottoir aan de overzijde. Dat trof fataal... Evenwel, hij zou straks wel langs dezen kant terugkomen. Nu stond hij bij een groentenwin- keltje. Hij had zijne witle handschoenen uitgetrokken. Aan oen van zijne vingers blonk ecu dikke ring. uit de herberg van Oostermeier wilde zetten, omdat het sluitingsuur, pas ingevoerd, daar was, hy zich met alle macht en routine die hy heeft, verzette, tengevolge waarvan hy werd verbaliseord en heden werd vereerd met een eisch tot f 10 boete subs. 10 dagen hechtenis. Frans had ontzettend veel te vertellen, was knap brutaal en werd toe 2 malen toe gedreigd door den Praeses, dat deze hem de zaal uit zou laten zetten. Een glazen maakster. Volgt Cornelia Visser, huisvrouw van J. Dekker te Egmond, 30 jaar oud en winkelierster van beroep, die den 4 September j.1. zoo boos was op haar dorpsgenoot, de straks genoemde Neeltje Kok, getrouwd met D. Gro n, dat ze aldaar eenige glasruiten stuk smeet. Ze bekende het feit en de 0. v. J. achtte het bewys geleverd en eischte wegens vernieling tegen Cornelia f5 boete subs. 3 dagen hechtenis. Hondenbelasting. Jan Waterman, Ullrich Ze mering en A. v. d. Kooy, overtreding onder handen genomen Zy kregen ieder een eisch tot f5 boete subs. 1 dag hecht. Uitspraken allen over 8 dagen. had men misschien zekerheid kunnen verkrygen omtrent de plaats waar de gelden verduisterd waren. Denkelijk is dit wel tusschen Alkmaar en Amsterdam, doch daar er alferruit Hoorn""werden daarna wegens hondenbelasting- in de dagvaarding zekerheidshalve ook staat „althans in - Nederland", mag worden aangenomen dat in deze leemte toch op afdoende wyze is voorzien. Vriend Dirk is volgens Z.E.G., en die zal 't wel weten, op den verkeerden weg geraakt te Amsterdam, waar hy erg aan dobbelen deed. Het zal voor dezen beklaagde wel niet uitblijven dat hy nog op andere wyze dan door de rechtbank wordt gestraft, nl. door den schok, dien zyn vertrouwen als bode ongetwijfeld zal onder vinden, waardoor zyne betrekking misschien wel zal verloopen. Met het oog daarop wilde de heer Officier geen al te zware straf requireeren en eischte ten slotte wegens de gepleegde verduistering, 1 maand gevangenisstraf. Eendendiefstal. Jacob en Pieter Jongkind, arbeiders, geboren en wonende te Heer-Hugowaard, respectievelijk 27 en 24 jaren oud, stonden tezamen terecht ter zake van eenden diefstal ten nadeele van hunnen gemeentenaar, den landbouwer Cornelis Bootjes. Het was den 16den Augustus j.1. dat het dit tweetal behaagde by de herberg „de Koffiemolen," een oude en 11 jonge eenden in te pikken, naar ze voorgeven meenende dat het eenden van hunne moeder waren, die er heel wat heeft. Toen Bootjes echter van een brievenbesteller hoorde, dat er vermoedelijk eender, van hem waren opgevangen en hy inderdaad zyn beestjes bleef missen, maakte by d'r subiet werk van en de beide eenden liefhebbers dan sten er vroolyk in. De O. v. J. wilde aannemen, dat ze zich aanvankelijk vergisten en te goeder trouw waren. Echter, by nadere beschouwing van de dieren moet het bun zyn opgevallen, dat het toch vreemde eenden waren, maar zoo gaat het dan gewoonlijk in de eendenboerdery, vindt spreker toen hebben ze de 12 beestjes evengoed maar gehouden, denkendedan zyn we weer klaai daarmee! Om zulke al te ruime begrip pen in de eendenhouderswereld een beetje tegen te gaan, is het zeker noodig zulke gevalletjes niet ongestraft te laten en Mr. Cnopius was dan ook zoo vry om tegen de beklaagden elk f 12 boete of 12 dagen hechtenis te eischen. Beklaagden hielden vol, niet de bedoeling om te stelen te hebben gehad. Ze hadden trouwens geen van beiden ooit diefstal begaan. Doordat de beestjes ruiden, hadden ze zich vergist en gedacht dat het