Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
Binnenïaiidscb Nieuws.
toch kon hy niet beletten, dat zij neerdrupten op het
kleed van het kantoor. Toen werd baas Pluggers ge
roepen, want meneer werd blijkbaar wat onrustig door
dat starre zwijgen van den sohreienden arbeider, dien
hij zooeven had weggejaagd, met zachte woorden.
Prits hoorde den baas komen, 't Was hem of-ie in een
droom voortleefde.Werktuigelijk deed hij wat van hem
gevraagd werd. Teekende eene quitantie. Toen op
strijken een stapeltje geld en een muntje. Tegen den
baas zei-ie geen woord.
Hij ging de achterdeur van de fabriek uitZooveel
bewustzijn had hy nog wel, dat-ie wilde zorgen, door
geen kameraden gezien te worden, de weggejaagde, wiens
oud verleden teruggekeerd was.
Hy kwam buiten. In zijn rechter-broekzak bengelde
het stapeltje geld. Hy klemde 't in zijne hand.
Hy liep buitenwegen van de stad op. Had niet den
moed om naar huis te gaan. Zwierf rond, terwy'1 't
ontzettende, dat gebeurd was, tot zijn besef nog maar
lialf was doorgedrongen.Toen werd voor de tweede
maal op dien dag op z'n schouder getikt, 't Was een
„kennis" uit heel vroeger dagen een kerel met rossi-
gen knevel en rooden neus, een vervallen, verloopen
sujet was 't, met verdachten schijn van kwart-meneerig-
heid,die gedacht had, dat Frits zoo'n fatsoen
lijke vent hem den rug zou toe wenden.
Maar 't viel waarachtig meeMet hun beiden sloe
gen zij den weg naar stad in. En vóór Frits recht wist
wat er eigenlijk gebeurde, zat hjj in een kroeg tegen
over zy'n „kennis", die gehoord had het rinkelen van
geld in Yelders' zak, in wiens valsche, glurende oogen
nu de hebzucht leefde van kerel, die heeft begrepen.
Die heeft doorgrond de situatie. Hebzucht en blijd
schap, dat diezelfde Yelders dan toch maar weer terug
kwam by' de „jongens van de vlakte". iets, wat de
„kennis" trouwens altijd voorspeld had. En terwijl
de „rondjes", door half versuften Frits aangeboden, zich
vermenigvuldigden, zat arme juffrouw Antje zich onge
rust te maken bij de hard en leerachtig wordende lap
jes, waarvan zy' zich zooveel had voorgesteld.
Maar de klok in het kamertje tikte voort, en niemand
kwam. Totdat 's avonds laat, met gedruisch en
gejoel van eene groote menigte, een kar werd gereden
't straatje in, waar Velders woonde, een kar met
een dronken kerel erop, dien vrienden met groote
behendigheid uit de handen der politie hadden weten
te houden.
Niet veel langer dan een halfjaar na dit alles heb ik
gehoord het pleidooi, dat een jonge en eloquente advocaat
hield ten gunste van den man, die wegens diefstal
terecht stond. De advocaat verhaalde den rechter het
leven van dezen beklaagde, Velders geheeten
Hy schetste de kracht, die hy behoefd had om zich
op te richten na den val. En hoe hy zes jaren lang
voortreffelijk had gewerkt. 't Getuigschrift van den
patroon werd overgelegd.
Zes jaren, totdat bekend werd zyn „verleden". En
hy werd ontslagen. Vernietigd was al zyn werk,
zyn wilskracht, z'n eerlyk-willen-blyven. De advocaat
knoopte er eene bespiegeling aan vast over het treurig
verschijnsel, dat men aldus ex-zondaren dwingt om
recidivisten te worden. De bespiegeling liet zag ik
den beschuldigde koud. Maar toen gezinspeeld werd
•op dien ongeluksdag van z'n ontslag, op het verdriet
en den schrik van zyn arme vrouw. toen sidderde
en schreide de man in de houten bank. Toen
gevoelde ik, aan de smart die op zyn gelaat was te
lezen, hoe hechte kern van zedelijk goed-zyn gedood
was nu, voor altijd vermoedelijkin dezen arme
MAïTRE CORBEAU.
De heer L. Leydesdorff, leeraar aan 't Alkmaarsche
Gymnasium, had het als tolk op de zitting wit druk
om alles behoorlijk vorstaanbaar aan allen over te
brengen.
