De Armband.
Zondag ti Oct. 1907.
5 Ie Jaargang. No. 4297.
DERDE BLAD.
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
A/1 nmif/ W7<
—0—
Zij was een jonge weduwe. Op eene eerste verdieping
woonde zij, en zij zat gaarne aan het venster, half ver
scholen achter een waaierpalm.
Het was nu welhaast een jaar geleden, dat haar
man, zooals men zegt, het tijdelijke met het eeuwige
verwisseld had. Maar haar rouw was nog zóó diep
zóó diep, als krip en zwart kant en gitkralen hem
naar de laatste mode maar maken konden.
Innerlijk rouwde zij nu juist niet zoo diep. Haar hu
welijk was zoo'n moderne ruilhandel geweest, zooals
er in onzen geciviliseerden tijd niet zelden worden aan
gegaan. i
Zij had hem hare jeugd en schoonheid gegeven, en
daarvoor had hij hóór een jaarlijksch inkomen verze
kerd van twintigduizend kronen. Op deze wijze klopte,
naar do algemeen© opvatting, de rekening perfect.
Nu had zij altoos nog het inkomen van twintigdui
zend kronen, maar niet meer den ziekelijken, afgeleef-
den man. Zij kon dus nu eens naar een jongen en
knapper man uitkijken. Die weelde kon zij zich nu
veroorloven. Een exemplaar van haar gading zou wel
te vinden zijn.
Inderdaad, aan sollicitanten naar dit postje ontbrak
het niet. Bij voorbeeld, op het naaitafeltje vóór haar
lag een brief van een jongen officier. Hij was schoon
van aangezicht en welgebouwd van leden als Adonis,
en bovendien van deftige familie. Wat kon zij meer
verlangen
En toch
Het was waanzin het was de waanzinnigste waan
zin en toch was het een feit.
Niet het beeld van dien jongen officier, maar dat
van een ander, stond haar voortdurend voor den geest.
Het was eene genegenheid, hopeloos en toch vol hoop,
prikkelend, verbijsterend, en toch wonderbaar aanlok
kelijk, juist omdat zij zoo „door-en-door waanzinnig was.
Zij leunde achterover, sloot half hare oogen, en gaf
zich over aan phantastische droomen dezelfde droo-
men, die haar in de laatste vier weken telkens weder
door het hoofd jhadden gespeeld.
Ja, ja, eene schoone vrouw was zij, zooals zij daar
rustte in de schaduw van den waaierpalm, terwijl haar
fijne, bleeke profiel zich bekoorlijk tegen het donker-
roode gordijn afteekende. Ware zij in bonte zijde ge
kleed geweest, dan Zou zij met hare weelderige vormen
voor een rustende odaliske hebben kunnen figureeren.
Maar misschien was zij in het rijke en smaakvolle
rouwgewaad nog schooner.
De zwarte, met soutache belegde taille omsloot zoo
glad als een zijden handschoen haar prachtig gevulde
leest, die als opbloeide uit den zwarten tuin van gaas
en kantwerk. Haar kleed werd aan den hals vastge
houden door eene gitten broche, maar was lager hart
vormig uitgesneden en liet een verlokkelijk stukje zien
van den poezelen hals, die tusschen al het zwart blanker
dan witte leliën scheen. Hare donkere oogen schitter
den van gezondheid en jeugd, en haar zware, gitzwarte
haar, met de uiterste zorg opgemaakt, bekroonde haar
gladde voorhoofd als een vorstelijke diadeem.
Maar wie wie was het dan toch, die gelukkige man,
om wien deze zeldzame en veelbegeerde schoonheid zoo
in stilte zuchtte?
Ach! hij had geen flauw vermoeden van zijn geluk.
Hij dacht evenmin aan de keizerin van China, als
dat daar achter id.it venster een teeder vrouwenhart
voor hem klopte en een paar heerlijke oogen smach
tend op hqm gevestigd waren, wanneer hij met zwaren,
slependen tred zijne ronde maakte door de straat, vier
maal, vijfmaal, zesmaal daags.
Hij was namelijk het moge nu maar ineens gezegd
worden hij was agent van politie, en had in deze
straat zijne dienst, de eene maand overdag, en de an
dere maand des nachts.
