Een Mei-rit.
Zondag 13 Oct. 19Ü7.
5!e Jaargang. No. 4299.
VIERDE BLAD.
Sïlaaer Cint
0—
Dicht onder aan den voet van den Schlossberg slin
gert zich een smal straatje, eene dubbele rij van on
aanzienlijke hutten, als uit een speeldoos daar neer
gezet. De zon vindt bij dag maar zeer weinig gelegenheid
om daar eens door die kleine vensters naar binnen
te gluren, want de berg, die onmiddellijk aan het straatje
grenst en zich steil verheft, vormt een beletsel voor
hare stralen. Veel hartelijke vreugde zou zij stellig hier
ook slechts zelden aanschouwen. Sombere, oververhitte,
droefgeestige kamertjes, bijna gelijkend op de kleine
vogelkooitjes, die buiten bij de vensters hangen, be
vatten deze bouwvallige hutten, die dicht op elkander
staan, opdat de eene de andere voor instorten 'be
hoedt. Het zijn dan ook niet anders dan sombere bleeke
menschen, die hier hun verblijf houden en wier voort
durende bezoekers Armoede en Zorg hecten.
Een van de kleinste huisjes behoort aan den scha
renslijper Heinrich Kley. Naast de huisdeur twee
vensters. Dat is de woonkamer. Daar achter zijn dc
slaapkamer en de keuken. Op den zolder woont nog
een oude weduwe. De rook, die boven het dak van den
scharenslijper omhoog kronkelt, koml veel zeldzamer
uit den keukenschoorsteen, dan uit de kachel van het
altijd schemerachtige woonkamertje. Er wordt voor de
huishouding niet al te veel ingeslagen, en voor dat
weinige kan men evengoed de kachel, die ook een
gelegenheid om te koken heeft, gebruiken. Koffie, een
mager soepje en aardappelen kunnen ook daarop wel
gereed gemaakt worden.
Daardoor gaat de kachel in het vertrekje eigenlijk
nooit uit, noch das zomers, noch gedurende den win
ter. En dat is gojed. Want de bleeke vrouw met het
zachte, vermoeide gezicht, die van den morgen tot den
avond altijd op dezelfde plaats aan het venster zit en
ijverig de vingers laat gaan, heeft warmte, veel warmte
noodig. Een vertrek, waarin de zon niet kan doordrin
gen, schijnt immers altijd koud en maakt ook het
gemoed koud. Maar die eenvoudige vrouw zou het
anders veel te koud hebben, als de kachel niet brand
de. Vooral wanneer er weer een aanval van hoest
voorbij is. Of dat een ziekte is, wist zij niet. De
dokter was te duur en overigens had zij ook geen
reden tot klagen. Dat zij in het tweede jaar van haar
huwelijk ten gevolge van eene zware verkoudheid aan
beide voeten lam was geworden daar was nu een
maal niets aan te veranderen. Langzamerhand had zij
daarin leeren berusten. De medebewoonster van het
huis en haar man droegen haar 's morgens naar het
venster, 's avonds op de oude sofa, en wanneer (het
tijd werd om te gaan slapen, naar bed.
Ware zij in opstand gekomen tegen haar lot, het
zou haar het leven slechts bitterder hebben gemaakt. Zoo
had zij geleerd zich de eenvoudigste vreugden der we
reld te ontzeggen: de frissche lucht daarbuiten, (de
vrije beweging, de groene bergen. Daardoor had zij
haar blik meer en meer naar binnen gericht, en was
zij langzamerhand van eene bespiegelende natuur ge
worden. Tot aan het avondeten werd er ijverig gebreid
cn gehaakt; des avonds schaarde men zich 0111 de
tafef: haar man, die dan thuis gekomen was, zij, en
de buurvrouw van boven, die overdag ook beneden
schoonmaakte, kookte, kortom, het huishouden dreef.
Dan werd er nog een uurtje gelezen. De dominee was
zoo vriendelijk om voor goede boeken te zorgen. Dal
uurtje was voor de arme vrouw het heerlijkste van
den dag. Dan ontsloten zich nieuwe werelden voor
haar, die zij wel nooit zou aanschouwen, maar waarin
zij toch mee kon voelen, en lachen en weenen.
Alleen zou ze nog zoo gaarne eenmaal het woud
willen .zien in al zijne pracht, die trotsche bergen,
het geklater willen hooren der bronnen en het ge
kwinkeleer der vogels in bosch en veld! Nog eenmaal
dat alles, eer het gordijn voor altijd voo rhaar leven viel.
