Binnenlandsch Nieuws. Gemengd Nieuws. den heer Commelin, of gelooven, dat dit in zijn tijd zoo was; maar heden ten dage zijn de menschen, die geen „Scherp bier, en wel Water drinken," in Amster dam niet te tellen. Verder zegt de schrijver en of hij het doet om ons te vertroosten of nog banger te maken, weet ik niet dat ieder „by ziehzelfs |Wel gewaar kan worden, dat men des Winters meerder als des Zomers tot eten genegen is." Hoe 't ook zij, Amsterdam schijnt 'n periode te gemoet te gaan of reeds te zijn ingetreden, van duurte, schaarschte en gebrek. Het tekort schuilt niet (ineer enkei „onder den gemeenen man." Famüiën van stand en aanzien, rekenen en overleggen en komen niet toe. L)e Banken van Leeiung krijgen voorwerpen ten pand, die in rijke salons thuis hooren; zelfmoorden zijn geen zeldzaanüieden meer, uitdragers maken goede zaken, 't geld wordt bij den dag duurder, en 't oploopen bij 'n vrind om voor 'n paar weken uit de „penarie" ge holpen te worden, heeft geen succes meer, want de vrind-zelf zit ook op zwart zaad. Waar 't heen moet,, is niet te zeggen of te voorzien. Brood en brandstoffen worden steeds duurder; wie geen kleeren heeft, kan ze niet koopen, ook niet op crediet, want de winke liers Worden bang. 't Is alsof de hongerjaren, waar over we onze ouders en grootouders hebben hooren vertellen, zullen terug keerenEen van de dertiger jaren b.v. in 1800, toen men boonen met torren at, of 't jaar '46, toen bij algemeen gebrek „de ziekte" (cho lera) haar offers koos; toen men brood at met ,,'tlang" (schimmel) er in. Die vrees is niet ongegrond, en ik verzin hier geen sprookjes; ik overdrijf niet. In de week, die achter ons ligt, heb ik bezoek gehad, van vijf verschillende per sonen, di edoor den honger gedreven bij mij aanklop ten. Om geld,meent ge Neen, om brood. Een was er bij, di ezeven kinderen heeft, een man in de kracht van zijn leven, die vroeger goede zaken dreef, en die nu, zich schamend voor zijn armoede want armoede schijnt wel degelijk schande te zijn -- stil en zwijgend loopt langs de booinen, of er soms 'n korst brood mocht liggen. Een ander, nog geen dertig ja ren oud, stond voor mij met oogen, tintelend jvan wanhoopskoorts, van honger, van geen-uitkomst-meer- weten. En dit alles is nu minder publiek dan vroeger, omdat het gevoel van .schaamte sterkei- is geworden, omdat men in kleeding en alles wat aan dein buitenkant zichtbaar is, 't zooveel mogelijk tracht te verbergen. De inrichtingen hier in Amsterdam, waar men voor een dubbeltje een middagmaal kan bekomen, voor 'n stuiver 'n bord soep, voor 'n stuiver 'n bord capucijners, heb ben drukke nering, zijn 'n zegen en 'n uitkomst voor duizenden. Maar wat moeten zij doen, die geen dubbel tje of geen stuiver bezitten Die loopen van 't eene kantoor naar 't andere, van den eenen baas naar den anderen, om werk, onverschillig wat'? Wat moeten zij doen? Het Leger des Heils doet wat 't kan; maar kan niet alles, 't Gemeentebestuur doet wat 't kanmaar kan niet alles. De persoonlijke liefdadigheid staat gereed zelf de hand op te houden, omdat zij niets meer te ge ven heeft. De goedgeefschen, die zelf niet veel bezitten, zijn gauw uitgepraat en de veel-bezittenden hebben 'n treurig voorbeeld van de gevolgen der mededeelzaam heid in anderen. Verhalen van „Duure Tijden" in vroeger dagen worden opgeslagen. „Oude K r o n ij- ken" vertellen van de duurte in 't jaar 1547, „doen een Last Rogge hier t' Amsterdam 66 goutguldens koste, dat is 92 Carolus guldens en 8 stuyvers,' van 't jaar 1587, „doen een Last Rogge koste 900 gulden, leen Last Tarwe 935 gulden en 10 stuyvers, en dat noch in 't zelve Jaar de toestand zo veranderde, dat men een Last Rogge voor 56 guldens en 10 stuyvers kopen konde." De historie