Zijne medewerking was noodzakelijk, omdat Richter
het laat voorkomen, alsof hy slechts Duitsch en geen
Nederlandsch verstaat. Sinjeur had heel wat tegen te
foeteren, toen de Praeses hem er op liet wijzen, dat een
vingerafdruk, vroeger van hem genomen, treffend geleek
op een, thans andermaal genomen vingerafdruk van de
zen beklaagde. Ook andere gegevens, door Z.E.A. aan
gevoerd, konden Herr Walther niet van zyn standpunt
doen afstappen. Hy protesteerde maar in zyn Koeter-
waalsch. Zyn verdediger, Mr. A. Prins, bracht namens
hem het verzoek over aan de rechtbank, om de zaak
heden te schorsen en op te roepen eenige getuigen
uit Antwerpen, dezelfde hoeren, die dezen beklaagde,
zooals hy voorgeeft, destijds lieten gevangennemen en
wel op het tijdstip, dat Richter te Utrecht zyn cel
ontvluchtte.
De heer Officier wilde wel meewerken om die getui
gen hier te krijgen, maar vond het wel bezwaarlijk dat
beklaagde hunne namen niet kende. Z.E.G. heeft trou
wens al naar het Antwerpsche Parket geschreven,
maar men heeft daar stellig veel drukte aan 't parket,
althans antwoord is daarop nog niet gekomen.
Mr. Cnopius zou alsnog gaarne zien, dat beklaagde
althans zooveel mogelijk zyn best doet om te helpen, de
namen van die Belgische getuigen te weten te komen,
terwy'1 Z.E.G. de zaak dan vooral niet langer dan 14
dagen zou willen aanhouden.
De rechtbank bepaalde vervolgens, dat de zaak zal
worden geschorst om heden over 14 dagen andermaal
„te dienen".
Het Winkeler schaap.
Daarna kregen we eer. klantje uit Winkel, in verband
met den diefstal van een schaap uit de weide, welk
beest aan J. Byl, veehouder in genoemd dorp, toebe
hoorde en voor welk gevalletje zooals men in die om
geving zich zeer zeker wel zal herinneren, Aris Knecht
heeft terechtgestaan en wel op Dinsdag 6 Augustus j.1.,
alzoo juist den laatsten dag van Winkeler kermis.
Jurriaan Leien, zoo is de officieele naam van den
beklaagde, wordt beschuldigd Biji's schaap te hebben
gestolen en zeker niet zonder reden, want hy bekende
alleen den diefstal pleegde. Jurriaan is dan ook gedag
vaard, ter zake dat hy „in vereeniging met Aris Knecht,
althans alleen het schaap heeft gestolen"
Eisch tegen Leien, met toepassing der artt. 310 en 311
W. v. S. 5 maanden gevangenisstraf.
Als Leien's verdediger trad op Mr. Verdam die op de
door hem aangevoerde gronden tegemoet zag dat de
rechtbank termenJ zou vinden om een lichtere straf aan
zyn cliënt op te leggen.
We kunnen hier nog aan toevoegen, dat Aris Knecht,
die Woensdag voor het Hof te Amsterdam voor dezen
schapendiefstal moest terecht staan, aldaar is vrijge
sproken.
'I'j kwam bij zulke rare menschen.
Volgt een verzetzaakje uit Hoorn. Beklaagde A. J.
Doffer, slagersknecht aldaar, die den deursergeant van 't
Leger desHeils, Walkenbach, tot 2 malen toe hoeft afgo-
ranseld, reeds in Maart j.1., redenen waarom hy tot f8
boete of 8 dagen hechtenis werd veroordeeldEn nu
verzetomdat hy by 't ondergaan van deze hechte
nis, by zulke rare menschen kwam te zitten. Tegen 't
vonnis geen bezwaarmaar wel tegen het gezelschap 1
Een nieuwe verzet-methode!
De O. v. J. vond dit echter een miserabele wyze van
verzet-aanteekenen en dacht aan raadgevingen van an
dere lui. Daar zulke grappen, als ze opgingen, echter last
kunnen veroorzaken en er ook andere termen zyn om
met Doffer weinig op te hebben, requireerde Z.E.G. be
krachtiging van het vonnis, doch wijziging in de uit
spraak zóódanig, dat f 10 boete of 12 dagen hechtenis
Doffer's vooruitzicht wordt!