eenden van hun moeder waren. No. 4. VAN GOEDE FAMILIE. „Meneer Toon." I .Hij kende haar nog uit de dagen toen hij in militairen dienst \vas. Z'n kameraden noemden hem al van dat-ie korporaal was „de baron". Wat hij best wist, doch zich niet aantrok. Integendeel, het spottend epitheton streelde hem. Hij vond het wel leuk om zoo voornaam, zoo deftig te worden gevonden. Dat had-ie altijd" over zich gehad," zelfs als jongste bediende in de kruidenierszaak van Balers. De dienstmeisjes gi- chelden er om achter z'n rug; praatten hem na met zoo'n geaffecteerd keelstemmetje „En u, juffrrrou, vrat is er van u dienst?" i Bootste meesterlijk na hoe Toon, van den kruide nier, dan zijn kneveltje opstreek of aan zijn boordje voelde, of zijn das wel recht zat. Meneer Balers zelf, limide, goedig mannetje, was inderdaad een heel klein tikje onder den indruk Van die deftigheidAls er een of ander erg grof karreweitje te doen viel, dan durfde hij het haast niet vragen aan zijn voornamen bediende kwam 't er aarzelend uit „Och, Walter, als je strak even de tijd heeft., zou je dan die laatjes eenseen flinke beurtje (weet, Dienlje is zoo slordig en dat staat zoo smerig, voor de menschen, die stofhij keek dan van terzij, of Toon Walter 't miet kwalijk namEn de bediende, het prettig vindend, dat meneer begreep hoe zulk werk eigen lijk „beneden hem" was, zei dan welwillend-vergoe- lijkend, met iets sussend-genadigs„Zeker, meneer Ba lers, zeker... Ik beloof het u, hoor!" \Vjaarop alles in orde kwam. Maar juffrouw Balers, de gade des kruideniers, had maling aan al die frat sen Kon Toon niet zetten. Vond hem een kwast, een kwibus, een brutalen kwajongen; liet geen gelegenheid voorbijgaan om hem dat te laten blijken... Vond er om iets te noemen Mardigheid in om als dc winkel stampvol met dienstmeisjes, die „boodschappen" kwa-i een praatje had aangeknooptOok van die fijn def tige allures had... Die twee, Toon en kameniertje, voelden zich sterk tot elkander aangetrokken cn wan neer ze met elkander spraken, dan lagen zij in eikaars oogen: Wij zijn toch van heel ander maaksel dan die burgermensjes, hè?... Zij wist dan net precies te doen, als de freule, bij wie ze in betrekking was zoo kalmpjes, zoo statig, de woorden zoo correct uitsprekend, een tikje,, „brouwend" Hij vond 't subliem. Tegenover kame niertje was e r niets te bespeuren van zijn arrogant- neerbuigende voornaamheid En het ongeluk wilde dan op dien Zaterdag, dat de kamenier in den winkel stond. Meneer Balers, die teen fijnen neus had in zulke dingen, voelde het aankomenWas gauw naar den winkel ge sloft om het onweer nog te bezwerenMaar de juffrouw had het ongemeen sterk op d'r heupen... „Zoo'n leelijke aap!" gilde zij, dat het met alle gemak tot i n de straat te hooren was Toen is het gebeurd Plotseling smeet Toon een baaltje koffie van den toonbank op den vloer, dat 'het bruine gruis zich overal verspreiddeEn rukte hij z'n wit schort af. Het gebabbel van de boodschappende meisjes inden winkel hield als bij tooverslag op. Sommigen drukten van emotie, een lichtelijk trillende hand tegen dc wang; anderen zetten oogen op van: „Wat zeg je me van zoo ietsMaar Toon was koppig als-ie begon. Dat wist meneer Balers en daarom had hij de zaak zoo leelijk ingezien, van begin af aan...'