Toevallig had de jonge weduwe eens aan het venster
gestaan en had hem toen opgemerkt: zijne hooge en
krachtige figuur, zijne mannelijke houding, die door de
nette uniform nog te voordeeliger uitkwam, zijn flinke
door de zon gebruinde gezicht, met den arendsneus
en den fieren, blonden knevel. En toen had zij opeens
een wonderlijk gevoel gekregen een wonderlijk ge
voel van half .schuwe, half gelukzalige verlegenheid.
Zij bleef staan en wachtte tot hij terugkwam. Hij liep
met den slependen stap, die nu eenmaal tot zijn nut
tig beroep behoort. Maar eensklaps was het hem of hij
den blik uit die donkere oogen op zijnen schouder voel
de branden. Hij keek op, zag de schoone dame daar
aan het venster, en hief onwillekeurig, of uit gewoonte,
groetend de hand aan den helm.
Zij beantwoordde ook zijnen groet, trillend en blozend
als een schoolmeisje: zij, die anders de jonge lions van
de hoofdstad voor haren triomfwagen spande en met
hare luimen zweepte.
Sedert stond zij eiken dag aan het venster op den
uitkijk. Zij wist
Een ring? Was hij bij geval reeds getrouwd?
Neen, dat was onwaarschijnlijk. Daartoe was hij nog
te jong. Maar verloofd, misschien? Nu, eene ver
loving kon immers afgebroken worden. Het was waar,
het zou bitter hard en wreed zijn voor hel arme meisje
dai hem verloor. Dat zou de geschiedenis wezen van
den arme, wien de rijke zijn éénige ooilam afnam.
Maar, ;in s hemels naam zij moest zich dan maar een
anderen vrijer aanschaffen. Er waren er toch nog ge
noeg van dien aard.
Mat deed hij toch eigenlijk daar aan dat groen
ten kraampje?
Ach, nu zag zij het. Hij kocht een pot nagelbloemen
en een pond aalbessen. Die kreeg hij daar zeker voor een
koopje. De nagelbloemen zagen er reeds tamelijk ver
lept uit; en ook de aalbessen maakten den indruk alsof
zij voor acht dagen al geplukt waren en al dien tijd
in de zon hadden gestaan.
Nog altoos stond hij daar bij dat winkeltje. Wanneer
zou hij nu toch eindelijk verder gaan en de straat
oversteken?
Zij voelde naar den armband. Ja, het slotje was
open alles was klaar.
Daar kwam de tram aangereden en hield stil voor
haar huis.
De diender stapte over de straat en hielp uit den
wagen een paar passagiers. Eerst een bleek, gebocheld
jongetje, welks groote, donkerblauwe oogen half ver
rieden, wie zijn vader was. Daarna een kleine, sproe
tige vrouw, met rossig haar. Zij droeg een kind van
ongeveer een jaar op den arm.
De diender hielp galant het onbeduidende kleine
vrouwtje uitstappen, en knikte glimlachend het kind
toe.
Wat een leelijk wicht! Het stiet een krijschend ge
schreeuw uit en werd daarbij vuurrood in het ge
zicht.
De tram reed Voort. De familie bleef midden op
de straat staan.
Nu haalde de vader triomfantelijk de verlepte na
gelbloemen uit het winkeltje te voorschijn. De moeder
werd, met en benevens het kind, daarmede nog be- I
laden, terwijl de bochelige kleine jongen den zak met
aalbessen dragen mocht. Zoo ging de familie naar huis,
door eene der zijstraten.
Aan den hoek kuste vader het knaapje, klopte zijne
vrouw op den (schouder, en deed „kiele-kiele" met
den kleine. Van liefde en teederheid glommen daar
bij zijne goedige blauwe oogen.
Vervolgens keerde hij zich om en hervatte weder
zijne gewone ronde, met den zwaren slependen tred,
langs het venster der schoone weduwe.
Zij stond daar nog bleeker dan gewoonlijk, en trillend
van ontroering.
De armband van briljanten hing los aan haar blanke
polsgewricht.
Nu was het oogenblik gekomen Zou zij
De man ging voorbij. Op zijn door de zon gebruinde
aangezicht lag een glans van eenvoudig, nederig geluk.
En zij
Met een schier krampachtige beweging drukte zij het
slotje van den armband weder dicht. Toen liet zij
zich op een stoel vallen.
„Het was eene gril", fluisterde zij „eene waan
zinnige gril, die licht den vrede van dit arme gezin
en mijne eigen toekomst had kunnen verstoren. Jk
ben een dwaas schepsel maar toch nog niet dwaas
genoeg, om mij door mijn eigen dwaasheid in het on
geluk te laten storten. Het wordt noodig, dat ik maat
regelen neem, om mij tegen mijzelf te beschermen."
