Binnenlandsch Nieuws.
Gemengd Nieuws.
den heer Commelin, of gelooven, dat dit in zijn tijd
zoo was; maar heden ten dage zijn de menschen, die
geen „Scherp bier, en wel Water drinken," in Amster
dam niet te tellen. Verder zegt de schrijver en
of hij het doet om ons te vertroosten of nog banger te
maken, weet ik niet dat ieder „by ziehzelfs |Wel
gewaar kan worden, dat men des Winters meerder
als des Zomers tot eten genegen is."
Hoe 't ook zij, Amsterdam schijnt 'n periode te
gemoet te gaan of reeds te zijn ingetreden, van duurte,
schaarschte en gebrek. Het tekort schuilt niet (ineer
enkei „onder den gemeenen man." Famüiën van stand
en aanzien, rekenen en overleggen en komen niet toe.
L)e Banken van Leeiung krijgen voorwerpen ten pand,
die in rijke salons thuis hooren; zelfmoorden zijn geen
zeldzaanüieden meer, uitdragers maken goede zaken,
't geld wordt bij den dag duurder, en 't oploopen bij
'n vrind om voor 'n paar weken uit de „penarie" ge
holpen te worden, heeft geen succes meer, want de
vrind-zelf zit ook op zwart zaad. Waar 't heen moet,,
is niet te zeggen of te voorzien. Brood en brandstoffen
worden steeds duurder; wie geen kleeren heeft, kan
ze niet koopen, ook niet op crediet, want de winke
liers Worden bang. 't Is alsof de hongerjaren, waar
over we onze ouders en grootouders hebben hooren
vertellen, zullen terug keerenEen van de dertiger
jaren b.v. in 1800, toen men boonen met torren at, of
't jaar '46, toen bij algemeen gebrek „de ziekte" (cho
lera) haar offers koos; toen men brood at met ,,'tlang"
(schimmel) er in.
Die vrees is niet ongegrond, en ik verzin hier geen
sprookjes; ik overdrijf niet. In de week, die achter ons
ligt, heb ik bezoek gehad, van vijf verschillende per
sonen, di edoor den honger gedreven bij mij aanklop
ten. Om geld,meent ge Neen, om brood. Een
was er bij, di ezeven kinderen heeft, een man in de
kracht van zijn leven, die vroeger goede zaken dreef,
en die nu, zich schamend voor zijn armoede want
armoede schijnt wel degelijk schande te zijn -- stil
en zwijgend loopt langs de booinen, of er soms 'n
korst brood mocht liggen. Een ander, nog geen dertig ja
ren oud, stond voor mij met oogen, tintelend jvan
wanhoopskoorts, van honger, van geen-uitkomst-meer-
weten. En dit alles is nu minder publiek dan vroeger,
omdat het gevoel van .schaamte sterkei- is geworden,
omdat men in kleeding en alles wat aan dein buitenkant
zichtbaar is, 't zooveel mogelijk tracht te verbergen.
De inrichtingen hier in Amsterdam, waar men voor een
dubbeltje een middagmaal kan bekomen, voor 'n stuiver
'n bord soep, voor 'n stuiver 'n bord capucijners, heb
ben drukke nering, zijn 'n zegen en 'n uitkomst voor
duizenden. Maar wat moeten zij doen, die geen dubbel
tje of geen stuiver bezitten Die loopen van 't eene
kantoor naar 't andere, van den eenen baas naar den
anderen, om werk, onverschillig wat'? Wat moeten zij
doen? Het Leger des Heils doet wat 't kan; maar
kan niet alles, 't Gemeentebestuur doet wat 't kanmaar
kan niet alles. De persoonlijke liefdadigheid staat gereed
zelf de hand op te houden, omdat zij niets meer te ge
ven heeft. De goedgeefschen, die zelf niet veel bezitten,
zijn gauw uitgepraat en de veel-bezittenden hebben 'n
treurig voorbeeld van de gevolgen der mededeelzaam
heid in anderen. Verhalen van „Duure Tijden" in
vroeger dagen worden opgeslagen. „Oude K r o n ij-
ken" vertellen van de duurte in 't jaar 1547, „doen
een Last Rogge hier t' Amsterdam 66 goutguldens koste,
dat is 92 Carolus guldens en 8 stuyvers,' van 't jaar
1587, „doen een Last Rogge koste 900 gulden, leen
Last Tarwe 935 gulden en 10 stuyvers, en dat noch
in 't zelve Jaar de toestand zo veranderde, dat men
een Last Rogge voor 56 guldens en 10 stuyvers kopen
konde."