Maar haar goede man, haar Henner, hij mocht het
niet weten, welke innige wenschen zij in het hart
koesterde. Nooit! Zij had hem bovendien toch al geen
vroolijk bestaan kunnen bereiden' Slechts tot last was
zij hem fjeworden, nu al sedert bijna twintig jaren.
Geen kind had zij hem mogen schenken, hem, die zoo
veel van kinderen hield. Kinderen, die hem 's avonds
tegemoet vlogen, jubelend, zijn hart verkwikkend, wan
neer hij vermoeid huiswaarts keerde met zijn scharen-
slijperskar uit de dorpjes in den omtrek. En toch was
hij altijd vriendelijk en vol zorg voor haar. Geen on
hartelijk of ruw woord kon zij zich in al die jaren
herinneren, Hoe was het in dit opzicht daarentegen
met andere gezinnen gesteld. De talrijke buren in het
nauwe straatje waren immers reeds zoo dikwijls getuigen
geweest van walglijke verschrikkelijke tooneelen.
Niet morren, niet zuchten! Zij bezat zijne liefde.
En dat was toch 'hot schoonste voor een menschenhart.
Iedereen behandelde haar, die zoo zwaar door het
noodlot was getroffen, met voorkomendheid. Mocht zij
dan klagen? In het kooitje aan haar venster zong haar
kanarie. En opdat zij zich over dat gezang kon ver
heugen, had het diertje zijne vrijheid moeten opgeven,
zijn bosch, zijne makkers verlaten. Was zij er dan eigen
lijk nog niet veel beter aan toe? Er was nog meer
waarover zij zich kon verblijden. Daar boven over de
hutten heen zag men een gedeelte van het hooge beu-
kewoud, dat den top van den Schlossberg kroonde.
Begon dat te groenen, dan werd het ook langzamerhand
vroolijker in haar geduldige hart. Voorjaarsweelde, her
inneringen uit blijde kinderjaren kwamen over haar.
Den heelen zomer lang kon zij de veranderingen in
het woud waarnemen; zij zag, hoe het voortdurend
van kleur veranderde: goud, roodbruin en eindelijk
bijna bloedrood. En op een morgen na een woesten
stormnacht was het kaal. Daarna sneeuw, sneeuw, einde-
looze weken, maanden. Dan klonk weer het gekras
van de raven. Zij merkte dat alles op en zij liet hare
gedachten den vrijen loop uit het kleine kamertje in
de wijde wereld.
Ook heden zat zij 'weder iaan het venster. Het was van
boven geopend, opdat toch nog een beetje van de Mei-
lucht zou binnenstroomen. Meilucht en Meivreugde.
Want daarbuiten vierde de Mei haar hoogtijd, speelde
op haar fluit en wekte, wat nog sliep, tot een vroolijk
leven. Er was wel is waar van het zonnetje niet al te
veel te zien in het straatje, maar de Schlossberg was
toen in al zijn glans in haar gezichtsveld, de beuken
hadden bijna in éénen nacht haar lichtgroen gewaad
aangetrokken. Af en toe vernam de eenzame het vroo-
lijke gekwetter der vogels daar in de hoogte.
En daarna dacht zij aan haar man. Wat Henner
toch had tegenwoordig? Ja stellig, sedert eenige dagen
dacht hij over iets. Dat voelde zij. Gisterenavond nog,
midden onder het lezen de buurvrouw had het
overgenomen bemerkte zij, hoe zijne gedachten ver
afdwaalden. Eenmaal zelfs telde hij op de vingers,
alsof hij iets zat na te rekenen. Zijn vermogen was het
stellig niet. Men leefde toch slechts van de hand in
den tand. Aan overleggen, aan sparen viel niet te den
ken Nooit! Dan glimlachte hij weer, sloeg de oogen op.
en toen hij haar blik ontmoette, kon zij den zijnen
niet van haar afhouden. Hij moest haar aanzien. On
gewoon schitterden daarbij zijn goede, bruine oogen.
Zeker! Hij verborg iets voor haar. Een verrassing, een
vreugde.
De vrouw hief het hoofd op en keek naar den berg
omhoog. O, zoo ze nog eens daar boven onder de
beuken Meivreugde mocht smaken! Een lichte zucht en
opnieuw zette zij de ijverige handen in beweging.
Dien avond groeide haar nieuwsgierigheid heel wat
aan. Tegen zeven uur hoorde zij het geratel op de
straat, dat haar de terugkomst van haar man aankondig
de. Levendiger dan gewoonlijk begroette hij haar. Een
lichte opgewondenheid was op zijn gelaat merkbaar.