Zij ging naar de schrijftafel en schreef met onzekere
hand een briefje.
Dat was aan den jongen officier gericht.
En toen zij zich weder aan het open venster zette,
kwam de knappe diender nogmaals voorbij.
Zijn stap was nu vlugger en lichter dan gewoonlijk,
en met zichtbaar genot rookte hij eene sigaar.
Hij was afgelost en op weg naar huis, waar de ver
welkte bloempot in het venster prijkte en zijn onbedui
dend' kleine vrouwtje en zijn bochelige jongetje zich
te goed deden aan de aalbessen.
Zitting van Dinsdag 1 October 1907.
o—
Een oneerlijke bode.
De eerste beklaagde die zich heden had te verant
woorden was Dirk Hubert die was weggebleven, zoodat
het zondaarsbankje ledig bleef.
Hy had in het tydvak tusschen 10 Oct. 1906 en 17
Alweer een vechtpartijtje. men halen, stond, van uit het achterhuis te sehreeu-
Gerrit Dekker Hmdrikszoon was heden verschenen om wen met haarschel-snerpend geluid:
op het beklaagden zeteltje plaats te nemen, ten einde „loon. dweil s effetjes de keuken op...
de rubriek vechtpartijtjes wat aan te vullen. Drommels, olie gemorst. Gauw dan wat.
daar is hij zoo'n echte liefhebber van. Hoewel deze i Hij, d° knecht werd dan vuurrood, schaamde zich,
visscher, die te Egmond aan Zee woont, nog maar 20 voor de klanten, de oogen uit het hoofd. erd giftig over
iiren télt is hii al wat lastie vooral als hu 'n borrel de beleedigingbeefde van kwaadheid, zoodat de touw-
te veel op hoert. Enkele maaiden geleden schepte hij [jes en bandjes die hij om de zakjes met suiker en
te zijner woonplaatse den boel ook al bar op, ten go- koffie moest strikken verward raakten of afknapten,
volge waarvan hij op 't huidige oogenblik bezig is aan j Blonde Lien van Mevr. de liaan,-een aartsbrutale
2 maanden gevangenisstraf, hem deswege opgelegd, te sp?teter - gaf dan haar vriendin een elleboog-duwtje
kluiv n I j verkneuterden zich van pret over de vernedering,
Thans moest hij zich wederom verantwoorden en wel j f* „Meneer Toon" moest verduren En dan kreeg
omdat hti den üdon SeDteinber i 1 te Egmond a/Zee - jc het gewone \spelletje, <le bekende vertooning. De
dronken ^n twistzdek z^nde, door de pohtie met bet haas voelde da. Toon gekrenkt was; wou hem niet
volste recht in zijn kraag werd genomen, om hem thuis
te brengen bij zijn moeder. Bij deze gelegenheid ontzag
bij zich niet De Wit, den diender, uit te schelden en bem
met borden, een zoutpot, enz. voor zijn bovenkamer te
smijten, zoodat het den bewaarder van rust en orde
eerst met behulp van D. v. d. Berg, Hendrik 's zwager,
mocht gelukken den woesteling thuis te brengen, die
echter gauw weer ontsnapte en nogmaals aan't vechten
ging.
En thans?.... nergens van weten natuurlijk Dronken
geweest, oudergewoonte.
De O. v. J. hechtte wel is waar aan dit gelegenheids-
smoesje weinig waarde, maar toch was het Z.E.G
gebleken, èn door informatiën bij den Burgervader, en
ook bij bet onderhoud van vanmorgen tus
schen beklaagde, zijn moeder en zijn zuster, dat de
jongen wel een goede inborst heelt en in nuchteren
staat wel goec' bruikbaar is, maar heeft bij eenmaal te
veel snaps op, nouberg je 1 Hoevelen zijn er echter
wel, die helaas maar al te groote gelijkenis met Heintje
hebben.
En flinke gevangenisstraf achtte de heer Officier hier wel
op hare plaats en dies eischte Z.E.G. wegens wederspan-
nigheid en beleediging eens dienstdoendon ambtenaars,
2 maal gepleegd, 2 maanden gevangenisstraf.
Een paar lastige klanten.