De historie vertelt verder, dat „het gemeen Volk in
Spangien, Italien, Vrankrijk, enz. slechts van Brood
voorzien was, en dat sij geringe vruchten als Ajuin,
Look enz. toe-aten," en dat zij dan „vernoegt Wa
ren."
Maar toen ook had het wonder plaats, dat men nog
heden ziet gebeuren, en waren de schouwburgen vol.
Het oude Latijnsche versje van J u v e n a 1 i s werd op
gediept en „in 't Duits nagevolgt:"
,Het vollik, vol bekommeringen,
Begeert slechts tweederhande dingen
Bat s Brood tot voedsel van het lijf,
En Schouwspel tot haar tijd verdrijf."
Maar in weerwil van deze wonderlijke tegenspraak,
die 'n mensch soms doet vragen, of werkelijk de toe
standen zoo ernstig zijn, kan met zekerheid getuigd
worden, dat dit zoo is. Honderden en duizenden
gaan onbeschermd en met 'n bang voorgevoel den na
derenden winter tegemoet. Tientallen ervan ken ik, en
zij, die als ik verkeeren in allerlei standen
en zich bewegen tusschen allerlei soort van menschen,
kennen ze met mij. En de gedachte aan hen laat niet
los, vervult met vragen waar het heen moet, en
of er niets aan te doen is.
In een onzer kleinere dagbladen las ik verleden week
een artikel, genaamd „De nood van onzen Tijd." En ik
heb met klimmende belangstelling gelezen, ben met
grootere ontroering te weten gekomen, dat ik niet de
eenige ben, die met angst en vreeze den winter te
gemoet ga. Alle ernstige menschen zien met schrik de
dagen steeds korter worden, de koude gevoeliger; en
wij vragen elkander af, wat er zal gebeurd zijn, als
de winter voorbij is.
O, Voor u en'mij is er wel doorkomen aan. En al zullen
er look onder ons misschien zijn, die 'n dubbeltje tien-
weder aan hare bezorgdheid, welke zij gedurende het
onweder om hem had gekoesterd.
„Mijn hart zeide mij, dat gij onderweg moest zijn,"
zeide zij zacht, alsof de oude haar nog zou kunnen
hooren. „Maar wij verwachtten u toch niet. In te
gendeel. Ik had immers uw brief ontvangen. Welk
een (schrik. Ik had de koorts."
„Ja, ik zie dat ge rilt," fluisterde hij. „Maar Inu
moet ge weten, dat ik het geld heb gekregen. Wacht
een oogenblik. Ik ga even naar boven en ben dadelijk
weer terug."
Annesa maakte een driftige beweging, met wijd open
gesperde loogen keek zij hem aan; hij omarmde haar,
drukte haar aan zijn borst, kuste haar op de lippen
en herhaalde:
„Ja, jk heb het. Ik heb het. Wacht op me
Hij nam de lamp en begaf zich naar zijn kamer.
Annesa had zijn omhelzing, zijn kus niet gevoeld;
alleen twee zaken had zij begrepen. Hij had geld ge
kregen, hij was voorbij gereden, voor zij de daad had
begaan.
In het donker zette zij zich op de trede van de
trap neder, met den zwaren, doornatten regenmantel
op haar schoot, die haar drukte als een reuzenlasb
Hij was voorbij gereden en had haar niets gezegd.
Hij was geredrij was verloren. Doch in dit oogenblik
der diepste vertwijfeling voelde zij, dat de geheimzin
nige macht van het noodlot haar geleid had;, onwil
lekeurig kwam rij in opstand tegen haar smart, tegen
hare gewetenswroeging, tegen den angst, tegen al het
vreeselijke, wat haar omgaf en haar verstikte, even
als de deken den oude had doen stikken.
Zij stond op, liet den mantel vallen, liep door de
gang en opende de deur, die toegang gaf naar den
tuin. De maan stond aan den hemel, rijn zilveren
schijnsel lag over het donkere woud. Zij haalde zwaar
adem.
„Ik heb a]les voor hem gedaan," dacht rij, de
handen krampachtig wringende. „Ik was blind. Ik zag
niet, ik hoorde niet. En hij is voorbij gereden en
heeft mij niet gewaarschuwd. Hij heeft geschreven, dat
hij wilde sterven, en in plaats daarvan heeft hij nog
hoop gekoesterdHij heeft mij misleidHij heeft
mij .bedrogen
Op den drempel der wijd geopende deur verraste
Paulu haar; hij dacht dat zij de deur geopend had,
om met hem naar den tuin te gaan, gelijk rij dik
wijls plachten te doen.