vertelt verder, dat „het gemeen Volk in Spangien, Italien, Vrankrijk, enz. slechts van Brood voorzien was, en dat sij geringe vruchten als Ajuin, Look enz. toe-aten," en dat zij dan „vernoegt Wa ren." Maar toen ook had het wonder plaats, dat men nog heden ziet gebeuren, en waren de schouwburgen vol. Het oude Latijnsche versje van J u v e n a 1 i s werd op gediept en „in 't Duits nagevolgt:" ,Het vollik, vol bekommeringen, Begeert slechts tweederhande dingen Bat s Brood tot voedsel van het lijf, En Schouwspel tot haar tijd verdrijf." Maar in weerwil van deze wonderlijke tegenspraak, die 'n mensch soms doet vragen, of werkelijk de toe standen zoo ernstig zijn, kan met zekerheid getuigd worden, dat dit zoo is. Honderden en duizenden gaan onbeschermd en met 'n bang voorgevoel den na derenden winter tegemoet. Tientallen ervan ken ik, en zij, die als ik verkeeren in allerlei standen en zich bewegen tusschen allerlei soort van menschen, kennen ze met mij. En de gedachte aan hen laat niet los, vervult met vragen waar het heen moet, en of er niets aan te doen is. In een onzer kleinere dagbladen las ik verleden week een artikel, genaamd „De nood van onzen Tijd." En ik heb met klimmende belangstelling gelezen, ben met grootere ontroering te weten gekomen, dat ik niet de eenige ben, die met angst en vreeze den winter te gemoet ga. Alle ernstige menschen zien met schrik de dagen steeds korter worden, de koude gevoeliger; en wij vragen elkander af, wat er zal gebeurd zijn, als de winter voorbij is. O, Voor u en'mij is er wel doorkomen aan. En al zullen er look onder ons misschien zijn, die 'n dubbeltje tien- weder aan hare bezorgdheid, welke zij gedurende het onweder om hem had gekoesterd. „Mijn hart zeide mij, dat gij onderweg moest zijn," zeide zij zacht, alsof de oude haar nog zou kunnen hooren. „Maar wij verwachtten u toch niet. In te gendeel. Ik had immers uw brief ontvangen. Welk een (schrik. Ik had de koorts." „Ja, ik zie dat ge rilt," fluisterde hij. „Maar Inu moet ge weten, dat ik het geld heb gekregen. Wacht een oogenblik. Ik ga even naar boven en ben dadelijk weer terug." Annesa maakte een driftige beweging, met wijd open gesperde loogen keek zij hem aan; hij omarmde haar, drukte haar aan zijn borst, kuste haar op de lippen en herhaalde: „Ja, jk heb het. Ik heb het. Wacht op me Hij nam de lamp en begaf zich naar zijn kamer. Annesa had zijn omhelzing, zijn kus niet gevoeld; alleen twee zaken had zij begrepen. Hij had geld ge kregen, hij was voorbij gereden, voor zij de daad had begaan. In het donker zette zij zich op de trede van de trap neder, met den zwaren, doornatten regenmantel op haar schoot, die haar drukte als een reuzenlasb Hij was voorbij gereden en had haar niets gezegd. Hij was geredrij was verloren. Doch in dit oogenblik der diepste vertwijfeling voelde zij, dat de geheimzin nige macht van het noodlot haar geleid had;, onwil lekeurig kwam rij in opstand tegen haar smart, tegen hare gewetenswroeging, tegen den angst, tegen al het vreeselijke, wat haar omgaf en haar verstikte, even als de deken den oude had doen stikken. Zij stond op, liet den mantel vallen, liep door de gang en opende de deur, die toegang gaf naar den tuin. De maan stond aan den hemel, rijn zilveren schijnsel lag over het donkere woud. Zij haalde zwaar adem. „Ik heb a]les voor hem gedaan," dacht rij, de handen krampachtig wringende. „Ik was blind. Ik zag niet, ik hoorde niet. En hij is voorbij gereden en heeft mij niet gewaarschuwd. Hij heeft geschreven, dat hij wilde sterven, en in plaats daarvan heeft hij nog hoop gekoesterdHij heeft mij misleidHij heeft mij .bedrogen Op den drempel der wijd geopende deur verraste Paulu haar; hij dacht dat zij de deur geopend had, om met hem naar den tuin te