Aan tle Vi &rlhe.
Onze Hoofdstad.
Zondag 10 Nov. 1907.
5le Jaargang. No. 4307.
DERDE BLAD.
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
Map torn
Vertelling van
CARL BUSSE.
o—
Rassia Dvorak stond in het schuitje overeind. Maar
Luoek Wyrimba was hlaar te vlug. Met een plons
was het dier in het water gevallen en door den stroom
medegesleept;, te vergeefs trachtte het den oever te
bereiken. Met haar schuitje kwam Bassia hem te hulp.
Zij roeide zoo hard zij kon, doch eer zij hem bereikte,
kreeg de hond een stag met een riem, die hem deed
zinken.
„Dat is_ voor het pak slaag, dat je Bogdan hebt
gegeven. Het andere rekenen wij nog wel nader af."
in stomme wanhoop staarde de Ireks eenige oogen-
blikken naar de plek, waar haar trouwe metgezel ver
dwenen was. Toen uitte zij een kreet.
„Neem u in acht, Lucek Wyrimba," riep zij hem
op zulk een vreemden toon toe, dat Maryla aan den
oever ervan rilde.
Als een pijl vloog haar bootje het zijne voorbij, zoo
snel, dat de slag met den zwaren riem, dien zij hem
wilde toebrengen, hem niet trof. Hij raakte enkel jde
boot, die zulk een schok kreeg, dat Lucek bijna ge
vallen was.
„Psia terew," vloekte hij razend van woede.
Bassia Dvorak was naar het midden geroeid. Met
een paar krachtige stagen was de ander in haar na
bijheid.
„Ga ja ellendig dier opzoeken," brulde hij en zwaai
de zijn riem. Doeli in haar doodsangst had de heks,
ondanks den geweldigen stroom, haar schuitje weten
af te houden. Hoog spoot het water op door den
slag piet den riem.
„Jezus Christus," klonk het op hetzelfde oogenblik
pan den oever.
Door de kracht van den slag was het zwakke schuitje
omgeslagen. De stroom sleepte het mee. Even daarna
kwam de schipper weer boven.
„Zeg den visschen van mij goeden dag, Lucek Wy
rimba," riep Bassia Dvorak hoonend.
Hij keek naar zijn schuitje. Het dreef te ver (bij
hem vandaan. Toen poogde 'hij 'naar den oever te zwem
men. Doch ook hem sleurde de stroom twee maal terug.
Zijn kleeren maakten het zwemmen nog moeilijker.
„Ben je wakker, Lucek? Hoor eens, het duifje klaagt."
De heks was naar hein toe geroeid, en wees lachend
naar de gillende Maryla.
Plotseling keerde Lucek zich in het water pm en
greep naar het bootje van Bassia Dvorak. Zijn ihaat
was machtiger dan al het andere. En de heks zou met
hem verdrinken.
„Weg, of i|k sla," riep zij hem toe, opnieuw .dep
riem opheffend.
Met inspanning van al zijne krachten richtte hij zich
op, om met de hand het bootje te grijpen. De heks
wist, dat zij verloren was, als zijn toeleg gelukte. En
daarom liet zij met de snelheid van den bliksem den
riem op zijn hand neervallen en roeide toen weer een
eind verderop. Lucek Wyrimba gaf een schreeuw. Hij
liet zijn plan varen en gebruikte zijne laatste krach
ten om naar dan oever te zwemmen. Reeds liad hij
het stille water bijna bereikt toen een golf hem terug-
slingerde. Vijf minuten later zag men hem niet meer.
„Lucek!" riep Maryla aan den oever.
„Roep wat luider," sprak de heks.
„Lu-eek!"
„Zwijg stil hij hoort u niet," sprak da heks, en
terwijl do vrouw aan den oever zich schreiend in het
gras nederwierp, richtte zij zich hooger in haar bootje
op
„Aan de Warthe geboren, aan de Warthe verraden,
in de Warthe verdronken! Lucek Wyrimba, God zij
uw ziel genadig!" sprak zij, en roeide naar de overzijde,
waar haar hut stond naast den Roovcrsberg.