Hij ging naar haar toe, omarmde haar en trok haar
met zich mede. De harde was vochtig, de nacht frisch
het water in de kleine sloot achter den tuin was dooi
de wolkbreuk sterk gezwollen en troebel, in het maan
licht had het een gele kleur; van het woud kwam
een frissche geur van gras en aarde. Annesa voelde er
maal omkeeren voor rij 't uitgeven, en als rij 't dan tien
maal omgekeerd hebben 't nog eens honderdmaal zul
len doen; och, menschen, die 'n krant lezen, kunnen
nog een stuiver missen. Waarschijnlijk tenminste
MisschienMaar niets te hebben, nietsgeen brood,
geen vuur, geen stuiver, geen kleeren, geen zuster ot
broer, geen vriend om rijn nood aan te klagen, dat is
erg, dat is vreeselijk erg. En die zij n er. Waarachtig,
vruandcn, die z ij n er.
Ja, ik weet wel, we kunnen niet in den blinde gaan
geven, en denken: als wij 't maar kwijt zijn. Neen,
dat mag niet. Maar „geven" moeten we, „helpen
moe ten we. En 't os niet de voornaamste vraag, of er
voor het huidige gebrek geen term te vinden is van
„eigen schuld; want „eigen schuld' is overal;
maar ieder wordt er niet voor gestraft. Ware dit hel
geval, dan zouden er naar het woord van Shakespeare,
weinigen de galg ontloopen. (1). Zeg niet: die man
dryagi nu de gevolgen van rijn eigen dwaasheid, want
uwe dwaasheid zou grooter wezen, dan de zijne, juist
om die woorden. Zeg niet: hij is lui en zonderling en
heeft zijn verdiende loon; want als God ons allen het
loon zou uitbetalen, wat wij verdienen, wie zou
er 'dan nog bestaan'?
Zie, ik bid van God, dat Hij mij 'n ander loon
geven zal, dan wat ik verdiende; want ontving ik dit
laatste, dan zou ikMaar dit gaat U niet aan, zooals
uit bescheidenheid mij niel mag aangaan (wat
uw loon zou zijn.
Wij staan allen schuldig, allen; tegen
over God, tegenover onze medemenschen, tegenover ons
zeiven. Wij staan schuldig 'in onzen arbeid, in ons den
ken, in Onze vriendschap en onze liefde, (tegenover
onze ouders, tegenover onze kinderen, tegenover alles
wat ons omringt. Wij hebben ons vaderland meer lief
gehad, dan de wereld, en onze stad meer dan ons
vaderland, ons huis meer dan onze stad, en onszelven
meer dan ons huis, onszelven meer dan alles. En dit
laatste is '1 nu juist, waarin wij het moest tegenover
onszelven hebben gelogen en overtreden. Elke fout,
elke overtreding tegenover anderen door ons begaan,
was 'n fout, 'n overtreding, 'n tekortkoming tegenovea
onszelven. „Bewaar uw hart boven alles wat te be
waren is," is 'n les, die wij te vaak vergeten of ver
keerd uitleggen, omdat wij niet bedenken, dat daaruit
„de uitgangen zijn onzes waarachtigen levens." Als wij
onzen arbeid niet volbrengen zoo goed wij dat ver
mogen, schaadt dit ons-zelven in de eerste plaats; niet
hem lof hen voor wien we werken. Als we in ons
denken dwalen en anderen daardoor schade of leed
berokkenen, onze schade is grooter, want ons intellect
wordt er ter laatster instantie dupe van. Wie over
waarachtige vriendschap heen stapt, vertreedt zichzel-
ven; wie liefde niet telt, diens ziel zal vreemd blijven
aan de hoogste wijsheid. Elk geven is 'n ontvangen,
elk begrijpen 'n rijker worden van ziel. Egoïsme (en
Zelfbedrog hebben andere stellingen; maar Waarheid
en Liefde en Zelfkennis, die alle 1e zamén W ij s h e i d
zijn, weten dat dit Evangelie waarachtig is. Wie over
zichzelf leerde heenstappen, om anderen te zoeken, zal
riehzelven vinden; wie over zichzelf durft oordeeien,
voorkomt het Noodlot. Ik vind liever 'n waarheid van
slijk, dan dat ik zoeken zou naar 'n vergulden leugenik
schrei liever om mijn verloren liefde, dan dat ik jui
chen zou om 'n overwinning van boosheid. Al |wat
mij gegeven wordt en mijn ziel niet rijker maakt, is
'n Winst van verlies; al wat ik verliezen kan, heb ik
nooit bezeten; en 't is mij 'n winst, dit te beseffen.
