Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. Binnenïaiidscb Nieuws. toch kon hy niet beletten, dat zij neerdrupten op het kleed van het kantoor. Toen werd baas Pluggers ge roepen, want meneer werd blijkbaar wat onrustig door dat starre zwijgen van den sohreienden arbeider, dien hij zooeven had weggejaagd, met zachte woorden. Prits hoorde den baas komen, 't Was hem of-ie in een droom voortleefde.Werktuigelijk deed hij wat van hem gevraagd werd. Teekende eene quitantie. Toen op strijken een stapeltje geld en een muntje. Tegen den baas zei-ie geen woord. Hij ging de achterdeur van de fabriek uitZooveel bewustzijn had hy nog wel, dat-ie wilde zorgen, door geen kameraden gezien te worden, de weggejaagde, wiens oud verleden teruggekeerd was. Hy kwam buiten. In zijn rechter-broekzak bengelde het stapeltje geld. Hy klemde 't in zijne hand. Hy liep buitenwegen van de stad op. Had niet den moed om naar huis te gaan. Zwierf rond, terwy'1 't ontzettende, dat gebeurd was, tot zijn besef nog maar lialf was doorgedrongen.Toen werd voor de tweede maal op dien dag op z'n schouder getikt, 't Was een „kennis" uit heel vroeger dagen een kerel met rossi- gen knevel en rooden neus, een vervallen, verloopen sujet was 't, met verdachten schijn van kwart-meneerig- heid,die gedacht had, dat Frits zoo'n fatsoen lijke vent hem den rug zou toe wenden. Maar 't viel waarachtig meeMet hun beiden sloe gen zij den weg naar stad in. En vóór Frits recht wist wat er eigenlijk gebeurde, zat hjj in een kroeg tegen over zy'n „kennis", die gehoord had het rinkelen van geld in Yelders' zak, in wiens valsche, glurende oogen nu de hebzucht leefde van kerel, die heeft begrepen. Die heeft doorgrond de situatie. Hebzucht en blijd schap, dat diezelfde Yelders dan toch maar weer terug kwam by' de „jongens van de vlakte". iets, wat de „kennis" trouwens altijd voorspeld had. En terwijl de „rondjes", door half versuften Frits aangeboden, zich vermenigvuldigden, zat arme juffrouw Antje zich onge rust te maken bij de hard en leerachtig wordende lap jes, waarvan zy' zich zooveel had voorgesteld. Maar de klok in het kamertje tikte voort, en niemand kwam. Totdat 's avonds laat, met gedruisch en gejoel van eene groote menigte, een kar werd gereden 't straatje in, waar Velders woonde, een kar met een dronken kerel erop, dien vrienden met groote behendigheid uit de handen der politie hadden weten te houden. Niet veel langer dan een halfjaar na dit alles heb ik gehoord het pleidooi, dat een jonge en eloquente advocaat hield ten gunste van den man, die wegens diefstal terecht stond. De advocaat verhaalde den rechter het leven van dezen beklaagde, Velders geheeten Hy schetste de kracht, die hy behoefd had om zich op te richten na den val. En hoe hy zes jaren lang voortreffelijk had gewerkt. 't Getuigschrift van den patroon werd overgelegd. Zes jaren, totdat bekend werd zyn „verleden". En hy werd ontslagen. Vernietigd was al zyn werk, zyn wilskracht, z'n eerlyk-willen-blyven. De advocaat knoopte er eene bespiegeling aan vast over het treurig verschijnsel, dat men aldus ex-zondaren dwingt om recidivisten te worden. De bespiegeling liet zag ik den beschuldigde koud. Maar toen gezinspeeld werd •op dien ongeluksdag van z'n ontslag, op het verdriet en den schrik van zyn arme vrouw. toen sidderde en schreide de man in de houten bank. Toen gevoelde ik, aan de smart die op zyn gelaat was te lezen, hoe hechte kern van zedelijk goed-zyn gedood was nu, voor altijd