Schetsen li! de Beetal. kjTMTTK Zondag 3 Nov. 1907. 51e Jaargang. No. 4305. TWEEDE BLAD. VII. FEUILLETON, Sardinische Dorps-roman GRAZIA DELEDDA. I)e redder Ze hadden gewacht totdat het veertienjarige, wijs neuzige doorntje, dat elk woord van een gesprek altyd zat af te luisteren en er daarna met tante Jet of met oom Willem die toch al vitterig en bemoeierig ge noeg waren over sprak, naar d'r bed was. Toen zaten zij tegenover elkaar in de stille, ongezel lige huiskamer. Zy had de lamp wat neergedraaid, van wege de zuinigheid. Hy deod driemaal zoolang als vroe ger over zyn pijp tabak en bewaarde de helft van een fleschje-lager tot den volgenden avond. Dat was nu zoo al ongeveer een jaar lang. Sinds, schuins over hun winkel, een concurrent was komen wonen, die de mensehon met z.g. cadeautjes verblijdde, wekker klokjes, serviesjes, albums, portretlijstjes e. d. bij elk half pond boter of elke acht eieren, ging 't niet meer bij do Driossen's. Er waren nog een paar trouwe klan ten, die bleven bestellen, maar de „loop" was eruit. Twee jaar tovoren had Driessen verbouwd, vlak tegen 't advie3 van oom Willem, straks genoemd, in. Oom was conservatief van aard; hield niet van blinken de spiegelruiten met gouden krulletters; had direct voorspeld: dat loopt mis, let op mijn woorden. Tante Jet, z'n vrouw, had hem gelijk gegeven. Maar Truus Driessen lachte om de bekrompenheid; had altijd „zooiets fijns over zich", zooals tante Jet 't uitdrukte. Was bijzonder in d'r nopjes als een reiziger, die z'n menschjes doorzag, haar „mevrouw" noemde. Dan wist zy dat handig op 't a-propos te brengen. „Zie-je", zei Truus, vooral wanneer tante 't kon hooren, „die reiziger van Dingmans en Co., dat is een keurige man. En bij de pinken, hoorDie weet wat zaken doen beduidt. Niet langer geleden dan gisteren zei hij nog tegen meMevrouw, zei-ie, U hadt een man moeten zijn, U zoudt elke affaire ter wereld vooruit hebben gebracht! Tante Jet zat dan te luisteren met glinsterende oogjes, saamgenepen lippen, knikkend van och-wel, met alle kracht verduwend haar nijdig heid over Truus' gepraat. Maar 't liep na de verbouwerij, die Driessen een aardig duitje had gekost, zoo hard achteruit als een paard loopen kan. En op zekeren dag, toen ze by den hoffelyken commis-voyageur van Dingmans en Co. weer besteld hadden, stond de man met z'n hoed tusschen de vingers te draaien. Verlegen met de kwestie. Truus kreeg een vermoeden van 't ontzettende en werd zoo wit als krijt van den schrik. Driessen zelf snapte nog niet. Er waren geen klanten in den winkel. Ze stonden tusschen winkel en kantoortje in. De reiziger tuurde strak op den rand van z'n keurig strooien zomerhoedje. En streelend het fyne blauwe lint, zei hy eensklaps, eerst nog eens omziend of niemand hen beluisteren kon: „Tja, 't is een lamme boodschap, meneer Driessen, dio 'k heb. Maar u kent den patroon. Hy kan soms rare idééën hebben. Enfin en moed verzame lend, den armen winkelier aankijkend, zei hy de bood schap „Met driemaands-papier neemt meneer liever verder geen genoegen. Onder rembours.Natuurlijk met korting voor contant. Dat spreekt vanzelf. Een oude klant van de firma. Och, 't komt toch op hetzelfde neer. Maar er komt, ook by de grootste firma's, soms zooveel kijken. Ik kan 't heusch niet helpen. Dus toch de bestelling laten doorgaan? Of krijgen we nog bericht Zy wisten wel beter, de Driessen's. Ze snapten nu heel goed, dat de hoffelijke reiziger den patroon geadvi seerd had: by Driessen niet. erg pluis. Voorzichtig zyn. Daar broeit wat. En commis-voyageur be greep wel, dat de bestelling niet door zou gaan. Hy voelde 't pijnlijke van den toestand en haastte zich weg. Toen bleven zy met hun beidjes in