Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
BinDenlandsch Nieuws.
mei de practische luchtscheepvaart te beginnen."
Maarwie zal dat betalen
De rijke Hollander, of liever: het rijke Holland van
vroeger, dat bij zijn ondernemingsgeest ook 'n spaar-
goest (had, zit nu miat de handen in het haar, als
w rn kwartje moet worden bijgepast; vraag dus niet
wat het doen zal, als ermillioenen gevraagd worden.
En dan Is dit de eenige vraag om geld Als het
de riegeering is, die straks vraagt om de aandacht te
vestigen op de luchtscheepvaart, dan zal dit toch ze
ker wel weer zijn voor militaire doeleinden, die toch
jaarlijks reeds f 45.000.000, zegge vijf en veertig mil-
lioen gulden cischen.
Die legeroefeningen en die oorlogsuitgaven, dat ge-
smijt met millioenen, als 't er op aankomt menschen af
te maken, is 'n vervloekt werk; dat houdt ieder land
arm, dat doet maar steeds de belasting stijgen ien
is oorzaak dat er voor andere, betere, noodiger dingen
geen geld bij elkaar te krijgen is.
Of de luchtscheepvaart iets moois is? Natuurlijk,
menschen, dat is iets heel moois. Maar ge zult 't zien,
deze mooie ontdekkingen zullen wel weer ampel be
sproken worden aan de Ministeries van Oorlog, en
das geachtes Publicuin kan het gelag betalen,
met de wetenschap, dat het is
om zijn eigen kinderen te vermoorden.
Zijn er onder de lezers dezer courant, die het Octobcr-
nummer ontvangen hebben van „Vrede door Recht?"
Dan hebben ze daarin kunnen lezen, waar al de mil
lioenen blijven in alle landen; wat de oorzaak is, dat
de steeds maar meer-belasting-betalende burgers uit
gemergeld worden. Duitschland geeft alleen in dit jaar
aan zijn leger uit: 9301/2 millioen Mark; alleen aan
zijn vloot2 8 8 millioen, welk sommetje tot 15 0 0
"Vnillioen klimt, als men er de hooge renterekening bijtelt,
die ook betaald moet worden voor verschillende lee
ningen voor leger en vloot.
Frankrijk, het rijke land bij uitnemendheid, is jets
behoudender, en geeft slechts 897 millioen Francs uit
.voor leger en vloot te zamen.
En 't is wel hartverheffend, als men te weten komt,
waar pl dat geld voor dient.
Het officieele verslag van de „Commissie
■tot onderstan d," dat te Petersburg is versohenen
kie „Vrede door Recht" vertelt ons, dat in den
'jlussisch-Japanschen oorlog 2500 officieren gedood wer-
~ten, 110.000 onderofficieren en minderen. Door 't be
komen Van "wonden werden 9000 officieren voor verderen
'irbeid ongeschikt gemaakt, en niet minder dan 250.000
minderen. Het aantal weezen en weduwen door dien
oorlog ontstaan, bedraagt 210 225.000.
Is de burgerij krankzinnig, dat zij toelaat, dat voor
zulke (doeleinden haar geld gebezigd wordt? Als dan
de regeeringen niet wijzer zijn, dient dan het volk het
niet te wezen? Zoo'n oorlog hangt elk land boven het
hoofd. Wat moet er dan toch gedaan 'worden, om
aan dat altijd dreigende gevaar 'n einde te maken? Wat
de vredesconferentie deed, was niet veel, leek wel wat
op 'n kinderpartijtje, waar vandaan de meeste twist
zieke gastjes met overladen maagjes naar huis gingen.
In deze vredes-vergadering is over vrede niet veel ge
sproken. En als ze andermaal zal bijeenkomen, om over
't geluk der menschheid te spreken en menu's op te
maken, dan zal 't luchtschip waarschijnlijk ook op de
agenda staan en er wel de een of andere (regeling
gemaakt worden, die den oorlog betreft, maar, die met
den (vrede niets te maken heeft.
Bitter in haar juistheid is de plaat van de Groene
van verleden week. De voorzitter der Vredesconferen
tie neemt afscheid en vraagt aan de Vrede, die lag
.tas lapen, en wier vleugels aan den wand hangen
.Ik er nog iets van uw orders, Mevrouw?
•''De Vrede: Neen, dank u, meneer Nelidoff; maar
teilt u eens iemand roepen, om hier de ramen wat open
te 'zetten?
1,1'Bij die plaat met zulk 'n tekst is commentaar over-
tfödig.
