Aan tle Vi &rlhe. Onze Hoofdstad. Zondag 10 Nov. 1907. 5le Jaargang. No. 4307. DERDE BLAD. Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. Map torn Vertelling van CARL BUSSE. o— Rassia Dvorak stond in het schuitje overeind. Maar Luoek Wyrimba was hlaar te vlug. Met een plons was het dier in het water gevallen en door den stroom medegesleept;, te vergeefs trachtte het den oever te bereiken. Met haar schuitje kwam Bassia hem te hulp. Zij roeide zoo hard zij kon, doch eer zij hem bereikte, kreeg de hond een stag met een riem, die hem deed zinken. „Dat is_ voor het pak slaag, dat je Bogdan hebt gegeven. Het andere rekenen wij nog wel nader af." in stomme wanhoop staarde de Ireks eenige oogen- blikken naar de plek, waar haar trouwe metgezel ver dwenen was. Toen uitte zij een kreet. „Neem u in acht, Lucek Wyrimba," riep zij hem op zulk een vreemden toon toe, dat Maryla aan den oever ervan rilde. Als een pijl vloog haar bootje het zijne voorbij, zoo snel, dat de slag met den zwaren riem, dien zij hem wilde toebrengen, hem niet trof. Hij raakte enkel jde boot, die zulk een schok kreeg, dat Lucek bijna ge vallen was. „Psia terew," vloekte hij razend van woede. Bassia Dvorak was naar het midden geroeid. Met een paar krachtige stagen was de ander in haar na bijheid. „Ga ja ellendig dier opzoeken," brulde hij en zwaai de zijn riem. Doeli in haar doodsangst had de heks, ondanks den geweldigen stroom, haar schuitje weten af te houden. Hoog spoot het water op door den slag piet den riem. „Jezus Christus," klonk het op hetzelfde oogenblik pan den oever. Door de kracht van den slag was het zwakke schuitje omgeslagen. De stroom sleepte het mee. Even daarna kwam de schipper weer boven. „Zeg den visschen van mij goeden dag, Lucek Wy rimba," riep Bassia Dvorak hoonend. Hij keek naar zijn schuitje. Het dreef te ver (bij hem vandaan. Toen poogde 'hij 'naar den oever te zwem men. Doch ook hem sleurde de stroom twee maal terug. Zijn kleeren maakten het zwemmen nog moeilijker. „Ben je wakker, Lucek? Hoor eens, het duifje klaagt." De heks was naar hein toe geroeid, en wees lachend naar de gillende Maryla. Plotseling keerde Lucek zich in het water pm en greep naar het bootje van Bassia Dvorak. Zijn ihaat was machtiger dan al het andere. En de heks zou met hem verdrinken. „Weg, of i|k sla," riep zij hem toe, opnieuw .dep riem opheffend. Met inspanning van al zijne krachten richtte hij zich op, om met de hand het bootje te grijpen. De heks wist, dat zij verloren was, als zijn toeleg gelukte. En daarom liet zij met de snelheid van den bliksem den riem op zijn hand neervallen en roeide toen weer een eind verderop. Lucek Wyrimba gaf een schreeuw. Hij liet zijn plan varen en gebruikte zijne laatste krach ten om naar dan oever te zwemmen. Reeds liad hij het stille water bijna bereikt toen een golf hem terug- slingerde. Vijf minuten later zag men hem niet meer. „Lucek!" riep Maryla aan den oever. „Roep wat luider," sprak de heks. „Lu-eek!" „Zwijg stil hij hoort u niet," sprak da heks, en terwijl do vrouw aan den oever zich schreiend in het gras nederwierp, richtte zij zich hooger in haar bootje op „Aan de Warthe geboren, aan de Warthe verraden, in de Warthe verdronken! Lucek Wyrimba, God zij uw ziel genadig!" sprak zij, en roeide naar de overzijde, waar haar hut stond naast den Roovcrsberg. Maryla was als krankzinnig door den plotselingen dood van haar man. Geheele nachten schreeuwde zij maar door, en slóeg om zich heen en trok zicli dé haren uit. Zij liep door het dorp en klopte aan elke deur om te vertellen dat de heks haar man vermoord had. Bassia Dvorak werd door den schout in verhoor