vermoedelijkin dezen arme MAïTRE CORBEAU. De heer L. Leydesdorff, leeraar aan 't Alkmaarsche Gymnasium, had het als tolk op de zitting wit druk om alles behoorlijk vorstaanbaar aan allen over te brengen. Zijne medewerking was noodzakelijk, omdat Richter het laat voorkomen, alsof hy slechts Duitsch en geen Nederlandsch verstaat. Sinjeur had heel wat tegen te foeteren, toen de Praeses hem er op liet wijzen, dat een vingerafdruk, vroeger van hem genomen, treffend geleek op een, thans andermaal genomen vingerafdruk van de zen beklaagde. Ook andere gegevens, door Z.E.A. aan gevoerd, konden Herr Walther niet van zyn standpunt doen afstappen. Hy protesteerde maar in zyn Koeter- waalsch. Zyn verdediger, Mr. A. Prins, bracht namens hem het verzoek over aan de rechtbank, om de zaak heden te schorsen en op te roepen eenige getuigen uit Antwerpen, dezelfde hoeren, die dezen beklaagde, zooals hy voorgeeft, destijds lieten gevangennemen en wel op het tijdstip, dat Richter te Utrecht zyn cel ontvluchtte. De heer Officier wilde wel meewerken om die getui gen hier te krijgen, maar vond het wel bezwaarlijk dat beklaagde hunne namen niet kende. Z.E.G. heeft trou wens al naar het Antwerpsche Parket geschreven, maar men heeft daar stellig veel drukte aan 't parket, althans antwoord is daarop nog niet gekomen. Mr. Cnopius zou alsnog gaarne zien, dat beklaagde althans zooveel mogelijk zyn best doet om te helpen, de namen van die Belgische getuigen te weten te komen, terwy'1 Z.E.G. de zaak dan vooral niet langer dan 14 dagen zou willen aanhouden. De rechtbank bepaalde vervolgens, dat de zaak zal worden geschorst om heden over 14 dagen andermaal „te dienen". Het Winkeler schaap. Daarna kregen we eer. klantje uit Winkel, in verband met den diefstal van een schaap uit de weide, welk beest aan J. Byl, veehouder in genoemd dorp, toebe hoorde en voor welk gevalletje zooals men in die om geving zich zeer zeker wel zal herinneren, Aris Knecht heeft terechtgestaan en wel op Dinsdag 6 Augustus j.1., alzoo juist den laatsten dag van Winkeler kermis. Jurriaan Leien, zoo is de officieele naam van den beklaagde, wordt beschuldigd Biji's schaap te hebben gestolen en zeker niet zonder reden, want hy bekende alleen den diefstal pleegde. Jurriaan is dan ook gedag vaard, ter zake dat hy „in vereeniging met Aris Knecht, althans alleen het schaap heeft gestolen" Eisch tegen Leien, met toepassing der artt. 310 en 311 W. v. S. 5 maanden gevangenisstraf. Als Leien's verdediger trad op Mr. Verdam die op de door hem aangevoerde gronden tegemoet zag dat de rechtbank termenJ zou vinden om een lichtere straf aan zyn cliënt op te leggen. We kunnen hier nog aan toevoegen, dat Aris Knecht, die Woensdag voor het Hof te Amsterdam voor dezen schapendiefstal moest terecht staan, aldaar is vrijge sproken. 'I'j kwam bij zulke rare menschen. Volgt een verzetzaakje uit Hoorn. Beklaagde A. J. Doffer, slagersknecht aldaar, die den deursergeant van 't Leger desHeils, Walkenbach, tot 2 malen toe hoeft afgo- ranseld, reeds in Maart j.1., redenen waarom hy tot f8 boete of 8 dagen hechtenis werd veroordeeldEn nu verzetomdat hy by 't ondergaan van deze hechte nis, by zulke rare menschen kwam te zitten. Tegen 't vonnis geen bezwaarmaar wel tegen het gezelschap 1 Een nieuwe verzet-methode! De O. v. J. vond dit echter een miserabele wyze van verzet-aanteekenen en dacht aan raadgevingen van an dere lui. Daar zulke grappen, als ze opgingen, echter last kunnen veroorzaken en er ook andere