gaan, gelijk rij dik wijls plachten te doen. Hij ging naar haar toe, omarmde haar en trok haar met zich mede. De harde was vochtig, de nacht frisch het water in de kleine sloot achter den tuin was dooi de wolkbreuk sterk gezwollen en troebel, in het maan licht had het een gele kleur; van het woud kwam een frissche geur van gras en aarde. Annesa voelde er maal omkeeren voor rij 't uitgeven, en als rij 't dan tien maal omgekeerd hebben 't nog eens honderdmaal zul len doen; och, menschen, die 'n krant lezen, kunnen nog een stuiver missen. Waarschijnlijk tenminste MisschienMaar niets te hebben, nietsgeen brood, geen vuur, geen stuiver, geen kleeren, geen zuster ot broer, geen vriend om rijn nood aan te klagen, dat is erg, dat is vreeselijk erg. En die zij n er. Waarachtig, vruandcn, die z ij n er. Ja, ik weet wel, we kunnen niet in den blinde gaan geven, en denken: als wij 't maar kwijt zijn. Neen, dat mag niet. Maar „geven" moeten we, „helpen moe ten we. En 't os niet de voornaamste vraag, of er voor het huidige gebrek geen term te vinden is van „eigen schuld; want „eigen schuld' is overal; maar ieder wordt er niet voor gestraft. Ware dit hel geval, dan zouden er naar het woord van Shakespeare, weinigen de galg ontloopen. (1). Zeg niet: die man dryagi nu de gevolgen van rijn eigen dwaasheid, want uwe dwaasheid zou grooter wezen, dan de zijne, juist om die woorden. Zeg niet: hij is lui en zonderling en heeft zijn verdiende loon; want als God ons allen het loon zou uitbetalen, wat wij verdienen, wie zou er 'dan nog bestaan'? Zie, ik bid van God, dat Hij mij 'n ander loon geven zal, dan wat ik verdiende; want ontving ik dit laatste, dan zou ikMaar dit gaat U niet aan, zooals uit bescheidenheid mij niel mag aangaan (wat uw loon zou zijn. Wij staan allen schuldig, allen; tegen over God, tegenover onze medemenschen, tegenover ons zeiven. Wij staan schuldig 'in onzen arbeid, in ons den ken, in Onze vriendschap en onze liefde, (tegenover onze ouders, tegenover onze kinderen, tegenover alles wat ons omringt. Wij hebben ons vaderland meer lief gehad, dan de wereld, en onze stad meer dan ons vaderland, ons huis meer dan onze stad, en onszelven meer dan ons huis, onszelven meer dan alles. En dit laatste is '1 nu juist, waarin wij het moest tegenover onszelven hebben gelogen en overtreden. Elke fout, elke overtreding tegenover anderen door ons begaan, was 'n fout, 'n overtreding, 'n tekortkoming tegenovea onszelven. „Bewaar uw hart boven alles wat te be waren is," is 'n les, die wij te vaak vergeten of ver keerd uitleggen, omdat wij niet bedenken, dat daaruit „de uitgangen zijn onzes waarachtigen levens." Als wij onzen arbeid niet volbrengen zoo goed wij dat ver mogen, schaadt dit ons-zelven in de eerste plaats; niet hem lof hen voor wien we werken. Als we in ons denken dwalen en anderen daardoor schade of leed berokkenen, onze schade is grooter, want ons intellect wordt er ter laatster instantie dupe van. Wie over waarachtige vriendschap heen stapt, vertreedt zichzel- ven; wie liefde niet telt, diens ziel zal vreemd blijven aan de hoogste wijsheid. Elk geven is 'n ontvangen, elk begrijpen 'n rijker worden van ziel. Egoïsme (en Zelfbedrog hebben andere stellingen; maar Waarheid en Liefde en Zelfkennis, die alle 1e zamén W ij s h e i d zijn, weten dat dit Evangelie waarachtig is. Wie over zichzelf leerde heenstappen, om anderen te zoeken, zal riehzelven vinden; wie over zichzelf durft oordeeien, voorkomt het Noodlot. Ik vind liever 'n waarheid van slijk, dan dat ik zoeken zou naar 'n vergulden leugenik schrei liever om mijn verloren liefde, dan dat ik jui chen zou om 'n overwinning van boosheid. Al |wat mij gegeven wordt en mijn ziel niet rijker maakt, is 'n Winst van verlies; al