genomen. Toen Maryle de gehate vrouw voor zich zag, wilde zij op haar aanvliegen. Twee mannen konden haar nauwelijks vasthouden. De heks was onbewegelijk blijven staan. Haar oogen hadden hun glans verforen, haar gespierde armen schenen machteloos, zij hief ze zelfs niet op om eich fe verdedigen, toen Maryla als ra zend op haar aanvloog. Zij deelde den schout mede, hoe alles zich had toegedragen. Het kind van den veerman had haar hond gekwetst, en daarover jhad zij twisi gekregen met Maryla, Lucek was er bij gekomen, en had haar hond in de Whrthe gegooid, en hem zelfs nog een slag met den riem gegeven, om hem te zekerder te doen omkomen. Vol woede had zij haar riem tegen hem opgeheven, doch had hem niet geraakt. Toen hij van zijn kant hetzelfde wilde doen, was zijn schuitje door de kracht van den schok omgeslagen en was hij in liet water gevallen. Ongetwijfeld ,had hij naar den oever kunnen zwemmen, als hij niet gepoogd had, haar schuitje mbt haar zelf omver te werpen. Was het hem gelukt, den rand van haar bootje le grijpen, dan was zij reddeloos verloren geweest. Daar om had zij als laatste middel tot zelfverdediging zijn uitgestrekte handen weggeslagen, waarop .bij be proefd had, den oever te bereiken. Doch de zware strooming en zijn vermoeidheid hadden hem dit belet. Hier was goen stof voor een aanklacht. Bassia kon dus vrij naar haar (hut terug keeren. Haar kracht scheen echter evenzeer gebroken als die van haar vijandin. Beide vrouwen schenen in een soort van verstomping te le ven. Bassia Dvorak zat dagenland zwijgend in haar woning. Zij had nu 'niemand meer: haar hond was im mers ook dood. En Maryla Wyrimba had nog wel haar Bogdan en verwachtte spoedig nog leen kindje, doch zij bekommerde zich om niets meer. Altijd zat zij op de bank en staar de naar de Warthe naar de plek in de Warthe. waar Lucek verdronken was. Toen het tweede kindje geboren zou worden, kocht zij een kruis, een vel pa pier, een pen en inkt, en schreef een hajven dag aan een brief, dien zij zorgvuldig dicht vouwde, verzegelde en naar stad tracht. Eenige dagen daarna werd haar een dood meisje geboren, en weldra vouwde ook Ma ryla de handen over de borst, legde het hoofcl zwaar op het kussen, en slaakte haar Iaatsten zucht. Zij werd naar het graf gebracht; in hef dorp werd er yeel gesproken over het ongeluk van de Wvritu ba's en iedereen vond hel goed, toen de schout tot voogd over het kind werd benoemd. Die moest maar weten, wat er met den kleinen Bogdan moest gebeu ren. Oi> zekeren dag kwam Bassia bij den schout. „Wat verlangt gij?" „Ik kom vragen of gij reeds een besluit hebt geno men. ten opzichte van Bogdan Wyrimba?" „Zijt gij daar zoo nieuwsgierig naar?" „Misschien, en misschien ook niet. Luister, schout, wat ik u zeggen wil. Zij noemen mii een heks, nu, gij lacht daarom, even goed als ik. Ik ben goed ka tholiek en bid mijn rozenkrans zoo goed als de beste. Sinds de verdronkene mijn hond gedood heeft, ben ik geheel alleen. Ik heb niels meer, om voor te zorgen Fn dat geeft iemand verkeerde gedachten. Daarom dachl ik hij mijzelf: „Ga naar den schout en vraag of hij je 'Bogdan Wyrimba wil geven, om hem te verzor- gen." Zoo iels had de schout nooit kunnen denken. „Mat vertelt gij mij nu voor onzin, Bassia Dvo- raxt Heett het kind niet uw hond met steenen gegooid.?" „Dat heelt hij. Ik wil hem leeren, dat hij <ht niet doen moet." „Gij zijt een nietswaardige vrouw." „Niet mogelijk scnout, spreek met de rechters tin do stad, ot wie daar de haas is, daar weet ik niets \an. Jtsogdan zal het goed bij mij nebben, en hij behoudt zijn eriueei. xk wil er geen penning voor ontvangen, ik wil