Maryla was als krankzinnig door den plotselingen
dood van haar man. Geheele nachten schreeuwde zij
maar door, en slóeg om zich heen en trok zicli dé
haren uit. Zij liep door het dorp en klopte aan elke
deur om te vertellen dat de heks haar man vermoord
had. Bassia Dvorak werd door den schout in verhoor
genomen. Toen Maryle de gehate vrouw voor zich zag,
wilde zij op haar aanvliegen. Twee mannen konden
haar nauwelijks vasthouden. De heks was onbewegelijk
blijven staan. Haar oogen hadden hun glans verforen,
haar gespierde armen schenen machteloos, zij hief ze
zelfs niet op om eich fe verdedigen, toen Maryla als ra
zend op haar aanvloog. Zij deelde den schout mede,
hoe alles zich had toegedragen. Het kind van den
veerman had haar hond gekwetst, en daarover jhad
zij twisi gekregen met Maryla, Lucek was er bij gekomen,
en had haar hond in de Whrthe gegooid, en hem
zelfs nog een slag met den riem gegeven, om hem te
zekerder te doen omkomen. Vol woede had zij haar
riem tegen hem opgeheven, doch had hem niet geraakt.
Toen hij van zijn kant hetzelfde wilde doen, was zijn
schuitje door de kracht van den schok omgeslagen en
was hij in liet water gevallen. Ongetwijfeld ,had hij
naar den oever kunnen zwemmen, als hij niet gepoogd
had, haar schuitje mbt haar zelf omver te werpen.
Was het hem gelukt, den rand van haar bootje le
grijpen, dan was zij reddeloos verloren geweest. Daar
om had zij als laatste middel tot zelfverdediging
zijn uitgestrekte handen weggeslagen, waarop .bij be
proefd had, den oever te bereiken. Doch de zware
strooming en zijn vermoeidheid hadden hem dit belet.
Hier was goen stof voor een aanklacht. Bassia kon
dus vrij naar haar (hut terug keeren. Haar kracht scheen
echter evenzeer gebroken als die van haar vijandin. Beide
vrouwen schenen in een soort van verstomping te le
ven. Bassia Dvorak zat dagenland zwijgend in haar
woning. Zij had nu 'niemand meer: haar hond was im
mers ook dood.
En Maryla Wyrimba had nog wel haar Bogdan en
verwachtte spoedig nog leen kindje, doch zij bekommerde
zich om niets meer. Altijd zat zij op de bank en staar
de naar de Warthe naar de plek in de Warthe.
waar Lucek verdronken was. Toen het tweede kindje
geboren zou worden, kocht zij een kruis, een vel pa
pier, een pen en inkt, en schreef een hajven dag aan
een brief, dien zij zorgvuldig dicht vouwde, verzegelde
en naar stad tracht. Eenige dagen daarna werd haar
een dood meisje geboren, en weldra vouwde ook Ma
ryla de handen over de borst, legde het hoofcl zwaar
op het kussen, en slaakte haar Iaatsten zucht.
Zij werd naar het graf gebracht; in hef dorp werd
er yeel gesproken over het ongeluk van de Wvritu
ba's en iedereen vond hel goed, toen de schout tot
voogd over het kind werd benoemd. Die moest maar
weten, wat er met den kleinen Bogdan moest gebeu
ren.
Oi> zekeren dag kwam Bassia bij den schout.
„Wat verlangt gij?"
„Ik kom vragen of gij reeds een besluit hebt geno
men. ten opzichte van Bogdan Wyrimba?"
„Zijt gij daar zoo nieuwsgierig naar?"
„Misschien, en misschien ook niet. Luister, schout,
wat ik u zeggen wil. Zij noemen mii een heks, nu,
gij lacht daarom, even goed als ik. Ik ben goed ka
tholiek en bid mijn rozenkrans zoo goed als de beste.
Sinds de verdronkene mijn hond gedood heeft, ben
ik geheel alleen. Ik heb niels meer, om voor te zorgen
Fn dat geeft iemand verkeerde gedachten. Daarom dachl
ik hij mijzelf: „Ga naar den schout en vraag of hij
je 'Bogdan Wyrimba wil geven, om hem te verzor-
gen."
Zoo iels had de schout nooit kunnen denken.
„Mat vertelt gij mij nu voor onzin, Bassia Dvo-
raxt Heett het kind niet uw hond met steenen gegooid.?"
„Dat heelt hij. Ik wil hem leeren, dat hij <ht niet
doen moet."
„Gij zijt een nietswaardige vrouw."