termen zyn om met Doffer weinig op te hebben, requireerde Z.E.G. be krachtiging van het vonnis, doch wijziging in de uit spraak zóódanig, dat f 10 boete of 12 dagen hechtenis Doffer's vooruitzicht wordt! Hard gaat ie! Hij had een groofen mond. Dirk Rol, een 25-jarig melkrijder van Midwoud, wou den rijksveldwachter M. Eelman, sinds eenigen työ aldaar gestationneerd, lang niet tot pleizier van de veelbelovende Midwouder jongelingschap, den 26sten Augustus j.1. eens terdege lastig zyn en weerde zich dan ook heel dapper met zyn mondje, zóó erg, dat de O. v. J. 14 dagen gevangenisstraf tegen hem eischte wegens beleediging eens dienstdoendon ambtenaars. Twee vliegen in één klap. Jacobus Veel uit Alkmaar absent. Overigens een dergelyk product als Rol, want hy beleedigde in de aloude Victoriestad 2 politie agenten dermate, dat tegen ftn V--*-- i i - - - en zulks heden. Echter beweert hy, het niet alleen te - --- -- hebben gedaan, maar wijst Aris Knecht, by wien hy af hem fl° boete of 10 dagen brommen werd geöischt en toe werkzaam was, als mededader aan. Dien bewus- Een ruil kapot, ten nacht van den 22sten op den 23sten Mei toch vroeg Hendrik Martin was er ook niet. Hy woont mede in Arfs, of Jut meewou. Ze gingen, voorzien van een pols- Alkmaar, waar hy den 29sten Augustus een ruit van stok, door Aris gedragen, naar de wei, waar nog be- de gemeenteschool stuksloeg „zonder daartoe gerechtigd :>eld aan een stuk touw. dat od aan- te ziin". wat hem wegens vernieling een eisch op den Ia tof f8 boete of 8 dagen hechtenis. Zitting van Dinsdag 8 October 1907. Richter of Walthers We kregen vandaag al ver voor tienen een ouwen be kende te zien, die eigenlijk geen ouwe bekende wilde wezen, namelyk de in- en tevens uit-breker Richter, die zich in den laatsten tyd Walthers noemde, en in het laatst der vorige maand te Alkmaar in preventieve hechtenis werd gesteld. Sinjeur Heinrich Julius Wilhelm Carl Richter, alias Rudolf Cornelis Walthers, stond naar aanleiding van artt, 269—272 van het Wetboek van Strafvordering terecht. De betreffende bepalingen luiden„Wanneer een ver oordeelde ontvlucht is en iemand mocht gevat zyn, die voor den ontvluchte is gehouden, doch omtrent de een zelvigheid van wiens persoon twy'fel of onzekerheid is ontstaan, of die ontkent dat hy degene is voor wien men hem houdt, zal het gerechtshof, of de rechtbank door welke de veroordeeling was uitgesproken, op requi sitoir van het Openbaar Ministerie bevelen, dat op eene te bepalen terechtzitting zal worden overgegaan tot het onderzoek van de eenzelvigheid van dien persoon. „Het openbaar Ministerie zal, te dien einde, op de terecht zitting zjjne getuigen doen dagvaarden, om op die terecht zitting tegenwoordig te zyn; de getuigen en de achter haalde zullen vervolgens worden gehoord en het hof of de rechtbank zal uitspraak doen overeenkomstig de voor schriften van den vierden titel. „Indien het vonnis door een Arrondissements Recht bank is uitgesproken, is hetzelve voor hooger beroep vatbaar." Nu had sinjeur Richter van de 2y2 jaar gevangenis straf, die de getabbaarde heeren hem hadden toegedacht, nog maar een klein gedeelte genoten, toen hy te Utrecht uit de gevangenis wist te ontsnappen. Deswege wederom opgepikt zynde, liet hy zich heel deftig Walthers noe men en gaf vandaag voor, zyne identiteit te kunnen bewyzen, doordat op hetzelfde tydstip dat Richters uit brak, hy (Walthers) in Antwerpen vertoefde en daar op last van eenige heeren werd in hechtenis