wat ik verliezen kan, heb ik nooit bezeten; en 't is mij 'n winst, dit te beseffen. Zoo ik ooit 'n leugen van vriendschap loog, ik zelf heb daarvoor 't zwaarst geboet; en waar ik ooit mij- zelven liefde wijs maakte, heb ik zelf voor di enamaak van iets wat niet „gemaakt" kan worden, de bit terste tonen geschreid. Wij hebben in ons leven slechts te waken voor één, en die n e rijn wij zelf, is onze eigen persoonlijk heid, onze ziel, die waarheid vraagt, die behouden wil blijven, die zich niet iets wijs laat maken, ook niet door ons verstandelijk overleg, en ten slotte de scherven onzer leugens ons zelf in het aangezicht zal werpen, en er onze hersenen mee pijnigen zal als met fijn glas. Dat heeft Lorenzo de Medicis ondervonden, toen Savona- rola voor hem stond; dat ondervinden allen, die den leugen toegang verleenen tot hun hart. Ben ik afgedwaald? Ik had 't immers over hulp ver leenen aan anderen? Ik had 't immers over 't leed van anderen, dat gelenigd moet worden? Nu ja, maar behoud van anderen is toch zelfbehoud? En waar dit 'n waarheid is in hoogere dingen, daar zal (dit toch ook wel 'n waarheid zijn in de lagere, in stoffe lijke dingen. Philosofie genoegDe vraag is, of wij straks, als de honger en de koude en 't gebrek bij ons aanklop pen. thuis zullen zijn en bereid tot geven. Tot geven niet; omdat wij te weinig daartoe bezitten. Goed. Ik leerde van 'n zeer arm man de les van b,deelen." Toen heb ik mij geschaamd, en die beschaming is mij 'n rijkdom van gedachten geworden, zooals mij menig verlies tot winst werd. Zullen wij dan tot „deelen" geneigd zijn, als 'n arme broeder, of zuster bij ons aanklopt en in ons aller Vaders Naam iets vraagt? O, ik weet wel, alle mannen kunnen geen heilige Fran- ciscus worden, en alle vrouwen geen heilige (Clara maar kan 't toch niet wezen, dat Christus tot ons komt onder de vermomming van 'n armen man, /in de gedaante van 'n verkleumd en uitgehongerd kind, om te beproeven of wij zijn woord en lessen, rijn zen ding begrepen hebben, of zijn zoendood door ons als zoodanig wordt gewaardeerd? Of woudt ge u op 'n niets van, maar Paulu, ofschoon vermoeid van de reis, werd getroffen door de lieflijkheid van den nacht, en wilde zijn vreugde mededeelen aan zijne geliefde. Hij had zijne blijde tijding ook gaarne aan de anderen medegedeeld, maar de begeerte, een oogenblik met An nesa alleen te zijn, was sterker. Zij moest hem immers nog vergiffenis schenken voor zooveel onrecht. „Gij zult wel erg geschrikt zijn," zeide Paulu, haar steeds vast aan zich gedrukt houdende. „Ik heb toch zoo'n berouw gehad over dien brief, maar ik rfeetd het in vertwijfeling. Ik zal nu alles vertellen. Ben je niet ontzettend van me geschrikt, zeg?" Annesa antwoordde niet; zij was verstoord. „Nu dan, vergeef het mij. Wees nu verheugd. Luis ter, Iwat mij is overkomen!..." „Het is laat, zeer laat," fluisterde zij en trachtte zich uit zijne omarming los te maken. V t| „Wacht nog wat. Annesa,en hij kuste haar, vuriger nog dan anders; het scheen, alsof hij in gevaar verkeerd had, alsof hij gevreesd had, haar nooit ïe- rug ite zullen zien, en nu, als hij haar weeir izag, voelde, dat hij haar meer lief had, dat hij ooit gedacht had. „Wij moesten den dokter halen," dacht rij. „Annesa, wat scheelt je? Je rilt," vroeg Paulu. „Je moet dadelijk naar bed gaan; ik wil je alleen nog zeggen, wat ik deed, nadat ik den brief aan je haa geschreven. Ik ben teruggekeerd naar het dorp (van Don Peu; hij had mij in kennis gebracht met een bri gadiersweduwe, eene zekere Zana, die geld tegen inte rest leent. Den eersten keer had zij net mij geweib gerd, maar door de vertwijfeling gedreven, ben ik nog eenmaal naar die weduwe gegaan, en zij zeide neen, zij zeide niet dadelijk Hij loog en