alleen iemand om mij heen nebhen. Anders is binnen tien jaar alles wat tnj nu bezit, aan kostgeld uitbetaald. Als gij hein mij geeft, heeft hij een au. eng beetje geld als mj groot is. En meent gij, dat ik me. goed voor hem zorg, dan 'kunt gij hem immers eiken dag weder terug halen?" Er werden lange beraadslagingen gehouden, cn als er een andere kans had bestaan, had Bassia Dvorak haar zin niet gekregen. Maar de hoeren wilden g.cn vreemde in huis nenoen, ot er ruim voor betaald wor den. En zoo gebeurde liet, dat Bogdan Wyrimba bij de heks kwam. Weken en maanden duurde het, 'eer Bassia het hart van het kind had veroverd. Er was al tijd weer nieuw geduld en nieuwe liefde noodig, ,0111 ue koppigheid en de vrees van den knaap ie verdrij ven. iviaar sinds het verschrikkelijke voorval op ue Warthe was de heks eene andere vrouw geworden. En eindelijk kwam er een dag, dat Bogdan zijn armen om-haar hals sloeg, en zien aan haar vastklemde. De jaren gingen voorbij, het kind groeide op. Flau wer en flauwer werd de Herinnering aan zijne ouders. Bassia Dvorak vervulde hun plaats zoo goed, dat hij hun gemis met voelde. En toen de dorpelingen zagen, met noeveel liefde Bogdan Wyrimba aan zijne pleeg moeder geheent was, werden ook zij vriendelijker. Bogdan had reeds lang de school verlaten. Hij hielp Bassia Dvorak bij haar werk. Ais eenige steun Jdcr oude vrouw was hij vrij van den militairen (dienst. Hij werd meerderjarig en moest in de stad voor hei kantongerecht verschijnen. Daar moest hij de rekening en verantwoording nazien, die men hem voorlegde. Hij vond alles goed, zette zijn handteekening, en kreeg de vrije beschikKing over een niet onbeduidende pont gelds. Reeds wilde nij terug keeren, toen hem een schrij ven overhandigd werd, dat zeventien jaren geleden bij de rechtbank gedeponeerd was. Hij ontstelde, toen luj las: „Mijn geliefde Bogdan, „Ik schrijf dit voor u op. Ik zal misschien eter- ven, en als ik dood ben, zal niemand u zeggen, wat gij doen moet. Dan zult gij opgroeien onder vreemden, uw vader was een goed mensen. Hij zou nog lang ge leefd hebben, en gij zoudt geen wees zijn, ais er geen slechte heidensche meiischen waren. Dezen brief zult gij eerst ontvangen als gij volwassen zijt. Ga dan in net dorp of over de Wjarthe naar den Rooversberg en zoek Bassia Dvorak, de heks op. Als zij nog leeit, ga dan naar haar toe en zeg: „Mij zenden ,Lueek Wyrimba en Maryla Wyrimba. Zij kunnen zich piet meer op u wreken, want beiden zijn dood. Maar ik ben hun zoon." En neem dan den riem uit haar bootje en zeg: „Met dezen riem hebt gij mijn vader geslagen, zoodat hij verdronken is. Zijn ziet is in den hemel. Met dezen riem sLa ik u, opdat gij ter helle moogt varen." Vaarwel, Bogdan, mijn geheide zoon. En als gij Bassia Dvorak, de heks, gedood hebt, kom dan aan niijn graf en vertel het mij. Moge de Heilige Maagd u altijd zegenen! Dat wenscht uwe moeder Maryla Wyrimba." Bogdan beefde over zijn geheele lichaam. Hij wilde den met zooveel moeite geschreven brief nogmaals le zen. Doch alles schemerde hem voor de oogen. Bassia Dvorak, zijn pleegmoeder, die hij boven alles liefhad, had zijn vader vermoord! Bassia Dvorak, zijn pleeg moeder, die hij boven alles lief had, moest h ij met den riem uit de boot doodslaan. Duizenden gedachten en gewaarwordingen ontwaakten in hem. Zijn geheele ziel was in opstand. iEindelijk besloot hij zich tot den schout te wenden. J)eze was een grijsaard geworden. Bogdan zeide niets van den brief. Iiij bedankte hem voor zijn toezicht als voogd, ofschoon hij weinig d.aarvan bemerkt had, en zeide: „Gij zijt oud en hebt veel ondervonden. Herinnert gij u nog den