„Niet mogelijk scnout, spreek met de rechters tin
do stad, ot wie daar de haas is, daar weet ik niets
\an. Jtsogdan zal het goed bij mij nebben, en hij behoudt
zijn eriueei. xk wil er geen penning voor ontvangen,
ik wil alleen iemand om mij heen nebhen. Anders is
binnen tien jaar alles wat tnj nu bezit, aan kostgeld
uitbetaald. Als gij hein mij geeft, heeft hij een au. eng
beetje geld als mj groot is. En meent gij, dat ik me.
goed voor hem zorg, dan 'kunt gij hem immers eiken dag
weder terug halen?"
Er werden lange beraadslagingen gehouden, cn als
er een andere kans had bestaan, had Bassia Dvorak
haar zin niet gekregen. Maar de hoeren wilden g.cn
vreemde in huis nenoen, ot er ruim voor betaald wor
den. En zoo gebeurde liet, dat Bogdan Wyrimba bij
de heks kwam. Weken en maanden duurde het, 'eer
Bassia het hart van het kind had veroverd. Er was al
tijd weer nieuw geduld en nieuwe liefde noodig, ,0111
ue koppigheid en de vrees van den knaap ie verdrij
ven. iviaar sinds het verschrikkelijke voorval op ue
Warthe was de heks eene andere vrouw geworden. En
eindelijk kwam er een dag, dat Bogdan zijn armen
om-haar hals sloeg, en zien aan haar vastklemde.
De jaren gingen voorbij, het kind groeide op. Flau
wer en flauwer werd de Herinnering aan zijne ouders.
Bassia Dvorak vervulde hun plaats zoo goed, dat hij
hun gemis met voelde. En toen de dorpelingen zagen,
met noeveel liefde Bogdan Wyrimba aan zijne pleeg
moeder geheent was, werden ook zij vriendelijker.
Bogdan had reeds lang de school verlaten. Hij hielp
Bassia Dvorak bij haar werk. Ais eenige steun Jdcr
oude vrouw was hij vrij van den militairen (dienst.
Hij werd meerderjarig en moest in de stad voor hei
kantongerecht verschijnen. Daar moest hij de rekening
en verantwoording nazien, die men hem voorlegde.
Hij vond alles goed, zette zijn handteekening, en kreeg
de vrije beschikKing over een niet onbeduidende pont
gelds. Reeds wilde nij terug keeren, toen hem een schrij
ven overhandigd werd, dat zeventien jaren geleden bij
de rechtbank gedeponeerd was. Hij ontstelde, toen luj
las:
„Mijn geliefde Bogdan,
„Ik schrijf dit voor u op. Ik zal misschien eter-
ven, en als ik dood ben, zal niemand u zeggen, wat
gij doen moet. Dan zult gij opgroeien onder vreemden,
uw vader was een goed mensen. Hij zou nog lang ge
leefd hebben, en gij zoudt geen wees zijn, ais er geen
slechte heidensche meiischen waren. Dezen brief zult
gij eerst ontvangen als gij volwassen zijt. Ga dan in
net dorp of over de Wjarthe naar den Rooversberg
en zoek Bassia Dvorak, de heks op. Als zij nog leeit,
ga dan naar haar toe en zeg: „Mij zenden ,Lueek
Wyrimba en Maryla Wyrimba. Zij kunnen zich piet
meer op u wreken, want beiden zijn dood. Maar ik
ben hun zoon." En neem dan den riem uit haar bootje
en zeg: „Met dezen riem hebt gij mijn vader geslagen,
zoodat hij verdronken is. Zijn ziet is in den hemel. Met
dezen riem sLa ik u, opdat gij ter helle moogt varen."
Vaarwel, Bogdan, mijn geheide zoon. En als gij Bassia
Dvorak, de heks, gedood hebt, kom dan aan niijn
graf en vertel het mij. Moge de Heilige Maagd u altijd
zegenen! Dat wenscht uwe moeder
Maryla Wyrimba."
Bogdan beefde over zijn geheele lichaam. Hij wilde
den met zooveel moeite geschreven brief nogmaals le
zen. Doch alles schemerde hem voor de oogen. Bassia
Dvorak, zijn pleegmoeder, die hij boven alles liefhad,
had zijn vader vermoord! Bassia Dvorak, zijn pleeg
moeder, die hij boven alles lief had, moest h ij met
den riem uit de boot doodslaan.
Duizenden gedachten en gewaarwordingen ontwaakten
in hem. Zijn geheele ziel was in opstand. iEindelijk
besloot hij zich tot den schout te wenden. J)eze was
een grijsaard geworden. Bogdan zeide niets van den
brief. Iiij bedankte hem voor zijn toezicht als voogd,
ofschoon hij weinig d.aarvan bemerkt had, en zeide:
„Gij zijt oud en hebt veel ondervonden. Herinnert
gij u nog den dag, toen mijn vader stierf'?".