Hard gaat ie!
Hij had een groofen mond.
Dirk Rol, een 25-jarig melkrijder van Midwoud, wou
den rijksveldwachter M. Eelman, sinds eenigen työ
aldaar gestationneerd, lang niet tot pleizier van de
veelbelovende Midwouder jongelingschap, den 26sten
Augustus j.1. eens terdege lastig zyn en weerde zich
dan ook heel dapper met zyn mondje, zóó erg, dat de
O. v. J. 14 dagen gevangenisstraf tegen hem eischte
wegens beleediging eens dienstdoendon ambtenaars.
Twee vliegen in één klap.
Jacobus Veel uit Alkmaar absent. Overigens een
dergelyk product als Rol, want hy beleedigde in de
aloude Victoriestad 2 politie agenten dermate, dat tegen
ftn V--*-- i i - - -
en
zulks heden. Echter beweert hy, het niet alleen te - --- --
hebben gedaan, maar wijst Aris Knecht, by wien hy af hem fl° boete of 10 dagen brommen werd geöischt
en toe werkzaam was, als mededader aan. Dien bewus- Een ruil kapot,
ten nacht van den 22sten op den 23sten Mei toch vroeg Hendrik Martin was er ook niet. Hy woont mede in
Arfs, of Jut meewou. Ze gingen, voorzien van een pols- Alkmaar, waar hy den 29sten Augustus een ruit van
stok, door Aris gedragen, naar de wei, waar nog be- de gemeenteschool stuksloeg „zonder daartoe gerechtigd
:>eld aan een stuk touw. dat od aan- te ziin". wat hem wegens vernieling een eisch op den
Ia tof f8 boete of 8 dagen hechtenis.
Zitting van Dinsdag 8 October 1907.
Richter of Walthers
We kregen vandaag al ver voor tienen een ouwen be
kende te zien, die eigenlijk geen ouwe bekende wilde
wezen, namelyk de in- en tevens uit-breker Richter, die
zich in den laatsten tyd Walthers noemde, en in het
laatst der vorige maand te Alkmaar in preventieve
hechtenis werd gesteld.
Sinjeur Heinrich Julius Wilhelm Carl Richter, alias
Rudolf Cornelis Walthers, stond naar aanleiding van artt,
269—272 van het Wetboek van Strafvordering terecht.
De betreffende bepalingen luiden„Wanneer een ver
oordeelde ontvlucht is en iemand mocht gevat zyn, die
voor den ontvluchte is gehouden, doch omtrent de een
zelvigheid van wiens persoon twy'fel of onzekerheid is
ontstaan, of die ontkent dat hy degene is voor wien
men hem houdt, zal het gerechtshof, of de rechtbank
door welke de veroordeeling was uitgesproken, op requi
sitoir van het Openbaar Ministerie bevelen, dat op eene
te bepalen terechtzitting zal worden overgegaan tot het
onderzoek van de eenzelvigheid van dien persoon.
„Het openbaar Ministerie zal, te dien einde, op de terecht
zitting zjjne getuigen doen dagvaarden, om op die terecht
zitting tegenwoordig te zyn; de getuigen en de achter
haalde zullen vervolgens worden gehoord en het hof of
de rechtbank zal uitspraak doen overeenkomstig de voor
schriften van den vierden titel.
„Indien het vonnis door een Arrondissements Recht
bank is uitgesproken, is hetzelve voor hooger beroep
vatbaar."
Nu had sinjeur Richter van de 2y2 jaar gevangenis
straf, die de getabbaarde heeren hem hadden toegedacht,
nog maar een klein gedeelte genoten, toen hy te Utrecht
uit de gevangenis wist te ontsnappen. Deswege wederom
opgepikt zynde, liet hy zich heel deftig Walthers noe
men en gaf vandaag voor, zyne identiteit te kunnen
bewyzen, doordat op hetzelfde tydstip dat Richters uit
brak, hy (Walthers) in Antwerpen vertoefde en daar op
last van eenige heeren werd in hechtenis genomen.