Zoo ik ooit 'n leugen van vriendschap loog, ik zelf
heb daarvoor 't zwaarst geboet; en waar ik ooit mij-
zelven liefde wijs maakte, heb ik zelf voor di enamaak
van iets wat niet „gemaakt" kan worden, de bit
terste tonen geschreid.
Wij hebben in ons leven slechts te waken voor één,
en die n e rijn wij zelf, is onze eigen persoonlijk
heid, onze ziel, die waarheid vraagt, die behouden wil
blijven, die zich niet iets wijs laat maken, ook niet door
ons verstandelijk overleg, en ten slotte de scherven onzer
leugens ons zelf in het aangezicht zal werpen, en er
onze hersenen mee pijnigen zal als met fijn glas. Dat
heeft Lorenzo de Medicis ondervonden, toen Savona-
rola voor hem stond; dat ondervinden allen, die den
leugen toegang verleenen tot hun hart.
Ben ik afgedwaald? Ik had 't immers over hulp ver
leenen aan anderen? Ik had 't immers over 't leed
van anderen, dat gelenigd moet worden? Nu ja, maar
behoud van anderen is toch zelfbehoud? En waar
dit 'n waarheid is in hoogere dingen, daar zal (dit
toch ook wel 'n waarheid zijn in de lagere, in stoffe
lijke dingen.
Philosofie genoegDe vraag is, of wij straks, als de
honger en de koude en 't gebrek bij ons aanklop
pen. thuis zullen zijn en bereid tot geven. Tot geven
niet; omdat wij te weinig daartoe bezitten. Goed. Ik
leerde van 'n zeer arm man de les van b,deelen."
Toen heb ik mij geschaamd, en die beschaming is mij
'n rijkdom van gedachten geworden, zooals mij menig
verlies tot winst werd. Zullen wij dan tot „deelen"
geneigd zijn, als 'n arme broeder, of zuster bij ons
aanklopt en in ons aller Vaders Naam iets vraagt?
O, ik weet wel, alle mannen kunnen geen heilige Fran-
ciscus worden, en alle vrouwen geen heilige (Clara
maar kan 't toch niet wezen, dat Christus tot ons
komt onder de vermomming van 'n armen man, /in
de gedaante van 'n verkleumd en uitgehongerd kind,
om te beproeven of wij zijn woord en lessen, rijn zen
ding begrepen hebben, of zijn zoendood door ons als
zoodanig wordt gewaardeerd? Of woudt ge u op 'n
niets van, maar Paulu, ofschoon vermoeid van de reis,
werd getroffen door de lieflijkheid van den nacht, en
wilde zijn vreugde mededeelen aan zijne geliefde. Hij
had zijne blijde tijding ook gaarne aan de anderen
medegedeeld, maar de begeerte, een oogenblik met An
nesa alleen te zijn, was sterker. Zij moest hem immers
nog vergiffenis schenken voor zooveel onrecht.
„Gij zult wel erg geschrikt zijn," zeide Paulu, haar
steeds vast aan zich gedrukt houdende. „Ik heb toch
zoo'n berouw gehad over dien brief, maar ik rfeetd
het in vertwijfeling. Ik zal nu alles vertellen. Ben je
niet ontzettend van me geschrikt, zeg?"
Annesa antwoordde niet; zij was verstoord.
„Nu dan, vergeef het mij. Wees nu verheugd. Luis
ter, Iwat mij is overkomen!..."
„Het is laat, zeer laat," fluisterde zij en trachtte
zich uit zijne omarming los te maken. V t|
„Wacht nog wat. Annesa,en hij kuste haar,
vuriger nog dan anders; het scheen, alsof hij in gevaar
verkeerd had, alsof hij gevreesd had, haar nooit ïe-
rug ite zullen zien, en nu, als hij haar weeir izag,
voelde, dat hij haar meer lief had, dat hij ooit gedacht
had.
„Wij moesten den dokter halen," dacht rij.
„Annesa, wat scheelt je? Je rilt," vroeg Paulu. „Je
moet dadelijk naar bed gaan; ik wil je alleen nog
zeggen, wat ik deed, nadat ik den brief aan je haa
geschreven. Ik ben teruggekeerd naar het dorp (van
Don Peu; hij had mij in kennis gebracht met een bri
gadiersweduwe, eene zekere Zana, die geld tegen inte
rest leent. Den eersten keer had zij net mij geweib
gerd, maar door de vertwijfeling gedreven, ben ik nog
eenmaal naar die weduwe gegaan, en zij zeide
neen, zij zeide niet dadelijk
Hij loog en hij voelde, dat hij slecht loog; maar
Annesa bemerkte het niet eens. De geschiedenis, die
hij haar vertelde, had voor haar slechts tot op zekere
hoogte belang; er gingen haar nu heel andere din
gen door het hoofd. En toch voelde rij een zekere
verachting jegens die weduwe, die zich dadelijk'door
Paulu's praatjes had laten vermurwen, en hem dade
lijk zeshonderd scudi tegen tien procent had geleend.