Do grijsaard bewoog de lippen.
„De Warthe verbergt er velen, mijn zoon. Uw vader
die kan niet meer spreken. Uw moeder nu ja, die
heeft het door het geheele dorp rondgeschreeuwd. Laat
die oude geschiedenissen rusten. Uw ouders zijn dood,
en Bassia Dvorak heeft u wel gedaan."
Bogdan Wyrimba ging naar huis. De schout 'wisi
het dus, zijn moeder had gelijk. Voor haar hut bij den
Rooversberg zat Bassia. De geit at uit haar hand.
„Wat scheelt er aan, lieveling?" vroeg zij, hem aankij
kend. „Zijt gij niet tevreden? Er is toeh geld voor u."
„Het is niet om het geld," sprak Bogdan. En toen
kwam hij dicht naar haar toe. „Bassia Dvorak, ik dank
u voor al het goede, dat gij mij zoovele jaren hebt
bewezen. Gij waart mij tot vader en moeder. Hebt gij
mijn vader en moeder goed gekend?"
De oude vrouw liet het hoofd op de borst zinken,
strakke blikken. Verward stak zij de bevende Rand
uit.
„Lieveling," zcide zij met klanklooze slem, „wat vraagt
gij mij daar?"
„Tot dusverre heb ik u moeder genoemd."
„Tot dusverre."
Langzaam tastend zochten haar vingers de bank.
„Bassia Dvorak," ging hij voort, „lees dezen brief."
„Van wien?"
„Van de rechtbank. Mijn moeder heeft hem geschre
ven. Mijn echte moeder. Waarschijnlijk kort vóórhaar
dood."
De oude vrouw liet het hoofd op de borst zinken.
„Uw echte moeder! Ik kan niet meer lezen
lees gij hem!"
„Luister
Woord voor woord, heel langzaam, las hij het ge
schrift voor. Een lange stille volgde. De Warthe
bruiste.
„Bassia Dvorak, wat wilt gij hierop antwoorden?"
„Veel zou ik kunnen zeggen," fluisterde de ioude
vrouw, als tot zichzelf sprekend. „Het helpt toch niets.
Maryla Wyrimba, gij zijt sterker dan ik."
En plotseling scheen haar kracht terug te komen.
„Bogdan Wyrimba," sprak zij, „kom mede."
Zij ging vooruit naar de rivier. Hij volgde haar. Bij
het schuitje richtte Bassia Dvorak zich hoog op. Haar
haren waren wit.
„Bogdan Wyrimba, hier is de riem. God zij u en mij
genadig
En zij boog het witte hoofd, en wachtte met gekruiste
armen.
De zoon van den veerman bleef onbeweeglijk staan,
geleund op den riem, waarmede zijn vader was ge
slagen. Toen wierp hij hem op den grond, en liep weg,
langs de Warthe. Toen Bassia het hoofd ophief, zag zij
hem steeds verder gaan, den loop der Warthe volgend.
Zij riep hem. Als versteend bleef zij staan. Haar oogen
waren zwak geworden, maar zagen hem toch nog. Hij
keek niet om. Alles verliet haar. De Warthe ontnam
haar alles. Zij bleef staren naar het voetpad, ook toen
er geen spoor meer te zien was van Bogdan.
De menschen in het dorp schudden het hoofd. Den
geheelen zomer lang zat Bassia dag aan dag op de
bank en staarde zich half blind. In den winter keek zij
uit het raam.
„Hé moeder, hoe gaat het?" riep soms een boeren
vrouw, die van de markt kwam.
„Ik dank u voor uw belangstelling. Ik wacht op
Bogdan. Mijn lieveling blijft lang weg."
Zij wachtte nog veie jaren. Toen hij ook in de vierde
lente nog niet terugkeerde, kwam zij op het donkbeeld,
dat zij hem moest gaan «opzoeken. Hij zou wel ergens aan
de Warthe zijn. De Warthe liet hooit iemand weer los.
Zij verkocht haar vee, en wat er verder te vetrkoopen
viel. Toen maakte zij een pak van de kleederen en
enkele gedachtenissen, stak het geld in den zak en liep
'Oor het laatst de oude, wrakke hut door.
„U wil ook niemand hebben," sprak zij, „7,'el fs het
«va ter niet, dat toch alles neemt wat het krijt jen kan.
jij staat te hoog. Laat ons eens zien of het 'vuur u
lebben wil."