De getuigenbrigadier v. Broekhuizen, inspecteur van
politie De Wilde, alsmede de cipier Gosker, herkenden
ons baasje heel goed; ook de subst. Officier van Justitie
Mr. A. A. Cnopius releveerde, te Haarlem zelf onder
eede verklaard te hebben, dezen persoon als Richter te
herkennen.
aan, doch toen zij ontdekte, dat een groepje van Gan-
tine's vrienden haar gadesloeg, werd ze ernstig en af
gemeten; overigens zeiten alle vrouwen een ernstig,
Bijna droevig gezicht, als zij over het kerkplein liepen.
Eensklaps voelde Annesa, hoe een mannenarm zich
om haar middel legde; zij zag den kleinen oom Castigu,
den herder, naast zich, netjes en in een nieuw pak ge
sloken en blijde als een kind.
„Wat!" hij hield Annesa nog altijd omarmd, maar
wendde zich tot Paulu: „Wat! U wilt hesengaan, zonder
den prior van het feest een bezoek te brengen? Neen,
neen, zoo moogt u den heiligen Basilio en de prioren
niet beleedigen. Ik behoor ook tot hen, en ik wil
mijn bezoek hebben. Kom! Rosa, mijn roosje, zal oom
Gaktigu u op den arm dragen? Óf op zijn rug evenals
een lammetje?"
„Ik moet naar huis," bracht Annesa in het midden.
„Donna Rachcle wacht op mij."
„Jij zult met ons meegaan, blondkopje. Als je wilt,
neem ik je ook op miin rug. Laat ons gaan. Gantine
is van morgen vroeg al bij mij geweest. Hij heeft het
paard in de weide gebracht. Is hij nog niet terug?"
„Neen, hij wordt steeds trager, die knaap" zeide
Paulu. „Hij maakt het zich wel gemakkelijk.
„Stil," fluisterde oom Castigu, op Annesa wijzende.
Maar die scheen niet veel op Paulu's woorden te
letten. Zij had Rosa weder bij de hand genomen |en
liej) den beiden mannen vooruit naar de kerk.
„Eerstdaags zal ik Gantine aan het werk zetten in
het bosch van Lula," ging de weduwnaar voort. „Ze
hebben me aangeboden hem daar tot aan den zaaitijd
aan het werk te zullen houden. Dan kan hij tenminste
eens Iets verdienen."
„Ja, hij is een vroolijke jongen," merkte oom Castigu
op. „Maar wij zijn allen vroolijk geweest, toen wij
jong waren."
Allen, ja," herhaalde Paulu.
Ook u ja, ja, mijn Don Pauleddu! Gij waart wel
zeer vroolijk. Waarom nu niet meer?"
De vogels zijn weggevlogen! zeide Paulu, terwijl
hij naar de lucht keek en met de hand een teeken
hoefte werd gevoeld aan een stuk touw, dat op aan
duiding van Aris door zyn factotum werd gehaald en
toen werd het schaap meegepakt en brachten de handige
lui het by Aris in de wei. Leien ontkent, den volgenden
morgen by Aris Knecht te zyn geweest, maar de hospita
van Aris, Maartje Jongejan genaamd, wettige wederhelft
van Koenraad Groes, zei dien dag al héél vroeg: „Kyk,
deer hei je Jutje (da's de bynaam van beklaagde),
en een poosje daarna riep ze geërgerd„Nou is Jutje
d'r alwéér, straks was Jutje hier óók al je zou
zegge, wat moet dat Jutjo hier almaar?"
Hierover waren Maartje en Jutje het echter roerend
eens, dat laatstgenoemde 's avonds wél by Aris is ge
weest, dat er toen ook geld op tafel was, maar afreke
ning niet plaats had gevonden. Aris is toen wel te
verstaan van de Schager markt thuisgekomen, waar hy
twee schapen had verkocht één daarvan was dat
van Byl elk voor f27.50.
De benoodigde getuigen, die er, toen Aris terecht
stond waren, zagen we ook nu weer optreden om te
vertellen dat het gestolen schaap met een schaapje van
Aris zelf op Klaver's vrachtwagen is geladen en dat de
dieren te Schagen zyn verkocht en van de eene hand
in de andere overgingen, totdat ByT's „overhouwer" heel
in den Beemster terecht kwam by een boer, Kok genaamd,
waar later de herkenning plaats vond.