„Is rij jong of oud?" vroeg zij.
„Wat weet ik er van? Zij schijnt mij jong te zijn,
maar goed beschouwdten slotte," verbeterde hij
zich spoedig, „doet het er ook niets toe; dat, waarop
hel (aankomt
„Laat mij los," smeekte Annesa verschrikt. „Het js
mij, alsof ik eenig gedruis heb gehoord. Donna Rachele
moet ontwaakt zijn, ge hebt zooveel leven gemaakt
„Zij slapen allen, wees kalm."
„Laat mij gaan, Paulu. Ik ben bang!Het js
zoo laat."
Paulu liet haar gaan. Hij had de kleine lamp in de
andere wijze met God verzoenen, dan even als Christus,
zijn schepselen lief te hebben en liefde te bewijzen?
Wie zegt: ik heb God lief, en het leed van zijn naaste
niet tellen zou, die is 'n leugenaar, tegen God, tegen
riehzelven, tegen de hoogste waarheid, die in hem
woont. In ons woont een rechter, die niet bedriegt,
die zich niet misleiden laat. Ons knielen kan verach
ting wezen voor h em, ons bidden blasphemie, als 'l
in onwaarheid geschiedlonze onderworpenheid 't gruw
zaamst verzet, onze liefde erger dan 't bitterste venijn.
Wij vermogen niet, wij kunnen niet liegen tegen an
deren, tegen God, wij kunnen dat alleen tegen onszel
ven. Wij kunnen anderen geen schade berokkenen,
wij kunnen 't alleen onszelven, en daardoor God
bewijzen, dat wij Zijn Waarheid en Zijn Wijsheid niet
begrepen hebben. Gods sommen hebben niet dezelfde
uitkomsten als die der menschen.
„God geeft den gever. Wie bemint,
Krijgt liefde van zijn Hemelvader.
Ook de armoe kleedt zijn troetelkind,
En wee den rijken noodversmader'
Maar zalig, die zijn akker bouwt,
En de armoe aren gunt te lezen
Zijn schuur, vervuld van groeiend goud,
Zal van omhoog gezegend wezen.
God spijst hem uit Zijn voorraadschat
Gods schuren toch zijn nimmer ledig."
W. Bilderdyk.
Of we dus op loon wachten?! God beware ons voor
zulk zelfbedrog: Wee dengene, die geeft en uitziet naar
het terugontvangen. En tochGod laat geen enkle
daad .onbeantwoord, geen enkele daad vruchteloos ge
schieden. Wie zoekt zal vinden, maar niet datgene
waarnaar hij zocht. Wie klopt, dien zal worden open
gedaan; maar niet door wien hij verwacht. Wie bidt,
dien zal gegeven worden; maar niel datgene waarom
hij bad. Wie geeft Izal ontvangen, maar niet datgene wat
hij hoopte te ontvangen. Dat alles staat aan God, en
niet aan ons. Wij hebben alleen te zoeken, te kloppen,
te (bidden en te geven; te werken en lief te hebben
bovendien; en indien de antwoorden van God op dit
alles zijn zouden: ontnuchtering, smaad, boosheid, ar
moede, verraad, tegenwerking, dan nog zal dit ons innigst
zielelcven niet zijn evenwicht doen verliezen, als wij
't idfcden in waarheid en goede trouw.
Integendeel, al die schade, zal, gelegd in de schaal
van ons leven, ons geluk grooter maken, omdat wij
in ons bidden en werken en liefhebben, alleen naar
Waarheid zochten en wij idie nu gevonden hebben.
Er flitst mij 'n "wondere gedachte door 't hoofd, die ik
nu niet geheel kan gaan bespreken. Zou die laatste
alinea 'n excuus kunnen zijn voor boosheid of ijl
hoofdigheid? Nun, höre mal. So habe ich es ja
nicht gemeint; ich würde nie den Teufel an den Wand
mahlen.
H. d. H.
AANTEEKENINGEN:
(1.) When every body must be used after his desert,
nobody would escape the scourge:
Als ieder gestraft werd naar zijn verdienste, Idan
zou niemand aan den geesel ontkomen.
In het Vondelspark.