Het vuur wilde de Jiul ,wel hebben. De yvlaxniviea
grepen haar aan, en terwijl zij knetterend opstegen
en haar zegelied zongen, terwijl de sparren kraakten, en
de blauwe rook daarboven zweefde, stapte Bassia Dvo
rak in de oude boot en voer de Warthe af naar
het Oosten'. Jn het dorp heeft niemand haar poit
wedergezien. Ook Bogdan M'yrimba is nooit terugge>-
komen.
Hbld.
IV.
Wanneer we nu van onze hoogte den blik geheel
afwenden van hot water en dien in het bijzonder richten
op de buizenzee beneden ons, roept onze herinnering ons
ouwilhkeurig het versje voor den geest, dat Moeder ons
al voor zong
Amsterdam, die groote stad,
Die is gebouwd op palon,
of we denken aan vader Vondol's woorden
Keer om de sfadt, 't is bosch van onder
en gebout op boomen.
„Amsterdam, trillende op de watoren", was van den
gezant, dien we noemden in onzen eersten brief, wol
juist uitgedrukt, want we weten, dat do grond der stad,
waarop alles gebouwd is, van 4 tot 18 meter dieper ligt
dan de drassige, bewegelijke, trillende massa daarboven.
Als we ons die schijf „dras" van 4 tot 18 meter dikte
wegdenken, zien we in waarheid, dat Amsterdam uit
paalwoningen bestaat.
Alleen de toren van de Oude Kerk zegt men, is
gebouwd op een staart van het Muiderzand en daarom
niet onderheid. In de omgeving van deze kerk zoeke
men dan ook het alleroudste bebouwde Amsterdam.
Alleen hier wordt zuiver welwater gevonden.
Als Amsterdam oudtijds aanzienlijke gaston bad uit
den vreemde, die aan het drinken van welwater gewoon
waren, werd ten hunnen believe dit water van het
Oude Kerksplein gebaald.
Maar overigens is Amsterdam in bruggen, sluizen,
kerken en huizen geheel op hout gebouwd. Het paleis
op den Dam alleen vorderde niet minder dan een mast-
bosch van 13659 palen thuis zeiden we altijd zooveel
palen als er dagen in een jaar zjjn met een 1 or voor
en een 9 er achter.
Van onze hoogte zjjn er veel torens en veel daken en
veel koepels, die onze bijzondere aandacht vragen en
van wier kerken of huizen of paleizen we 0 zoo graag,
voel zouden willen mededeelen. Maar dat gedoogt
do opzet van deze artikelen niet, die een „vogelvlucht'
van Amsterdam willen geven en bijzondere belangstelling
willen wekken voor onze schoone, rijke hoofdstad.
We meenen, dat deze belangstelling met „uitgebreid"
zijn nu juist niét wordt wakker geschud en we zouden
vreezen met „lang" worden weer „slaap" te wekken.
Daarom van een paar hoogst belangrijke gebouwen
alleen wat meegedeeld.
In de eerste plaats dan zoeken onze oogen te vinden
de plek, waar niet het aanzienlijkste, maar in der tijd
wel het meest bezochte huis van Amsterdam werd ge
bouwd en nog staat.
O ja, daar is het in de Kalverstraat, maar nu in ver
vallen toestand en buiten gebruik.
Sic transit gloria mundi
Het is de Nieuwe Zjjds kapel, gebouwd op de plaats
waar in 1345 het mirakel van Amsterdam plaats vond.
Hoe rijk versierd was deze kerk, ook de „Heilige
Stede" genoemd, vóór de hervorming. Toen prijkten er
prachtige schilderwerken, rijke altaren en mooie ge
brande glazen in. Toen werd de Heiligeweg naar haar
genoemd en voor haar aangelegd. Nadat do Hervormden
in 1590 de kapel als kerk in gebruik namen, is ze wel
ouder maar niet sterker geworden. In 1898 werd ze voor
verdoren dienst ongeschikt verklaard en zal ze nu
het proces tusschen kerk- en gemeentebestuur over den
eigendom beslecht is - waarschijnlijk worden afge
broken.
Men zegt, dat er van Katholieke zijde een millioen
gulden voor het terrein is geboden.