genomen. De getuigenbrigadier v. Broekhuizen, inspecteur van politie De Wilde, alsmede de cipier Gosker, herkenden ons baasje heel goed; ook de subst. Officier van Justitie Mr. A. A. Cnopius releveerde, te Haarlem zelf onder eede verklaard te hebben, dezen persoon als Richter te herkennen. aan, doch toen zij ontdekte, dat een groepje van Gan- tine's vrienden haar gadesloeg, werd ze ernstig en af gemeten; overigens zeiten alle vrouwen een ernstig, Bijna droevig gezicht, als zij over het kerkplein liepen. Eensklaps voelde Annesa, hoe een mannenarm zich om haar middel legde; zij zag den kleinen oom Castigu, den herder, naast zich, netjes en in een nieuw pak ge sloken en blijde als een kind. „Wat!" hij hield Annesa nog altijd omarmd, maar wendde zich tot Paulu: „Wat! U wilt hesengaan, zonder den prior van het feest een bezoek te brengen? Neen, neen, zoo moogt u den heiligen Basilio en de prioren niet beleedigen. Ik behoor ook tot hen, en ik wil mijn bezoek hebben. Kom! Rosa, mijn roosje, zal oom Gaktigu u op den arm dragen? Óf op zijn rug evenals een lammetje?" „Ik moet naar huis," bracht Annesa in het midden. „Donna Rachcle wacht op mij." „Jij zult met ons meegaan, blondkopje. Als je wilt, neem ik je ook op miin rug. Laat ons gaan. Gantine is van morgen vroeg al bij mij geweest. Hij heeft het paard in de weide gebracht. Is hij nog niet terug?" „Neen, hij wordt steeds trager, die knaap" zeide Paulu. „Hij maakt het zich wel gemakkelijk. „Stil," fluisterde oom Castigu, op Annesa wijzende. Maar die scheen niet veel op Paulu's woorden te letten. Zij had Rosa weder bij de hand genomen |en liej) den beiden mannen vooruit naar de kerk. „Eerstdaags zal ik Gantine aan het werk zetten in het bosch van Lula," ging de weduwnaar voort. „Ze hebben me aangeboden hem daar tot aan den zaaitijd aan het werk te zullen houden. Dan kan hij tenminste eens Iets verdienen." „Ja, hij is een vroolijke jongen," merkte oom Castigu op. „Maar wij zijn allen vroolijk geweest, toen wij jong waren." Allen, ja," herhaalde Paulu. Ook u ja, ja, mijn Don Pauleddu! Gij waart wel zeer vroolijk. Waarom nu niet meer?" De vogels zijn weggevlogen! zeide Paulu, terwijl hij naar de lucht keek en met de hand een teeken hoefte werd gevoeld aan een stuk touw, dat op aan duiding van Aris door zyn factotum werd gehaald en toen werd het schaap meegepakt en brachten de handige lui het by Aris in de wei. Leien ontkent, den volgenden morgen by Aris Knecht te zyn geweest, maar de hospita van Aris, Maartje Jongejan genaamd, wettige wederhelft van Koenraad Groes, zei dien dag al héél vroeg: „Kyk, deer hei je Jutje (da's de bynaam van beklaagde), en een poosje daarna riep ze geërgerd„Nou is Jutje d'r alwéér, straks was Jutje hier óók al je zou zegge, wat moet dat Jutjo hier almaar?" Hierover waren Maartje en Jutje het echter roerend eens, dat laatstgenoemde 's avonds wél by Aris is ge weest, dat er toen ook geld op tafel was, maar afreke ning niet plaats had gevonden. Aris is toen wel te verstaan van de Schager markt thuisgekomen, waar hy twee schapen had verkocht één daarvan was dat van Byl elk voor f27.50. De benoodigde getuigen, die er, toen Aris terecht stond waren, zagen we ook nu weer optreden om te vertellen dat het gestolen schaap met een schaapje van Aris zelf op Klaver's vrachtwagen is geladen en dat de dieren te Schagen zyn verkocht en van de eene hand in de andere overgingen, totdat ByT's „overhouwer" heel in den Beemster terecht kwam by een boer, Kok