den leegen winkel achter. Hun geschokt crediet stond nu scherp, helder voor hen. Driessen deed alsof hy in z'n kasboek werkte, maar de hand, die de pen vasthield, trilde als een espenblad. En de vrouw was naar de huiskamer geslopen, zat daar, by de tafel, 't hoofd op een arm, en warme tranen vloeiden op het verschoten kleed. Nu voelde zij 't eerst recht, hoe de ondergang naderde. Langzaam, maar gewis. En dien avond dan, een maand of drie na dit ge beurde was wijsneuzige, babbelzieke Jansje eindelyk I naar d'r bed gegaan. Zy keken elkaar aan in het druiligo sombere licht van de haast-stervende lamp en zy lazen in elkanders oogenden angst, de vrees, de wanhoop. 'Voor den man lag een opengeslagen kasboek. De wissel j van Hermans, in Rotterdam. De wissel van bij de vierhonderd gulden. Alle andere gedachten werden teruggedrongen in hun hersens door dat dreigende, benauwende spooksel.Ook zondor dat ze een woord spraken, begrepen zy wat ze tot elkaar hadden wiilen zeggen. Nutteiooze woorden van jammer, om iets te ontspannen van wat :n hun gemoed wrong en martelde van stijgende onrust. Ze hadden nog gehoopt, dat oom Willem die „au-fond" toch goedhartig was zou helpen als de nood aan den man kwam. 't Was een zware stap geweest om hem, wiens raad men in den \vind hai geslagen, nu te voet te vallen. Driessen had het gedaan. E i gebaat had het hem heelemaal niet. Eerst was er groote listigheid toe noodig geweest om oom apart te spreken te krygen, buiten tante Jet om. Toen dat lukte, dachten zy al, mot een optim:smo van haast verloren menschjes dat hot pleit driekwan gewonnen was. Oom was onvermurwbaar. Werd kersrood van nydighoid dat neef Kees zoo iets durfde vragen. Hem. „Vraag 't aan van Woerd, dio by de achthonderd pop an je verdiend heoft, bij je prach tige verbouwery. Smeer nou het goud van die lettors op spiegolruit. Had myn wijzen raad gevolgd, dan zat je nou niet in den pekel. Naar jawel, dat mot de deftigheid uithangen, dat mot zich mevrouw laten noemen. Dit laatste met vinnig hatelyken blik op Truus, met triumfeerend geglans in do oogen van man, die heelemaal onder den invloed van spitsig vrouwtje staat, al sinds jaren. „Maar as je denkt, dat ik m'n centen weggooi om zulke gekken weer uit den brand te helpen, as ze er zich zelf ingebracht hebben Neen sinjeur, je weet 't hé, wie z'n billen brandt, mot maar op de blaren zitten. Oomgrinniute over z'n kiescho aardigheid, z'n fijn gekuischte beeldspraak. De zware, vettige man pakte z'n hoed boet en plantte dien op het breede, grove boofd. Misschien was in hem een stemmetje, dat hem z'n hardvochtigheid verweet. Hy had veel gehouden van z'n broer, wiens zoon arm winkeliertje was. Ze wisten het trouwens wel, oom zat heelemaal onder de plak, zyn giftigheid was misschien het gevolg van den stryd, dien hy toch in z'n binnenste te voeren had. Hoe 't zij, geen cent, geen duit, schoof ie af. Hy sloeg de deur van de kamer hard, driftig achter zich toe, en zy hoorden z'n zware, krakende passen door den winkel gaan, wegstervend de straat op. Harder begon, van dat moment af, do folterende angst in hen te schroeven. „Driehonderd vier en tachtig gulden zestig cents" mompelde Driessen, dien avond in de druilig, som bere huiskamer, en hot bedrag had-ie in de laatste acht dagen stellig wel 500 maal gemompeld. Truus hield de vermagerde, verbleekte handen voor de vermoeidp, brandende oogen 't Klopte in haar hoofd, en zy was na den langen dag, waarin zij uur na uur toch nog tegenover de enkele klantjes een prettig gezicht had moeten zetten Je kunt niet weten, als het water tot de lippen is gekomen Was ze al te koortsig, vermoeid en overspannen om te kunnen sla pen „Natuurlyk met protest", zei