hij voelde, dat hij slecht loog; maar Annesa bemerkte het niet eens. De geschiedenis, die hij haar vertelde, had voor haar slechts tot op zekere hoogte belang; er gingen haar nu heel andere din gen door het hoofd. En toch voelde rij een zekere verachting jegens die weduwe, die zich dadelijk'door Paulu's praatjes had laten vermurwen, en hem dade lijk zeshonderd scudi tegen tien procent had geleend. „Is rij jong of oud?" vroeg zij. „Wat weet ik er van? Zij schijnt mij jong te zijn, maar goed beschouwdten slotte," verbeterde hij zich spoedig, „doet het er ook niets toe; dat, waarop hel (aankomt „Laat mij los," smeekte Annesa verschrikt. „Het js mij, alsof ik eenig gedruis heb gehoord. Donna Rachele moet ontwaakt zijn, ge hebt zooveel leven gemaakt „Zij slapen allen, wees kalm." „Laat mij gaan, Paulu. Ik ben bang!Het js zoo laat." Paulu liet haar gaan. Hij had de kleine lamp in de andere wijze met God verzoenen, dan even als Christus, zijn schepselen lief te hebben en liefde te bewijzen? Wie zegt: ik heb God lief, en het leed van zijn naaste niet tellen zou, die is 'n leugenaar, tegen God, tegen riehzelven, tegen de hoogste waarheid, die in hem woont. In ons woont een rechter, die niet bedriegt, die zich niet misleiden laat. Ons knielen kan verach ting wezen voor h em, ons bidden blasphemie, als 'l in onwaarheid geschiedlonze onderworpenheid 't gruw zaamst verzet, onze liefde erger dan 't bitterste venijn. Wij vermogen niet, wij kunnen niet liegen tegen an deren, tegen God, wij kunnen dat alleen tegen onszel ven. Wij kunnen anderen geen schade berokkenen, wij kunnen 't alleen onszelven, en daardoor God bewijzen, dat wij Zijn Waarheid en Zijn Wijsheid niet begrepen hebben. Gods sommen hebben niet dezelfde uitkomsten als die der menschen. „God geeft den gever. Wie bemint, Krijgt liefde van zijn Hemelvader. Ook de armoe kleedt zijn troetelkind, En wee den rijken noodversmader' Maar zalig, die zijn akker bouwt, En de armoe aren gunt te lezen Zijn schuur, vervuld van groeiend goud, Zal van omhoog gezegend wezen. God spijst hem uit Zijn voorraadschat Gods schuren toch zijn nimmer ledig." W. Bilderdyk. Of we dus op loon wachten?! God beware ons voor zulk zelfbedrog: Wee dengene, die geeft en uitziet naar het terugontvangen. En tochGod laat geen enkle daad .onbeantwoord, geen enkele daad vruchteloos ge schieden. Wie zoekt zal vinden, maar niet datgene waarnaar hij zocht. Wie klopt, dien zal worden open gedaan; maar niet door wien hij verwacht. Wie bidt, dien zal gegeven worden; maar niel datgene waarom hij bad. Wie geeft Izal ontvangen, maar niet datgene wat hij hoopte te ontvangen. Dat alles staat aan God, en niet aan ons. Wij hebben alleen te zoeken, te kloppen, te (bidden en te geven; te werken en lief te hebben bovendien; en indien de antwoorden van God op dit alles zijn zouden: ontnuchtering, smaad, boosheid, ar moede, verraad, tegenwerking, dan nog zal dit ons innigst zielelcven niet zijn evenwicht doen verliezen, als wij 't idfcden in waarheid en goede trouw. Integendeel, al die schade, zal, gelegd in de schaal van ons leven, ons geluk grooter maken, omdat wij in ons bidden en werken en liefhebben, alleen naar Waarheid zochten en wij idie nu gevonden hebben. Er flitst mij 'n "wondere gedachte door 't hoofd, die ik nu niet geheel kan gaan bespreken. Zou die laatste alinea 'n excuus kunnen zijn voor boosheid of ijl hoofdigheid? Nun, höre mal. So habe ich es ja nicht gemeint; ich würde nie den Teufel an den Wand mahlen. H. d. H. AANTEEKENINGEN: (1.) When every body must be used after his desert, nobody would escape the scourge: Als ieder gestraft werd naar zijn verdienste, Idan zou niemand aan den geesel ontkomen. In het Vondelspark. Uit Amsterdam meldt men: Dinsdagavond