Efis, "t p™ i "°ni" ^sss^sr^sss^ m"r "sir ,d"">n
sas sr g&rzas
Uit het Boevenleven.
Zondag 24 Nov. 1907.
51 e Jaargang. No. 43LI.
VIERDE BLAD.
Arrondissements Rechtbank-
Ie Alkmaar.
lï'L"ZtSST"'SIm rel£'
Zitting van Dinsdag 19 November 1907.
Keu Kocicndief.
Een. 31-jarig landbouwer, Pieter Commandeur genaamd
geboren to Hoogwoud en wonende te Zwaagdiik, was
VJin1 cj.ncf HA oorofn
I van^riK mi^ha,ndeJing- H« was onder behandeling
van 2 dokters, n.1. de heoron Van der Leo uit Den Hel-
^Vagftnmakel' van T«- 1- geweest en wou
daarvoor graag schadevergoeding hebben, alsook voor
UIrn !n zun visscliersbedrüf, waartoe hy door do
f 40 genoodzaakt was. Te zamen wou hij maar eventjes
170 vergoeding hebben, de moeite nogal voor een paar
gC{^.G| notas on drie nachten gedwongon rust als vis-
j Da O. v. J. vond den eisch tot schadevergoeding over
dreven hoog gestold. Niettemin was Zwemmer's schuld
rewezen en werd wegens mishandeling tegon hem IC
d.igon gevangenisstraf geöischt.
Loting»Heldendaden.
Nu kregen we oen stelletje lotelingen, de heeren Pie
ter de Wit en Reindert Ooteman uit Grootebroek die
daar op den lotingsdag, 11 October, wat don beest 'had
den gespeeld. Zo gingon oen beleefdheidsbezoek afleg
gen bjj den landman Simon van der Gulik, om dozen
in alle kleuren en geuren te vertellen dat zo „vrai"
waren. Jamuier, dat de man er met zijn vrouw op uit
was en du3 niet thuis gevonden werd.
Zijn aardige 22 jarige dienstbode Aagt Blomberg werd
nog vóór het edele
oogpunt van°voorz^ch™gh^dd0nWanta,rt 'fiTe -06" ™rzocht het gat van de d®ur to zoeken, die zeTóoëven
die lang nhrt te vertrouwen is. 18 smjeur, hadden ingetrapt. Ja. mooie jongensl' Ze rammeiden
Dat bleek tenminste viii duidAiüt uit I 200 g tegen de voordeur der boorenwoning, dat
de z 1111 ng vanhem wiston te verte en W&t 26 °F l sJot..vei'boge" werd en het opgaf; de stijlen va,', het
i 'c Eerste delict, waarvoor bü zich móest verantwoor- ^6n b?schadlgd- de dienstbode schrikte....
den, want hü stond voor ineor dan één feit terecht
dateorde reeds van hét vorige jaar.
Toen had hü in den herfst het niet te breed, 't liep
met de landbouwerü niet erg mee, moeder doviouwen
maar wat kon hen dat een en ander schelen Ze
waren immers „in de lorum?" En dan: 't was lotings
dag en dan neemt men het in Grootebroek niet zoo
nauw, al gebeurt er eens wat raars! Ze ontzagen zich
d» kinderen „„kteidon ,f IS»'Z «f W*».