genaamd, waar later de herkenning plaats vond. Dit lesje was vrywel hetzelfde als de vorige maal... alleende Purmerender marktstemming, door den Officier de vorige maal lang niet met vreugde opge merkt, ontbrak nu. Aris' hospita verklaarde nog op de desbetreffende vraag van beklaagde's verdediger, dat er wel een kloet, vaar- of springstok by haar was in beslag genomen, maar dat ze aan den rijksveldwachter C. van der Hulst een verkeerde kloet had afgegeven, n.1. die van Jan Knecht, den overleden gemeente-secretaris en jongsten broeder van Aris. En die moest het niet geweest zyn,1 zy moest die andere hebben afgegeven. Enfin, later is die zaak toch in 't reine gekomen en de andere kloet voor de abuisievelyk afgegevene in plaats gesteld. 't Was voor Jurriaan nog al een goeie negotie geweest, want Aris heeft hem f 12.50 van de opbrengst van 't schaapje gegeven en vriend Leien stak dit als zyn eerlijk deel op zak en maakte goeden sier door zich naar Medemblik te begeven, waar hy een paar dagen vertoefde en zyn zuur verdiende penningen geld is zoo rondgauw onder de menschen had gebracht. De President maakte er beklaagde opmerkzaam op, dat hy, toen hy eens bij Gerrit Klaver te Winkel in 't bierhuis was, gezegd heeft, dat Aris onschuldig zit. I „Nou, da's dan zeker onder een borreltje gebeurd" meende Leien, „maar we hebben het schaap samen gesto len." Aris zagen we vandaag den geheelen dag niet ze hadden hem zeker als getuige niet noodig 1 De O. v. J. kreeg vervolgens het woord. Z.E.G. herinnerde er nog eens aan, in welk een toestand Aris ver- keerde, toen hy in Augustus voor schapendiefstal terechtstond, maar later heeft hy toch zyn mond open gedaan en gezegd, dat Leien de schuldige was en hijzelf onschuldig is aan den diefstal. „Ziet u, als ik een schaap 1 stelen wil ik doe het niet maar dan zou ik 't alleen doen, dan zal een ander me niet verraden en heb ik de opbrengst ook alleenzoo praatte Knecht tegen Mr. Cnopius, wien hy uitlegde dat het heel goed kan om alleen een schaap uit de weide te stelen. Voorts vond Mr. Cnopius Aris een zeer slimmen snuiter die niet gemakkelijk is te vangen. Alleen ten opzichte van het touw, by den diefstal opgenoemd, heeft Aris zicheenigszins verdacht uitgelaten,naar spreker's meening. Maar Z.E.G gelooft wel aan de mogelijkheid, dat Leien te zyn" hals haalde tot Wat hardhandséh. De volgende beklaagde was alweer een Alkmaarder, Dupoint genaamd, die zich onlangs aan mishandeling schuldig maakte ter zyner woonstede. Wat een mensch half dronken doet, moet ie nuchteren wel eens ontgelden, zoo ook in dit geval. Nu werd hij alvast beloond met een eisch tot f 14 boete of 14 dagen hechtenis. Twee buurvrouwen. Jacoba Johanna Catharina van Opynen uit Den Hel der had den 27sten Augustus j.1. eens een echt Hel- dersch standje met haar buurvrouw Rozina Constantina Dissen, ega van J. J. Stoop. Saartje Schuier was er getuige van. Het lust ons niet de vuile dialoog weer te geven, maar 't was zoo mooi, dat de O. v. J. tegen Jacoba wegens beleediging f7 boete of 7 dagen hechtenis eischte. Twee Amsterdainsche slagers. Mozes Abraham Cohen, een Amsterdamsch slager en koopman, had zyn stadgenoot en tevens vakgenoot B. Zwart den 22steh Augustus op de markt te Schagen zoo bar beleedigd, dat de rechtbank er ook al weer aan te pas kwam. De getuige K. Leeuwenkamp van Koedyk, ook koop man, leek wel eenigszins op Mozes' hand en bracht al thans weinig licht in de zaak, wat tengevolge had dat het zaakje over 8 dagen