Driessen op heeschen angsttoon, „binnen een dag of drie vier zyn wy failliet" De vrouw klemde de tanden op eikaar.; 't Gonsde in haar ooren Zy drukte de handen saam, dat de nagels in het vel schuurden Ze had fantasie, eerzuchtige Truus, die zoo heerlyk had gevon den om met „mevrouw" te worden aangesproken. Zy 1 zag de naaste toekomst zoo scherp voor zich 't Gekyk, gegluur, geglimlach, gesmoes van de buurtjes, als de kogel door de kerk zou zyn Dande komst van den curator, 't Opschrijven van alles 't Moe ten verhuizen. Naar een of ander achterbuurtje, op een étage drie hoog, als dat nog kon. Driessen zou als stadsreizigertje iets moeten verdienen Zy met agentuurtjes 't Tobben, wurmen, wroeten van „gesjochte" menschjes Ze klemde de ijskoude handen tegen 't voorhoofd Zinde er op, met uiter ste inspanning van haar afgebeulde hersens, of er dus toch niet een nog Zy durfde niet uitspieken den naam, die haar op de lippen kwam, nu Een paar weken geleden was hy, de man, haast woest geworden toen ze 't waagde er over te reppen. Maar j ze vond: er was geen keuze. „Schouten, dat is't eenige", zei ze, uiterlijk en geforceerd-kalm, met de durvende vastheid van toon van 'n vrouw, die niet tegen stryd opziet En ook toen zy merkte, hoe de lijnen op zyn gezicht strak werden van nijdigheid, hield ze vol. „Natuurlijk", mompelde ze, toch bang voor eene uitbar sting, „wat zit d'r anders op Schouten sleept ons d'r nog wel door zeg ik je Komt tijd, komt raad En nog maar 'n haartje, 'n nippertje scheelde 't of hy toch al gejaagd en overprikkeld was uitgebarsten, maar toen toonde Truus wie ze was. Dreigend stond zy voor hem. Maar y'zig-kalm. „Nou", zei, ze „als jij zoo licht denkt over 't welzy'n van je gezin Als jij, my en je kind zoo maar in den afgrond gooit zonder alles te probeeren wat er gedaan kan wordenNou, goed dan Zy, Truus, stond midden in de kamer en hy zag haar aan met verschrikt, ar.gstig-ontdaan gelaat „W wat bedoel-je vroeg Ijy. „Dat zul-jo wel zien", zei ze, innerlijk triumfeerend, want zy wist al dat de zege haar was. En na een poosje„Als jy niet meer in staat bent om voor je gezin te zorgen, dan moeten anderen 't doen Myn tante Fientje zal me geen stuk brood en geen bed weigeren Als m'n man my laat stikken Zy zag 't angstige, 't hulpelooze in zyn zoekende opgen van armen zwakkeling. Een halfuur later was er, in do huiskamer, „warmere" stemming gekomen. Ze had wat petroleum m de lamp gegoten en de vlam scheen nu weer lustig. Ze had hem een lekker-dampend grogje gemaakt en zichzelve ook bediond. Ze praat ten, cijferden, berekenden. De glaasjes dampten. De stemming vervroolykte. En toen ze 't was in middels over halfdne geworden eindelijk naar bed gingen, zagen zy den toestand veel o, veel rooskleu riger inLag Driessen's briefje aan meneer Schou ten, die al zooveel zaakjes „beredderd" had netjes en behoorlijk geschreven, kant en klaar. Legde Truus 't in haar huishoudinandje, dat de dagmeid 't morgenochtend direct in de bus kon stoppen. Toen hebben ze den avond erop geconfereerd, urenlang, de Driessen's en zeer-gewiksten, aartshan- digen meneer Schouten, „in assurantiën en voorschotten," die zich sterk maakte dank zy z'n prachtige relatiën, mooier dan één is z'n „branche" er had Zyn donkere, sluw-glurende oogjes hadden in, een ommezien de situatie begrepen; doorgrond, dat hier geen helpen mogelijk was. Maar ook gesnapt dat Driessen nog een klein, o, heel klein restantje crediet had, hier en daar. En dat hy, Schouten, in assurantiën en voorschotten togen „uiterst billijke voorwaarden", daar 'n met-onaardig slaatje uit kon halen, aan dood eerlijke „courtage", provisie, en zoo. Ze moesten meneer Schouten alles vertellen, bloot leggen, van