Maar 't geld voor zoo'n militair luchtschip komt er, al
zou men ons op 'n wijnpersbak leggen, al moesten we
hL stelen of bedelen; 'tkomt er, 't komt er altijd,
ïïm 't uit te zuinigen op kruit en kanonnen, daar
denkt niemand aan. Wie 't zou durven voorstellen,
dien zou men vragen of hij gek was geworden, terwijl
te regeeringen hier de Hollandsche door daden
bijwijzen, idat ze 't zijn.
In genoemd nummer van „Vrede door Recht" komt
in,'een artikel „Hameren op hetzelfde aam
beeld" het volgende voor:
t.j',De millioenen, bestemd voor verwoesting en dood,
kqnden Zooveel beter besteed worden om geluk en
Jëven te brengen.
„Behalve de drank kost geen andere nationale
wöek in Nederland jaarlijks zooveel slachtoffers als
tuberculose. In de jaren 1867—1871 stierven aan
rculose 50.000 landgenooten In Den Haag 404 al-
in het jaar 1905. Er sterven tweemaal .zooveel
kfhderen tusschen vijf en veertien jaar aan tuberculose
aan croup, mazelen, roodvonk enz. te zamen. Maar
£n;:volks-sanatorium kan er niet komen; daarvoor js
góën geld te vinden, 't allerminst bij de regeering."
Is 't dan wonder, dat 'n gewoon denkend mensch tot
te' conclusie komt, dat men jaarlijks duizenden men-
schen ten onder laat gaan door ze niet te helpen,
eifi'dat men aan den anderen kant de millioenen niet
staart om de overschietende op te ruimen? Is 't dan
wonder, dat de auteur van het genoemde artikel klaagt,
dat jalle inenschlievend streven wordt belemmerd, en
in Zijn bitterheid tegen den oorlog ook het luchtschip
'n veeg uit de pan geeft, omdat hij wel voorziet, dat 't
voor militaire doeleinden gebezigd zal worden en geld
zal gaan kosten, zoodra de regeering er zich mee gaal
bemoeien? Is dat wonder? De schrijver eindigl zijn
kort, maar onwodersprekelijk stukje, met de klacht,
dat hier het woord „Das r o te Lachen" van toe-
toepassing is, en doet ten slotte de bittere vraag„W a t
is dit anders, dan waanzin?" (2).
Laat mij dezen brief, dien ik zoo opgewekt begon,
niet (eindigen met zulk een droevq en bedroevende
vraag.
Er 'zijn lichtpunten.
Baronesse von Suttner zet haar arbeid voort, en zij
treedt in haar oorlog tegen den oorlog niet op als „re
denaarster," maar als mensch, die ons komt smeeken
haar te steunen.
Op het congres der vrijzinnigen, dat in September 1.1.
te Boston plaats had, sprak Dr. Edward Everett Hale,
Chaplain van den Senaat der Ver. Staten. De Nieuwe
Rotterd. Ct. schreef hierover: „De toespraken van dezen
tachtigjarige sprankelen van geest en humor bij allen
ernst en hij doet i*et zijn gehoor wat hij wil. Hij tee-
kende het „Vrede op Aarde" als de ééne idee,
die nu alle volkeren en godsdiensten uit het Evan
gelie beginnen te verstaan. Hij liet uitkomen, dat de v ij f
duizend millioen, jaarlijks voor oorlog uitgege
ven, niets konden voortbrengen dan Dreadnoughts
en ander steriel speelgoed, dat straks oudroest zal zijn;
maar dat ideeën niets kosten en eeuwig zijn. En toen
hij de Vereenigde Staten van Amerika prees, als de
politieke profetie van de Vereenigde Staten van de
heele wereld, toen rezen er vijf duizend toehoorders
als één man omhoog en juichten."
O zeker, er zijn lichtpunten.
H. d- II. :-);
(1). Zie de laatste strofe van de oorspronkelijk Duit-
sche „Jobsiade."
(2.) Over „Das rote Lachen" van Leonid An-
drejew schreef ik in mijn negentigsten brief 26 Mei '07.
Zitting van Dinsdag 29 October 1907.
Niet mede tevreden.
Om er den ganj? een beetje in te krijgen, weiden we
eerst onthaald op een verzetzaakje, waarin de te Am
sterdam geboren en te Alkmaar wonende 80-jarige smid
George Frederik du Pont als beklaagde optrad.
Hpj was bjj vonnis van 15 October j.1. wegens mis
handeling tot f 14 boete of 14 dagen zitten veroordeeld.