We noemen van alle gebouwen de Nieuwe Zijds
kapel het eerst, omdat do bedevaarten naar deze plaats
de opkomst van Amsterdam zijn geweest, omdat èn
keizer Maximiliaan, die Amsterdam zjjn kroon als
heimstuk schonk, èn keizer Karei V de „Heilige Stede"
een plaats vonden, hun vorstelijk bozoek en hun schen
kingen waardig. Wél belangrijk moet ze dus gewoest
zijn!
Dankt Amsterdam aan de Nieuwe Zyds-kapel voor
een groot deel zijn opkomst en bloei, uit den bloei der
stad zelve ontsproot in latere dagen „'s werelds achtste
wonder" het vorstelijk raadhuis, thans koninklijk
paieis.
In 1648 werl er met den bouw van dit „marmeren
kapitool" begonnen naar de ontwerpen van de bouw
meesters Jacob van Campen en Daniël Stalpert, wier
namen onafscheidelijk aan den roem van dit huis ver
bonden zuilen blijven.
Het is een lofdicht in stoen zegt zeker schrijver
op Amsteidam's handel in de zeventiende eeuw.
Terecht dan ook leekende Quellin in de reliefs aan
de voor- en achterzijde bewonderenswaardig mooi
Amsterdam als beheerscheresse der zee en als opper
machtige in den handel.
De glans der koopstad spreekt uit heel het gebouw.
In de heerlijke hoofdzaal, nog van Europeesche ver
maardheid, ontving de regeoring haar hooge gasten.
Dertig meter hoog is die zaal, 36 meter lang en 18
meter breed. Geen enkele Kolom was noodig voor steun
van de bedekking, zoodat het oog niets dan grootheid
zag en ziet. Wat moeten bouwmeesters als v. Campen
en Stalpert toch uitnemende mannen in hun vak ge
weest zjjn, om zoo groot en grootsch iets te kunnen
stichten.
Het duurste marmer is nergens gespaard en de meest
bekwame schilders en beeldhouwers werden van overal
geroepen om Amsterdam's trots te versieren. Acht mil
lioen guldens werden er uitgegeven eer het vrooljjk
klokkenspel in den toren zoo hoog als de Schager
toren op de markt der wereld kond kon doen, dat
het kunstwerk voltooid was.
Zeven kleine poorten telt het als ingang, klein om ze
bü volksoploopen geschikt en spoedig te kunnen sluiten,
en zeven om aan te duiden, dat in 1648 zeven geüni
eerde provinciën, die Amsterdam eigenlijk beheerschte,
den vrede met Spanje sloten.
Een tuin behoefde het gebouw als raadhuis natuurlijk
niet.
Juist dit gemis aan een tuin en het hebben van zeven
kleine ingangen in plaats van één grooten, maakt het ge
bouw voor koninklijk paleis onmogelijk.
Eenmaal zou daarom weer heel goed de tyd kunnen
aanbreken, dat Amsterdam's regeering weer kwam zete
len op het oude stadhuis en ons vorstelijk geslacht lan
ger dan nu telken jare, in de hoofdstad kwam vertoeven,
omdat het dan de beschikking zou hebben over een
nieuw vorstelijk paleis met breed aangelegden tuin en
één hoofdingang.
Als hoofdstad des rijks was Amsterdam natuurlijk
zeer gesteld op het bezit van het algemeen Rijks
museum.
Groote offeringen heeft de stad zich daarvoor getroost.
Ze schonk o.a. den grond, 3 H.A., waarvan 11000
MA bebouwd, aan het rijk voor het binnen hare grens
palen mogen hebben van de schoonste en rijkste ver
zameling, die Nederland bezit op het gebied van kunst
en geschiedenis.
Van onze hoogte af gezien en vergelijkende het Ko
ninklijk paleis met andere grootscbe stichtingen in
Amsterdam, onderschrijven we zeker gaarne wat Dr. C.
Hofstede de Groot van het Rijks-museum zegt„het is
een trotsch gebouw, zooals er sinds Jacob vanCampen's
schepping geen tweede op den vaderlandschen bodem
was ontstaan, luid sprekende tot landgenoot en vreem
deling, tot tijdgenoot en nazaat van Nederlands glorie
op het gebied van schilderkunst, prentkunst en kunst
nijverheid."
Het is ondoenlijk in een kort bestek eenig denkbeold
te geven van het gebouw zelf en zijne overrijke orna
mentatie en nog minder mogelijk een idóo te geven van
de kunstschatten in de zalen.