Uit Amsterdam meldt men:
Dinsdagavond omstreeks zeven uur is een heer in
het Vondelpark bij de Vondelstraat, aangerand jdoor
drie kerels. Zij mishandelden hem, zoodat hij het be
wustzijn verloor, en ontnamen hem een rijksdaalder.
Toen hij weder bij kwam, persten rij hem de belofte
af, dat hij 's avonds te 10 uur op het Museumterrein
bij de Ijsbaan een som gelds zou komen brengen.
Bij niet voldoen daaraan zouden zij iets te zijnen na-
deele publiceeren. De aangerande was zoo wijs toe
te stemmen, maar dadelijk daarop de politie te waar
schuwen, met het gevolg, dat ongeveer een uur later,
twee der daders op het Museumterrein konden worden
aangehouden. Zij werden naar het politiebureau op het
Leidscheplein gebracht en geconfronteerd met den mis
handelde, die ze pertinent herkende.
Brand.
Men meldt omtrent den brand bij de firma BruyelLe
te Tilburg:
Twee koperslagersknechten waren in de wasscherij en
poetserij der kranen bezig met het reinigen en soldee-
ren der machinerieën, toen plotseling, naar men ver
moedt, de daartoe benoodigde stoffen vlam vatten. Bin
nen weinige oogenblikken stond het gebouw in lichte
laaie. Het is merkwaardig, dat de beide personen, daar
aan den arbeid, er het leven hebben afgebracht, te
meer wijl één hunner op de machine stond te soldeeren
en de vlammen van onder opsloegen. Beiden bekwa
mer tamelijk ernstige brandwonden. Het geheele ge
bouw met inhoud is uitgebrand. De overige uitgebreide
fabrieksgebouwen bleven gespaard. Voor 18 jaren is de
zelfde inrichting afgebrand. Het verbrande was niet
verzekerd.
Men vreest voor het leven van een der gewonden.
Zangvogels.
Men meldt uit Kerkrade aan de L. K.
Jaarlijks worden er aan de Hollandsche grenzen in na-
gang laten staan, zij nam die op; op de teenen, als
door een geheimzinnige macht aangetrokken, sloop zij
in de kamer, waar de doode lag.
Annesa keek naar den doode, het scheen haar niet
mogelijk toe, dat hij dood was. Zij had hem gaarne
heen en weer geschud, hem toegeroepen, maar zij durf
de niet. Op de teenen sloop rij weer naar buiten,
naar Paulu, die haar zachl vroeg: „Is hij niet wak
ker geworden?"
„Neen, neen," antwoordde zij, „hij slaapt, hij is niet
eens (ontwaakt, toen gij aankloptet. Het schijnt wel
of hij dood is ik ben zoo bang
„Was hij het maar!" zeide Paulu onverschillig. „Maar
wij hebben hem nu ook niet meer noodig. Dat (wil
zeggen, als hij stierf, zou ik mij er toch over verheu
gen, Want dan kon ik mijn schuld aan die vrouw,
aan die brigadiersweduwe dadelijk afdoen.... Intus-
schen
Annesa had Paulu gaarne verzocht, naar den dokter
te gaan, maar zij was bang, dat men dan de vreese
lijke waarheid zou ontdekken, en zij had reeds spijt
over hetgeen zij gezegd had.
Ook Paulu bracht het gespek op iets anders. Zij had
den beiden iets te verbergen, en, daarmede bezig, be
merkten zij niet, dat zij wederkeerig elkaar wat voor
logen. Maar Annesa zag in, dat zij zich wat opgeruim
der moest voordoen, en zij spande al hare krachten
in, om zich te beheerschen.
„Ik ben erg blijde, dat ge het geld gekregen hebt,"
zeide zij nu en omhelsde Paulu. „Ik hoop dat ge
nu niet weder weg gaat. Uw brief heeft me zoo buiten
gewoon (angstig gemaakt! Ik geloofde werkelijk, dat
gij u zeiven wildet dooden
„Laten wij daarover nu niet meer spreken. Ik ben
nu hier en denk er niet aan zoo spoedig weder van
hier te gaan. Ik heb altijd aan je gedacht, Annesa
Nu zullen we wat vrijer kunnen leven. Ik wil werken,
ik wil Ja, ik wil ergens mee beginnen. Het is tijd, nu
aan mijn zaken te Reuken. Don Peu heeft mij een voor
stel gedaan. Hij bezit in de bergen van Lula een groeve,
die wil hij onderzoeken, en dan laten bewerken. Ik
heb hem schertsend gevraagd, of hij mij niet met zich
wil nemen, als opzichter of cantine-waard der arbeiders.
Ik zeide hem, dat ik gaarne een tijdlang uit dit dorp
weg wilde, waar alles mij ergernis geeft. En hij nam
aan
„Jij, cantine-waard? Jij?" zeide Annesa.