Uit zijn verzet blijkt sprekend, hoe slecht onze maat
met dezen afloop tevreden was; op 's heeren Officier's
verzoek werd zijn zaak nu andermaal behandeld, maar
veel baten deed zulks Du Pont niet, want er kwamen
hoegenaamd geen bijzonderheden aan het licht, die aan
leiding gaven om 't Openbaar Ministerie milder te stem
men ten opzichte van dezen smid.
Mr. Cnopius wees er dan ook op, dat de veroordeelde
gerust deze moeite had kunnen sparen, want Z.E.G.
vond alle redenen om bevestiging van het gewezen
vonnis te vragen; met een daartoe strekkend verzoek
besloot Z.E.G. het overigens zeer korte requisitoir.
Lotgevallen van Don Pedro en een fiets.
Heel wat langer werden we bezig gehouden
door monsieur W. J. Pedro, den volgenden beklaagde,
die in den nacht van 10 op 11 September j.1. zoo vrij
was een dames-rijwiel stormenderhand te veroveren,
dat door den papa (E. J. Bakker) van de eigenares
(Neeltje Bakker) in een leegstaand huis naast de woning
als naar gewoonte was geborgen, nog wel in een bed
stede waarvan, nadat de fiets behoorlijk „toegedekt"
was, de deurtjes gesloten waren geworden. Neeltje,
vroeger bij haar papa in Alkmaar vertoevende, is onlangs,:
als borduurster in Neêrland's hoofdstad in betrekking:
gegaan. Haar fiets kon, zooals vandaag is gebleken
meneer Pedro meer bekoren dan de juffrouw zelve.
Haar heeft hij althans niet geschaakt. Échter, met dat
al, Evert en zijn dochter keken dan verduiveld raar op
hun neus dat de fiets de legerstede had verlaten.
Inmiddels had Zijne Hoogheid Don Pedro éen alle
machtig mooi smoesje bij mekaar geflanst, zoo gauw
als hij in de doppen kreeg, dat 't een beetje anbakken
zou.
Het heette dan, dat hij door zekeren Hendrik Smit,
Kinkerstraat 24 te Amsterdam, was uitgezonden om
een fiets te halen van diens zuster, eene verpleegster in
Medemblik verblijf houdende in de Breedstraat aldaar.
Bij onderzoek bleek het al heel gauw, dat Smit den
beklaagde absoluut niet kende en hem ook allerminst
opdracht gegeven had om een fiets te stelen of te
„halen."
Daar zat Pedro, een echte Amsterdammer, los werk
man van beroep en nog slechts 24 jaren oud nu is
hü in 't Huis van Bewaring te Alkmaar gedetineerd
echter niet zoo heel erg mee. De man bestond, die
Hendrik Smit, en daarmee uit I Overigens had hij hem
ook nooit meer gezien. Maar dat deed ei minder toe,
vond beklaagde.
Maar Jde 60-jarige Evert Johannes Bakker, bezemmaker
en papa van |Neeltje, wier fiets het hier geldt, gaf een
andere lezing van 't geval.
Hfi had Pedro en nog een paar snuiters, die hij niet j
kende, dien bewusten dag al voor de ruiten van het
perceel waarin de fiets een veilig plaatsje vond, zien
staan gluren, maar overigenB geen argwaan gekregen,
vóór de fiets werd vermist. Toen het bekend was, dat
er te Purmerend een verdacht individu met een dames
fiets was komen aansukkelen, wat den argwaan van
den porder Daman opwekte en dezen heel kordaat de
politie deed waarschuwen, begon het er voor den fietsen
dief donker uil te zien. De Purmerender politie-mannen
R. Rinkema en D. C. Hendrikse togen op onderzoek uit
en vónden weldra aanleiding om haastig naar de
Amsterdamsche politie te telefoneeren, dat onze mijnheer
plus damesfiets in Groot-Mokum per boot vanuit
Purmerend zou arriveeren. Bij aankomst te Amsterdam
zag de machinist Van den Brink, dat Pedro veel haast
had, maar ook dat de politie hem inclusief fiets, drom
mels gauw arresteerde.
Toen dit een en ander de Alkmaarsche politie
waar Bakker natuurlijk aangifte van den diefstal had
gedaan ter oore kwam, duurde het heel kort of
agent P. Grondsma toog er met Neelte Bakker op uit
om de fiets op te sporen en te herkennen. En dat ge
lukte uitnemend. Het spreekt vanzelf dat onze rywiel-
liof hebber zonder veel omslag in voorarrest gesteld werd
in afwachting van den grooten dag van heden.