Dit lesje was vrywel hetzelfde als de vorige maal...
alleende Purmerender marktstemming, door den
Officier de vorige maal lang niet met vreugde opge
merkt, ontbrak nu.
Aris' hospita verklaarde nog op de desbetreffende
vraag van beklaagde's verdediger, dat er wel een kloet,
vaar- of springstok by haar was in beslag genomen,
maar dat ze aan den rijksveldwachter C. van der Hulst
een verkeerde kloet had afgegeven, n.1. die van Jan
Knecht, den overleden gemeente-secretaris en jongsten
broeder van Aris. En die moest het niet geweest zyn,1
zy moest die andere hebben afgegeven.
Enfin, later is die zaak toch in 't reine gekomen en
de andere kloet voor de abuisievelyk afgegevene in
plaats gesteld.
't Was voor Jurriaan nog al een goeie negotie geweest,
want Aris heeft hem f 12.50 van de opbrengst van
't schaapje gegeven en vriend Leien stak dit als zyn
eerlijk deel op zak en maakte goeden sier door zich
naar Medemblik te begeven, waar hy een paar dagen
vertoefde en zyn zuur verdiende penningen geld is
zoo rondgauw onder de menschen had gebracht.
De President maakte er beklaagde opmerkzaam op,
dat hy, toen hy eens bij Gerrit Klaver te Winkel in
't bierhuis was, gezegd heeft, dat Aris onschuldig zit. I
„Nou, da's dan zeker onder een borreltje gebeurd"
meende Leien, „maar we hebben het schaap samen gesto
len." Aris zagen we vandaag den geheelen dag niet
ze hadden hem zeker als getuige niet noodig 1
De O. v. J. kreeg vervolgens het woord. Z.E.G.
herinnerde er nog eens aan, in welk een toestand Aris ver-
keerde, toen hy in Augustus voor schapendiefstal
terechtstond, maar later heeft hy toch zyn mond open
gedaan en gezegd, dat Leien de schuldige was en hijzelf
onschuldig is aan den diefstal. „Ziet u, als ik een schaap 1
stelen wil ik doe het niet maar dan zou ik 't
alleen doen, dan zal een ander me niet verraden en
heb ik de opbrengst ook alleenzoo praatte Knecht
tegen Mr. Cnopius, wien hy uitlegde dat het heel goed
kan om alleen een schaap uit de weide te stelen.
Voorts vond Mr. Cnopius Aris een zeer slimmen snuiter
die niet gemakkelijk is te vangen. Alleen ten opzichte
van het touw, by den diefstal opgenoemd, heeft Aris
zicheenigszins verdacht uitgelaten,naar spreker's meening.
Maar Z.E.G gelooft wel aan de mogelijkheid, dat Leien
te zyn"
hals haalde tot
Wat hardhandséh.
De volgende beklaagde was alweer een Alkmaarder,
Dupoint genaamd, die zich onlangs aan mishandeling
schuldig maakte ter zyner woonstede.
Wat een mensch half dronken doet, moet ie nuchteren
wel eens ontgelden, zoo ook in dit geval. Nu werd hij
alvast beloond met een eisch tot f 14 boete of 14 dagen
hechtenis.
Twee buurvrouwen.
Jacoba Johanna Catharina van Opynen uit Den Hel
der had den 27sten Augustus j.1. eens een echt Hel-
dersch standje met haar buurvrouw Rozina Constantina
Dissen, ega van J. J. Stoop.
Saartje Schuier was er getuige van. Het lust ons niet
de vuile dialoog weer te geven, maar 't was zoo mooi,
dat de O. v. J. tegen Jacoba wegens beleediging f7 boete
of 7 dagen hechtenis eischte.
Twee Amsterdainsche slagers.
Mozes Abraham Cohen, een Amsterdamsch slager en
koopman, had zyn stadgenoot en tevens vakgenoot B.
Zwart den 22steh Augustus op de markt te Schagen
zoo bar beleedigd, dat de rechtbank er ook al weer aan
te pas kwam.
De getuige K. Leeuwenkamp van Koedyk, ook koop
man, leek wel eenigszins op Mozes' hand en bracht al
thans weinig licht in de zaak, wat tengevolge had dat
het zaakje over 8 dagen opnieuw voorkomt om getuige
A. Kooy alsdan nog te hooren.
Twee hondenzaakjes uit Enkhuizen tot slot.