Hij drukte haar de hhnd, liep eerst naar het slaap
vertrek, toen naar de keuken en stormde vervolgens
de trap op naar de oude weduwe; en toen hij :11a
een poosje weder het woonkamertje binnenkwam, ging
hij naar het venster, waarvoor zij zat. en wees er op,
hoe op dal oogenblik de zon juist afscheid nam van
het beukenwoud.
„Zeg Katrien! Zou je denken, dat het morgen goed
weer zou zijn
„Het ziet er wel naar uit, Henner!"
„Ik geloof het zelf ook. Wij hebben oostenwind. Maar
in de zon is het warm. En het boschAlles js
groen sedert gisteren, 't Is een pracht
„Ja Henner! Het bosch!"... Zij hield maar vóór
zich, wat zij nog op haar hart had. Het diende immers
toch tot niets.
„Begrijp eens, ik heb onlangs gedroomd, dat wij bei
den in een mooien wagen zaten en naar de groene
bergen reden. Als dat nog eens gebeuren kon, hé? Wat
zou je er van zeggen; Katrien? Ik zou het om jou
zoo graag willen."
Zij haalde de schouders op en glimlachte. Wat moest
zij daarop antwoorden?
„Om jou!" herhaalde hij. „Heere God, wat zou me
dat een pleizier doen!"
„Droomen zijn bedrog!" antwoordde zij.
„Maar dikwijls, Katripn, dikwijls komen ze toch uit.
Men kan het soms niet Weten. Ik heb zoo'n gevoel
als het eens zoo was, hè? Dan zouden we het ons
eens recht gemakkelijk maken in het rijtuigalle
menschen zouden het zien, dat de arme scharenslij
per Henner K.tey zijn goede oudje naar de bergen
reedheel hoog den hemel binnen
„Den hemel in!"
Zij keek op naar het woud. Daar was intusschen
de zon reeds weggegaan. Henner evenwel ging weer
naar de keuken. Daar hoorde zij hem druk fluisteren
met de weduwvrouw. Slechts eenmaal drong een ver
staanbaar woord tot haar door. De oude buurvrouw
riep met haar dun geluid: „Hoe is het mogelijk! Och
Heer!" Daarna werd het stil. Ja, zeker. Henner verborg
een geheim voor haar!
En daarin had zij gelijk
Den anderen dag kwam hij reeds op het middaguur
thuis. Dat was anders zijn gewoonte niet. Want hij
was er anders den geheelen dag op uit en aan het
werk.
„Wat nu, arme arm? Geen zaken gedaan vandaag?"
vroeg zij.
Maar hij stormde op haar toe. Zijne oogen, zijn
geheele lichaam straalden werkelijk van vreugde, onge
duld en ingehouden blijdschap.
„Denk je dat, Katrien? Geen zaken? Ha, ha ha!
En bij dat mooie weer? Kijk toch eens even naar
boven... Onze lieve Heer zelf roept ons toe: Naar
buiten! Geen zaken?" Hij trok haar handen weg van
haar werk, drukte die, hief het eene been na het
andere vroolijk in de hoogte en stamelde vreugde
dronken: „Kijk ereis, Katrien, ik zal het je vertellen.
Jaar in, jaar uit is het mijn wensch geweest je een
maal naar de bergen te brengen, naar het bosch
en nu vandaag, vandaag zal dat gebeuren. Hoor je
wel? Het oudje daar boven kleedt zich al aan; straks
krijg jij je beste pak aan, en mijn zwarte jas is ook
al afgeborsteld... en dan... Hoera!... Dan gaan wij
er op uit. Wat zullen de menschen zich verbazen
AllemaalMaar ik kan het doenik heb er het geld
voorik. de rijke scharenslijper Heinrich Kley
Zij schudde het hoofd, half lachend, half angstig
vragend. Zij wist niet meer, wat zij van de houding
van haar man moest denken. Hij echter vervolgde
gelukkig
„Meer dan een jaar heb ik gespaard, tot ik zoo
veel bij (elkander had, dat ik een lot kon koopen.
Ik wil het eens beproeven, dacht ik, ter wille van
Katrien. Maar zij mag er niets van weten. En misschien
lacht hel geluk je wel toe en win je een sommetje, en
dan wil ik met haar uit rijden gaan naar het fris
sche, groene woud, opdat zij ook weer eens eenmaal
kan genieten, zooals dc andere menschenkinderen. En ik
heb gewonnen gisteren honderd mark. Honderd
mark Katrien! Kan je je zoo iets voorstellen?"
Zij moest lachen, terwijl tegelijk de tranen haar uit
de «oogen sprongen. Daarop vlijde zij zich stil tegen
haar man, die zelf ternauwernood zijne ontroering
kon verbergen over al het geluk dat hun te beurt
viel.