De O. v. J. hechtte niet het minste geloof aan het
verhaaltje van Hendrik Smit, die beklaagde opdracht
zou hebben gegeven. Ook het bestaan van de verpleeg
ster, die eene zuster van genoemden Smit moet zijn,
trok spreker sterk in twijfel.
Overigens was het hier, zooals het méér gaat: de
man met den zwarten baard. de onbekende, die nooit
meer werd gezien, Hendrik Smit, die niet met
(beklaagde bekend is, al dergelijke figuren bestaan
slechts in de verbeelding van beschuldigden, die de zoo
genaamde handigheid hebben, hunne ondervragers op
dergelijke leugentjes te vergasten.
Het bewjjs van Pedro's schuld acht Mr. Cnopius ge
leverd en wilde hier maar eens het Amsterdamsche en
niet het Alkmaarsche straftarief toepassen, en eischte
1 jaar gevangenisstraf.
Mr. ,P A. Offer, de verdediger, hield een pleidooi van
belang en had nog al eenig verschil van opvatting met
den heer Officier. Pleiter vond dat er aan het wettig en
overtuigend bewijs heel wat haperde en verzocht vrij
spraak niet alleen, maar ook onmiddellijke invryheids-
stelling van zijn cliënt. Maar dat kan je begrijpen 1
Wel joeg spreker feitelijk het Ed. Achtb. College eenige
oogenblikken in raadkamer en werd de zitting geschorst,
maar bij heropening werden heelemaal geen termen
gevonden om de invryheid-stelling te gelasten.
«lohaunes was cr sticknni mee van doorgegaan.
De volgende beklaagde, hoewel óók fietsendief, levorde
toch in meer dan één opzicht een treffend verschil op
met zijn Amsterdamschen collega.
Hy heet Johannes Leonardus Yisser, en is mede
gedetineerd in het Alkmaarsche huis van Bewaring,
Hy is geboren te Wervershoof en woont indeZjjpe, is
dus geen Amsterdamsch type, daar doe je waarachtig geen
stadsmanieren op. Johannes werd dan ook gepresen
teerd op klompen en in een blauwen kiel, die in afmeting
met zijne rijzige gestalte op geen stukken na gelijken
tred hield.
Deze boerenknecht nu kreeg den 29sten September j.1
zinnigheid in de fiets van Hendrik Kieseling, woon
achtig in den Anna Paulownapolder, (Kleine Sluis.)
Hein was dien Zaterdag met broerlief aan den reed
geweest. Fietsen maakt dorstig en onderweg staken ze
d'ris effies op. 't Begon puur te regenen en de
gebroeders hadden de rijwielen gemakshalve buiten
laten staan, maar het begon zóó nat te worden, dat de
fietsen toch ook maar even in de herberg moesten als
't kon.
Nou, dat mocht wel en ze zouden de dingetjes dan in
de gelagkamer halen. maar 0 wee 1 - Hendrik's
heele fiets is gevlogen 1 En 't voertuig had toch nog wel
zoowat f 15 waarde naar de schatting van den bestolene.
Visser was intusschen wat blijde, dat het toeval hem,
den armen drommel, óók eens gunstig was en met een
ijver, een betere onderneming waardig, repte hy zich
met behulp van zijn lange beenen welgemoed met den
buit naar den smid en fietsenkoopman en hersteller
H. Blok, in Schagen woonachtig. Daar werden de
spulletjes goed gangbaar gemaakt want 't best is er
al zoowat af, als een fiets op f 15 getaxeerd wordt 1
en hoewel Blok voorgaf, liever niet dan wél kooper van
't karretje te worden, hield Visser maar vol om van
zijn vrachtje af te komen.
Hy bood met taaie volhouding de fiets te koop aan
en eindelijk werd Blok na het noodige loven en bieden
voor 'n tientje koopman.
De ouwe heer Bleeker, kastelein op 't Noord, heeft
nog de eer genoten, den grooten Johannes een nachtje
als logeergast onderdak te mogen verschaffen en de
lange jongeheer was dan ook den koning te ryk, maar
hy had niet heel veel plevzier van zijn tientje, want de
gladde-knoopenmannen waren hem gauwer op 't spoor
dan hem lief was en toen w.rd hy ingerekend.