„Ik" verdom t!" schreeuwde Toon, alle etiquette en alle voorna- migheid op zij zettend, „nou heb ik er genoeg van-. Me geld, wat u mij schuldig zijt, en dan snij ik uit. Direct! Op staand-en voet!" Do baas was radeloos. De zweetdroppels parelden hem op de slapen. Hij schoof z'n grijsgeruite pet heen en weer. Hij (zag dat al die klantjes, die van de herrie niks mosten hebben, Waren weggeloopen De bediende van z'n felsten concurrent uit de straat kwam eens eventjes kijken... stond met aarlsvergenoegde tronie dat lieve leventje te aanschouwenEen slagersjon gen, die het geschreeuw gehoord had, was van z'n fiets gesprongen. Een kruier lief er z'n vrachtje even voor staanSchandaal dreigde. En dat op een van (de drukste Zaterdagen De baas legde vaderlijk-gemoed delijk een hand fop Toon's schouder. „Kijk nou's an" zei hij, intusschen angstig naar het achterhuis glurend. 1 oon, wind je nou niet zoo op, je weet toch wel, m'n vrouw meent het zoo kwaad niet. Naderhand heeft ze d'r berouw van" De bediende aarzelde even misschien zou de baas 't pleit tóch nog gewonnen hebbenDc slagersjongen, tot z'n spijt bemerkend, dat het geen echte ruzie werd, maakte reeds aanstal ten, om weer op z'n karretje te springen, toen waarachtig de juffrouw den winkel invloog. „Bak jij nog zoete broodjes tegen dien aap?" schreeuwde zij vuurrood van drift, voelend dat als zij niet doorzette, haar gezag tegenover „meneer Toon" reddeloos verloren zou zijn „Neen maar, eer ik dat toch gedoogen zouToen begrijpt men was alles uit. Een klein half uurtje later wandelde Toon over de straat, met wat 'm van baas Balers toekwam aan salaris, in den zakHij had een pakje sigaretten gekocht. Hij hield zoo'n sigaret met 't elegant-nonchalante manuaal van een echten me neer Hij piekerde er over, hoe hij het best aan kameniertje zou doen weten, dat het vernederende baantje van kruideniersknecht door hem was afgeschud, voorgoed. Hij piekerde er ook over, hoe razend en dol druk die arme Balers het nu zou hebbenHoe z'n vrouw haar Zaterdagsche werk in den steek moest laten om de klanten te bedienenEn terwijl de booze „Schaden- freude" in Toon's oogen tintelde, klopte hij zachtjes, met zijn slanke wel verzorgde vingers, de asch van zijn sigarette Op dat oogenblik klopte iemand hem op den schouder. En toen Toon -Walter omkeek, kwam er een blijde ver rassing op zijn gelaatDat vond-ie nu toch aardig, streelend-joviaal van Hcnri Ivoenz om 'm zoo maar aan te spreken, alsof ze dc beste kennissen van de we reld warenDe jongen, die hem op den schouder getikt had was een lange, schrale figuur. Z'n oogen hadden de eigenaardigheid om, wanneer gij hem strak aankeekt, uw blik te ontwijken, met iets loerend- schuws erin Ook kon de nieuwe kennis lachen op een heel bijzondere, heel eigenaardige manier Geheimzinnig, ironisch, spottend, koud, hard... Er wa ren nog meer aandoeningen en eigenschappen, die zich schenen te weerspiegelen in dat lachen van den nieu we.Hij droeg de militaire uniform, was zoo op het eerste gezicht een „knap ventje", die succes had bij de kameniertjes en lagere categorieën van de dienstboden-wereld. Maar sommigen van haar vonden toch, dat-ie „zoo eng" uit z'n oogen kon kijken, dat zelfde, kwieke, vlugge, aardige sergeanlje. loon was eerst een beetje verlegen met z'n houding. Hij had met Henri op de schoolbanken gezeten. Maar die was zoo veel deftiger <van „komaf" dan hijZoon van den oud-burgemeesterZijn ma was van adel zelfs... Maar joviaal, dien Koenz,.. Toen Toon van „u" sprak schaterde hij het uit. Kerel, ben je nou heelemaal dol?.. Zeg jij u tegen me?... Wij. ouwe vrinden, schoolkameraden!... Neen, as je me nouEnfin, de verhouding werd intiemer. Toon begon toch zelf ook le vinden, dal hij geen haar minder was dan Koenz... Maar zoo iemand" als vrind te hebben, vond hij aller-plezierigstEn ter wijl hij naast Koensz voórlwanddde, kleurde hij hij; de gedachte, dat-ie nog geen uur geleden achler Ba lers' toonbank had gestaanEn hoe de juffrouw, dat onbeschaafde burgerschepsel hem had durven „uitma ken" Toen hcèll Toon, dien middag z'n del-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 9