haver tot klaver. Met z'n grijpende handjes goochelde hy wel anderhalf uur mee allerlei pape rassen, facturen, rekeningen, brieven, referentiën, en zooal meer. Toen gaf hy Driessen advies. Misschien kon 't nog wel gaan. NLt zeker, maar enfin, hij zou probeeren. Wie bij hem, Schouten, gein baat vond, die was zeker verloren. Hij praatte lang, rad, druk. En by de minste beweging van Driessen, dat-ie bezwaar had tegen zulk doen. Bestellen maar als-je toch „op springen" staat. Je laatste crediet verbruiken. Dan in de gauwigheid verkoopen, desnoods voor 'n appel en 'n ei. Daar wist meneer Schouten wel raad op. Ik herzeg: by Driessen's eerste aarzeling wou meneer de adviseur weggaan. Zette hij, in hevige verontwaardiging, zyn hoed op. Wat Truus wist te voorkomen. De grogjes kwamen weer voor den dag. Meneer Schouten was heel matig. Deed wel een uur, over een klein, onnoozel grogje. Maar Driessen om z'n stijgenden angst, z'n weerzin in de gevaarlijke trans actiën te benevelen dronk er maar op los. Wat meneer van de prachtige relatiën met genoegen aanzag Totdat Driessen zich onderwierp; alles verder aan Truus overliet, z'n troost zoekend by de dampende grogjes, die z'n vrouw hem nu met zeldzame kwistig heid schonk, bang dat-ie toch nog zou terugkiabbelen. Maar dat deed-le niet. En met hun beiden Truus en zeer handige meneer Schouten bedisselden zy dien avond 't 'zaakje. En toen meneer Schouten over tweeën vertrok, stond 't vast als een paal boven water, dat de protest-wissel van Dingemans zou gehonoreerd worden. Daar stond meneer de adviseur voor in. Er verschijnen, zoo nu en dan, in d^ zondaarsbank der rechtbank, beklaagden, wien men 't aanziet, dadelijk en zonder eenige aarzeiing, dat ze niet verantwoordelijk kunnen worden geacht voor het misdrijf, waarvoor ze terechtstaan En zeer scherp maakte dien indruk 1 arme Driessen, ex-winkelier, beklaagd van bedrieglijke bankbreuk verkorting der rechten van zyn crediteu ren. Diep boog by, vol ongeveinsde schaamte, het ver- 1 grijsde en vermagerde hoofd. Onbeholpen waren z'n op sidderenden toon gegeven antwoorden. En ik geloof I ook wel, dat de rechter hier zeer levendig de impressie kreeg, een voor zich te hebben, die meer slachtoffer i dan schuldige is I Doch de wet houdt daar geen rekening meeHeeft heel wat werk voor en aleer ze te pakken krijgt, in het gunstigst denkbare geval, de nobele heeren Schouten, de altruïstische menschenreddersde handige en op alles raad wetende assuradeuren en „in voorschotten op billijke conditiën" Lucht- nieuwspa- CXI1I. Over Luchtscheepvaart. Aan de orde is gekomen het vraagstuk der scheep va ar t." We nemen maar weinig pieren ter hand buitenlandsche of binnenlandsehe of wij kunnen er min of meer belangrijke mededee- linge.nin vinden, betreffende den bestuurbaren luchtbal lon. „The Grapnic," „1' Illustration," „Ueber Land und Meer" en bijna de meeste der geïllustreerde weekbladen verrassen ons telkens weer mtet allerlei photografieën, genomen diep van de aarde naar omhoog, Graaf Zep pelin óf Dr. Kurt Wegeener naspeurend op zijn reis door de wolken of glijdend langs de oeverstaten van het .Meer van Konstans; of wel, genomen hoog pit do hemelen, Parijs of het Kanaal en heel de oude Aarde ons iponend, zooals zij zich misschien ook vertoont aan dezen of genen astronoom op Mars of eenig ander hemellichaam, dat, op een afstand van 'n paar milliocn zonnejaren, zich, vergelijkenderwijs gesproken, in onze naaste 'omgeving bevindt. De waarheden der feiten brengen de waarheden der ideeën in een klaarder licht: Afstanden worden denk beeldig, tijd en duur vallen weg; duizend jaren en één dag worden in dezelfde vuist gegrepen. Men is wair men vil en wanneer men