finanoiön dermate uitgeput, dat or geen geld was om g
n koetje te koopen. Eu toch. - er moest een beestje
van Lutjebroek een appel boom zoo wat
loeg to schudden. Een negental getuigen maakten dat
afbetaling te koóo.1 - Inkta tlSf °P i Zcker" Kl"" Smwroun, uit Grootobro.k, dl»
lloe laneer hos mopdlliS tnl ifl f a i medeplichtig was aan de daden van de twee lotelingen,
markt K en to Ronnmfhrook wta^r l®»06' ontlioP de» da»s- Tege» hom werd do dagvaarding im
te sterk en staf h etfë koe nu i gebrokken- omdat anders zün broer niet als getuigezou
Th .t d e-ene koe y1,1 dö W0lde van behoeven te worden gehoord. En dat was eondervoor-
Piêt JaaD HoutkoonT koflë^fl? 1 ®n ar naam9t0 getuigen, die niet gemist kon worden. De hoer
spreekt afs^oör bjck mrar t wnt imat t n v°US' i Offloier vond 'tn';at Roed' dat mon te Grootebroek zoo
mort hii IZt.g !in I kwaad zoeken. Wel j toegeeflik was ton opzichte van de wandaden van dron-
hioof hi ju i.™,33,1" beestJe ken lotelingen. Van de deur vernieling was tegen De
rirf p vermoedde wel, dat het dier niet naar i Wil alleen voldoende bewijs, van do appolenzaak echler
ui ™fh9nd9L™aló- zo»u, Zljn g?bracbt en misschien ook tegon zy'n kameraad Reindert Ooteman en beidon
wel dichtbü ergens op stal stond. maar vindt het
beest nou ereis. Piet begreep ook, dat hy' niet zoo veol
gevaar liep en verkocht later doodeenvoudig Hout-
kooper's viervoeter aan een Spanbrouker boer, L. de
Lange genaamd. Den 21 October j.1. was 'twéérMedem-
blikker koemarkt, waar men Piet óók wederom zag
„divelleeian", ook nü tevergeefs trachtende op af betaling
'n goeie melkgever te koopen. „Dat haal je den drom
mel", dacht Commandeur, dan zal ik me maar weer
anders redden en hü schaakte wederom heel galant
een koe, ditmaal van Kees Sasburg, een bakker-voe-
houder uit Wognum. Het dek, dat gemerkt was, had
hü losgesneden en neergesmeten; het werd daags daarna
gevonden door zekeren Klaas Koster, die Sasburg van
een en ander kennis gaf.
Sasburg ais een braaf huisvader zy'n landerü'en direct
geïnspecteerd, en jawel er ontbrak een koetje hoor.
Uauw zün zoon gewaarschuwd, die best fietsen kan en
deze snel als de wind met een buurjongen naar Purme-
rend. En ze waron zoo gelukkig, het beestje daar te
vinden en te herkennen politie was gewaarschuwd
en nam nu het dier in beslag, dat aan den eigenaar tot
diens groote bodschap werd teruggegeven. Beklaagde
logde bü Burgemeester Conmandeur van Wognum be
kentenis af.
zullen dat been wel eens gauw recht zetten; maar
eer we goed en wel bezig zijn, steekt het lot zijn
hoofd binnen de deur om ons le vertellen, dat het
been het been wel kan blijven, want dat er van geen
o-ntwrichtiug sprake is. e weten niet, dat we ook
lecren moeien geduld te hebben met onszclven,
dat tegen zichzelven onbekookt te keer te gaan even
dwaas en misschien wel even slecht is, als dit te doen
tegen anderen. Een wond kan niet anders dan van
lieverlede genezen, en als ik rood haar had zou al
mijn uitvaren daartegen toch niets helpen; terwijl bo
vendien nog gevraagd zou kunnen worden of rood
haar misschien niet mooier is dan zwart of blond. Als
wij iets beoordeelen of veroordeelen, vergeten we ge
woonlijk, dat dit oordeel slechts persoonlijk is;
en de les van Pope in zijn „Essay on Man," dat
alle "wisseling richting is, dat elke wanklank een on
verstaanbare harmonie verberg, dat al wat ten
dcele kwaad is, ,t groot geheel toch ten goede komt,
dat ai wat geschiedt, geschieden móét, en ai wat be
staat recht van bestaan heeft, willen we niet leeren;
omdat daaronder ons eigen dierbaar Ego schade zou
lijden. Zoo verbeelden we ons althans. Maar
de grootsten, de sterksten, de dappersten onder ons,
de heiligen en de profeten hebben nooit die vrees
gekend; ze konden 'n stootje velen. Alleen zulke
„broekjes" als wij zijn, kunnen dat niet, en staan te
vuur en te zwaard op onze achterste beenen, zoodra
men onze zienswijze maar 'n duimbreed te na komt.
Iets beweren is misschien goed, maar wie te veel be
weert, bewijst gewoonlijk niets; en wie bij het trach
ten naar oplossing der meeste levensvragen niet ein
digt met 'n vraagteeken, kan er van verzekerd wezen,
dat hij tamelijk eigenwijs is.
Rings um uns sind Ratscl, die ermiszt
Kein menschlicher Verstand
Wem das Leben kein Gtheimnis ist,
Der hat es nicht erkannt
Alb. Roderich.