Uitspraken over 8 dagen.
Tachtig-duizend liter water
('t Is voorwaar geen kleinigheid)
Wordt dan in den regentyd
Opgegaard en dient daar later
Naar het doel van „'t Witte Kruis"
Voor het heil van ieder huis.
Ook by ons-is 't voorgekomen
Door den grooten waternood,
Dat het water uit de sloot
Voor het boenen werd genomen
En dat daarin (wie 't ook laakt)
't Eet-gery werd schoongemaakt.
Dokter kwam juist by ons binnen
Toen Griet daarmee bazig was,
En hy zeide: „Dat is kras.
„Moet een Raadslid hier beginnen
„Met zulk water voor dat werk?
„Ik noem zoo iets nog al sterk.
Grietje zei, ietwat verlegen
(Dokter draafde| driftig door):
„Ja Mynheerde baas is voor,
„Zeg dat alles daar maar tegen,
En hy ging met snellen tred
Naar den baas zyn kabinet.
„Vontwat maak je daar een flater
Aldus Dokter; „Griet maakt schoon
,,'t Eet-gery en erwt en boon
„In 't besmette polderwater,
„Grietje boent, man, wat een kruis!
„Straks de t.yphus in je huis.
„Jy, baas! weet wel, dat er heden
„Ziekte is in dit gewest
„En dat ieder doet zyn bost,
„Om de ongerechtigheden
„Te vervoeren naar de sloot
„Al maakt dit een ander dood.
„Gy weet, dat te Zuidscharwoude
„Typhus heorscht, al lang en fel.
„Ieder burger weet daar wel
„Dat hy 't water rein moet houden,
„En in spyt van rede en wet
„Zijn de slooten toch besmet.
„Ieder weet daar, dat men 't eten,
„En het eetgery tegaar
„Niet maar schoonmaakt, kant en klaar.
„Op de stoep; doch al dat weten
„Baat niet; 't volk tart ziekte en dood,
Spoelt en wascht maar op do sloot.
„Wil jy," zei de dokter nader,
„Als die Langedykers zyn?
„Waarde Heerdat staat niet fyn
„Aan zoo'n man, een vroede vader,
Zorg maar vriend, dat 't niet zoo gaat
„En roep Grietje van de straat.
„En de baas zei„'k sta verslagen
„Van je woordtoch voel ik 't nut
„Van je les; ik sla een put.
„En zorg in de eerste dagen
„Dat er ander water zy
„Voor 't geboen van 't eetgery".
JAAP.
die als boerenknecht in Hollands Noorderkwartier is
gaan dienen, aan zyn broer Klaas, die in
de Zaanstreek gebleven is.
XXXV.
Sinds myn laatste werd geschreven,
Trok Natuur haar herfstkleed aan;
't Is my aan het hart gegaan,
'k Min het ryke zomerleven,
Bloemen, groen en vöoglenlied
Vroolykheid op elk gebied.
Maar, toch was de milde regen
Van de laatste dag of wat
Hier voor mensch en dier een schat.
't Dorstig aardryk dronk dien zegen
En Westfriesland's zware klei
Toonde dra een groene wei.
Alle regen waterbak ken
Waren leeg in deze streek,
Ze zyn vol, in slechts een week.
Nu zal in de beenen zakken,
Vrees ik, menig edel plan
Dat ons water brengen kan.
Als „Het Witte Kruis" van Schagen
Vasthoudt aan 't besproken doel,
Zal men daar, naar myn gevoel
Met vertrouwen droge dagen
Kunnen beiden; 't werk is schoon,
„Volksgezondheid" is het loon.
Spoorweg van Kgniond aan Zee over Alkmaar
naar Bergen.
Do „St.-Ct." no. 237 bevat den tekst der nadere over
eenkomst betreffende den spoorweg van Egmond aan
Zee over Alkmaar naar Bergen. In art. 1 wordt aan de
Stoomtramwegmaatschappy Egmond—Alkmaar—Bergen
concessie verleend voor het exploiteeren of doen exploi-
teeren van dien spoorweg met een snelheid van ten
hoogste 35 K.M. per uur in plaats van 20 K.M.
Gas op Terschelling.
Op het eiland Terschelling wil men een gasfabriek
stichten tusschen West-Terschelling en Midsland, om
beide dorpen van gas te voorzien. (N. Ct.")