„Komaan, onzin!" riep hij. „Verheugen moeten wc
ons. In twintig jaar je eerste Meirit! Dezen dag moe
ten we met een rood kruisje op den kalender aantee-
kenen
„Mijn Meirit?!" herhaalde zij zachtjes. „Mijn Mei-
rit
Des namiddags precies om drie uur stond er een
net rijtuig met één paard voor de woning van den
scharenslijper. Berkengroen was ter zijde van de zit
plaatsen aangebracht en in eenvoudige uniform zat de
koetsier, klappend met de zweep op den bok. De halve
straat was op de been. Wonderbaarlijke geruchten van
eene buitengewoon groote erfenis anderen meenden
van den hoogslen prijs uit de loterijgingen van
mond tot mond. Wat was dat alles snel in zijn werk
gegaan. Nu zou de scharenslijpersfamilie zeker niet
lang meer hier in het sombere straatje blijven wo
nen. Dat begon al dadelijk vandaag; wat een bluf-
ferijZoo gewonnen, zoo geronnenHoogmoed komt
voor den val!
Daar bracht men vrouw Katrien uit het huis zij
werd gedragen natuurlijk men zette haar in het
rijtuig en de oude weduwe nam. 'naast haar plaats.
Henner ging bij den koetsier op den bok zitten. Het
paard werd in gang gezet, en daar ging het, het som
bere straatje uit de wijde wereld in. Na twintig jaar
weer voor de eerste maal. Door de stad, de oude
poort uit, «lan een stuk langs een open landweg ien
eindelijk het dal in. Toen Katrien weer voor de eer
ste maal de blauwe bergen voor zich zag oprijzen,
toen zij de boschiucht inademde, het ruischen van de
bergstroompjes Laar in de ooren klonk, toen kon zij
zich niet meer goed houden. In plaats van in juichtonen
gaf haar hart zich in tranen lucht. Henner draaide
zich om, drukte haar stilzwijgend de hand een poosje
en 'fluisterde daarop
„Niet waar, wat is het mooi hierbuiten? En van
daag willen wij er eens volop van genieten!"
Het begon reeds duister te worden, toen het scharen
slijpersgezin weer langzaam het straatje in kwam rij
den. Men tilde vrouw Katrien uit den wagen en droeg
haar de woning binnen. Zij zag bleek en klaagde
over kou.
„Het is van de ongewoontede blijdschapmeen
de zij. „Het begon ook een beetje koel te worden,
toen de zon onderging. Niet eerst in de kamer,
breng mij maar naar bed... dat warmt het best!"
Vrouw Katrien was ook nog den anderen morgen
koud en verzocht om maar in bed te mogen blijven.
„Ik ben toch een erg ondankbaar schepsel, nietwaar
Henner? Het was zoo mooi, zoo mooi' Misschien al
te mooi! Ik ben dat genot niet meer gewoon... die
lucht.Hare woorden werden onderbroken door een
aanval van hoest. „Niet boos zijn, HennerI" Zij reikte
hem de hand tot afscheid. „Vanavond zal ik wel weer
beter zijn t"
Toen Henner dien avond thuis kwam, gaf de we
duwe hem een wenk, dat hij zwijgen moest. „De dokter-
is hier geweest. Katrien heeft erg de koorts. Op het
oogenblik schijnt ze te slapen. Nu zal het denkelijk
wel weer in orde komen."
Maar het werd niet beter. Vrouw Katrien zou geen
groet meer zenden van het plaatsje aan het venster
naar het frissche beukenwoud, zij zou den blauwen
hemel daarboven niet meer zien.
Zielsaandoeningen, al het ongewone, eene hevige ver
koudheid, dat alles had samengewerkt om den toch
reeds zoo zwakken levensdraad te verscheuren.
Toen het einde der week was aangebroken en de
kerkklokken feestelijk luidden, toen had ook vrouw
Katrien haar aardsche dagtaak volbracht.
Drie dagen later droeg men haar grafwaarts. Nu
deed de dappere, stille vrouw nog een tweeden Mei
rit, naar de berghelling, naar hare laatste rustplaats.
Stom, zonder tranen volgde Henner de lijkbaar. De
weduwe naast liem. Achter hen de halve straat. Het
treurig lot van den armen man had ieder ontroerd.
Laat in den avond, de maan stond reeds hoog aan
den hemel, ging Henner nog eenmaal naar het kerk
hof, «aar zijn doode vrouw.
Voor den verschen grafheuvel zonk hij neder; wee-
nend boorde hij zijn vertrokken gelaat in den schat
van bloemen en kransen.