Waar was ik ook weer? O ja, ik zei, dat we elkaar
hier niets meer verwetenook niet, dat we geld te kort
komen. Dit is op liet oogenblik de leelijkste vlek in
ons karakter, dat we geen bankje van tien wisselen
kunnen; dat we leven van 'n steeds grooter wordend
toekomstig tekort; dat we kunstjes gaan verzinnen om
aan geld te komen; dat we ons vergaloppoeren in al
lerlei wijze berekeningen en redenscringen, die geen
steek houden; dat wij ik bedoel de Amsterdammers
'n bevolking worden van klaploopers en tafelschui
mers; dat woorden als „parasiet," die wij anderen
- ------ in 't gezicht wierpen, omdat wij onze grootheid on-
werdan opgeknapt met een eisch tot f 10 boeto of 14 aantastbaar en ons bezit voldoende achtten, als geesels
dagen hechtenis. j jn ons ejgen gezicht worden teruggeslagen. Het kleine
Nog zoo'n held. j beeld van den enkeling is nu zichtbaar, en duidelijk
Gerrit van Loonen uit Hoer Hugowaard godroeg zich j erkenbaar tevens, op het groole doek van de stad.
aldaar op den lotingsdag 29 October j.1. al niot veel be- j 't Verschil beslaat alleen in de grootte; de kleur is
ter, hoowelbüzelf niet eens moest loten. Hü was alleen i dezelfde; zwart; en 't profiel van mond, neus, kin
maar nuegeloopen met een hoele schaar belangstellen- kan elk vergelijk doorstaan,
Intasschen was Jaap Houtkooper maar wat jaloersch,
dat Sasburg züne koe zoo gauw terug had, terwü'I bü
nog maar steeds vruchteloos had gesnord naar het ver-
blüf van züne melkgever. Hy' begon 1 et vuurtje ook
weer eens terdege op te rakelen en zoowaar, Piot zakte
op 't laatst door de mand en bekende. Houtkooper kan
zelfs schadevergoeding van Piet's familie halen, maar
wil liever, dat ze 't hem brengen, zei hy' tegen den
Praesus. Oók 'n mop!
Met dat al was Piet er nu bü en weldra kreeg de
heor Officier gelegenheid requisitoir te nemen.
Z.E.G. gaf toe, dat er motieven waren die tot zacht
heid kunnen stemmen. Zooals uit 't getuigemerhoor
bleek, is Commandeur een oppassend werkman, dieniet
luiert of zich bedrinkt, 'tls hem tegen geloopen. Vroe
ger arbeider geweest zünde, werd hy' later met hulp
van anderen aan 't boeren gezet. IJy is zoo wat 13 jaar
geleden getrouwd, kreeg kind op kind en boerde nu
sinds een jaar of zes, doch niet voordeelig. Zooals we
vandaag hoorden, was er op zy'n spulletje een hypo
theek en is de boel thans al verkocht. De hoer Officier
vond echter, dat beklaagde tüdiger de zaak bad moeten
liquideeron. Wanneer hü nu zy'n schulden betaalt, zal
er voor zy'n familie weinig overblüven om zü'n, tüdens
zy'ne hem te wachten gevangenisstraf onverzorgd achter
bly'vend gezin te helpen.
Z E.G. hoorde verder van een betrouwbaar bericht
gever, dat van uit Wognum niet zoo heel veel hulp te
wachten is. Wognum maakt zich daarmede, zegt de
heer Officier, in ons land en zelfs daar buiten een naam.
Nu is er voor Wognum de gelegenheid echter daar, om
zoo'n naam tegen te gaan.
Overigens moet de justio niet al te meêwarig zy'n
ook, met het oog op de maatsehappü, want zoo'n feit
kan gemakkelijk worden gepleegd en de ontdekking is
lang niet altyd even gemakkelük. De eiscb, wegens
diefstal, 2 maal gepleegd, ingesteld, luidde: 8 maanden
gevangenisstraf.
Mr. Offers, beklaagde's verdediger, voerde het een en
ander tot verlichting van zünen cliënt aan en verzocht
een lichtere straf voor hem, met aftrek van preventieve
hechtenis.
De deuren dicht 1
Nu kregen we een zoor onsmakolyk heerschap onder
de oogen, zekeren Jacobus de Geus, vroeger matroos,
thans zonder beroep in Alkmaar woonachtig, óók 34
jaar en óók gedetineerd.
Jacobus had togen zich als getuigen eene vrouw en
een zoowat zevenjarig meisje. Dan heb je niet meer te
vragenTrouwens, we weten ook niet meer,
want do deuren gingen dicht.