Jacob Groen en Keeltje Kok, beiden uit Egmond
Binnen, moesten ook voor de vierschaar verschijnen, de
eerste omdat hij aldaar den llden Augustus (toen hjj
ver van nuchter zich zoodanig aanstelde, dat hij door
de politie werd verwijderd, om in een soliede verblijf
plaats wat bjj zinnen te komen) zich tegen zijne over
brenging van uit het café van kastelein Tates verzette,
terwijl Keeltje, zijn schoonzusje, den agenten, die wel
vier man sterk waren, zand in de oogen smeet,
missenzag gaarne de eigenaardigheden van een jon
gen, die voor hem ijverig en eerlijk was, door de
vingersGaande weg was het in het huis van meneer
Balers een soort van „sport", van wedijver geworden,
tusschen de twee jechtgenoolen, wiens haan, inzake Toon,
victorie zou kraaien.
Meneer slofte dan naar het achterhuis en begon le
sussen*3»
„Hoe ken je nou zoo zijn, Jansje?... Je weet toch,
dat Toon niet graagen mompelde nog een tijdje
door, maar dat maakte de juffrouw nog helscher.
Zij schreeuwt in eens uit, gillend van opwinding: „O,
is je lieve Toontje weer te fijn om mijn keuken te
dweilen?... Gaat hij soms weer boven je vrouw...
Het is een schandaal. Ben jij een vent? Je laat je
trappen doo rdien kerel. Hij zM m'n keuken schoonma
ken, of hij gaat er uitAls je dat maar weetWanneer
d'r dan geen baas is, die durft optreden, zal ik 't
doenJa
'1'oon was wit als een doek geworden; had de macht
niet meer om een ons krenten af te wegenvoel do
.al de spotoogen van de meisjes, die voor de toonbank
stonc^en, als vurige kolen op hem branden
Dat was al vier maal gebeurd. En den vijfden keer
op een Zaterdag, toen-ie, 's morgens om half zes pi
op was geweest en den nacht te voren eventjes tot bij eenen
had gesjouwd en gesloofd... wanneer niemand't maar
zag, kon( 't Toon niet bommen of hij met dweilen en rage
hollen rond sjorde
Op dien Zaterdag liep het de spuigaten uit.
„Zoo'n luilakwat verbeeldt-ie zich wel 1" gilde
juffrouw Balers,„Zoo'n doodvreter... Zoo'n gekke
kwibus dat-ie is
Misschien had Toon zich toen nog ingehouden, maar
het geval deed zich voor, dat onder de aanwezigen
klanten op dat moment ook behoorde een juffertje, dat
Jaap was volgens de politiemannen dien avond erg meer kamenier, dan gewoon dienstbode was; nooit een
-mhandelbaar en Neel was vroeger, toen zo nn? „iontre tulen muts droeir. :noe nooit met een van de diencimeicies
maid" was, ook 'n duivels lastig schepsel.
De O. v. J. vond ook haar optreden niet prijzens
waardig en hij eischte dan ook f8 boete, subs. 10 dagen
hechtenis tegen Keel, terwijl Jaap met een eisch tot
4 weken gevangenisstraf werd opgeknapt.
Een oude veete.
Pieter de Boer, uit het Sijkerland, gem. Oude Kiedorp,
had het den 18den Augustus j.1., ter gelegenheid van
de driedaagsche kermis aldaar, te kwaad met zijn dorps-
en vakgenoot Alewijn Kouwenberg.
De kwestie scheen te zijn gegrond op een oude veete,
want Alewy'n had al eens met Piet's broer twist gehad,
terwijl Piet al eens een berisping van Alewijn's moeder
had ontvangen en zooals het dan wel eens meer gaat,
moet zoo iets met kermis worden uitgevochten. Ku, dat
gebeurde dan ook.
Er was meer ruzie, dan den kastelein T. de Jong, in
wiens kolfbaan, tijdelijk in danszaal herschapen, het
voorval plaats vond, lief was. Piet gaf Alewijn een paar
geduchte klappen in 't aangezicht, zoodat het geen
wonder was, dat er „®ieer van kwam'" De rechtbank
moest er in worden gemoeid en hoewel de getuige Arie
Hollenberg beweerde, dat het maar gewone
klappen waren, vond de 0. v. J. toch Piet's gedrag van
dien aard, dat Z.E.G. f7 boete of 7 dagen hechtenis
eischte.
Zes kooien 1
Cornelis Jaring van Enkhuizen, die aldaar den 22
Augustus j.1. 6 kooien heeft gestolen van het veld van
S. Stavenuiter, was absent, doch werd daarom niet ver
geten, wart de O. v. J. eischte wegens diefstal tegen
hem hij pleegde den dietstal met behulp van een
vaartuig eene week gevangenisstraf.