De opbrengst van deze fiets moest dienen om daarmee
afbetalingen te doen op eene andere flets, die hy op
afbetaling kocht, maar niet betaalde. Daar het gemakke
lijk genoeg gaat om een rijwiel te stelen, wilde de heer
j&rüimd te zien. En Paulu kwam maar niet terug. Waar
\ras hij? Armesa's gedachte zocht hem, volgde hem
ih do grenzenlooze woestijn der Tanka's, doorwandelde
ènet hem de stille wegen onder den donkeren, idrei-
gemlen (hemel, die ook boven haar, boven haar be
hoefde ziel zich uitspreidde, en die op haar drukte als
eén (berg.
"Be tafelgcnooten spraken nu over den blinden Nic-
colinu.
„Hij zegt, dat hij sedert eenigen tijd, op bepaalde
dagen, een lichte schemering meent te bespeuren. Tot
ókn zijn derde jaar is hij niet blind geweest, hij werd
het'eerst na een zware ziekte. Laatst is hij naar het
feest van den Verlosser naar Nuoro gegaan, en nu
gelooft hij, dat hij het licht in zijne oogen terug zal
Rijgen. Is het niet zoo, Niccolinu?"
De blinde maakte een teeken des kruizes tot eenig
antwoord.
„In naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen
Geestes," riep Donna Rachele uit, tegelijkertijd een
kruis (slaande. „God is almachtig. Hij kan alles. Zijn
heilige 'naam zij geprezen!"
1 i!ij legde haar hand op Niccolinu's schouder, als wil
de 'zij hem daarmede te kennen geven, dat ook zij
tot top dit oogenblik is blind geweest en nu begon
een flauwe schemering van hoop te ontwaren. Ach ja,
zij'"geloofde weder aan menschelijke goedheid, en dit
gelóóf maakte haar gelukkig. Zij was het
Üefst gaan zitten aan het bed van den
zièkle en had gaarne tot hem gezegd: „Oom De-
cherchi, ik dank u, niet omdat gij voor ons het huis
eitehet laatste stukje grond wilt behouden, maar om
dat ge goed zijt, terwijl wij allen u voor slecht hielden."
MtLftr Don Simone keek haar aan, en zij begreep
daaruit, dat zij het geheim moest bewaren.
F.h zij bewaarde het; maar aan de oplettendheden,
WOlke zij gedurende den geheelen namiddag aan hem
bötoonde, merkte de oude man, dat zij iets moest
weten, en dat ergerde hem nu weer. En zijne prik
kelbaarheid en korzeligheid maakte dat Annesa nog
niëer (afkeer van hem kreeg.
De dag werd steeds droeviger en treuriger. In de
ver ie, achter de zwarte bergen, rolde de donder. Iets
drdkkends, iels onheilspellends lag er in de lucht.
'Nu het eten vertrokken de armen, en alles keerde weer
tot do oude gewoonten en de zwaarmoedige stilte te
rug.''Alleen 00111 Zua kreunde van tijd tot tijd, en
wannber Annesa door de kamer kwam, werd dat ge
kreun zelfs tandengeknars.
'Zij'verrichtte haar werk en zweeg, ruimde het eetgerei
eh het tafelzilver op, keerde terug naar keuken en
ptókts en toen zij naar de bron ging, droeg zij een
kruik op het hoofd; lang bleef zij bij den hoeksteen
van 'ide put staan en staarde in de verte, naar Ihet
dal daar beneden haar. Onder den grauwen hemel,
die met donkere, bijna vaal-zwarte wolken was bedekt,
was alles donker. Het was alsof het dal in een vree-
selijken afgrond lag, de rotsen schenen te wankelen,
als fwilden ze ook naar beneden storten. Het zwarte,
onbeweeglijke bergwoud scheen ineen te- smelten met
de lin woeste vaart voortjagende wolken,
En Paulu kwam maar steeds niet terug. Annesa had
razende hoofdpijn, en de kruik, welke zij op het hoofd
droeg, scheen haar, in haren aanval van duizeligheid,
ook wel zulk een schommelende rots toe; en de don
der vermoeide hare hersens bovendien nog met zijn
aanhoudend (gerommel en gebrom.
Juist wilde zij terugkeeren, toen zij den herder San-
tus in gezelschap van drie mannen en een jongen
den hoek van de straat zag omkomen; ijlde zij, of
was de jongen, die (daar aankwam, en voor wien uit twee
bejaarde mannen liepen, en achter wien de vader en
een jandere boer volgden, werkelijk de verloren zoon 1
van den herder Santus De nieuwsgierigheid deed haarj
een oogenblik haar eigen leed vergeten, zij nam de
kruik van het hoofd, zette die op den steen en wachtte.
De groep kwam al naderbij, Santus' schelle Stem klonk
steeds (duidelijker in het stille, verlaten straatje.