Een geweldige Zeeslag!
Rokus Zwommer, gezagvoerder op een onlangs by' „do
Razendo Bol" nabü Den Helder gestranden stoomtrawler,
kreeg het den 27sten September j.1. geweldig te kwaad
met den schipper en visscher Piet Vlaming, die op zyn
broer's schuit, den blazer „De drie gebroeders" meevaart t
Dit vaartuig kwam wat dicht bü den trawier, met de j 'n
klaarblükelüke bedoeling hulp te bieden, in de hoop een
geldelük voordoeltje daardoor te genieten.
Die toeleg wilde echter niot gelukken en hunno dienst
vaardigheid werd met zwarten ondank beloond in den
vorm van zwarte steenkolen, waarmede men vanaf den
trawler een zwaar bombardement begon op de beman
ning van den blazer.
De gebroeders Vlaming geven voor, door de strooming
niet met hun vaartuig by den trawler vandaan te heb
ben kunnen komen, en Piet haalde ten slotte met goed
vinden van zün broer een geweer om hiermede hunne
bestokers te woord te staan, want ze moesten vanwege
den weinig heil belovenden steenkolenregen achter de
zeilen zich verschansen.
Zwemmer had het echter niets begrepen op de spuit
van Piot en gooide naar hem met een stuk üZ0r, waar
mee hü niet het geweer uit Vlaming's handen gooide
zooals hü zegt dat züne bedoeling was maar dat
den blazer-schlppor togen 't hoofd kaatste, zoodat hy'
een hevig bloedende, 6 cM. lange wonde opliep.
Vanwaar toch die vy'andelü'kheden zoo ineens, zou je
zoo zeggen, hé?
Och, Zwemmer had dat hulpbetoon liever nictgezion,
aangezien hy de stranding geheim wou houden, daar hij
'vreesde ontslagen te worden als het uitkram. Toen
den en toen do gemeente-veldwachter, P. Haster, aldaar
op de brug stond, die toegang geeft tot bet lokaal waar
de militie-commissaris zitting houdt voor de loting, om
de orde te handhaven, schold dit veelbelovende joggie
hem uit voor 'n smoorlap en dreigdo hem over de brug
leuning te gooien. Hastor kan dit heerschap wel maken
en breken, doch bediende zich wüselük liever van de
justitie, om revanche te nemon.
Beklaagde staat ongunstig bekend on is al eon paar
maal veroordeeld door den Kantonrechter. Eisch: 8 da
gen gevangoniss.traf'.
Een oude zondaar.
De laatste beklaagde was onmatig volgestuwd met
jenever. Hü bad zelfs een bierfleschje met dit vocht er
in by zich, doch had dit al niet eens meer tot den bodem
toe kunnen ledigen, zóó rijkelijk als hij zijn lever heden
ter eere van de groote plechtigheid had bespoeld. Aller
gezelligst voor de go ui gun in het voor hen bestemde
vertrek waar 'n beklaagde heelemaal g6en boodschap
heeft lag Jasper Vos uit de Gouw te Midwoud (onze
beklaagde] al meer dan een uur daar met zü'n eerwaar
dig kalen 69-jarigen schedel op de tafel te slapen. Toen
't nu zy'n tüd werd, kwam Dekker de ryksveidwacht-er
met hom aan-jouwen, want staan kon hü niot meor, --
loopen nog veel minder 1 Maar slaan kon hü den 19den
October j.1. zeker nog wel, want dat ondervond zyn
schoondochter AntjoKoster, die dichtbü hem woont,tot
haren schrik. Ze kreeg met een baleinen bezem van
haren onwaardigen schoonpapa een of meer slagen op
den rug.
Een paar getuigen zagon hot lakenswaardige optreden,
en Antje die veel van schoonpa uitstaat, was 't moede
en deed aangifte. Beklaagde sloeg een allertreurigst
figuur. Hy' viel in een „onbewaakt oogenblik" van het
bankje, mompelde allerlei hately'ke wartaal en wekte
in één woord ieders afkeer.
De familie van dezen haast onvorbetorlyken dronkaard
wil trachten hem een andere gedragsly'n te doen volgen,
zei de heer Officier, en beklaagde staat dan ook reeds op
do nominatie om naar de rijkswerkinrichting te worden
gezonden wegens openbare dronkenschap.
Eisch wegens mishandeling 14 dagen gevangenisstraf.
Uitspraken over 8 dagen.