„Ja, ik; wat steekt daarin voor kwaad? Het is geen
schande te werken, Annesa. En het zou eigenlijk nog
niet eens werken zijn. Met duizend lire kan ik een her-
lierg inrichten en zal dan duizend procent verdienen.
Ik heb de zaak ("zeer ernstig overdacht en ben daar veel
opgeruimder over dan over het geld, dat ik gekregen
heb. Wie weet, Annesa, misschien ziet het noodlot er
en voorjaar duizenden zangvogels door de Hollanders
gevangen en verpakt in kisten, naar oen Duitsch post
kantoor vervoerd, om van daar verder bezorgd te wor
den. Door dat samenpersen in kisten zijn vele dezer
diertjes natuurlijk dood, alvorens zij op de plaats hunner
bestemming aangekomen. Dat deze handel werkelijk groot
is, dat bewijst het feit, dat op één dag aan een Duitsch
grenskanloor niet minder dan 80 kisten werden (ge
bracht, elk met een inhoud van 16 20 vogeltjes.
Het bezoek van den Duitschen Keizer.
Het Haagsche correspondentiebureau meldt thans
In aansluiting aan het bericht omtrent het voorge
nomen bezoek van Z. M. den Duitschen Keizer laan
H. M. de Koningin kan worden medegedeeld, dat (lil
ongeveer drie weken is uitgesteld, aangezien 's Kei
zers geneesheren hem hebben voorgeschreven om na
zijn bezoek aan het Engelsche hof eenigen tijd (ver
blijf te houden op het eiland Wight. H. M. de Keizerin
heeft wegens lichte ongesteldheid in het keizerlijk ge
zin van de reis moeten afzien.
Een inbreker gesnapt.
De politie, te Rhenen heeft gearresteerd Johan Chris-
tiaan de Lange uit Haarlem. Hij wordt verdacht van
diefstal met inbraak gepleegd op 23 October in (Jiet
Doorgangshuis te Hoenderloo. Door uitsnijding van een
ruit had hij zich toegang verschaft tot de schoenma
kerij, stal een tiental paren nieuwe bottines en eenig
schoenmakersgereedschap, dat hij in oen zak medenam
naar Arnhem, waar het bij een opkooper in .beslag
werd genomen. Men denkt daarmee den dader in han
den Ie hebben van de vele inbraken in de omstreken
van Arnhem, Velp, De Steeg en Oosterbeek. Hij ns
20 jaar oud en heeft reeds vier vonnissen ondergaan,
twee wegens rijwieldiefstallen, een wegens verduistering
en een wegens diefstal van 1200 gulden van zijn vroe-
geren patroon te Brussel, welk geld hij te Rotterdam
verbraste.
Knte Zwnn is niet dood.
Naar aanleiding van het bericht, dat Ente Zwan zou
zy'n overleden, heeft de uitgever van „De Alkmaarder"
de heer L. H. Obdam, zich gewend tot den directeur der
strafgevangenis te Leeuwarden.
Wy' kunnen mededeelen, dat de directeur dezer ge
vangenis, waarin Zwan zijn straf ondergaat, heeft te
ruggeschreven, dat Ente Zwan niet dood is, maar nog
leeft.
Diefstal
De landbouwer Smit in het Koegras (gemeente Hel
der) vermist een som van ongeveer f 2600, die hom
vermoedelijk door insluiping op Maandagavond ontstolen
is. Hij had de gewoonte zijn geld op een plank in de
bedstede te bewaren, en men vermoedt, dat iemand, met
die omstandigheid bekend, de som ontvreemd heeft. De
politie te Helder doet onderzoek.
Te Callnntsoog heeft zich voor het Herhalings-
onderwys geen enkele leerling aangemeld.
Geslaagd
voor akte wiskunde L. 0. de heer W. H. C. van Heek
te Warmenhuizen.
Een ernstig ongeluk.
Te Eist, by Rhenen, ontmoette de arbeider M. Wilde
man, van de plantage „Willem III", gezeten met zijn
kameraad op een wagen, een koppel koeien. Het paard
schrikte en sprong op zij, waardoor beiden er afvielen.
Wildeman kwam met zy'n hoofd op een steen terecht,
waardoor zy'n schedel brak en hy enkele uren later
overleed. De andere kwam met een paar schrammen
vry. W. laat een vrouw en vier kinderen achter.
(„'t Vad")
Da's schandelijk.
Voor het politiehof te Merthyr, in Wales, verscheen
Maandag een dief. Het was een arbeider uit de buurt.