opnieuw voorkomt om getuige A. Kooy alsdan nog te hooren. Twee hondenzaakjes uit Enkhuizen tot slot. Uitspraken over 8 dagen. Tachtig-duizend liter water ('t Is voorwaar geen kleinigheid) Wordt dan in den regentyd Opgegaard en dient daar later Naar het doel van „'t Witte Kruis" Voor het heil van ieder huis. Ook by ons-is 't voorgekomen Door den grooten waternood, Dat het water uit de sloot Voor het boenen werd genomen En dat daarin (wie 't ook laakt) 't Eet-gery werd schoongemaakt. Dokter kwam juist by ons binnen Toen Griet daarmee bazig was, En hy zeide: „Dat is kras. „Moet een Raadslid hier beginnen „Met zulk water voor dat werk? „Ik noem zoo iets nog al sterk. Grietje zei, ietwat verlegen (Dokter draafde| driftig door): „Ja Mynheerde baas is voor, „Zeg dat alles daar maar tegen, En hy ging met snellen tred Naar den baas zyn kabinet. „Vontwat maak je daar een flater Aldus Dokter; „Griet maakt schoon ,,'t Eet-gery en erwt en boon „In 't besmette polderwater, „Grietje boent, man, wat een kruis! „Straks de t.yphus in je huis. „Jy, baas! weet wel, dat er heden „Ziekte is in dit gewest „En dat ieder doet zyn bost, „Om de ongerechtigheden „Te vervoeren naar de sloot „Al maakt dit een ander dood. „Gy weet, dat te Zuidscharwoude „Typhus heorscht, al lang en fel. „Ieder burger weet daar wel „Dat hy 't water rein moet houden, „En in spyt van rede en wet „Zijn de slooten toch besmet. „Ieder weet daar, dat men 't eten, „En het eetgery tegaar „Niet maar schoonmaakt, kant en klaar. „Op de stoep; doch al dat weten „Baat niet; 't volk tart ziekte en dood, Spoelt en wascht maar op do sloot. „Wil jy," zei de dokter nader, „Als die Langedykers zyn? „Waarde Heerdat staat niet fyn „Aan zoo'n man, een vroede vader, Zorg maar vriend, dat 't niet zoo gaat „En roep Grietje van de straat. „En de baas zei„'k sta verslagen „Van je woordtoch voel ik 't nut „Van je les; ik sla een put. „En zorg in de eerste dagen „Dat er ander water zy „Voor 't geboen van 't eetgery". JAAP. die als boerenknecht in Hollands Noorderkwartier is gaan dienen, aan zyn broer Klaas, die in de Zaanstreek gebleven is. XXXV. Sinds myn laatste werd geschreven, Trok Natuur haar herfstkleed aan; 't Is my aan het hart gegaan, 'k Min het ryke zomerleven, Bloemen, groen en vöoglenlied Vroolykheid op elk gebied. Maar, toch was de milde regen Van de laatste dag of wat Hier voor mensch en dier een schat. 't Dorstig aardryk dronk dien zegen En Westfriesland's zware klei Toonde dra een groene wei. Alle regen waterbak ken Waren leeg in deze streek, Ze zyn vol, in slechts een week. Nu zal in de beenen zakken, Vrees ik, menig edel plan Dat ons water brengen kan. Als „Het Witte Kruis" van Schagen Vasthoudt aan 't besproken doel, Zal men daar, naar myn gevoel Met vertrouwen droge dagen Kunnen beiden; 't werk is schoon, „Volksgezondheid" is het loon. Spoorweg van Kgniond aan Zee over Alkmaar naar Bergen. Do „St.-Ct." no. 237 bevat den tekst der nadere over eenkomst betreffende den spoorweg van Egmond aan Zee over Alkmaar naar Bergen. In art. 1 wordt aan de Stoomtramwegmaatschappy Egmond—Alkmaar—Bergen concessie verleend voor het exploiteeren of doen exploi- teeren van dien spoorweg met een snelheid van ten hoogste 35 K.M. per uur in plaats van 20 K.M. Gas op Terschelling. Op het eiland Terschelling wil men een gasfabriek stichten tusschen West-Terschelling en Midsland, om beide dorpen van gas te voorzien. (N. Ct.") Kaïnerverkiezing Schiedam. By de Woensdag gehouden stemming voor de Tweede Kamer in het district Schiedam werden uitgebracht 6137 geldige stemmen. De volstrekte meerderheid was dus 3069. Jhr. mr. D. J. de Geer (chr.