CXVI.
We verwijten hier elkander niets meer; 't allerminst,
dat we geld te kort komen. Dat zou ook wel wat
al te mal wezen; zooiets, alsof we iemand uitlachten,
omdat hij maar twee ooren en twee oogen had. Als
ik zelf 'n spraakgebrek heb, is 't onredelijk en dwaas,
en gemeen op den koop toe, anderen van het hunne 'n
verwijt te maken. Een zonde, 'n neiging, 'n tekort
bij zichzelven te weten en die zonde, die neiging of
dat tekort alleen in anderen te zien en er dan sma
delijk over te spreken, getuigt nu juist niet van zelf
kennis of 'n verheven ziel. We voeden hier in Am
sterdam elkander op met onze gebreken, omdat ouzo
deugden daarvoor niet meer in aanmerking komen,
en er geen positieve kracht genoeg van uitgaat. Als
iemand met zijn bewijzen uit het gerijmde logi
sche syllogismen is gekomen „au bout de son la-
tin," dan gaat hij bewijzen leveren uit het ongerijmde,
en die sluiten vermakelijk om het op te merken
lyet minder juist dan de eerste. Er schijnt in ons
denken en ons leven iets nivelleerends te komen; zoo
iets van 'n onbewuste bewustheid, dat 't precies het
zelfde is, of ge uw richting links neemt of rechts;
want als ge in een dier beide richtingen maar straal
recht koers houdt, dan komt ge toch weer op uw
uitgangspunt terecht, al zoudt ge n reis om dewe-
1 maken. „Alles is niets en niets is alles schijnt
wonderspreuk van groote waarheid te zijn. Men
rel
kan evengoed brandwonden opdoen aan iets, dat he
vig koud is, als aan iets hevig warms. Dat te haas-
- /it weel,
tig evenzeer te laat komt als te langzaam, 'J
sedert Shakespeare, ieder; en dezelfde zonden hebben
zoowel heiligen als verdóemelingen doen ontstaan.
leven en we worden geleefd, en l is al wel milhoen
malen bewezen, dat teveel vooruit kijken cn te veel
overleggen dezelfde resultaten heeft zoo niet ci-
ger als de dingen maar aan hun loop over te laten.
Wie te veel hooi op zijn vork neemt, gaat met hooi en
vork ten onderste boven; en wie eens extia zuinig
doen wil, komt soms tot de overtuiging dat zijn zui
nigheid nog duurder was dan zijn royaliteit. Wie dit
niet erkent heeft nog nooit beproefd zuinig te zijn
of nog nooit gerekend. Mijn ervaringen kunnen zóó
veel van de uwe niet verschillen, dat ze mot in den
grond der zaak dezelfde zouden zijn; en wie nooit
tot de overtuiging is gekomen, dat hij wat minder had
moeten overleggen, wat minder had moeten
pisklaar maken, wat minder had moeten doen,
alsof van zijn nadenken en preciseeren het ge
luk van het menschdom afhing, die heeft zelfs
nog nooit nagedacht. We hebben geen geduld genoeg;
dat is onze grootste fout. We zijn te eigenwijs; dat
is onze grootste fout op één na. We hebben geen
>t niot gehoim bloef, is zün ontslag ook govolgd, zoodat geduld met de omstandigheden, geen geduld met onze
züne vrees op oen helder zakelük inzicht heeft berust. luiLsgenoolen, geen geduld met onze vrienden; cn
intuBscben deed do blazerman natuurlijk aangifte van 20odra is er niet jets, wat ons niet aanstaat, of wij
Toen de Burgemeester verleden week zich weer naar
,,'t Prinsenhof" had begeven, om daar na zijn bui-
tenlandsche reis zijn werkzaamheden weer te be
ginnen, toen hadden de couranten hem al verteld, welke
dingen hem daar wachtten. Och, burgemeester -van
Amsterdam te zijn, is ook al geen piezier-baantje. Ei
ken dag maar weer met ambtenaars en z.g.n. hoofd
ambtenaars te moeten omspringen, al hun mallighe
den en kunsten telkens te moeten goed-praten, en ten
slotte de stootbalk te zijn tusschen hen en 't publiek, is
'n toestand uit den booze. De soms hoofdelooze hoofd
ambtenaren aan den eenen en de ondergeschikten aan
den anderen kant, en de schaal van het recht dan toch
zóó vast te houden, dat ze steeds in evenwicht blijft,
is ook niet ieders werk, Daar tobde Van Tienhoven
mee, daar tobde Vening Meinisz mee, daar tobt Van
Leeuwen ook mee. Daar zou ieder mee tobben, al
was hij nog wijzer dan Salomo, 't Is gewoon-weg 'n
hondebaanlje, heel dat burgemeesterschap van Amster
dam; en ik ben blij, dat ik er nooit voor in de ter
men zal vallen. En dan, tusschen al dat sjouwermans-
gedoe in, nog klaar staan als de Koningin komt en
te praten, alsof er geen vuiltje aan do lucht is; klaar
staan als de Duitsche Keizer komt, die 't in zijn hoofd
kan krijgen om je uit te vragen en van alles het naatje
van de kous wil weten, en dan zóó te antwoorden,
dat je jezelven niet vast praat; dat je zonder de waar
heid le zeggen, toch niet liegt.