Kaïnerverkiezing Schiedam.
By de Woensdag gehouden stemming voor de Tweede
Kamer in het district Schiedam werden uitgebracht
6137 geldige stemmen. De volstrekte meerderheid was
dus 3069.
Jhr. mr. D. J. de Geer (chr.-hist.) kreeg 2914, de heer
H. J. Versteeg (lib.) 1820, dr. J. van Leeuwen (soc.-dem.)
844, de heer A. W. F. Idenburg (antir.) 421 en de heer
A. P. Staalman (chr.-dem.) 138.
Herstemming dus tusschen de heeren jhr. mr. D. J.
de Geer en H. J. Versteeg.
By de algemeene verkiezingen op 16 Juni 1905 wer
den 6512 geldige stemmen uitgebracht. Toen werd by
eerste stemming gekozen mr. O. J. H. Graaf Van Lim
burg Stirum (chr.-hist.) met 3953 stemmen. De heer
M. C. M. de Groot (vryz.-dem.) kreeg 1642, dr. J. van
Leeuwen (soc.-dem.) 917 stemmen.
Burgerbrug.
Door het hoofdbest. der My. „T. N. v. 't Algem." is
voor de bibliotheek dezer afd. voor het jaar 1908 toege
staan een subsidie van f50.
Kolhorn.
Voor het herhalingsonderwys hebben zich 18 leerlingen
aangemeld.
Mond- en Klauwzeer.
Men meldt uit Sliedrecht:
Tot heden zijn te Sliedrecht niet minder dan 150
koppels vee door mond- en klauwzeer aangetast en nog
steeds breidt de ziekte zich uit. Ook in den Biesboscn
neemt de ziekte toe. In één polder waren heden 80
runderen, behoorende aan verschillende eigenaren, aan
getast.
van afscheid maakte.
„Weggevlogen, weggevlogen."
„Voor den duivel! Er zal toch nog wel iets van over
gebleven zijn?" zeide de herder en lachte op zijn
eigenaardige, eenvoudige maar toch ook wel wat spot
achtige manier. „Ziezoo, nu hier nog door en dan gaan
we de groote keuken binnen."
Zij kwamen nu in de groote keuken, waar de leiders
van het feest een homerisch gastmaal aanrichtten.
„Heidaar, Miale Corbu, daar zijn we!" riep oom Ca
stigu, die trotsch aan Paulu's zeide voortstapte.
De hoofd-prior, dat wil zeggen, de president der feest
commissie, scheen uit een dikke rookwolk naar voren te
treden, welke als een gordijn het achterdeel der keu
ken in nevel hulde. Hij was een man waardig om door
wolken omgeven te zijn, als een boschgod, een soort
reus, met een vuurrood kamizool en een broek aan,
waarvan de pijpen z.00 wijd waren als de onderrok eener
vrouw en die op de zwart wollen kousen neervielen.
Onder de lange muts, die op het hoofd omgeslagen
was (de Sardiniërs dragen een lange franje-muts, die
over het eene oor afvalt en aan dephrygische muts doet
denken) en tusschen de zwarte, aan weerszijden afhan
gende, met vet ingewreven haren zag men, als uit aarde
gekneed, het aard-vale gezicht, den adelaarsneus, de
vooruitstekende kin en aen rosachtigen krulbaard.
De prior lachte allerminzaamst, toen hij zag, dat
Paulu Decherchi deze bijeenkomst van arme, eenvoudige
herders met zijn bezoek vereerde; hij geleidde den
jongen man door de keuken en door de kamers en
maakte hem, alsof het een vreemdeling gold, op alles op
merkzaam.
„Is het van dit jaar een goed feest?" vroeg Paulu,
rondziende.
„Het is niet kwaad. Wij zijn met vijftig prioren en
verder hebben nog ruim honderd herders lot dit feest
bijgedragen. Ieder hoeft een schaap en oen maat tarwe
gebracht."