-hist.) kreeg 2914, de heer H. J. Versteeg (lib.) 1820, dr. J. van Leeuwen (soc.-dem.) 844, de heer A. W. F. Idenburg (antir.) 421 en de heer A. P. Staalman (chr.-dem.) 138. Herstemming dus tusschen de heeren jhr. mr. D. J. de Geer en H. J. Versteeg. By de algemeene verkiezingen op 16 Juni 1905 wer den 6512 geldige stemmen uitgebracht. Toen werd by eerste stemming gekozen mr. O. J. H. Graaf Van Lim burg Stirum (chr.-hist.) met 3953 stemmen. De heer M. C. M. de Groot (vryz.-dem.) kreeg 1642, dr. J. van Leeuwen (soc.-dem.) 917 stemmen. Burgerbrug. Door het hoofdbest. der My. „T. N. v. 't Algem." is voor de bibliotheek dezer afd. voor het jaar 1908 toege staan een subsidie van f50. Kolhorn. Voor het herhalingsonderwys hebben zich 18 leerlingen aangemeld. Mond- en Klauwzeer. Men meldt uit Sliedrecht: Tot heden zijn te Sliedrecht niet minder dan 150 koppels vee door mond- en klauwzeer aangetast en nog steeds breidt de ziekte zich uit. Ook in den Biesboscn neemt de ziekte toe. In één polder waren heden 80 runderen, behoorende aan verschillende eigenaren, aan getast. van afscheid maakte. „Weggevlogen, weggevlogen." „Voor den duivel! Er zal toch nog wel iets van over gebleven zijn?" zeide de herder en lachte op zijn eigenaardige, eenvoudige maar toch ook wel wat spot achtige manier. „Ziezoo, nu hier nog door en dan gaan we de groote keuken binnen." Zij kwamen nu in de groote keuken, waar de leiders van het feest een homerisch gastmaal aanrichtten. „Heidaar, Miale Corbu, daar zijn we!" riep oom Ca stigu, die trotsch aan Paulu's zeide voortstapte. De hoofd-prior, dat wil zeggen, de president der feest commissie, scheen uit een dikke rookwolk naar voren te treden, welke als een gordijn het achterdeel der keu ken in nevel hulde. Hij was een man waardig om door wolken omgeven te zijn, als een boschgod, een soort reus, met een vuurrood kamizool en een broek aan, waarvan de pijpen z.00 wijd waren als de onderrok eener vrouw en die op de zwart wollen kousen neervielen. Onder de lange muts, die op het hoofd omgeslagen was (de Sardiniërs dragen een lange franje-muts, die over het eene oor afvalt en aan dephrygische muts doet denken) en tusschen de zwarte, aan weerszijden afhan gende, met vet ingewreven haren zag men, als uit aarde gekneed, het aard-vale gezicht, den adelaarsneus, de vooruitstekende kin en aen rosachtigen krulbaard. De prior lachte allerminzaamst, toen hij zag, dat Paulu Decherchi deze bijeenkomst van arme, eenvoudige herders met zijn bezoek vereerde; hij geleidde den jongen man door de keuken en door de kamers en maakte hem, alsof het een vreemdeling gold, op alles op merkzaam. „Is het van dit jaar een goed feest?" vroeg Paulu, rondziende. „Het is niet kwaad. Wij zijn met vijftig prioren en verder hebben nog ruim honderd herders lot dit feest bijgedragen. Ieder hoeft een schaap en oen maat tarwe gebracht." Op de groote vuurhaarden brandden licele eikenstam men, en in de koperen ketels werd een heel schaap gekookt. Eenige mannen met vuurroode gezichten en van den rook tranende oogen zaten op den grond en draaiden langzaam boven het kolenvuur groote, aan houten spitten geregen hamelbouten. Een groote massa rood hamelvleesch lag op de banken langs de wanden, en in de groote houten vaten dumpten nog de inge wanden; hier en daar zag men hoopen zwarte en gele