dag, toen mijn vader stierf'?". Do grijsaard bewoog de lippen. „De Warthe verbergt er velen, mijn zoon. Uw vader die kan niet meer spreken. Uw moeder nu ja, die heeft het door het geheele dorp rondgeschreeuwd. Laat die oude geschiedenissen rusten. Uw ouders zijn dood, en Bassia Dvorak heeft u wel gedaan." Bogdan Wyrimba ging naar huis. De schout 'wisi het dus, zijn moeder had gelijk. Voor haar hut bij den Rooversberg zat Bassia. De geit at uit haar hand. „Wat scheelt er aan, lieveling?" vroeg zij, hem aankij kend. „Zijt gij niet tevreden? Er is toeh geld voor u." „Het is niet om het geld," sprak Bogdan. En toen kwam hij dicht naar haar toe. „Bassia Dvorak, ik dank u voor al het goede, dat gij mij zoovele jaren hebt bewezen. Gij waart mij tot vader en moeder. Hebt gij mijn vader en moeder goed gekend?" De oude vrouw liet het hoofd op de borst zinken, strakke blikken. Verward stak zij de bevende Rand uit. „Lieveling," zcide zij met klanklooze slem, „wat vraagt gij mij daar?" „Tot dusverre heb ik u moeder genoemd." „Tot dusverre." Langzaam tastend zochten haar vingers de bank. „Bassia Dvorak," ging hij voort, „lees dezen brief." „Van wien?" „Van de rechtbank. Mijn moeder heeft hem geschre ven. Mijn echte moeder. Waarschijnlijk kort vóórhaar dood." De oude vrouw liet het hoofd op de borst zinken. „Uw echte moeder! Ik kan niet meer lezen lees gij hem!" „Luister Woord voor woord, heel langzaam, las hij het ge schrift voor. Een lange stille volgde. De Warthe bruiste. „Bassia Dvorak, wat wilt gij hierop antwoorden?" „Veel zou ik kunnen zeggen," fluisterde de ioude vrouw, als tot zichzelf sprekend. „Het helpt toch niets. Maryla Wyrimba, gij zijt sterker dan ik." En plotseling scheen haar kracht terug te komen. „Bogdan Wyrimba," sprak zij, „kom mede." Zij ging vooruit naar de rivier. Hij volgde haar. Bij het schuitje richtte Bassia Dvorak zich hoog op. Haar haren waren wit. „Bogdan Wyrimba, hier is de riem. God zij u en mij genadig En zij boog het witte hoofd, en wachtte met gekruiste armen. De zoon van den veerman bleef onbeweeglijk staan, geleund op den riem, waarmede zijn vader was ge slagen. Toen wierp hij hem op den grond, en liep weg, langs de Warthe. Toen Bassia het hoofd ophief, zag zij hem steeds verder gaan, den loop der Warthe volgend. Zij riep hem. Als versteend bleef zij staan. Haar oogen waren zwak geworden, maar zagen hem toch nog. Hij keek niet om. Alles verliet haar. De Warthe ontnam haar alles. Zij bleef staren naar het voetpad, ook toen er geen spoor meer te zien was van Bogdan. De menschen in het dorp schudden het hoofd. Den geheelen zomer lang zat Bassia dag aan dag op de bank en staarde zich half blind. In den winter keek zij uit het raam. „Hé moeder, hoe gaat het?" riep soms een boeren vrouw, die van de markt kwam. „Ik dank u voor uw belangstelling. Ik wacht op Bogdan. Mijn lieveling blijft lang weg." Zij wachtte nog veie jaren. Toen hij ook in de vierde lente nog niet terugkeerde, kwam zij op het donkbeeld, dat zij hem moest gaan «opzoeken. Hij zou wel ergens aan de Warthe zijn. De Warthe liet hooit iemand weer los. Zij verkocht haar vee, en wat er verder te vetrkoopen viel. Toen maakte zij een pak van de kleederen en enkele gedachtenissen, stak het geld in den zak en liep 'Oor het laatst de oude, wrakke hut door. „U wil ook niemand hebben," sprak zij, „7,'el fs het «va ter niet, dat toch alles neemt wat het krijt jen kan. jij staat te hoog. Laat ons eens zien of het 'vuur u lebben wil." Het vuur wilde de Jiul ,wel hebben. De yvlaxniviea grepen haar aan, en terwijl zij knetterend opstegen en haar zegelied zongen, terwijl de sparren kraakten, en