Een ouwe bekende.
Een heel ouwe en heel ongunstig bekende is wel onze
amice Krans Steltenpobl van Wervershoof. Hoeveel
maal zou hy' al voor visscherywet-overtreding, vechten
en andere relletjes hebben terechtgestaan 19 Augustus
j.1. was beklaagde weer afgeweerga's bezig, zoo erg dat
Januari 1907 zich aan verduistering van gelden schuldig toen de politie hem het was Wervershoover kennis
gemaakt en wel als bode de Amsterdam, in last hebbende
gelden te innen voor den Amsterdamschen leerhandelaar
W. ten Oever, wien de relatiön met Diderich echter
duur te staan kwamen, want een bedrag van niet min
der dan f87.18 raakte zoek. De onbetrouwbare Hubert
toch ifide dit bedrag van den Alkmaarscben schoen
maker Johannes Franciscus Feyen, die dat geld wegens
geleverd leer aan Ton Oever schuldig was en het som
metje zonder dralen aan Dirk betaalde.
Deze verantwoordde het echter niet by zijn lastgever
en toen deze later Feyen aanschreef en deze telegra
feerde dat by reeds aan Hubert had voldaan, liep de
boel in 't honderd voor vriend Hubert.
Later schijnt er nog wel f70 door hem te zyn afge
dragen, zoodat de schade van dit postje den leerhande
laar maar op f 17.73 kwam te staan. Toch was een
strafzaak onvermijdelijk, maar de O. v. J. vond het wel
precies wanneer hij dc wacht had en jammer, dat beklaagde niet was verschenen. Dan toch
komen zou. Soms keek hij eens op soms ook niet.
Wat haar betrof, zij voelde zich den ganschen idag
half ongelukkig, wanneer zij van den knappen diender
geen groet gekregen had.
Zóó was er bijna een maand verloopen. En in de
volgende maand zou hij iden nachtdienst hebben, zoodat
zij hem dan niet te zien krijgen zou.
En dan?...
Wat moest zij hom zeggen. Dat zij haar hart
op hem gezet had? Maar wat zou hij dan wel van
haar denken? Hoe zou hij haar beschouwen? Eén
van beidenHij zou haar verachtelijk den rug toewen
den of hij zou met ruwe hand haar rukken van
het voetstuk, waarop zij tot dusver rein en fier als eene
Juno }iad getroond.
Maar, aan den anderen kant zij was immers rijk
en onafhankelijk. Zij kan hem tot haren wettigen eeh-
genoot maken. Zij ban hem uit de modder van dc straat
opheffen en hem aan hare zijde doen plaats nemen
op haar Brusselsche tapijt. Wel zeker immers. Wie
kan haar dit beletten? En als de wereld voor zulk een
huwelijk den neus geliefde op te trekken, of er (den
spot mee verkoos te steken welnu, dan waren er
immers nog andere landen en steden, waarheen zij
met hem vluchten kon.
Driftig rees zij op.
Ja, ja, hoe dan ook zij moest eens met hem spre
ken.
Zij keek op de klok, schoof met bevende hand een
haar bloempotten ter 'Zijde en opende het venster.
Zoo aanstonds moest hij komen.
Maar als hij nu eens niet opkeek?
Daar schoot haar iets te binnen. Een gelukkige in
val Op die manier zou zij eene aanleiding heb
ben om met hem te spreken en hem zelfs in haar
salon te laten komen. Dan kon zij meteen zien ;of
hij een even ridderlijke figuur maakt op haar Brusselsch
tapijt, als op het trottoir.
Zij droeg namelijk om haar polsgewricht een arm
band van briljanten, die in zwart email gezet waren.
Zij opende het slotje. Als zij nu hare hand op het
kozijn liet rusten en op een gegeven oogenblik slechts
even bewoog, dan moest de armband op de straat voor
zijne voeten vallen. Hij zou dan het kleinood op
rapen en de rest volgde vanzelfEen kostelijk
plan.
Nu moest hij komen. En daar kwam hij ook.
Maar hij liep langs het trottoir aan de overzijde. Dat
trof fataal... Evenwel, hij zou straks wel langs dezen
kant terugkomen. Nu stond hij bij een groentenwin-
keltje. Hij had zijne witle handschoenen uitgetrokken.