„God weet het, maar nu breng ik den jongen da
delijk bij den brigadier, wanneer hij dan weer wil
wegloopen, kan hij mijnentwege er van door gaan en
wegblijven."
De jongen zweeg. Annesa sloeg hem aandachtig gade
en verwonderde zich volstrekt niet, toen Santus haar
toeriep
„Annesa! Heidaar, Annesa! Zie. daar is nu het ont
snapte vogeltje. Zie je hem wel? Kijk hem maar goed
aan.
„En waar ben je al dien tijd geweest?" vroeg An
nesa, toen de boeren bij haar stonden. De jongen
staarde haar met zijne brutale, blauwe oogen aan,
maar antwoordde niet.
Annesa, die juist de kruik weer op haar hoofd had
gezet, sidderde over haar geheele lichaamom hare ont-
ti 1 Krw\non 7iph pp.rst VAT*-
haar top te wachten.
Hij zal me iets zeggen willen," dacht ze en haalde
y 1 1L aL W\ Tten
'Cl© noogieil van iviaguua», hij ua*4 jumi uvi viwfs
verlaten. Hij overhandigde mij ook een briefje voor
u misschien om het Don Simone te geven," voeg
de de herder er aan toe, die een goede kerel iwas,
maar niet zonder een weinig plagerij. „Hij heeft me
evenwel ingescherpt, het aan je te geven als ge al
leen waart. Daar heb je het."
Hij gaf haar den brief, dien hij nu uit zijn gordel te
voorschijn haalde. Annesa frommelde het stukje pa
pier in haar hand ineen. Een gloeiende kool zou haar
niet (heviger hebben kunnen pijn doen.
Officier ook hier geen lichte straf zien toegepast en
eischte 4 maanden gevangenisstraf.
Mr. Prins de verdediger, gaf toe dat het bewjjs hier
in alle opzichten is geleverd, doch wees op verschillende
dingen, om de rechtbank zachter te stemmen voor zjjn
cliënt en eindigde met voor dezen een zéér geringe straf
tö verzoeken
Tegen betaling van de f10 plus f2.60 voor arbeids
loon, alzoo totaal f 12.50, wil Blok, zoo verklaarde hjj,de
fiets weer aan Kieseling afstaan.
Een driftige schoenmaker.
Jan Franciscus van der Vliet, een 49-jarige zeer
driftige schoenmaker uit Zuid-Scharwoude, verbrijzelde
aldaar in den nacht van 22 op 23 September J.1. een
ruit in de woning van F. Potveer, bewoond door Bart
Hoogland.
Van der Vliet ontkende dit; wèl gaf hjj toe, veel
drukto en lawaai op Bart's erf te hebben gemaakt.
Maar daarvoor waren alle redenen, meende hjj, een ver
haal opdisschende waarin de buren en ook een ander
onmisbaar ruzie-element, de jongens een voorname
rol speelden.
Een paar buurvrouwtjes hadden echter het nachtelijk
spektakel gehoord en de gordijnen opgelicht om het ook
te zien. Ze hadden het stukslaan van de ruit daarbjj
waargenomen.
Het kwam den heer Officier voor, dat Bart redenen
had, de oorzaak der ruzie -niet nader te ontwikkelen,
maar de vernieling der ruit aan Van der Vliet ten laste
gelegd, achtte Z.E.G. bewezen, en deswege werd tegen
den schoenmaker f5 boete of 4 dagen hechtenis geëischt.
Mishandeling.
Adriaan Smit uit Alkmaar had zijn stadgenoot Levie
Berlijn den 23sten September j.1. ook al weer ruzie
door kleine kindoren ontstaanaangegrepen en ge
slagen, wat door een paar Alkmaarsche dames was ge
zien, zoodat hjj „er by" was en heden wegens de ge
pleegde mishandeling f10 boete of 7 dagen hechtenis
tegen zich hoorde eischen.
Een oneerlijke hospita.
Mejuffrouw Cornelia Maria Montjjn, uit Grootebroek,
was absent. Zjj maakt veel misbruik van sterken drank
en als gevolg van dien had ze den 25sten September
wat lange vingers, die ze uitstak naar de gelden van
haren commensaal Sweerd de Jong, een telegrambe
steller, thans te Bovenkarspel wonende. De Jong had
onachtzaam zjjn koffer losgelaten en juffrouw Montyn,
zijne hospita, nam de gelegenheid waar om f 15 van hem
te kapen, echter met dit gevolg, dat het uitkwam en de
O. v. J. wegens diefstal f 15 boete of 10 dagen hechtenis
tegen haar eischte.