„Katrien!" riep hij uit. „Katrien! Hoor je mij? Zoo
was het niet bedoeld. Ik wilde je eens een groot genoe
gen bereiden, en nu Neem mij mee neem mij
mee. Nu kan ook mij geen Meimaand meer verheu
gen
Snel heidswaanzin.
In een Fransch blad schrijft Yvonne Carcey de vol
gende satire over bovenstaand onderwerp
Tegenwoordig vindt nog slechts de auto genade in
de oogen der stervelingen. Oppervlakkig bezien is de
heele wereld millionnair geworden. Wie fatsoenlijk voor
den dag wil komen, schaft zich een auto aan.
In dolle vaart gaat het door Frankrijk, door heel
Europa. De bezitters van machines van 30, 40 of 60
paardekracht lijden aan de bijzondere meer en meer in
zwang komende ziekte der kilometerkoorts.
Het moge kosten wat het wil, de weg moet worden
afgevlogen.
Lijdende aan een verschrikkelijke koorts, doorvlie
gen zij dorpen en landstreken, gaan met de snelheid
van een windhoos* doo rde steden, zonder iets te zien
van wat ze passeeren en laten geweldige stofwolken
achter. Waar zij door komen zaaien zij schrik. Ze
vermorselen zonder blozen honden en kippen, beklim
men de hoogten met volle kracht en ontmoeten op
hunne hellevaart, welk een geluknu en dan een
sneltrein waarmee ze kunnen kampen.
We halen hem in! brult een stem uit het masker.
De machine van zestig paardekrachlen steunt en hijgt,
maakt zijsprongen. De boomen kraken, de sirene gilt
hartverscheurende tonen, de kop loopt om, de zenu
wen worden tot het uiterste gespannen. Het schijnt
alsof men den afgrond, den zekeren dood tegemoet
snelt.
In het spraakgebruik heet dat „zich amuseeren." Als
eindelijk de machine stopt om hare portie benzine
te eischen, brengt de bezitter triomfeerend de woorden
uit: „Vrienden, we hebben honderd vijf en zeventig
kilometer afgelegd In een uur, 52 minuten. Is dat wèt!"
Niets houdt deze koene chauffeurs terug. Geen af
grond, geen straatkruising, geen gevaarlijke oprit. Zij
vertellen van hunne heldendaden en spreken over ern
stige ongevallen zooals een ander over het weer. De
conversatie met de auto-helden loopt over geen andere
reisindrukken dan „snelheid" en „gelapte kilometers."
Nu en dan komt de tijding,- dat een auto in een af
grond is gestort, een der reizigers is dood gevallen,
de overigen op sterven mi dood.
Maar door zoo'n kleinigheid laat zich niemand ont
moedigen, den daaropvolgenden dag worden de huur
auto's stormenderhand veroverd. Het gaat er maar om
wie zijn beenderenstel kwijt wil.
Eenige vrienden dachten mij een dienst te bewijzen
door mij tot een tocht per auto uit te noodigen.
i Van Uriage zou dc tocht gaan door het gebergte
over St. Laurent du Pont naar Aix les Bains.
Ik stelde mij van den tocht wonder wat voor. De
heeren wapenden zich met brillen, de dames trokken
zich driedubbele sluiers voor het gelaat en de auto schoot
als een peil voor.uit.
In het begin schikte het tempo, wat bijzonder aan
genaam was. De lucht was frisch, de hemel onbewolkt.
Het groen, het geklater der snelvlietende beekjes, de
prachtige morgen maakten ons uitstapje tot een verruk
kelijke reis.
Doch van minuut tot minuut werd onze chauffeur
méér aangegrepen door den snelheidswaanzin en de ki-
lometervreterij. Spoedig zagen we niets meer dan stra
ten, krakende boomen, afgronden, rotsen. Van tijd tot
tijd keerden de maskers zich om, gaven een korte plaats
aanwijzing en uitlegging.
Hst slot Bayard!
Waar?
Een handbeweging naar een in nevelen verdwijnen
de steenmassa was het heele antwoord.
Wij wagen ons leven. De wagen snelt verder. Opge
worpen stof verhindert ons iets te zien. Ik vraag angstig:
kunnen wé niet een sekonde stilhouden, één enkele
seconde maar?
Verloren moeite. Een machine van veertig paarde-
krachten is aan haren roep verplicht, voort te schieten
als een meteoor.
De Montblanc! roepen dc maskers.
Waar, waar is de Montblanc?
Een handbeweging in de richting der brandende zon.
„Vandaag verrukkelijk," voegt ditmaal een der maskers
er aan toe.
De auto snelt voort.