de blauwe rook daarboven zweefde, stapte Bassia Dvo rak in de oude boot en voer de Warthe af naar het Oosten'. Jn het dorp heeft niemand haar poit wedergezien. Ook Bogdan M'yrimba is nooit terugge>- komen. Hbld. IV. Wanneer we nu van onze hoogte den blik geheel afwenden van hot water en dien in het bijzonder richten op de buizenzee beneden ons, roept onze herinnering ons ouwilhkeurig het versje voor den geest, dat Moeder ons al voor zong Amsterdam, die groote stad, Die is gebouwd op palon, of we denken aan vader Vondol's woorden Keer om de sfadt, 't is bosch van onder en gebout op boomen. „Amsterdam, trillende op de watoren", was van den gezant, dien we noemden in onzen eersten brief, wol juist uitgedrukt, want we weten, dat do grond der stad, waarop alles gebouwd is, van 4 tot 18 meter dieper ligt dan de drassige, bewegelijke, trillende massa daarboven. Als we ons die schijf „dras" van 4 tot 18 meter dikte wegdenken, zien we in waarheid, dat Amsterdam uit paalwoningen bestaat. Alleen de toren van de Oude Kerk zegt men, is gebouwd op een staart van het Muiderzand en daarom niet onderheid. In de omgeving van deze kerk zoeke men dan ook het alleroudste bebouwde Amsterdam. Alleen hier wordt zuiver welwater gevonden. Als Amsterdam oudtijds aanzienlijke gaston bad uit den vreemde, die aan het drinken van welwater gewoon waren, werd ten hunnen believe dit water van het Oude Kerksplein gebaald. Maar overigens is Amsterdam in bruggen, sluizen, kerken en huizen geheel op hout gebouwd. Het paleis op den Dam alleen vorderde niet minder dan een mast- bosch van 13659 palen thuis zeiden we altijd zooveel palen als er dagen in een jaar zjjn met een 1 or voor en een 9 er achter. Van onze hoogte zjjn er veel torens en veel daken en veel koepels, die onze bijzondere aandacht vragen en van wier kerken of huizen of paleizen we 0 zoo graag, voel zouden willen mededeelen. Maar dat gedoogt do opzet van deze artikelen niet, die een „vogelvlucht' van Amsterdam willen geven en bijzondere belangstelling willen wekken voor onze schoone, rijke hoofdstad. We meenen, dat deze belangstelling met „uitgebreid" zijn nu juist niét wordt wakker geschud en we zouden vreezen met „lang" worden weer „slaap" te wekken. Daarom van een paar hoogst belangrijke gebouwen alleen wat meegedeeld. In de eerste plaats dan zoeken onze oogen te vinden de plek, waar niet het aanzienlijkste, maar in der tijd wel het meest bezochte huis van Amsterdam werd ge bouwd en nog staat. O ja, daar is het in de Kalverstraat, maar nu in ver vallen toestand en buiten gebruik. Sic transit gloria mundi Het is de Nieuwe Zjjds kapel, gebouwd op de plaats waar in 1345 het mirakel van Amsterdam plaats vond. Hoe rijk versierd was deze kerk, ook de „Heilige Stede" genoemd, vóór de hervorming. Toen prijkten er prachtige schilderwerken, rijke altaren en mooie ge brande glazen in. Toen werd de Heiligeweg naar haar genoemd en voor haar aangelegd. Nadat do Hervormden in 1590 de kapel als kerk in gebruik namen, is ze wel ouder maar niet sterker geworden. In 1898 werd ze voor verdoren dienst ongeschikt verklaard en zal ze nu het proces tusschen kerk- en gemeentebestuur over den eigendom beslecht is - waarschijnlijk worden afge broken. Men zegt, dat er van Katholieke zijde een millioen gulden voor het terrein is geboden. We noemen van alle gebouwen de Nieuwe Zijds kapel het eerst, omdat do bedevaarten naar deze plaats de opkomst van Amsterdam zijn geweest, omdat èn keizer Maximiliaan, die Amsterdam zjjn kroon als heimstuk schonk, èn keizer Karei V de „Heilige Stede" een plaats vonden, hun vorstelijk bozoek en hun schen kingen waardig. Wél