Ik zou elk belangstellend lezer van deze brieven wel
zoo luid mogelijk willen toeschreeuwenals ge uwe ge
dachten ook op andere dingen kunt en wilt richten dan
alleen op materiëele zaken, verzuim dan nooit, als ge in
Amsterdam zijt, een oogenblikje van uw tijd af te zon
deren voor een bezoek aan het Rijks-museum. Wanneer
ge niet vaii schilderijen houdt, dan vindt ge er heerlijk
glaswerk, een schat van gouden en zilveren kunstwer
ken, prachtig porselein- en lakwerk, afgietsels van hon
derden kunstwerken in ons land, inrichtingen van de
woningen onzer voorvaderen, gedenkteekenen van Neer-
lands roem te land en ter zee in vlaggen, wapeneu,
scheepsmodellen, enz., een tuin met gebouwen naar oud-
Hollandschen aard in één woord, een paradijs voor
oog, verstand en hart. Alleen de afwisseling telkens
van de platen in het prentenkabinet, dat er honderd
duizend bezit, doet u nooit tevergeefs een gang naar het
museum maken.
Maar we willen eindigen met onze beschrijving van
en onze aanmoediging tot het bezoeken van het Rijks
museum, omdat de redactie dezer courant ons later
gaarn9 in de gelegenheid wil stellen over dit onderwerp
nog wat meer te zeggen, dan hier kon worden toegelaten.
Van nog één gebouw willen we iets in het midden
brengen en dan onze blikken maar weer afwenden
van de huizenzee, al kost het ons moeite te zwijgen van
het Centraal-station, van het Paleis voor Volksvlijt, van
de Nieuwe Kerk met het Praalgraf van De Rujjter, van
de St. Nicolaas, van de Nieuwe Beurs, van nog zoo erg
vee) andore merkwaardige stichtingen.
Het gebouw, dat we bedoelen, ligt op de Heerengracht,
No. 605 en is het vroegere woonhuis van de familie
"Willet-Holtbuizen.
Het is een typisch voorbeeld van oono weolde-woning
uit de 18e en 19e eeuw.
De laatste dor familie heeft hot aan de stad vermaakt
en zoodoende zjjn wjj in de gelegenheid eens te zien,
hoe de vroegere rijke Amsterdammers hunne zalen en
vertrekken wel inrichtten.
Nu, het is do moeite waard de statige woning, die
zich ondanks den last der jaren nog rechtop spiegelt in
het stille vlak van het water der met groene boomen
omplante Heerengracht, binnen te treden.
De marmeren gang en vestibule en hot marmeren
Irappenhuis dagteekenen ongetwijfeld van den tjjd ioen
marmer uit Italië als ballast naar Amsterdam werd ge
bracht.
In een reeks van vertrekken, boven en beneden, vin
den we de prachtigste meubelen, zware zjjden gordjjnen,
mooi gewerkt behang, fijne Yenetiaanscho spiegels, een
heerlijke lichtkroon van Saksisch porselein, prachtige
haarden, kunstige horlogiën en tal van schatten meer.
De vriendelijke gids toont U met groote bereidwillig
heid de aan zy'n hoede toovertrouwde preciosa, maakt
U attent op allerlei schoons, dat bij zooveel moois licht
aan Uw aandacht ontsnapt en wordt heel spraakzaam,
als hjj bemerkt, met ernstig belangstellende bezoekers
te doen te hebben.
Van onze plaats kunnen we Willet-Holthuizen moei
lijk onderscheiden van de andere weelde-woriingen aan
de i leeren gracht, 't Is echter dicht bjj het Rembrandt-
plein met zjjn schitterende café's en zjjn theater.
Ja, theaters zien we wel van onze hoogte.
Daar is het circus Oscar Carré, ginds de Schouwburg
op het Leidsche plein en daar heel in de verte Amster
dam's muziektempel, het Concert-gebouw.
Als ik U één raad mag geven, welwillende gast hier
op onzen denkbeeldigen heuvel, dan is het dezeals de
avond daalt en we vanhier uit nog maar enkel kunnen
zien naar de ontelbaar vele lichten en lichtjes van de
wereldstad, dool dan af en ga ginds een concert hooren
onder Mengelberg. Dat zal U genieten doen.
M. V.
("Wordt vervolgd.)
Zitting van Dinsdag 5 November 1907.
(o)—
Wat ineen goed vat is, verzuurt niet.
Kees Koomen uit de Heer Hugowaard, een flinke
boerenjongen, die in Hensbroek het eerste levenslicht
aanschouwde, genoot op vereerend verzoek van deur-
waarden Amoureus het voorrecht, het allereerst zjjne
opwachting voor de EdelAchtb. heeren te mogen
maken.