Op een avond dat er voor hem en zijn vrouw en kinde
ren geen eten in huis was, ging hij, omtrent midder
nacht, naar den tuin van een heerehuis en trok er ra
pen en penen uit den grond. Een nachtwacht snapte
hem. De tuinman getuigde uit naam van zynheer.dat
de dief voor f8 schade had veroorzaakt. De rechter
noemde het misdrijf zeer erg en zond den dief voor 21
dagen naar de gevangenis.
Eigenaardige toestanden.
Geen middel wordt in Engeland, evenals in Amerika,
onbeproefd gelaten, om de onverschillige menschen naar
de kerk te lokken.
Vrouwen worden na den achtermiddagdienst op
thee met cakes vergast. Terwy'1 pas te Conventry de
mannen werden uitgenoodigd naar den speciaal voor
hen bestemden namiddagdienst in de St. Michiels zen
dingskerk te komen enhun pijpje mede te brengen.
Geheel nieuw is dat niet. Want op de Zondagnamiddag-
bijeenkomsten voor mannen in de vry'e Whitefields me-
moriale kerk van Tottenham Court Road hebben wij de
aanwezigen sigaretten zien rooken. Pijpen zijn echter
vry wat gezelliger, zoodat dat lokmiddel te Coventry
wel zal helpen. En doordien er op die namiddag-bijeen
komsten gewoonlijk 'n paar solo's gegeven worden, krij
gen zij nu het karakter van een smoking-concert.
Er is te Londen al eens kerk in een music-hall gehouden.
Waarschijnlijk krijgen wy ook het omgekeerde nog eens.
«>>-
nu wel van af, In ij nog meer te vervolgen. Doch spreek
er met niemand over, ook niet met moeder. Ik moet
vooraf onze zaken hier in orde brengen. Ach, ik ver
heug er mij toch zoo over," herhaalde hij; op harfst-
toehtelijken toon. „Ik verheug er mij ook om wegens dien
ouden, vervloekten duivel. Ik zal hem toonen, dat wij
hem in het geheel niet noodig hebben, en wanneer
hij voortgaat, met ons te 'kwellen, zal ik'hem het huis'uit
jagen. Neen, wij hebben (hem niet meer noodig. Maar gij
beeft, mijn schat. Wil je'niet wat gebruiken? Ik zou ook
wel iets willen hebben, ik ben koud."
„Zal ik u geven, Wat er van het armen-eten overge
bleven is?"
Neen. eten niet, wel idrinkcn. Ik ga dadelijk naar den
kelder. Ook zou (ik gaarne nog even mijne moeder
willen spreken, haar zeggen, dat ik het geld gekregen
heb
..Wilt ge door de kamer gaan?" riep Annesa ver
schrikt uit.
„Nu ja. wat zou dat, al werd hij wakker? Kan ik niet
in miin huis doen, wat ik wil? Ik ben nu niet meer bang
voor hem
..Neen, wacht, ik zal je brengen, wat je hebben wilt,
maar ga niet door de kamer en maak ook Donna
Rachele nog niet wakker. Zij is zoo vermoeid, zij heeft
het te druk gehad."
Zii wilde heengaan. maar hii hield haar terug.
„Laat maar, blijf hier. fk wil niet drinken. Ik heb
gisterenavond nogal gedronken, ook vandaag nog al.
„En morgen weer." momnelde Annesa, die zeer goed
wist. hoewel Paulu's goede voornemens waard wa:
ren, ook die om< arbeid te zoeken en te willen wer
ken.
..Je gelooft me niet," merkte hij op. „Maar je zuil
zien. van morgen af ben ik een andere!"
„Morgen." dacht Annesa, rij rilde er van; „wal zal
er morgen gebeuren?"
.Je gelooft niet. dat ik mijne belofte zal houden?"
ging Paulu voort. „Ik ben geen knaap meer. fn de
laatste dagen heb ik veel nagedacht over mijn leven
cn ik ben besloten, aan alle dwaasheden een einde te
maken."
„Dus ook met mij
„Ja. ook met jou," zeide hij zeer ernstig, v,Luis
ter. Annesa. ik wilde zooeven met mijn moeder spre
ken. haar raad vernemen, maar ik weet, ik weet hel,
zij zal mn raden, mijn plicht te doenge zult me
begrepen hebben
„Ik? Ik heb niets begrepen," zeide zij, terwijl zij
de (oogen opsloeg.
Je hebt niet begrepen? Ik wil je trouwen. Annesa.
Ik wil ie mei me nemen. Wij gaan naar de bergen,
niemand zal zich meer tusschen ons plaatsen.
(Woedt vervolgd)