Vrijspraak voor Cohen.
De zaak Mozes Cohen contra Barend Zwart, die nu
weer „voorkwam", was gauw gepiept, want het was den
O. v. J. niet mogen gelukken, meer getuigen te on1-
dekken. Nieuw lioht werd dan ook niet ontstoken.
Het speet den heer Officier geducht, maar hjj moest
nu vrijspraak voor beklaagde Cohen verzoeken. Het
onderzoek in deze zaak werd alsnu gesloten.
Uitspraken heden over 8 dagen.
Onmenschelijk.
In de Prov. Geld. ën Nijmeegsche Courant van
Dinsdag deelt de heer N. P. van Regteren Altena in
een ingezonden stuk een ergerlijk staaltje van mili
taire ruwheid mee.
Op een fietstochtje dat hij Vrijdagmiddag maakte over
de heide tusschen Malden en Mook, zoo vertelt ide
schrijver, werd hij aangeroepen door een soldaat, die
hinkend en strompelend trachtte naar hem toe te ko
men.
Uit zijn verhaal bleek, dat hij 's morgens te tien
uur met den troep daar langs marcheerend, was ko
men te vallen. Bij het opstaan gevoelde hij hevige pijn
aan den enkel en meldde den officier, dat hij niet
verder mee kon. „Dan blijf je maar liggen," luidde
het hoffelijke antwoord. En zoo kwam het, zegt de
heer v. R. A., dat ik daar 's middags te half vier
dien "vereenzaamden krijgsman aantrof met sterk ge
zwollen enkel en in zeer mistroostige stemming.
De heer v. R. A. heeft van dat alles den veld
wachter te Malden op de hoogte gesteld en deze beloof
de zoo spoedig mogelijk den gewonde met een kar
retje te zullen halen. Maar vóór vijven kon hij den
soldaat niet meer bereiken,, zoodat deze daar met zijn
pijnlijk geblesseerden voet zeven lange uren op de
heide (heeft gelegen.
Nader vernemen wij, dat het 's avonds half tien
was, vóór de gewonde soldaat in zijn garnizoen was
teruggekeerd.
En men noemde ons den eersten luitenant van het
4e bataljon 11e regiment infanterie, Jesse' als den com
mandant van den troep, die den soldaat in zoo deer
niswaard igen toestand achterliet.
Als zoo'n ongeval aan den luitenant was overko
men, en de soldaten hadden hem zoo eens achtergje-
laten, wat zou dan voor ieder van hen er wel op
gezeten (hebben?
Het zal ons benieuwen, wat hiervan nu zal groeien!
Er verliepen een paar seconden. De herder praatte,
maar zij hoorde hel niet. Zij hoorde alleen het rollen
van don donder, die steeds nader kwam, en het was
haar als had zij niet een stukje papier in de gesloten
hand, maar een stuiptrekkend menschenhart, een ziel,
die het uitschreeuwde, die versmachtte. Wat was er
gebeurd? Paulu had haar nog nooit geschreven. Waar
om schreef hij haar heden? Was het een goede of een
kwade tijding? Zij aarzelde nog een oogenblik; (heit 1
zou wel een treurig bericht zijn. Zij zag er tegen
op het briefje te lezen.
Een 'kleine vrouw, die schrijlings op een wit paard
zat, haalde het gezelschap in; toen zij Santus' jongen her
kende, 'riep zij verbaasd en verrukt uit:
„Daar is thjij, daar is hij! O, wat ben ik blijde!
Neen, Vlat was niet mogelijk. Een man uit Barunei
kon nooit zijn eigen zoon dooden! Neen, ons dorp zou
voor altijd een slechten naam hebben. Ook in de lie
deren (der rondreizende straatzangers werd ons liaru-
nei (reeds belasterd."
„Zwijg, Anna Pica!" riep Santus, „uw tong snijdt
als teen mes!"
Onwillekeurig bleef Annesa staan, ook de anderen
waren blijven staan. Zij hoorde nu het rollen van den
donder, en in hare hand voelde zij den noodlottigen
brief; niets anders bestond er in deze oogenblikken
voor haar. De overigen begaven zich weder op weg
naar het dlorp, en zij volgde de menigte, welke zich
langzamerhand verzamelde om den herder; zij luis
terde, bleef staan. Een bliksemstraal, een sterke don
derslag en een paar regendroppels joegen de menigte
uiteen.