vellen der honderd en meer schapen, die geslacht waren geworden, om (denkleinen San Basilio, den schutspatroon van Barunei waardig te vieren. Terwijl Paulu door Miale Corbu in een overdekte' gang gebracht werd, waar een vrouw den menschen, die den prior met een bezoek vereerden, koffie en likeur aanbood, geleidde oom Castigu Rosa en Annesa naar de kamers naast de keuken. In een dezer kamers zouden de mannen eten, in een ander de vrouwen en kinderen; in een derde, de konfijlkamer genoemd, la gen de zoetigheden, in een vierde het brood En in al deze lage en lierookte kamers bewogen zich vreemde gebaarde mannen, die de houten bor den en de messen voor het maal op zijn plaats zetten. „Wat een hoop brood! Is dat voor honderd jaar?" vroeg Rosa met haarpiepend stemmetje, terwijl zij voor de groote manden bleven staan, die gevuld waren met prachtig blanke koeken van brooddeeg. „God gave dat, mijn Roosje," zeide oom Castigu, die oplettend luisterde naar elk woord van het kind. „Wie eet al dat brood op? De weerwolf?" vroeg Rosa en boog het groote hoofd over een mand. Oom Castigu lachte; daarna legde hij aan het kind uit, dat een goed deel van het brood bij den gemeen- schappelijken maaltijd werd verbruikt en dat het overige verdeeld werd onder de bedelaars en de vrienden, die don prior bezochten. „Als u over twee uren terugkomt, mijn Roosje-lief, dan zult u zien, 'hoe deze mannen kunnen eten. Zie, daar is er een, die kan mot den weerwolf om het meeste eten." Een dikke, vierkante man met een golvenden rooden baard, trad op dit oogenblik de kamer binnen. Hij hield in do eene hand een stuk gekookt, dampend vleesch en in de andere een jachtmesverscheidene malen rukte hij er met de tanden een beet af, en als hij een peesvlies tegenkwam, dan sneed hij dat met hel mes door, zonder het vleesch van den mond te nemen. „Ja, ik weet nog wel," zeide Annesa; „in het vorige jaar, toen ik 'hier doorging, at gij allen als wolven, leder hield op zijn koeien een bord vol vleesch, en terwijl ge reeds een stuk in den mond hadt, keckt ge al weer naar het volgende stuk." „Op het feest moet men eten," zeide oom Castigu, zonder zich beleedigd te gevoelen. „Laat ons eten en geef anderen te eten. Zoo is het." Een ander herder, jong en knap, den rooden met blauwe banden versierden borstrok geopend, kwam na derbij; in de eene hand een der beroemde borden, overvol van vleesch. Deze borden zijn vierkant, heb ben den vorm van een theeblad, met een handvat en een kuiltje voor het zout. „Schoone juffer," zeide de jonge man galant, terwijl hij aan Annesa het bord overreikte, „dat is voor u." „Santu Basile meul" (Heilige Basilio) riep het meisje uit, de handen opheffende en ontzet achteruitdeinzen de. „Al dit voedsel? Wat moet ik er mede beginnen?" „Eten I" zeide de andere ernstig. Zij bemerkte, dat de gulle herder beleedigd zou zijn, wanneer zij het weigerde aan te nemen, en zeide hof felijk „Goed dan, wikkel alles voor me in een vel papier ik zal 'hiet mede naar huis nemen." „Voor wien? Voor uwen Gantine?" „Uwen Gantine? Daar is hij al!" riep oom Castigu. Inderdaad trad op dit oogenblik de jonge knecht binnen. Netjes en feestelijk gekleed, in den rooden met blauw afgezetten borstrok, het gelaat geschoren en de gladgestreken haren over de ooren, als een kuif van zwart linnen neervallende, zoo zag Gantine er nog knapjicr uit dan gewoonlijk, en Annesa sloeg hem met bijna moederlijke genegenheid gade. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 6