Plotseling een vreeselijke knal weerkaatst door de
echo der bergen. Een der achterbanden is gesprongen.
Wat 'n geluk! verklaart de chauffeur, als er een
van de voorwielen was gesprongen, hadden we een
aardige tuimeling gemaakt.
Eindelijk, nadat de gloeiende zon ons heeft gebra
den, is de reparatie gebeurd.
Vooruit, vooruit! We moeten den verloren tijd in
halen! zegt de chauffeur en klapt in de handen.
Wij vermorzelen een eend, maken mosterd van één,
van twee honden. We komen op een haar af in botsing
met een andere auto, eveneens bestuurd door een lijder
aan snelheidswaanzin; we versplinteren bijna een koe,
die in haar eenvoud van de weide komt aangeloopen.
Alles suist mij in 't Ihoofd. Ik gaf een vermogen als we
stopten. Ik denk met weemoed aan degenen, die ge
makkelijk hunnen weg gaan, kalm, met een lachje op
de lippen en een stok in de hand.
Ik benijd die gelukkige stervelingen. Zij schuwen de
bombarie en houden stil waar zij willen.
Na een lange reeks wederwaardigheden en ongeval
len, teveel om te vertellen, kwamen we eindelijk om
elf uur 's nachts op de bestemde plaats. Wij hadden
niets gezien dan torenliooge stofwolken en den horizon.
Een zonderlinge misdaad.
In een telegram aan de St. Petersburger Zeitung
wordt een luguber verhaal gedaan van een zonderlinge
misdaad, die pas ontdekt is te Wertsjetoerje in het gou
vernement Perm.
Al eenige jaren achtereen wist daar een monnik,
Fédot genaamd, een onverklaarbare aantrekkingskracht
uit te oefenen op de bewoners der streek, vooral
de vrouwelijke. Deze laatsten volgden hem van plaats
tot iplaats en vereerden hem als een heilige. Fédot
hoorde feitelijk thuis in een klooster in de buurt, maar
een jaar of drie geleden liet een van'zijn vereersters,
de weduwe van een rijken koopman, een hut voor
hem bouwen midden in een bosch bij Wertsjetoerje en
naar deze afgelegen plek begaven zich vrouwen van
eiken leeftijd om te luisteren naar de preeken van
den monnik en aan hem te biechten.
Fédot was een „zonderling" in meer dan een op
zicht. Een bijzonder verblijf, waaraan hij altijd groot
gewicht hechtte, was een badkamer, die bij de hut
hoorde. Hij 'stond er altijd op, dat elke vrouw die
kwam biechten, eerst in dat vertrek moest gaan om
te baden en om voor hem te verschijnen „zuiver zoo
wel naar lichaam als naar ziel". Vervolgens moest zij,
alvorens te biechten, in een doodkist gaan liggen, om
aldus te gewennen aan het denkbeeld van den dood.
Dit had een poos zoo geduurd zonder dat er iets
meer dan de nieuwsgierigheid der bevolking was gaan
de gemaakt. Onlangs echter verdwenen verscheidene
jonge vrouwen; en, wonderlijk genoeg, kwam nog nie
mand op de gedachte verband te zoeken tussehen die
onverklaarbare verdwijning en hetgeen voorviel in de hut
van Fédot, tot een paar dagen geleden de vrouw van
een jongen soldaat verdween. Die had zich ook naar
den monnik begeven en was niet teruggekomen. De
soldaat had toen argwaan gekregen en was naar Fédot's
verblijf gegaan, om uit te vinden waar zijn vrouw ge
bleven was. Hij zocht overal, doch de monnik was
nergens te vinden en evenmin ontdekte hij eèn spoor
van zijn vrouw.
Ten slotte kwam hij op de gedachte in de bad
kamer tc kijken. En daar vond hij tot zijn groote
ontsteltenis eeh doodkist op den grond, waarin het lijk
van zijn vrouw lag. Hij gaf onmiddellijk de politie van
een en ander kennis, die oen nauwkeurig onderzoek
instelde. Men ontdekte een gewelf onder de hul, waar
in een aantal doodkisten op een rij naast elkandaF
stonden, welke elk het lijk eener vrouw bevatten.
De monnik is intusschen spoorloos verdwenen; men
weet niet waarheen. Men heeft volstrekt geen vermoe
den waar hij zijn kan en begrijpt ook niet wat hem
tot zijn zonderlinge misdaad kan hebben gebracht.
Dc vliegen cn het sterftecijfer.