Op de groote vuurhaarden brandden licele eikenstam
men, en in de koperen ketels werd een heel schaap
gekookt. Eenige mannen met vuurroode gezichten en
van den rook tranende oogen zaten op den grond
en draaiden langzaam boven het kolenvuur groote, aan
houten spitten geregen hamelbouten. Een groote massa
rood hamelvleesch lag op de banken langs de wanden,
en in de groote houten vaten dumpten nog de inge
wanden; hier en daar zag men hoopen zwarte en gele
vellen der honderd en meer schapen, die geslacht waren
geworden, om (denkleinen San Basilio, den schutspatroon
van Barunei waardig te vieren.
Terwijl Paulu door Miale Corbu in een overdekte'
gang gebracht werd, waar een vrouw den menschen,
die den prior met een bezoek vereerden, koffie en
likeur aanbood, geleidde oom Castigu Rosa en Annesa
naar de kamers naast de keuken. In een dezer kamers
zouden de mannen eten, in een ander de vrouwen en
kinderen; in een derde, de konfijlkamer genoemd, la
gen de zoetigheden, in een vierde het brood
En in al deze lage en lierookte kamers bewogen
zich vreemde gebaarde mannen, die de houten bor
den en de messen voor het maal op zijn plaats zetten.
„Wat een hoop brood! Is dat voor honderd jaar?"
vroeg Rosa met haarpiepend stemmetje, terwijl zij
voor de groote manden bleven staan, die gevuld waren
met prachtig blanke koeken van brooddeeg.
„God gave dat, mijn Roosje," zeide oom Castigu,
die oplettend luisterde naar elk woord van het kind.
„Wie eet al dat brood op? De weerwolf?" vroeg
Rosa en boog het groote hoofd over een mand.
Oom Castigu lachte; daarna legde hij aan het kind
uit, dat een goed deel van het brood bij den gemeen-
schappelijken maaltijd werd verbruikt en dat het overige
verdeeld werd onder de bedelaars en de vrienden, die
don prior bezochten.
„Als u over twee uren terugkomt, mijn Roosje-lief,
dan zult u zien, 'hoe deze mannen kunnen eten. Zie, daar
is er een, die kan mot den weerwolf om het meeste
eten."
Een dikke, vierkante man met een golvenden rooden
baard, trad op dit oogenblik de kamer binnen. Hij hield
in do eene hand een stuk gekookt, dampend vleesch
en in de andere een jachtmesverscheidene malen
rukte hij er met de tanden een beet af, en als hij een
peesvlies tegenkwam, dan sneed hij dat met hel mes
door, zonder het vleesch van den mond te nemen.
„Ja, ik weet nog wel," zeide Annesa; „in het vorige
jaar, toen ik 'hier doorging, at gij allen als wolven,
leder hield op zijn koeien een bord vol vleesch, en
terwijl ge reeds een stuk in den mond hadt, keckt ge
al weer naar het volgende stuk."
„Op het feest moet men eten," zeide oom Castigu,
zonder zich beleedigd te gevoelen. „Laat ons eten en
geef anderen te eten. Zoo is het."
Een ander herder, jong en knap, den rooden met
blauwe banden versierden borstrok geopend, kwam na
derbij; in de eene hand een der beroemde borden,
overvol van vleesch. Deze borden zijn vierkant, heb
ben den vorm van een theeblad, met een handvat en een
kuiltje voor het zout.
„Schoone juffer," zeide de jonge man galant, terwijl
hij aan Annesa het bord overreikte, „dat is voor u."
„Santu Basile meul" (Heilige Basilio) riep het meisje
uit, de handen opheffende en ontzet achteruitdeinzen
de. „Al dit voedsel? Wat moet ik er mede beginnen?"
„Eten I" zeide de andere ernstig.
Zij bemerkte, dat de gulle herder beleedigd zou zijn,
wanneer zij het weigerde aan te nemen, en zeide hof
felijk
„Goed dan, wikkel alles voor me in een vel papier
ik zal 'hiet mede naar huis nemen."
„Voor wien? Voor uwen Gantine?"
„Uwen Gantine? Daar is hij al!" riep oom Castigu.
Inderdaad trad op dit oogenblik de jonge knecht
binnen. Netjes en feestelijk gekleed, in den rooden met
blauw afgezetten borstrok, het gelaat geschoren en de
gladgestreken haren over de ooren, als een kuif van
zwart linnen neervallende, zoo zag Gantine er nog
knapjicr uit dan gewoonlijk, en Annesa sloeg hem
met bijna moederlijke genegenheid gade.
(Wordt vervolgd.)