Zoo kan 't wezen, dat de Keizer begint te praten
tegen den burgemeester over Berlijn en zijn
voorsteden; over zijn twee burgemeesters en
over' andere Berlijnsche aangelegenheden, en de bur
gemeester zal als hoffelijk mensch daar wel naar weten
te luisteren. Maar stel je voor, dat dan de Keizer
vraagt: En hoe is dat nou hier? Hoe staan jullie
hier met de stadskas en hoe is jullie verhouding ten
opzichte van de voorsteden? Hoe gaat die annexatie?
Of breiden jullie de grenzen der stad Amsterdam niet
uit? Stel je zoo iets voor! Wat moet de Burgemeester
dan antwoorden? Bij den hemel, ik weet 't niet. En
dat ik 't niet weet, is zoo erg'niet; als de burgemees
ter 't dan maar weet; maar dat betwijfel ik.
Ais 't mij overkwam, dan zou ik eerst probeeren
'n antwoord te vermijden en toevallig opmerken: „Kijk,
Majesteit, dat zijn nu onze burger-weezen, en die daar
zijn lui uit 't Besjeshuis." Of: „die kerel daar kwam
vroeger wel bij Lammetje Zondag; maar dat weet de
Koningin niet. Vertel 't er ook maar niet, want dan
zou ze daar maar hartzeer van hebben." Maar als hij
dan mijn toeleg begreep, want hij schijnt ook niet
van gisteren te wezen, en op 'n 'antwoord aandrong,
dan zou ik zeggen: Kijk is, Majesteit, 't is moeilijk
praten zonder iets te zeggenen omdat 'n mensch
zoo licht iets verkeerds zegt of zich onjuist uit
drukt of verkeerd verstaan wordt, zal ik U liever 't
Avondblad meegeven van 't Handelsblad van den 15den
November. Het hoofdartikel, dat Ge daarin vindt, stelt
U volkomen op de hoogte van de toestanden hier;
hoe we er hier voorstaan. Ge kunt dat op uw gemak
in iden trein lezen, en als U iets niet duidelijk js,
dan moet Ge maar denken, dat wijzelf 't ook niet
goed begrijpen. Maar 't is 'n gocd-geschreven artikel.
En dan zou de Keizer idaar 'n brief in vinden door
Burgemeester en Wethouders van Watergraafsmeer ge
zonden aan de Gedeputeerde Staten van Noord-Hol
land, terzake van de door Amsterdam bij laatstge
noemd college ingediende plannen voor grensuitbrei-
ding.
En wat de Keizer dan allemaal lezen zou?!
Ja, dat is ook al weer in geen twee regels le zeg-
gen.
Dan zou de Keizer lezen,
dat Amsterdam lekker liegen kan, waar zij beweert,
dat hare uitbreiding de grenzen der omliggende ge-
Dat zou de Keizer dan lezen.
Amsterdam wil zich uitbreiden. Goed. Maar moet
zij daarom al die praatjes verzinnen? Al die argumen
ten, die alle, stuk voor stuk kunnen weerlegd worden?
Moet die uitbreiding het middel zijn om hare finan-
tieele kracht wat te verbeteren? En voelt zij niet, dat ze
dan 'n verkeerden weg inslaat Weet Amsterdam niet,
dat velen der nu op haar zelfkant wonenden waar
van zij zoowel directe als indirecte voordeeien geniet
dan weg zullen gaan naar 't Gooi, naar Haarlem
of nog verder misschien, omdat zij niet kunnen of
willen dragen de enorme verzwaring van finantiëele
lasten, die dan hun deel zou worden? Begrijpt Am
sterdam dit niet? Is het advies, dat in 1904 door zes
raadsleden gegeven werd, nu al vergeten? n.1. dat er
van 'n toevoeging van Watergraafsmeer, Diemen en
n deel van Sloten geen voordeel te verwachten is?