omstreeks zeven uur is een heer in het Vondelpark bij de Vondelstraat, aangerand jdoor drie kerels. Zij mishandelden hem, zoodat hij het be wustzijn verloor, en ontnamen hem een rijksdaalder. Toen hij weder bij kwam, persten rij hem de belofte af, dat hij 's avonds te 10 uur op het Museumterrein bij de Ijsbaan een som gelds zou komen brengen. Bij niet voldoen daaraan zouden zij iets te zijnen na- deele publiceeren. De aangerande was zoo wijs toe te stemmen, maar dadelijk daarop de politie te waar schuwen, met het gevolg, dat ongeveer een uur later, twee der daders op het Museumterrein konden worden aangehouden. Zij werden naar het politiebureau op het Leidscheplein gebracht en geconfronteerd met den mis handelde, die ze pertinent herkende. Brand. Men meldt omtrent den brand bij de firma BruyelLe te Tilburg: Twee koperslagersknechten waren in de wasscherij en poetserij der kranen bezig met het reinigen en soldee- ren der machinerieën, toen plotseling, naar men ver moedt, de daartoe benoodigde stoffen vlam vatten. Bin nen weinige oogenblikken stond het gebouw in lichte laaie. Het is merkwaardig, dat de beide personen, daar aan den arbeid, er het leven hebben afgebracht, te meer wijl één hunner op de machine stond te soldeeren en de vlammen van onder opsloegen. Beiden bekwa mer tamelijk ernstige brandwonden. Het geheele ge bouw met inhoud is uitgebrand. De overige uitgebreide fabrieksgebouwen bleven gespaard. Voor 18 jaren is de zelfde inrichting afgebrand. Het verbrande was niet verzekerd. Men vreest voor het leven van een der gewonden. Zangvogels. Men meldt uit Kerkrade aan de L. K. Jaarlijks worden er aan de Hollandsche grenzen in na- gang laten staan, zij nam die op; op de teenen, als door een geheimzinnige macht aangetrokken, sloop zij in de kamer, waar de doode lag. Annesa keek naar den doode, het scheen haar niet mogelijk toe, dat hij dood was. Zij had hem gaarne heen en weer geschud, hem toegeroepen, maar zij durf de niet. Op de teenen sloop rij weer naar buiten, naar Paulu, die haar zachl vroeg: „Is hij niet wak ker geworden?" „Neen, neen," antwoordde zij, „hij slaapt, hij is niet eens (ontwaakt, toen gij aankloptet. Het schijnt wel of hij dood is ik ben zoo bang „Was hij het maar!" zeide Paulu onverschillig. „Maar wij hebben hem nu ook niet meer noodig. Dat (wil zeggen, als hij stierf, zou ik mij er toch over verheu gen, Want dan kon ik mijn schuld aan die vrouw, aan die brigadiersweduwe dadelijk afdoen.... Intus- schen Annesa had Paulu gaarne verzocht, naar den dokter te gaan, maar zij was bang, dat men dan de vreese lijke waarheid zou ontdekken, en zij had reeds spijt over hetgeen zij gezegd had. Ook Paulu bracht het gespek op iets anders. Zij had den beiden iets te verbergen, en, daarmede bezig, be merkten zij niet, dat zij wederkeerig elkaar wat voor logen. Maar Annesa zag in, dat zij zich wat opgeruim der moest voordoen, en zij spande al hare krachten in, om zich te beheerschen. „Ik ben erg blijde, dat ge het geld gekregen hebt," zeide zij nu en omhelsde Paulu. „Ik hoop dat ge nu niet weder weg gaat. Uw brief heeft me zoo buiten gewoon (angstig gemaakt! Ik geloofde werkelijk, dat gij u zeiven wildet dooden „Laten wij daarover nu niet meer spreken. Ik ben nu hier en denk er niet aan zoo spoedig weder van hier te gaan. Ik heb altijd aan je gedacht, Annesa Nu zullen we wat vrijer kunnen leven. Ik wil werken, ik wil Ja, ik wil ergens mee beginnen. Het is tijd, nu aan mijn zaken te Reuken. Don Peu heeft mij een voor stel gedaan. Hij bezit in de bergen van Lula een groeve, die wil hij onderzoeken, en dan laten bewerken. Ik heb hem schertsend gevraagd, of hij mij niet met zich wil nemen, als opzichter of cantine-waard der arbeiders. Ik zeide hem, dat ik gaarne