belangrijk moet ze dus gewoest zijn! Dankt Amsterdam aan de Nieuwe Zyds-kapel voor een groot deel zijn opkomst en bloei, uit den bloei der stad zelve ontsproot in latere dagen „'s werelds achtste wonder" het vorstelijk raadhuis, thans koninklijk paieis. In 1648 werl er met den bouw van dit „marmeren kapitool" begonnen naar de ontwerpen van de bouw meesters Jacob van Campen en Daniël Stalpert, wier namen onafscheidelijk aan den roem van dit huis ver bonden zuilen blijven. Het is een lofdicht in stoen zegt zeker schrijver op Amsteidam's handel in de zeventiende eeuw. Terecht dan ook leekende Quellin in de reliefs aan de voor- en achterzijde bewonderenswaardig mooi Amsterdam als beheerscheresse der zee en als opper machtige in den handel. De glans der koopstad spreekt uit heel het gebouw. In de heerlijke hoofdzaal, nog van Europeesche ver maardheid, ontving de regeoring haar hooge gasten. Dertig meter hoog is die zaal, 36 meter lang en 18 meter breed. Geen enkele Kolom was noodig voor steun van de bedekking, zoodat het oog niets dan grootheid zag en ziet. Wat moeten bouwmeesters als v. Campen en Stalpert toch uitnemende mannen in hun vak ge weest zjjn, om zoo groot en grootsch iets te kunnen stichten. Het duurste marmer is nergens gespaard en de meest bekwame schilders en beeldhouwers werden van overal geroepen om Amsterdam's trots te versieren. Acht mil lioen guldens werden er uitgegeven eer het vrooljjk klokkenspel in den toren zoo hoog als de Schager toren op de markt der wereld kond kon doen, dat het kunstwerk voltooid was. Zeven kleine poorten telt het als ingang, klein om ze bü volksoploopen geschikt en spoedig te kunnen sluiten, en zeven om aan te duiden, dat in 1648 zeven geüni eerde provinciën, die Amsterdam eigenlijk beheerschte, den vrede met Spanje sloten. Een tuin behoefde het gebouw als raadhuis natuurlijk niet. Juist dit gemis aan een tuin en het hebben van zeven kleine ingangen in plaats van één grooten, maakt het ge bouw voor koninklijk paleis onmogelijk. Eenmaal zou daarom weer heel goed de tyd kunnen aanbreken, dat Amsterdam's regeering weer kwam zete len op het oude stadhuis en ons vorstelijk geslacht lan ger dan nu telken jare, in de hoofdstad kwam vertoeven, omdat het dan de beschikking zou hebben over een nieuw vorstelijk paleis met breed aangelegden tuin en één hoofdingang. Als hoofdstad des rijks was Amsterdam natuurlijk zeer gesteld op het bezit van het algemeen Rijks museum. Groote offeringen heeft de stad zich daarvoor getroost. Ze schonk o.a. den grond, 3 H.A., waarvan 11000 MA bebouwd, aan het rijk voor het binnen hare grens palen mogen hebben van de schoonste en rijkste ver zameling, die Nederland bezit op het gebied van kunst en geschiedenis. Van onze hoogte af gezien en vergelijkende het Ko ninklijk paleis met andere grootscbe stichtingen in Amsterdam, onderschrijven we zeker gaarne wat Dr. C. Hofstede de Groot van het Rijks-museum zegt„het is een trotsch gebouw, zooals er sinds Jacob vanCampen's schepping geen tweede op den vaderlandschen bodem was ontstaan, luid sprekende tot landgenoot en vreem deling, tot tijdgenoot en nazaat van Nederlands glorie op het gebied van schilderkunst, prentkunst en kunst nijverheid." Het is ondoenlijk in een kort bestek eenig denkbeold te geven van het gebouw zelf en zijne overrijke orna mentatie en nog minder mogelijk een idóo te geven van de kunstschatten in de zalen. Ik zou elk belangstellend lezer van deze brieven wel zoo luid mogelijk willen toeschreeuwenals ge uwe ge dachten ook op andere dingen kunt en wilt richten dan alleen op materiëele zaken, verzuim dan nooit, als ge in Amsterdam