wil. De Aarde, is geworden het joude huis, waar men slaapt en uitrust, vanwaar wij nog ons proviand meenemen op onze tochten door het heelal, welke tochten wij steeds zullen trachten te verlengen en uit te breiden; totdat een andere lucht varende Columbus daarboven of daar beneden 'n ander Amerika ontdekt, en wij, scheep gegaan, de kabels los hakken en noord- of zuidwaarts stevenend, ons nieuwe vaderland gaan bewonen. Jules Verne, de beminde schrij ver .onzer jongensjaren moge- opstaan uit zijn graf en zich opnieuw zetten, om dit luchtvaartkundig aenigma tot meer klaarheid te brengen. Duitsehlpnd en Frankrijk hebben het raadsel in be handeling genomen en bijna opgelost. Andere landen, door ijverzucht gedreven of ^dwongen door de om standigheden motie te arbeiden aan het groote vraag stuk onzer eeuw, volgen. De idéé heet zich gevestigd, dat de twintigste eeuw de eeuw zal zijn dor aëronautiek, der lucht scheepvaart, zooals de negentiende geworden is |di« der s toombeweging. Honderd jaren geleden droomde niemand van 'n sloompaard, locomotief genaamd, dat stond geboren te worden, en dat voort zou sleepen honderden menschen, duizenden kilogrammen, met n snelheid, vijfmaal sneller dan de snelste ruiter op ge baande wegen. En zie, de profetie van den droomer, den wetcnsehappelijken droomer, die geduldig tobt en telkens weer opnieuw beproeft, die mier onder de men schen, die zich nooit ontmoedigen laat, die telken» maar weer opnieuw aanvangt zijn last te brengen déir, waar hij dien hebben wil, waar zijn geestesoog dien zag, heeft zijn droom waarheid zien wordendc Stoom heeft g e t r i o m p h e e r d. Zij heeft de afstanden weg genomen en de volkeren tezaam gebracht „Een nieuwe loopkring is voor heel deez' aard begonnen Uit koolen ijzermijn ontsprongen haar de bronnen Van snelheid, macht en licht. Het helle koolvuurgas Vervangt de tinteling van 't maagdelijke was. Het zeegevaarte voelt zijn ingewanden leven, En roept geen drijfkracht meer van buiten, om te zweven. Ja meer! de vrije zee, waai in de stoomboot zwemt, En 's aardrijks vaste korst in ijzren band geklemd, Waarop de spoortrein gonst, wedijvi-m met elkander. Zie langs zijn tweelingslijn dien feilen Salamander I Vuur sist het uit zijn buik, die rammelt over de aard, Hij voert bevolkingen en legers in zyn staart, Metalen tenten, die met bliksemende wielen Wat standhoudt, u-aar hij schreeuwt, verplettren en vernielen. Hij rent, hij vliegt, hij rukt, verwaten en verwoed, Afgronden in 'tgezicht en bergen tegemoet, Die wijken, of, doorboord, een open heirbaan laten. De steden naadren tot elkanderVolken, Staten Doorkruisen, mengen zich. Een zelfde stoomkrachtvaart Sleept heel het menschdom voort, en effent heel onze aard, Bij 't ruischen van een zee muziek en zangaccoorden (Vijf-en-twintig jaren.) I. da Costa. Eer onze laarzen versleten zijn, onze inkt verdund is, onze pijp leeg gerookt (1), is 'n andere Da Costa opgestaan, die ons den triomf der luchtscheepvaart be zingt. 'n Da Costa? Och, dat behoeft niet eens. Het thema is aangegeven en 'n tweede-hands-dichter (kan er lallicht op doorgaan. B.v. Een nieuwe aera is voor 'l gansch heelal begonnen Uit hersenen en zon ontsprongen nieuwe bronnen Van snelheid, macht en lichten hoe 't ook vroeger was, Er kwam een einde aan 't getob met vuur en gas. Een vogel, door 't luchtledig van zijn pennen opgeheven, Zoo gaat het luchtgevaart nu door den hemel zweven. Ja meer! zet vasten koers naar 'tpunt waarheen het wil, Of wentelt als 'n zon zich om zijn eigen spil. De spoortrein staat verroest in afgemolmde schuren, Een zonderling alleen komt hem nog somtijds huren Maar wie een reisje doet naar Mars of Jupiter, Naar Venus of de Beer of naar