Weet men niet meer, dat er toen gesproken werd
van 'n voorloopig niet te ramen schade, die daarvan
het gevolg zou zijn?
Toch is dit alles toen zonneklaar gezegd en bewe
zen.
In het advies staat letterlijk:
„Wij achten bet dan ook duidelijk te voorzien, dai
bij uitvoering der Amsterdamsche plannen, aan den
eenen kant de hoofdstad, wat haren finantiëelen toe
stand betreft, steeds meer noodlijdend zoude worden,
terwijl aan den anderen kant onze Gemeente, dat
is Watergraafsmeer hare kansen om tot grooten
bloei te geraken, zou zien afgesneden, alleen om deel
uit te maken van een weldra finantiëel noodlijdende
gemeente, die door een steeds toenemend aantal be
woners weer verlaten zou worden."
Zoo staat het er; en het laat aan duidelijkheid niets
te wenschen over. De inzenders van 't advies, die voor
de wenschen van 't Amsterdamsche gemeentebestuur
geen enkel redelijk of billijk argument kunnen vin
den, hopen en verwachten dan ook, dat 't collega
van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland zich ont
houden zal van medewerking.
Dit alles zou dan de Keizer lezen. En als hij dan
eens 'n man van 't vak, een Hollander, 'n Amster
dammer bij zich ontbood, om zich een en ander te
laten verklaren en uitleggen, dan zou hij ook nog te
weten kunnen komen, dat in de laatste jaren de ge
goede* en koopkrachtigen bij duizenden do stad ver
laten en dat duizenden minvermogenden daarvoor in
de plaats zijn gekomen. Dat de Algemeene Winke-
liersvereeniging daarover 'n adres dat wel 'n „Nood
kreet" heeten mag aan de Tweede Kamer heeft
gezonden, met 't verzoek om bij de Algemeene Be
schouwingen over de Staatsbegrooting eens te l>eden-
ken, hoe Amsterdam er voor staat.
De staatscommissie, in 1903 aangesteld, om de re-
geering voor te lichten bij het vaststellen van 'n be
tere finantiëele verhouding tusschen Rijk en Gemeen
ten, heeft tot nu toe geen uitkomst gebracht. Doen
dè jregeering en die Staatscommissie misschien als
meerdere compagnons in ééne zaak, en verschuilen
zij zich achter elkander?
Dit alles zal dan de Keizer te "weten komen.
En jdan
Nu ja, de Keizer komt ook geld te kort, dat weten
we wel. Dat weten we al jaren. Maar... is het nu
wel goed, dat hij ditzelfde van ons weet? 't Is bij hem
ook niet alles even glashelder en correct, en er zit
bij hem ook wel eens 'n vuiltje in de regeerings-ma-
chine, maarweet jeHij is 'n groote, en wij zijn
maar 'n kleintje.
De toestanden van Amsterdam zijn voor alle bui
tenstaanders de toestanden van Holland,en als 't van
binnen zóó smeult, dat de rook in de verte gezien
kan worden,
't Zou wel eens kunnen, dat anderen uit pure zucht
om te helpen met 'n brandspuit kwamen aanzetten."
Maar bij 'n brand wordt er nog al eens gestolen.
Dat zeggen ze ten minst».
't Zou ook kunnen wezen, dat we hier vreemde lui
zagen binnenkomen met 'n kanes en 'n pierenbak;
in de meening dat hier 't water troebel was.
H. d TI.
NOTES
(1). „Love moderately; long love does so: too swift
arrivés as tardy as too slow,": „Heb matig lief; lange
liefde doet zoo; te vlug komt net zoo goed te laat
als te langzaam." Shakespeare.
Ego Ik. Egoïsme ik-isme.
VAN POPE:
„All nature is but art, unknown to thee;
All chance, direction, wich thou canst not see;
All discord, harmony, not understood;
All partial evil, universal good;
And spite of pride in erring, reason's spite,
One truth is clear, whatever is, is right.
Know thou thyself, presume not God to scan;
The proper study of mankind is man."
„Essay on Mon" vs. 284 v.v.