een tijdlang uit dit dorp weg wilde, waar alles mij ergernis geeft. En hij nam aan „Jij, cantine-waard? Jij?" zeide Annesa. „Ja, ik; wat steekt daarin voor kwaad? Het is geen schande te werken, Annesa. En het zou eigenlijk nog niet eens werken zijn. Met duizend lire kan ik een her- lierg inrichten en zal dan duizend procent verdienen. Ik heb de zaak ("zeer ernstig overdacht en ben daar veel opgeruimder over dan over het geld, dat ik gekregen heb. Wie weet, Annesa, misschien ziet het noodlot er en voorjaar duizenden zangvogels door de Hollanders gevangen en verpakt in kisten, naar oen Duitsch post kantoor vervoerd, om van daar verder bezorgd te wor den. Door dat samenpersen in kisten zijn vele dezer diertjes natuurlijk dood, alvorens zij op de plaats hunner bestemming aangekomen. Dat deze handel werkelijk groot is, dat bewijst het feit, dat op één dag aan een Duitsch grenskanloor niet minder dan 80 kisten werden (ge bracht, elk met een inhoud van 16 20 vogeltjes. Het bezoek van den Duitschen Keizer. Het Haagsche correspondentiebureau meldt thans In aansluiting aan het bericht omtrent het voorge nomen bezoek van Z. M. den Duitschen Keizer laan H. M. de Koningin kan worden medegedeeld, dat (lil ongeveer drie weken is uitgesteld, aangezien 's Kei zers geneesheren hem hebben voorgeschreven om na zijn bezoek aan het Engelsche hof eenigen tijd (ver blijf te houden op het eiland Wight. H. M. de Keizerin heeft wegens lichte ongesteldheid in het keizerlijk ge zin van de reis moeten afzien. Een inbreker gesnapt. De politie, te Rhenen heeft gearresteerd Johan Chris- tiaan de Lange uit Haarlem. Hij wordt verdacht van diefstal met inbraak gepleegd op 23 October in (Jiet Doorgangshuis te Hoenderloo. Door uitsnijding van een ruit had hij zich toegang verschaft tot de schoenma kerij, stal een tiental paren nieuwe bottines en eenig schoenmakersgereedschap, dat hij in oen zak medenam naar Arnhem, waar het bij een opkooper in .beslag werd genomen. Men denkt daarmee den dader in han den Ie hebben van de vele inbraken in de omstreken van Arnhem, Velp, De Steeg en Oosterbeek. Hij ns 20 jaar oud en heeft reeds vier vonnissen ondergaan, twee wegens rijwieldiefstallen, een wegens verduistering en een wegens diefstal van 1200 gulden van zijn vroe- geren patroon te Brussel, welk geld hij te Rotterdam verbraste. Knte Zwnn is niet dood. Naar aanleiding van het bericht, dat Ente Zwan zou zy'n overleden, heeft de uitgever van „De Alkmaarder" de heer L. H. Obdam, zich gewend tot den directeur der strafgevangenis te Leeuwarden. Wy' kunnen mededeelen, dat de directeur dezer ge vangenis, waarin Zwan zijn straf ondergaat, heeft te ruggeschreven, dat Ente Zwan niet dood is, maar nog leeft. Diefstal De landbouwer Smit in het Koegras (gemeente Hel der) vermist een som van ongeveer f 2600, die hom vermoedelijk door insluiping op Maandagavond ontstolen is. Hij had de gewoonte zijn geld op een plank in de bedstede te bewaren, en men vermoedt, dat iemand, met die omstandigheid bekend, de som ontvreemd heeft. De politie te Helder doet onderzoek. Te Callnntsoog heeft zich voor het Herhalings- onderwys geen enkele leerling aangemeld. Geslaagd voor akte wiskunde L. 0. de heer W. H. C. van Heek te Warmenhuizen. Een ernstig ongeluk. Te Eist, by Rhenen, ontmoette de arbeider M. Wilde man, van de plantage „Willem III", gezeten met zijn kameraad op een wagen, een koppel koeien. Het paard schrikte en sprong op zij, waardoor beiden er afvielen. Wildeman kwam met zy'n hoofd op een steen terecht, waardoor zy'n schedel brak en hy enkele uren later overleed. De andere kwam met een paar schrammen vry. W. laat een vrouw en vier kinderen achter. („'t Vad") Da's schandelijk. Voor het politiehof te Merthyr, in Wales, verscheen