de Zevenster, Gaat met de „Zeppelin" of „Dr. Kurtnu rijzen; De dagen zijn voorbij van duizeling en ijzen 't Gevaarte gaat omhoog en zonder slag of stool Begroet gij 's avonds laat op Mars het morgenrood. De Aarde nevelt weg, de werelden verzinken En nieuwe werelden zien we in den Melkweg blinken Wy gaan er veilig heen en nemen heel tevrêe Van deze Aard alleen wat boterhammen mee. We .zouden dit vers kunnen noemen„O ver v ij f on twin tig jaren," maar bij de schielijke vlugheid waarin wij leven is 't best mogelijk, dalt 't al eer dienst doet. Enfin, 't ligt dan alvast klaar, en de componist of dirigent, die 'teerst naar (de een of andere vaste ster stevent, kan 't daar zijn orkest ten gehoore doen bren gen. De couranten hebben ons bericht, dat we met de luchtscheepvaart gekomen zijn „aan den vooravond van het Iwelslagen." Het vraagstuk der bestuurbaarheid in de ijle ruimte is opgelost. Dr. Kurt Wegeener steeg te Bitterfeld in Saksen met zijn luchtschip omhoog en daalde in het Noorden van Engeland neer op de plek, waar hij gezegd had dit te zullen doen. Graaf Zep pelin maakt cirkelgangen boven Berlijn. De spits van den Eiffeltoren nadert men van uit de hemelen en gaat er herhaalde malen rakelings langs. De St. Pauls ca- thedral in Londen wordt_ van uit de hoogte gephotogra- feerd en het zal niet lang meer duren of we nemen een kaartje om ons per luchtballon-gelegenheid naar den top van den Mont-Blanc, of als 't moet naar den Mont- Evcrest te begeven. Dan hebben de gidsen en de tand radbanen, die nu nog als slakken tegen da bergen opklauteren, uitgediend. Zulke aartsvaderlijke dingen kun nen misschien nog 'n poosje hun ten doode opgeschre ven leven blijven rekken aan 't Zevengebergte of aan den Neroberg, maar voor den dienst van 't groote we reldverkeer zijn ze van geen nut. Elke geest heeft zijn tijd, maar elke tijd ook zijn geest; en wie niet mee wil, die moet maar achterblijven. Maar dit wil Holland ni e t. Hetzelfde land, dat we relden durfde te omzeilen, als 't lop zeilen aankwam, dat landen kon veroveren als 't op veroveren aankwam, zal nu ook in den strijd van het luchtschip niet ach terblijven. De luitenant ter zee le klasse S. P. 1' Ho- noré Naber heeft te Den Haag in 'n vergadering van belangstellenden de zaak ter sprake gebracht en gezegd dat „de tijden meer dan rijp zijn om ook ten onzent ee*s krachtdadig aan den arbeid te gaan en spoedig VAN o 12 Ook tante Anna keek haar aan en schertste niet meer. Uit do droevige oogen van Anncsa was de zachtmoe digheid verdwenen, meermalen fonkelden zij wild, dan weer staarden zij strak, als in Vervoering, als dc oogen van eene waanzinnige. „Zij is heden niet in haar humeur; wij moeten naar maar met rust laten. Zij is boos, omdat zij niet wilde, dat wij thans dit maal nog geven zouden, zcide Donna ltachele tot haar peet. En tante Anna gaf Annesa volkomen gelijk. Als over enkele dagen de 'lanka in het openbaar moest worden verkocht, was het toch onzin, den vromen plicht te vervullen. Maar zij zeide niets en draaide het spit bo ven de rookende kolen. In de kamer van den zieke was de tafel reeds ge dekt op het geelachtige linnen lagen naast de witte, roodgebloemde borden de laatste zes zilveren vorken en lepels Twee uitgenoodigden waren reeds gekomen, twee bejaarde broeders, Chircu en Pedru Pira; zij zaten hij het bed van den asthmalijder. Het waren twee onge lukkige oudjes, van goede familie, die al het mogelijke beproefd, al het mogelijke bij de hand gehad hadden, en taan wie niets gelukt was. Zij waren behoorlijk steedsch gekleed, maar hunne' vale, ingevallen gezich ten, de vermagerde handen, de droevige oogen ver telden een lange geschiedenis van lijden en ellende. Zij