Aan oen van zijne vingers blonk ecu dikke ring.
uit de herberg van Oostermeier wilde zetten, omdat het
sluitingsuur, pas ingevoerd, daar was, hy zich met alle
macht en routine die hy heeft, verzette, tengevolge
waarvan hy werd verbaliseord en heden werd vereerd
met een eisch tot f 10 boete subs. 10 dagen hechtenis.
Frans had ontzettend veel te vertellen, was knap
brutaal en werd toe 2 malen toe gedreigd door den
Praeses, dat deze hem de zaal uit zou laten zetten.
Een glazen maakster.
Volgt Cornelia Visser, huisvrouw van J. Dekker te
Egmond, 30 jaar oud en winkelierster van beroep, die
den 4 September j.1. zoo boos was op haar dorpsgenoot,
de straks genoemde Neeltje Kok, getrouwd met D. Gro n,
dat ze aldaar eenige glasruiten stuk smeet. Ze bekende
het feit en de 0. v. J. achtte het bewys geleverd en
eischte wegens vernieling tegen Cornelia f5 boete subs.
3 dagen hechtenis.
Hondenbelasting.
Jan Waterman, Ullrich Ze mering en A. v. d. Kooy,
overtreding onder handen genomen
Zy kregen ieder een eisch tot f5 boete subs. 1 dag
hecht.
Uitspraken allen over 8 dagen.
had men misschien zekerheid kunnen verkrygen omtrent
de plaats waar de gelden verduisterd waren. Denkelijk
is dit wel tusschen Alkmaar en Amsterdam, doch daar er alferruit Hoorn""werden daarna wegens hondenbelasting-
in de dagvaarding zekerheidshalve ook staat „althans in -
Nederland", mag worden aangenomen dat in deze leemte
toch op afdoende wyze is voorzien.
Vriend Dirk is volgens Z.E.G., en die zal 't wel weten,
op den verkeerden weg geraakt te Amsterdam, waar
hy erg aan dobbelen deed. Het zal voor dezen beklaagde
wel niet uitblijven dat hy nog op andere wyze dan
door de rechtbank wordt gestraft, nl. door den schok,
dien zyn vertrouwen als bode ongetwijfeld zal onder
vinden, waardoor zyne betrekking misschien wel zal
verloopen.
Met het oog daarop wilde de heer Officier geen al te
zware straf requireeren en eischte ten slotte wegens de
gepleegde verduistering, 1 maand gevangenisstraf.
Eendendiefstal.
Jacob en Pieter Jongkind, arbeiders, geboren en
wonende te Heer-Hugowaard, respectievelijk 27 en 24
jaren oud, stonden tezamen terecht ter zake van eenden
diefstal ten nadeele van hunnen gemeentenaar, den
landbouwer Cornelis Bootjes.
Het was den 16den Augustus j.1. dat het dit tweetal
behaagde by de herberg „de Koffiemolen," een oude en
11 jonge eenden in te pikken, naar ze voorgeven
meenende dat het eenden van hunne moeder waren,
die er heel wat heeft.
Toen Bootjes echter van een brievenbesteller hoorde,
dat er vermoedelijk eender, van hem waren opgevangen
en hy inderdaad zyn beestjes bleef missen, maakte by
d'r subiet werk van en de beide eenden liefhebbers dan
sten er vroolyk in.
De O. v. J. wilde aannemen, dat ze zich aanvankelijk
vergisten en te goeder trouw waren.
Echter, by nadere beschouwing van de dieren moet
het bun zyn opgevallen, dat het toch vreemde eenden
waren, maar zoo gaat het dan gewoonlijk in de
eendenboerdery, vindt spreker toen hebben ze de 12
beestjes evengoed maar gehouden, denkendedan zyn
we weer klaai daarmee! Om zulke al te ruime begrip
pen in de eendenhouderswereld een beetje tegen te gaan,
is het zeker noodig zulke gevalletjes niet ongestraft te
laten en Mr. Cnopius was dan ook zoo vry om tegen
de beklaagden elk f 12 boete of 12 dagen hechtenis te
eischen.
Beklaagden hielden vol, niet de bedoeling om te stelen
te hebben gehad. Ze hadden trouwens geen van beiden
ooit diefstal begaan. Doordat de beestjes ruiden, hadden
ze zich vergist en gedacht dat het eenden van hun
moeder waren.
No. 4.
VAN GOEDE FAMILIE.
„Meneer Toon."