Wat in het vat is, verzuurt niet: de jaarljjksche
vliegenplaag is ditmaal, in verband met den gedenk-
waardigen zomer van 1907, die guurheid, koude en
regen bracht, eenigszins vertraagd, maar bespaard blijft
ze ons niet. Op het oogenblik doen de lieve diertjes
zich met onverdroten ijver gelden; het is alsof se nu in
enkele weken evenveel onheil willen aanrichten, even
veel last en moeite veroorzaken, als onder gewone
omstandigheden in even zoovele maanden. De fabrikan
ten van, de handelaars in vliegenvangers van allen aard,
hebben nog een prachtig naseizoen, dat de schade inge
volge do vliegenlooze periode wel niet zal kunnen goed
maken, maar het nadeelig saldo toch aanmerkelijk zal
doen inkrimpen,
'tls alsof de vliegen zich nimmer, sinds de dagen der
Egyptische plagen, waarvan we alleen van hooren
zeggen hebben, met zulk een paarstigheid hebben doen
gelden. Geen melkkan, geen sauskom of ze dient tot
zwembad voor een of meer van die verderfelijke en
uiterst vieze plaaggeesten en nimmer zijn er zooveel
kale hoofden voor vliegensportterrein gebezigd als in de
laatste dagen. Dooreengenomen is de menschheid nog
niet in voldoende mate doordrongen van de helsche
hoedanigheden der vliegen, van de groote gevaren, welke
de vliegen met zich rondvoeren, dragers als ze zjjn van
verwording en besmetting van allen aard en begunstigers
als ze zijn van alles wat vies en vuil is. Langzamer
hand komt men door de vertoogen van de mannen der
wetenschap tot het juiste inzicht en 't zou wellicht niet
zoo heel moeilijk zijn internationale kruistochten tegen
de vliegen op touw te zetten, althans er deelnemers voor
te vinden, die allicht meer goeden wil dan resultaat
zouden hebben.
Juist heeft nu Donderdag van deze week de gezond
heidscommissie van Liverpool vergaderd naar aanleiding
van het uiterst bedenkelijke geval, dat het sterftecijfer
in do stad gestegen was tot een ongekende hoogte,
zonder dat het den leek mogelijk was zoo op het eerste
gezicht reden en oorzaak te vinden van het verschijnsel.
De vakmannen, die deel ervan uitmaken, zaten er even
wel niet verlegen mee. Zij betoogen, dat de aanwas
der sterfte in de laatste week van September (21.2 per
duizend) uitsluitend en alleen moet worden toegeschre
ven aan de vliegen, die, onder den invloed van het
warme en droge weder van de laatste weken, tot een
angstwekkende vermenigvuldiging zijn gekomen en zich
nu eerst recht prettig en zomersch zijn gaan gevoelen.
Millioenen en millioenen vliegen, dus verklaarden de
van de gezondheidscommissie deel uitmakende dokters,
hebben in de laatste weken de stad geteisterd en indirect
bijgedragen tot de schrikbarende kindersterfte, doordien
ze de melk en ander zuigelingenvoedsel besmet hebben.
Zoo heeft dus alles in dit onvolmaakte leven zijn
keerzijde, zelfs de mooie nazomer!
Een nieuw gesticht.
Er wordt tegenwoordig zoowel in ons land als in
het buitenland ontzettend veel gedaan voor de krank
zinnigen. Op allerlei gebied tracht men de genezing
te bevorderen en anders het leven dier ongelukkigen zoo
goed mogelijk te maken. Dat streven verdient waardeer
ring.
Ook in Oostenrijk-Hongarije doet men veel in deze
richting. Zoo is verleden Dinsdag zooals de correspondent
der Nieuwe Rotterdamsche Courant te Weenen meldt
aldaar het grootste en meest moderne krankzinnigen
gesticht van Europa ingewijd. Wat hij er van vertelt
is belangwekkend genoeg, om het aan onze lezers mee
te deelen.
Het kroonland Neder-Oostcnrijk heeft diep in de beurs
gegrepen om de nieuwe „Heil- und Pflegeanstalt für
Geisteskranke am Steinhof" (aldus de officieele naam)
tot een model-inrichting te maken, waarheen geneeskun
dige beroemdheden voortaan hunne studiereizen zullen
richten, en die waarschijnlijk tot talrijke wetenschap
pelijke monografieën zal aanleiding geven.