waren werkelijk twee „stille" armen, wier armoede evenwel wijd en zijd bekend was; Donna Raehele had ze uitgenoodigd, om oom Zua er een genoegen mede te doen, omdat de jongste dor broeders, Chircu Pira, altijd een goede vriend van hem was geweest. Terwijl zij op de andere gasten wachtten en Donna Raehele met Annesa onder het afdak op de plaats stond, beklaagde oom Zua zich over zijne bloedverwan ten. Dopr hel halfgeopende venster van de in schetncr- i duister gehulde kamer drongen een grauw lichtschijn- sol en de geur van vochtige bladeren naar binnen. Al les ihier binnen was troosteloos; de lijkkleurige oude, do (gedekte tafel met het verschoten linnen, de beide in (bombazijn geklcede broeders met de kale schedels en gezichten, bleek van den (honger. En oom Zua schimpte op allen, zelfs op de ongeluk kige Rosa, die hij een leeg-hoofd noemde. „Cosimu Damianu is naar het veld gegaan, vandaag! Iiij wil werken, de oude luilak'Nu, nu, nu hij met zijn eenen voet in het graf staat' Nu wil hij werken, nadat hij zijn gcheele leven lang op kosten van anderen ge leefd heelt! En Don Simone is gaan wandelen, hij moet wal beweging nemen, de oude edelman, om eetlust te krijgen! Ja, ga maar wandelen, mijn beste heer, het volgende jaar zult ge wel uitgenoodigd worden om zelf deel te nemen aan het armen-etendaartoe uitge noodigd worden door den nieuwen heer van uwe Tanka." De beide gaslen lachten weemoedig, maar de oudste, wien" het hatelijk gezwets van den zieke hoogst onaan genaam werd, zeide, om hem te plagen: „Paulu zal wel veel geld medebrengen. Men zegt, dat hij naar Nuoro is gegaan, naar „Zwijg!" viel oom Zua hem in dc rode en trachtte zich in zijn lied op te richten; bij de gedachte «tan Paulu werd hij nog onrustiger. „Den duivel zal hij mede brengen, idie landiooper. Wie zal hem crediet geven? Allen ilachen hem hartelijk uit, allen, allen Woede deed hem bijna stikken. De oudste Pira stond op en legde het kussen iaichtcr zijn rug goed. „Erger u toch niet, Zua, het schaadt u." „Ja, ik erger mij, omdat... ziet ge, omdat allen gelooven, dat hij voor zaken op reis is, omge noeg jin plaats daarvan „ln plaats daarvan boemelt hij rond, om zich ,te vermaken, wij weten dat," zeide Chircu Pira, om den ouden man te kalmeeren. „Wij weten het." „Ja, mijn waarde, ja,zoo is het. Hij is gegaan naar hot feest van den heiligen Isodoro. Daar wil hij geld loenon. Hij denkt er niet aan, dat over vijf dagen het Ruis en de Tanka zullen verkoeld worden. Hij denkt er niet aan. niemand" denkt er aanZe heb ben 'allen pret, zij fluiten er lustig op los die! Kijk maar naar Don Simone! Die gaat wandelen, om hon ger te krijgen. Zij hopen hier wel, dat ik binnen vijf dagen sterf, maar ik heb een taai vel, en zeven zielen steken er in, evenals bij de kat. Ik sterf niet, mijn waarde, en als ik sterf, dan is er iemand, die komen en fóm zal „Wie 'zal er komen en zien? Zua, wind u toch niet op," herhaalde de oude vriend. „Het schaadt u." Maar de broeder vroeg nog eens „Wie zal er komen en zien?" Doch do zieke had al lang berouw over zijn on voorzichtige woorden; hij zeide dan ook niets meer. „Ach, die vliegen!" weeklaagde hij nu, terwijl Jiij langzaam den rozenkrans door de handen liet glijden. „Wat een afschuwelijke dag is het vandaag. Als het zoo idrukkend is, lijd ik nog meer. En dat schepsel, die Annesa!... Dat is er ook eene! Die is door den 1 duivel hier gebracht. Zij kijkt me altijd aan alsof zij j mij wilAh, daar komen ze 1" De deur werd geopend. Men hoorde van uit de gang 'het zwaarmoedig lachen van Rosa, van het „wa- i terhoofd;" de beweeglijke oogen en het rood-blauwe j kleed van het kind werden zichtbaar; en daarachter de zwarte rok, de stok en de muts