zijt, een oogenblikje van uw tijd af te zon deren voor een bezoek aan het Rijks-museum. Wanneer ge niet vaii schilderijen houdt, dan vindt ge er heerlijk glaswerk, een schat van gouden en zilveren kunstwer ken, prachtig porselein- en lakwerk, afgietsels van hon derden kunstwerken in ons land, inrichtingen van de woningen onzer voorvaderen, gedenkteekenen van Neer- lands roem te land en ter zee in vlaggen, wapeneu, scheepsmodellen, enz., een tuin met gebouwen naar oud- Hollandschen aard in één woord, een paradijs voor oog, verstand en hart. Alleen de afwisseling telkens van de platen in het prentenkabinet, dat er honderd duizend bezit, doet u nooit tevergeefs een gang naar het museum maken. Maar we willen eindigen met onze beschrijving van en onze aanmoediging tot het bezoeken van het Rijks museum, omdat de redactie dezer courant ons later gaarn9 in de gelegenheid wil stellen over dit onderwerp nog wat meer te zeggen, dan hier kon worden toegelaten. Van nog één gebouw willen we iets in het midden brengen en dan onze blikken maar weer afwenden van de huizenzee, al kost het ons moeite te zwijgen van het Centraal-station, van het Paleis voor Volksvlijt, van de Nieuwe Kerk met het Praalgraf van De Rujjter, van de St. Nicolaas, van de Nieuwe Beurs, van nog zoo erg vee) andore merkwaardige stichtingen. Het gebouw, dat we bedoelen, ligt op de Heerengracht, No. 605 en is het vroegere woonhuis van de familie "Willet-Holtbuizen. Het is een typisch voorbeeld van oono weolde-woning uit de 18e en 19e eeuw. De laatste dor familie heeft hot aan de stad vermaakt en zoodoende zjjn wjj in de gelegenheid eens te zien, hoe de vroegere rijke Amsterdammers hunne zalen en vertrekken wel inrichtten. Nu, het is do moeite waard de statige woning, die zich ondanks den last der jaren nog rechtop spiegelt in het stille vlak van het water der met groene boomen omplante Heerengracht, binnen te treden. De marmeren gang en vestibule en hot marmeren Irappenhuis dagteekenen ongetwijfeld van den tjjd ioen marmer uit Italië als ballast naar Amsterdam werd ge bracht. In een reeks van vertrekken, boven en beneden, vin den we de prachtigste meubelen, zware zjjden gordjjnen, mooi gewerkt behang, fijne Yenetiaanscho spiegels, een heerlijke lichtkroon van Saksisch porselein, prachtige haarden, kunstige horlogiën en tal van schatten meer. De vriendelijke gids toont U met groote bereidwillig heid de aan zy'n hoede toovertrouwde preciosa, maakt U attent op allerlei schoons, dat bij zooveel moois licht aan Uw aandacht ontsnapt en wordt heel spraakzaam, als hjj bemerkt, met ernstig belangstellende bezoekers te doen te hebben. Van onze plaats kunnen we Willet-Holthuizen moei lijk onderscheiden van de andere weelde-woriingen aan de i leeren gracht, 't Is echter dicht bjj het Rembrandt- plein met zjjn schitterende café's en zjjn theater. Ja, theaters zien we wel van onze hoogte. Daar is het circus Oscar Carré, ginds de Schouwburg op het Leidsche plein en daar heel in de verte Amster dam's muziektempel, het Concert-gebouw. Als ik U één raad mag geven, welwillende gast hier op onzen denkbeeldigen heuvel, dan is het dezeals de avond daalt en we vanhier uit nog maar enkel kunnen zien naar de ontelbaar vele lichten en lichtjes van de wereldstad, dool dan af en ga ginds een concert hooren onder Mengelberg. Dat zal U genieten doen. M. V. ("Wordt vervolgd.) Zitting van Dinsdag 5 November 1907. (o)— Wat ineen goed vat is, verzuurt niet. Kees Koomen uit de Heer Hugowaard, een flinke boerenjongen, die in Hensbroek het eerste levenslicht aanschouwde, genoot op vereerend verzoek van deur- waarden Amoureus het voorrecht, het