Maandag een dief. Het was een arbeider uit de buurt. Op een avond dat er voor hem en zijn vrouw en kinde ren geen eten in huis was, ging hij, omtrent midder nacht, naar den tuin van een heerehuis en trok er ra pen en penen uit den grond. Een nachtwacht snapte hem. De tuinman getuigde uit naam van zynheer.dat de dief voor f8 schade had veroorzaakt. De rechter noemde het misdrijf zeer erg en zond den dief voor 21 dagen naar de gevangenis. Eigenaardige toestanden. Geen middel wordt in Engeland, evenals in Amerika, onbeproefd gelaten, om de onverschillige menschen naar de kerk te lokken. Vrouwen worden na den achtermiddagdienst op thee met cakes vergast. Terwy'1 pas te Conventry de mannen werden uitgenoodigd naar den speciaal voor hen bestemden namiddagdienst in de St. Michiels zen dingskerk te komen enhun pijpje mede te brengen. Geheel nieuw is dat niet. Want op de Zondagnamiddag- bijeenkomsten voor mannen in de vry'e Whitefields me- moriale kerk van Tottenham Court Road hebben wij de aanwezigen sigaretten zien rooken. Pijpen zijn echter vry wat gezelliger, zoodat dat lokmiddel te Coventry wel zal helpen. En doordien er op die namiddag-bijeen komsten gewoonlijk 'n paar solo's gegeven worden, krij gen zij nu het karakter van een smoking-concert. Er is te Londen al eens kerk in een music-hall gehouden. Waarschijnlijk krijgen wy ook het omgekeerde nog eens. «>>- nu wel van af, In ij nog meer te vervolgen. Doch spreek er met niemand over, ook niet met moeder. Ik moet vooraf onze zaken hier in orde brengen. Ach, ik ver heug er mij toch zoo over," herhaalde hij; op harfst- toehtelijken toon. „Ik verheug er mij ook om wegens dien ouden, vervloekten duivel. Ik zal hem toonen, dat wij hem in het geheel niet noodig hebben, en wanneer hij voortgaat, met ons te 'kwellen, zal ik'hem het huis'uit jagen. Neen, wij hebben (hem niet meer noodig. Maar gij beeft, mijn schat. Wil je'niet wat gebruiken? Ik zou ook wel iets willen hebben, ik ben koud." „Zal ik u geven, Wat er van het armen-eten overge bleven is?" Neen. eten niet, wel idrinkcn. Ik ga dadelijk naar den kelder. Ook zou (ik gaarne nog even mijne moeder willen spreken, haar zeggen, dat ik het geld gekregen heb ..Wilt ge door de kamer gaan?" riep Annesa ver schrikt uit. „Nu ja. wat zou dat, al werd hij wakker? Kan ik niet in miin huis doen, wat ik wil? Ik ben nu niet meer bang voor hem ..Neen, wacht, ik zal je brengen, wat je hebben wilt, maar ga niet door de kamer en maak ook Donna Rachele nog niet wakker. Zij is zoo vermoeid, zij heeft het te druk gehad." Zii wilde heengaan. maar hii hield haar terug. „Laat maar, blijf hier. fk wil niet drinken. Ik heb gisterenavond nogal gedronken, ook vandaag nog al. „En morgen weer." momnelde Annesa, die zeer goed wist. hoewel Paulu's goede voornemens waard wa: ren, ook die om< arbeid te zoeken en te willen wer ken. ..Je gelooft me niet," merkte hij op. „Maar je zuil zien. van morgen af ben ik een andere!" „Morgen." dacht Annesa, rij rilde er van; „wal zal er morgen gebeuren?" .Je gelooft niet. dat ik mijne belofte zal houden?" ging Paulu voort. „Ik ben geen knaap meer. fn de laatste dagen heb ik veel nagedacht over mijn leven cn ik ben besloten, aan alle dwaasheden een einde te maken." „Dus ook met mij „Ja. ook met jou," zeide hij zeer ernstig, v,Luis ter. Annesa. ik wilde zooeven met mijn moeder spre ken. haar raad vernemen, maar ik weet, ik weet hel, zij zal mn raden, mijn plicht te doenge zult me begrepen hebben „Ik? Ik heb niets begrepen," zeide zij, terwijl zij de (oogen opsloeg. Je hebt niet begrepen? Ik wil je trouwen. Annesa. Ik wil ie mei me nemen. Wij gaan naar de bergen, niemand zal zich meer tusschen ons plaatsen. (Woedt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 6