van Don Simone. I De oude edelman scheen nog opgeruimder dan ge woonlijk. Hij schertste met het kind, trok haar aan j hare Vlechten en zeide: „Vooruit, klein veulen, loop, loop C Oom Zua koek hem minachtend aan. Daarna kwamen andere uitgenoodigden, waaronder er een nog zeer jong, die sedert zijn kindschheid blind was. Don Simone nam aan tafel plaats en leunde' met zijn armen op de tafel, eene onbehoorlijke houding gelijk hij nog nooit had aangenomen; Rosa zat naast hem. „Donna Raehele," riep hij uil, „wij zijn gereed. Maar gij hebt u verrekend. In plaats van zes, hebt gij dit jaar aevcn armen uilgenoodigdof eigenlijk zeven en een half." Donna Raehele trad binnen. Zij zag er streng en bleek uit in hare zwarte kleeding. Zij droeg een grooten schotel Maccheroni binnen en deed haar best te la chen. Maar toen zij den ouden schoonvader bij de arme tafelgasten zag zitten, kromp zij ineen en sprongen haar de tranen in de oogen. Maar hij keek haar ver genoegd aan, en zij dacht: „Hij ziet er uit, alsof hij mij wat heeft te zeggen. Mis schien een goede tijding? Zou Paulu hem misschien geschreven hebben? De 'tegenwoordigheid van Don Simone maakte (dat do uitgenoodigden zich niet zoo vrij meer gevoelden; onder het eten schertste hij met allen, plaagde hen en hemelde op goedigen toon Matteu Corbu op, den ouden veelvraat, die er zich op beroemde, eens een geheel lam verorberd te hebben. Dat bracht do andere gaston woer in een aange name stemming. Zij begonnen nu ook het voorbeeld van den heer dies huizes te volgen en maakten zich ook over den ouden Matteu vroolijk. I „Wat was toch uw lievelingslied, toen je jong waart, Matteu?" vroeg oom Chircu. „Weet je dat nog?" Maar de geplaagde oude, die er als een heilige Pe trus in miniatuur uitzag, kaalhoofdig, met lange lok ken in den nek, at bedaard door en zweeg.. Naast hem zat de blinde Niccolinu, die betastte het fafeL- laken e(n lachte. i „Ken je het niet meer? Wel, MatteuI Ben je doof? Ik (ken je lied nog heel goed: Wanneer de bergen Maccheroni waren En do dalen fijn gewreven kaas I Rosa had aandachtig geluisterd, eensklaps barstte zij i in lachen uit en fluisterde Don Simone iets in het oor. „Wat wil je, Rosa? Ik versta je niet." „Kom, ik zal ihet u in de keuken zeggen." Langzaam steeg zij van haar stoel af en trok groot vader zoolang aan zijn jas, tot hij opstond en haar volgde. „Laat hem nog eenmaal het Maecheronielied zingen, grootvader," verzocht zij. „Heb je me daarom hierheen getrokken, kleine wild zang?" Zij ontglipte hem, Hij liep haar na op de plaats. Tante Anna was in de keuken; Annesa was in de kamer, oin de gasten te bedienen, en Donna Raehele boog zich over de braadspil en wilde die juist van't vuur nemen, als Don Simone naar haar toekwam en haar haastig in het oor fluisterde: „Pastoor Yirdis heeft mij iets toevertrouwd, maar het is een groot geheim. Hij heeft Zua overgehaald, het huis en de Tanka te koopen. Zoo kan alles dus nog terecht komen. Maar praat er om Godswil met nie mand over, niet eens met Annesa." Daarop zeide hij tot het kind: „Kom, nu gaan we weer naar binnen, Rosa; zij moeten nog eens dat lied zingen." Toen de weduwe binnentrad en het gebraad bracht, zagen allen, dat haar uiterlijk veranderd was en bijna koortsachtige blijdschap bezielde haar, en woorden van zachtmoedigheid vloeiden van hare blceke lippen. Ook Anncsa zag Donna Rachele's ontroering, maar zij schreef die toe aan dc mystische vreugde, welke do vrome vrouw ondervond bij het bedienen der ar men, en hare treurigheid en onrust vermeerderden. Ja, zeker, men kon er razend om worden, hen aan den vooravond van hun ondergang zoo zorgeloos en ojv-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 5