allereerst zjjne opwachting voor de EdelAchtb. heeren te mogen maken. Kees hoeft; nogal eens die eer genoten, dit jaar, van den zomer in 't laatst van Julli, als we ons niet vei gissen. Toen stond hij, evenals nu terecht wegens gepleegde mishandeling, maar destijds waren de getuigenverkla ringen zóó onvolledig, dat de 0. v. J. er niet veel aan had. Z.E.G verzocht dan ook aanhouding of onbepaald uitstel der zaak, waarin dan ook op beslissing der recht bank het onderzoek werd geschorst. Deze wjjze maat regel geschiedde, omdat de voornaamste getuige, d. w. z de getuige, die er het meeste van vertellen kon, ziek. was in die zomersche dagen. Thans was die ziekte geweken en kon Trijntje Bart zonder bezwaar naar Alkmaar komen. De zaak werd hervat, zoo gauw als de heer Officier van Trjjntjes herstel hoorde, en deze arbeidersvrouw, wier man ook jager is, Pieter van Leien heet en te Hensbroek woont, was dan ook prompt op tjjd present. Ze was in hare getuigenis Inderdaad zeer bezwarend voor Koomen. Hoe deze ook mocht tegenspartelen en ontkennen, dat h(j den 20sten Juni Willem Kluft wat had afgeranseld het gaf hem niet veel. Trijntje had het te goed gezien en stond veel te vast in hare schoenen om door de insinuatiën, waartoe Kees op 't laatst zijn toovluebt nam, te worden overbluft. Mr. Cnopius «leed haar dan ook de eer aan, haar vol komen te gelooven en hoewel Z.E.G. vond, dat de heele zaak niet bjjster veel om 't lijf had, mocht Koomen toch zijns inziens niet straffeloos bljjven en luidde ten slotte de eischf 7 boete of 7 dagen hechtenis. WTeer zoo'n dappere De tweede beklaagde, Pieter Dam genaamd, was niet verschenen. Allergeweldigst verzette hjj zich den 6den October, toen de politie-agent Siewert Klauwens te Enkhuizon, hem naar zjjne woning bracht, in de olie als hjj was. Maar als de agent meende, Piet in huis te zien bljjven, dan had hjj 't erg mis. Daar wilde Piet heelemaal niet van hooren. Wél had hjj op straat een boel drukte gemaakt, ruzie gezocht, gedreigd, gescholden en gezwetst, maar nóg was de wildeman niet voldaan. Hij vloog onmiddellijk weer bij vrouw en kinderen vandaan voor wie hy tusschen twee haakjes óók verduiveld lastig is en ging wéér herrieschoppen. Maar nu was 't met het geduld van den politie-man gedaan, en pakte hij Piet andermaal in zjjn lurven, om hem ten tweeden male op te brengen, thans naar het arrestanten-lokaal. Pieter Dam had in dit transport nog minder zin, maar 't moest toch gebeuren, daar hielp geen liofmoederen aan. En hij kreeg nog een flink verbaaltje op den koop toe. Hierbjj bletf het echter niet eens, want om do maat vol te maken, werd Dam nog vereerd metieen eisch tot 10 dagen gevangenisstraf. Zoo moet hy die kuren dan maar afleeren. De- deuren dicht. Nu werd uitgeroepen de zaak tegen Rens Bras. Aan gezien dit een kindorwottenzaakjo was, gingen de deuren dicht. Jnnp en Piet. Daarna kon Jaap Bakker's zaakje onderhanden wor den genomen Heerljjk scheen het Septnmberzonmtje den 23sten dier maand net weer voor een rjjtoertje! Zoo< acht Jaap Bakker, zette zijn volumineuze biuin voor den wa gen, stapte in en onder het zachte gekabbel van de Zuiderzoegolfjos tegen den stovigen djjk,reed Jaap dezon langs om hoe dool zijner reis, Onderdyk, te beruiken. Hard reed Japik niet, waarom zou hjj ook? Vanuit Medemblik, daar woont io, is 'tniut zoo'n lange rit en bovendien, „hy had naar 't scheen geen hen uit de boter to jagen 1" Toch, zoo straks zou 't blijken, had het aan beveling verdiende voor onzen toerist, om wat vlugger op te schieten. Achter hein kwam een andere Modemblikker, Piet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 9