I .Hij kende haar nog uit de dagen toen hij in
militairen dienst \vas. Z'n kameraden noemden hem al
van dat-ie korporaal was „de baron". Wat hij best
wist, doch zich niet aantrok. Integendeel, het spottend
epitheton streelde hem. Hij vond het wel leuk om zoo
voornaam, zoo deftig te worden gevonden. Dat had-ie
altijd" over zich gehad," zelfs als jongste bediende in
de kruidenierszaak van Balers. De dienstmeisjes gi-
chelden er om achter z'n rug; praatten hem na met
zoo'n geaffecteerd keelstemmetje
„En u, juffrrrou, vrat is er van u dienst?"
i Bootste meesterlijk na hoe Toon, van den kruide
nier, dan zijn kneveltje opstreek of aan zijn boordje
voelde, of zijn das wel recht zat. Meneer Balers zelf,
limide, goedig mannetje, was inderdaad een heel klein
tikje onder den indruk Van die deftigheidAls er een
of ander erg grof karreweitje te doen viel, dan durfde
hij het haast niet vragen aan zijn voornamen bediende
kwam 't er aarzelend uit
„Och, Walter, als je strak even de tijd heeft., zou je
dan die laatjes eenseen flinke beurtje (weet,
Dienlje is zoo slordig en dat staat zoo smerig, voor
de menschen, die stofhij keek dan van terzij, of
Toon Walter 't miet kwalijk namEn de bediende, het
prettig vindend, dat meneer begreep hoe zulk werk eigen
lijk „beneden hem" was, zei dan welwillend-vergoe-
lijkend, met iets sussend-genadigs„Zeker, meneer Ba
lers, zeker... Ik beloof het u, hoor!"
\Vjaarop alles in orde kwam. Maar juffrouw Balers,
de gade des kruideniers, had maling aan al die frat
sen Kon Toon niet zetten. Vond hem een kwast, een
kwibus, een brutalen kwajongen; liet geen gelegenheid
voorbijgaan om hem dat te laten blijken... Vond er
om iets te noemen Mardigheid in om als dc winkel
stampvol met dienstmeisjes, die „boodschappen" kwa-i
een praatje had aangeknooptOok van die fijn def
tige allures had... Die twee, Toon en kameniertje,
voelden zich sterk tot elkander aangetrokken cn wan
neer ze met elkander spraken, dan lagen zij in eikaars
oogen: Wij zijn toch van heel ander maaksel dan die
burgermensjes, hè?... Zij wist dan net precies te doen,
als de freule, bij wie ze in betrekking was zoo kalmpjes,
zoo statig, de woorden zoo correct uitsprekend, een tikje,,
„brouwend" Hij vond 't subliem. Tegenover kame
niertje was e r niets te bespeuren van zijn arrogant-
neerbuigende voornaamheid
En het ongeluk wilde dan op dien Zaterdag, dat
de kamenier in den winkel stond.
Meneer Balers, die teen fijnen neus had in zulke dingen,
voelde het aankomenWas gauw naar den winkel ge
sloft om het onweer nog te bezwerenMaar de
juffrouw had het ongemeen sterk op d'r heupen...
„Zoo'n leelijke aap!" gilde zij, dat het met alle
gemak tot i n de straat te hooren was
Toen is het gebeurd
Plotseling smeet Toon een baaltje koffie van den
toonbank op den vloer, dat 'het bruine gruis zich overal
verspreiddeEn rukte hij z'n wit schort af.
Het gebabbel van de boodschappende meisjes inden
winkel hield als bij tooverslag op. Sommigen drukten van
emotie, een lichtelijk trillende hand tegen dc wang;
anderen zetten oogen op van: „Wat zeg je me van
zoo ietsMaar Toon was koppig als-ie begon.
Dat wist meneer Balers en daarom had hij de zaak
zoo leelijk ingezien, van begin af aan...'„Ik" verdom
t!" schreeuwde Toon, alle etiquette en alle voorna-
migheid op zij zettend, „nou heb ik er genoeg van-.
Me geld, wat u mij schuldig zijt, en dan snij ik uit.
Direct! Op staand-en voet!"