In een feestnummer van de „Physikalisch-neurolo-
gische Wochenschrift" wordt 't gesticht „een model voor
de geheele wereld" genoemd, dat in al zijn onderdeelen
het volkomenste oplevert wat door den menschelijken
geest is uitgevonden om het lijden der in hun geest
vermogens gekrenkte patiënten nog zoo dragelijk mo
gelijk te doen zijn. Deze uitbundige lof wordt begrij
pelijk, als men weet, dat de inrichting bestaat uit 60
huizen, die in een park staan van 970,000 vierkante
meter, waarvan 34 huizen voor zieken en 26 huizen
voor de administratie enz. bestemd zijn, en dit alles
omringd is door een muur van 4200 meter lengte
Door een groot aantal gebouwen, in wier midden een
mooie kerk staat, maakt de inrichting den indruk van
een op een berg gebouwde stad, die elke vreemdeling
bij zijn komst aan het laatste station vóór Weenen
opvalt.
De gebouwen met de ziekezalen, die hl tuinen staan,
bevatten 518 zalen met 2200 bedden, welk aantal gemak
kelijk tot 3000 verhoogd kan worden, omdat de admini
stratie nog 460.000 vierk. meter terrein voor uitbrei
ding beschikbaar heeft. Dit komt omdat zij den hee
len berg voor 41/2 mill. kronen heeft aangekocht en er
dus ruimte in overvloed isj.
Hoe grootscheeps die inrichting is ontworpen ziet
men daaruit, dat ze 20 millioen kr. gekost heeft, be
halve het sanatorium voor welgestelde patiënten, dat
nog 5 millioen kr. vereischt. Uit die cijfers en uit
den omvang van het terrein, kan men zich een denk
beeld maken van den reusachtigcn omvang. Daarom
*is 'tot verbinding van die gebouwen en ten dienste
van het huishoudelijk beheer een electrische tram van.
9 kilometers aangelegd. Al die huizen zijn met 12.000
loeilampjes verlicht en de telefonische centrale is met
00 plaatsen verbonden. In de keuken kan dagelijks voor
2500 personen gekookt worden en in de waschinrichting
kan dagelijks 12,000 kilo vuil linnen worden gereinigd
en gestreken.
Het gesticht is voor 3 categorieën van patiënten be
stemd, n.1. voor ongeneeslijken, voor hen, die nog be
ter kunnen worden en eindelijk voor bclalenden, die
in een sanatorium worden ondergebracht. De ruime
zalen voor minvermogenden hebben muurtegols, stec-
nen vloeren en ronde hoeken tot vermijding van stof
en 'smetstoffen. Elk bed beschikt over 21 tot 27 ku
bieke meters lucht. Voor waseh- en badinrichtingen
is ruim gezorgd en eveneens voor gelegenheid tot li
chaamsbeweging in talrijke open of overdekte wandel
paden, gangen en terrassen.
Dc wogen en paden, in dit groote terrein aangelegd,
beslaan 142,000 vierk. meter; 306.000 vierk. meters zijn
met gras bezaaid en voor den aanleg van den tuin
zijn 100.000 boomen en 150.000 bloeiende struiken ge
plaatst.
Behalve de kerk die 575,000 kr. gekost heeft, is er
een groote concert- en schouwburgzaal. In dit zoo
genaamde „Gesellschaftshaus" is alles te vinden wat
tot Vermaak, opbeuring en afleiding voor zenuw- en
ziclelijders dienen kan. De ervaring heeft namelijk ge
leerd, dat niet alleen de muziek maar ook het tooneel
een gunstige uitwerking op vele zieken heeft. Maar dat
het nuttige daarbij niel vergeten is, ziet men aan het
„Kurhaus", dat met alle hulpmiddelen voor dc mo
derne therapie, voor geneeskundige gymnastiek en van
electrische baden is voorzien.
1 Het middelpunt van de 60 gebouwen waaruit het
nieuwe gesticht bestaat, is dc op hel hoogste punt
van het park gelegen kerk, welker vergulden koepel men
wijd en zijd ziet, zoodat hij een vaste plaats in het stads-
panorama zal krijgen evenals bijv. de koepel van de
„Invalides" in Parijs. Ze is gebouwd door den bekenden
„Oberbaurath" Otto Wagner, den profeet van den mo
dernen bouwstijl. Zij is de eerste kerk waarop de se-
cessionistische kunst is toegepast en daarom zeiy inte
ressant. In hoofdzaak bestaat dit bedehuis uit een mas
sief vierkanten romp, die aan Egyptische of Assyri-
sche kunst herinnert. Op dat blok staan twee korte
plompe torens met de twee patroons van Neder-Oostcn
rijk, Leopold en Severinus, waarachter zich de ver
gulde koepel welft, bekroond door een kruis. Voor
aen ingang staan 4 kolommen met engelen er op, in
gestyliseerdcn Byzanlijnschen stijl. Aan de binnenver-
siering heeft de heelcf VVeensche jonge kunstinrichting,
•aangevoerd door prof, Kolo Jlirfar, jjuwerkL Zoo aeu