Annesa was alleen in de straat, welke voerde naar het
huis van hare weldoeners; nu ging zij ook sneller
loopen. Donna Rachele was met de grootvaders en Rosa
naar do kerk gegaan, en het huis was als uitgestorven.
Men hoorde slechts het gekreun van den oude, die op
dezen dag nog narriger en opgewondener was dan ge
woonlijk. Het felle licht der bliksemflitsen verlichtte
af en toe het donkere vertrek, de verlaten gang. An
nesa zette de kruik neer, zij hield nog altijd den brief
in de hand gekneld; daarna ging zij naar de plaats,
en daar las zij eindelijk de droeve boodschap:
„Denk aan dat, wat ik ie voor mijn vertrek zeide."
Een schrille bliksemstraal doorkliefde het luchtgewelf,
de krakende donder volgde onmiddellijk. Zij dacht, eerst,
dat de bliksem haar had getroffen. „Hij heeft niets ge
vonden, hij zal zich dooden. Dezen keer,dezen
keer zeker. In twee, drie dagen, als er geen (hoop
meer .is, zal hij sterven
Weer een vreesclijke donderslag, het verblindend licht
van oen bliksemflits en nog weder een ratelende don
derslag maakten het op de plaats angstig. De regen
kletterde woedend noder. Annesa ging weder de keu
ken binnen «n drukte het voorhoofd tegen de geslo
ten deur; zij dacht er aan, dat Paulu, wanneer hij
nu onderweg was, geheel doornat zou worden, en een
tijdlang verontrustte deze gedacht haar meer dan de
bedreiging in den brief. Een zware huivering voer haar
door het lichaam; zij voelde den regen over hare
schouders stroomen, over haar rug, over haar geheele
gestalte, tot op de voeten. En zij kon niet schreien, zij
kon niet weenen, de keel was haar als toegesnoerd.
En daar buiten woedde het onweder des te heviger, de
regen sloeg tegen de deur, de donder dreunde, bn
Annesa, het hoofd tegen de deur geleund, dacht aan
Paulu, die in dezen verschrikkelijken stormnacht rond
doolde, te midden van den woedenden orkaan, alsof
nu ook de natuur zich met het noodlot samenspan
de, ,om den rampzaligen te vernietigen. Buiten, bin
nen in huis, buitenshuis, op de weide en velden, overal
een samengaan van vijandelijke machten, die er lust in
schenen te hebben, een enkel wezen, een zwak, on
gelukkig man wreedaardig te vervolgen. En niemand
hielp hein, niemand verdedigde hem, niet eens zijn
moeder, die over zijne afvvezigheid niet treurde, maar
lachte, omdat de armen aan hare tafel zaten, terwijl
de zoon, armer en ellendiger dan de geringste pn-
der de Iredelaars, van dorp tot dorp dwaalde, om hulp
en redding te zoeken.
„Niemand!" weeklaagde zij, zij wreef het hoofd te
gen de deur gelijk een iziek schaap zich schuurt tegen den
stam van een eik. „Niemand, niemand! Alleen de meid
denkt aan je, Paulu Decherchi, rampzalig kind! Maar
wat kan een meld tegen den heerscher over alle men
schelijke schepselen uitrichten? Tegen het noodlot!"
Daar schreeuwde oom Zua, die al sedert een kwar
tier te vergeefs geroepen had: „Annesa, vervloekte
meld, steek dan toch licht aan!"
Annesa ging naar de kamer, maar zij slak niet de
lamp aan. Een flauwe schemering drong door hel ven
ster en gaf binnen een lichtvlak, dat nauwelijks het
voeteinde van het bed bereikte; af en toe verlicht
ten bliksemflitsen het vertrek. Dan zag het er uit,
alsof de gestalte van den oude overeind sprong ien
woder in het geheimzinnig duister terug tuimelde.
Annesa staarde hem lang met verbijsterde oogen aan,
zij geloofde, dat de oude reeds dood was, maar dan
begon hij weer Je roepen en woelde onrustig ,heen
en weer. En vanaf dit oogenblik werd zij door eene
duivelachtige gedachte bezield„Ga naar den
ouwe, wurg hem, laat hem eindelijk zwijgen, laat hem
voor altijd in den donkeren afgrond terug vallen, waar
uit hij herhaaldelijk schreeuwend weer is opgedoken."
Zij bleef bij de keukendeur staan, stak de armen
uit, kromde de vingers, en een gekreun drong uit haar
keel. De ouwe meende, dat zij bang was voor het
onweer en matigde eenigszins zijn geschreeuw.
(Wordt vervolgd.)