Do baas was radeloos. De zweetdroppels parelden
hem op de slapen. Hij schoof z'n grijsgeruite pet
heen en weer. Hij (zag dat al die klantjes, die van de herrie
niks mosten hebben, Waren weggeloopen De bediende
van z'n felsten concurrent uit de straat kwam eens
eventjes kijken... stond met aarlsvergenoegde tronie
dat lieve leventje te aanschouwenEen slagersjon
gen, die het geschreeuw gehoord had, was van z'n
fiets gesprongen. Een kruier lief er z'n vrachtje even voor
staanSchandaal dreigde. En dat op een van (de
drukste Zaterdagen De baas legde vaderlijk-gemoed
delijk een hand fop Toon's schouder. „Kijk nou's an" zei
hij, intusschen angstig naar het achterhuis glurend.
1 oon, wind je nou niet zoo op, je weet toch wel,
m'n vrouw meent het zoo kwaad niet. Naderhand
heeft ze d'r berouw van" De bediende aarzelde even
misschien zou de baas 't pleit tóch nog gewonnen
hebbenDc slagersjongen, tot z'n spijt bemerkend,
dat het geen echte ruzie werd, maakte reeds aanstal
ten, om weer op z'n karretje te springen, toen waarachtig
de juffrouw den winkel invloog. „Bak jij nog zoete
broodjes tegen dien aap?" schreeuwde zij vuurrood
van drift, voelend dat als zij niet doorzette, haar gezag
tegenover „meneer Toon" reddeloos verloren zou zijn
„Neen maar, eer ik dat toch gedoogen zouToen
begrijpt men was alles uit. Een klein half uurtje
later wandelde Toon over de straat, met wat 'm van baas
Balers toekwam aan salaris, in den zakHij had
een pakje sigaretten gekocht. Hij hield zoo'n sigaret met
't elegant-nonchalante manuaal van een echten me
neer
Hij piekerde er over, hoe hij het best aan kameniertje
zou doen weten, dat het vernederende baantje van
kruideniersknecht door hem was afgeschud, voorgoed.
Hij piekerde er ook over, hoe razend en dol druk die
arme Balers het nu zou hebbenHoe z'n vrouw haar
Zaterdagsche werk in den steek moest laten om de
klanten te bedienenEn terwijl de booze „Schaden-
freude" in Toon's oogen tintelde, klopte hij zachtjes,
met zijn slanke wel verzorgde vingers, de asch van
zijn sigarette
Op dat oogenblik klopte iemand hem op den schouder.
En toen Toon -Walter omkeek, kwam er een blijde ver
rassing op zijn gelaatDat vond-ie nu toch aardig,
streelend-joviaal van Hcnri Ivoenz om 'm zoo maar
aan te spreken, alsof ze dc beste kennissen van de we
reld warenDe jongen, die hem op den schouder
getikt had was een lange, schrale figuur. Z'n oogen
hadden de eigenaardigheid om, wanneer gij hem strak
aankeekt, uw blik te ontwijken, met iets loerend-
schuws erin Ook kon de nieuwe kennis lachen
op een heel bijzondere, heel eigenaardige manier
Geheimzinnig, ironisch, spottend, koud, hard... Er wa
ren nog meer aandoeningen en eigenschappen, die zich
schenen te weerspiegelen in dat lachen van den nieu
we.Hij droeg de militaire uniform, was zoo
op het eerste gezicht een „knap ventje", die succes
had bij de kameniertjes en lagere categorieën van de
dienstboden-wereld. Maar sommigen van haar vonden
toch, dat-ie „zoo eng" uit z'n oogen kon kijken, dat
zelfde, kwieke, vlugge, aardige sergeanlje. loon was
eerst een beetje verlegen met z'n houding. Hij had
met Henri op de schoolbanken gezeten. Maar die was
zoo veel deftiger <van „komaf" dan hijZoon van den
oud-burgemeesterZijn ma was van adel zelfs...
Maar joviaal, dien Koenz,.. Toen Toon van „u" sprak
schaterde hij het uit.
Kerel, ben je nou heelemaal dol?.. Zeg jij u tegen
me?... Wij. ouwe vrinden, schoolkameraden!... Neen,
as je me nouEnfin, de verhouding werd intiemer.
Toon begon toch zelf ook le vinden, dal hij geen
haar minder was dan Koenz... Maar zoo iemand" als
vrind te hebben, vond hij aller-plezierigstEn ter
wijl hij naast Koensz voórlwanddde, kleurde hij hij;
de gedachte, dat-ie nog geen uur geleden achler Ba
lers' toonbank had gestaanEn hoe de juffrouw, dat
onbeschaafde burgerschepsel hem had durven „uitma
ken" Toen hcèll Toon, dien middag z'n del-