Kees hoeft; nogal eens die eer genoten, dit jaar, van
den zomer in 't laatst van Julli, als we ons niet
vei gissen.
Toen stond hij, evenals nu terecht wegens gepleegde
mishandeling, maar destijds waren de getuigenverkla
ringen zóó onvolledig, dat de 0. v. J. er niet veel aan
had.
Z.E.G verzocht dan ook aanhouding of onbepaald
uitstel der zaak, waarin dan ook op beslissing der recht
bank het onderzoek werd geschorst. Deze wjjze maat
regel geschiedde, omdat de voornaamste getuige, d. w. z
de getuige, die er het meeste van vertellen kon, ziek.
was in die zomersche dagen. Thans was die ziekte
geweken en kon Trijntje Bart zonder bezwaar naar
Alkmaar komen. De zaak werd hervat, zoo gauw als
de heer Officier van Trjjntjes herstel hoorde, en deze
arbeidersvrouw, wier man ook jager is, Pieter van Leien
heet en te Hensbroek woont, was dan ook prompt op
tjjd present. Ze was in hare getuigenis Inderdaad zeer
bezwarend voor Koomen.
Hoe deze ook mocht tegenspartelen en ontkennen, dat
h(j den 20sten Juni Willem Kluft wat had afgeranseld
het gaf hem niet veel. Trijntje had het te goed
gezien en stond veel te vast in hare schoenen om door
de insinuatiën, waartoe Kees op 't laatst zijn toovluebt
nam, te worden overbluft.
Mr. Cnopius «leed haar dan ook de eer aan, haar vol
komen te gelooven en hoewel Z.E.G. vond, dat de heele
zaak niet bjjster veel om 't lijf had, mocht Koomen
toch zijns inziens niet straffeloos bljjven en luidde ten
slotte de eischf 7 boete of 7 dagen hechtenis.
WTeer zoo'n dappere
De tweede beklaagde, Pieter Dam genaamd, was niet
verschenen.
Allergeweldigst verzette hjj zich den 6den October,
toen de politie-agent Siewert Klauwens te Enkhuizon,
hem naar zjjne woning bracht, in de olie als hjj was.
Maar als de agent meende, Piet in huis te zien bljjven,
dan had hjj 't erg mis.
Daar wilde Piet heelemaal niet van hooren. Wél had
hjj op straat een boel drukte gemaakt, ruzie gezocht,
gedreigd, gescholden en gezwetst, maar nóg was
de wildeman niet voldaan. Hij vloog onmiddellijk weer
bij vrouw en kinderen vandaan voor wie hy tusschen
twee haakjes óók verduiveld lastig is en ging wéér
herrieschoppen. Maar nu was 't met het geduld van
den politie-man gedaan, en pakte hij Piet andermaal in
zjjn lurven, om hem ten tweeden male op te brengen,
thans naar het arrestanten-lokaal.
Pieter Dam had in dit transport nog minder zin, maar
't moest toch gebeuren, daar hielp geen liofmoederen aan.
En hij kreeg nog een flink verbaaltje op den koop toe.
Hierbjj bletf het echter niet eens, want om do maat vol
te maken, werd Dam nog vereerd metieen eisch tot 10
dagen gevangenisstraf.
Zoo moet hy die kuren dan maar afleeren.
De- deuren dicht.
Nu werd uitgeroepen de zaak tegen Rens Bras. Aan
gezien dit een kindorwottenzaakjo was, gingen de deuren
dicht.
Jnnp en Piet.
Daarna kon Jaap Bakker's zaakje onderhanden wor
den genomen
Heerljjk scheen het Septnmberzonmtje den 23sten
dier maand net weer voor een rjjtoertje! Zoo< acht
Jaap Bakker, zette zijn volumineuze biuin voor den wa
gen, stapte in en onder het zachte gekabbel van de
Zuiderzoegolfjos tegen den stovigen djjk,reed Jaap dezon
langs om hoe dool zijner reis, Onderdyk, te beruiken.
Hard reed Japik niet, waarom zou hjj ook? Vanuit
Medemblik, daar woont io, is 'tniut zoo'n lange rit en
bovendien, „hy had naar 't scheen geen hen uit de boter
to jagen 1" Toch, zoo straks zou 't blijken, had het aan
beveling verdiende voor onzen toerist, om wat vlugger
op te schieten.
Achter hein kwam een andere Modemblikker, Piet