VI.
„Tehuis terug!"
Toon Raf mü vertelde van wat er in hem was
omgegaan in die laatste vier-en-twintig uren vóór zün
ontslag na do bewuste twee jaren, weet men!
gevoelde ik wel zeer diep, dat bü niet overdreef, niet
„mooi-maakte", maar dat hü weergaf de impressies
zooals ze hem by' dat terug denken aan dien laatsten
„bajes" dag, bestormden. De zwaarte, de sleur; het
besef dat men toch staat tegenover iets onvermüdely'ks,
brengen gaandeweg doffe berusting, verslagenheid, over
den veroordeelde. Als de directeur en de bewaarders,
met wie hü dagelüks in aanraking moet komen, maar
niet al te treiterig, al to bar zün en ze snappen hem
niet te gauw in züne „telegrafische correspondentie"
men weet. immers weltik-tik, tik-tik-tik tegen een ver
warmingsbuis of zoo dan kiest een „jongen van de
vlakte", die eenigen nuchter-practischen aanleg heeft, de
wü'ste partü en gaat zooals Raffie, mün ex boef, deed
aan het werk. Dat troost, dat helpt door den tü'd
heen; dat brengt nog eenige (de eenig mogelü'ke!) af
wisseling in de grauwe triestigheid van gevangenis
leven; dat brengt iets op, waardoor je Engelsche bokking
of oen stukje boter uit do cantine kunt laten komen.
Dat vormt gaandoweg, zü 't dan met pieterig-kloine
strkjes en beotjes, een uitgaanskasje.Maar eindelü'k
gaat de tyd opsc.iieton.
Nog drie weken... Nog twee-en-een-halve.Nog één
week maar.De arme celbowoner weet 't zeker. Hy'
meenten heeft overschreden, althans waar dit be- heeft alles met wondeie stiptheid uitgerekend...
treft de grenzen van Watergraafsmeer want dat deze ^*11 ,^aa'; be'ln koken. Nog ^herneomt hot jonge,
gemeente tot natuurlijke grens de Ringvaart hoeft, en 1
dat de daar achter liggende polders met het bebouw
de Watergraafsmeer een zuiver en goed geheel uitma
ken; zoodat jer van 'n aaneengesloten bebouwing van
\msterdam en Watergraafsmeer geen sprake kan zijn.
dat Amsterdam niet behoeft te praten van het „pa
rasitisch" bestaan liarcr omliggende gemeenten, want
dat zij o.a. door het heffen van 'n maximum school
geld van de kinderen uit die gemeenten daar meer
dan voldoende tegen waakt;
dat Amsterdam het wel voor laat komen alsof er
vele niet-Amsterdammers zijn, die wel in de lusten, maar
niet in de lasten der stad willen deelen, maar dat
zij in haar missive vergeten heeft mee te deelon, dat
de profiteerders van die lusten, deze betalen met' 51/2
pCt. van hun belastbaar inkomen.
dat *het er allen schijn van heeft, alsof men in Am
sterdam niet weet wat forensenbelasting js.
dat men in Amsterdam doof en blind schijnt fe zijn
voor liet feit, dat de bevolking van aangrenzende ga-
meenten, de inkomsten der stadskas verhoogen door
gebruik te maken van haar onderwijsinstellingen,
schouwburgen, trams, enz. en in haar winkels voor
'n groot deel hare inkoopen te doen; zoodat de groote
stad van de kleine gemeenten rondom haar zoowel
directe als indirecte voordeeion heeft. Hier werkt
het parasitisme zij 't dan ook ongewild juist an
dersom.
naar de lieve vrüheid snakkende bloed züno rechten...
Nu wordt 't hem precies als in die allereerste ver-
schrikkelüke dagen, toen men hem do ruwe gevangt nis-
kleeren aantrok, de broek zonder zakken, hot grauwe
buis, de klompen, en hü' die vier-en-twintig eindeloos-
lÜkende maanden vóór de borst had, io eng, te nauw,
te benauwd in zün cel, de „ruimte" van... „Ik zal'
zeggen zes passen, dus 2 meier lang en breed, en ook
de hoogte", aldus omschreef Raf 'm mü'.
Het sombore, kale vertrekje, mot z'n üz'8"Strongo
sobeihaid, wordt hem nu eerst recht de folterende
kerker, do echte!... Hü kijkt de man, die over vier-
en-twintig uren vry' zal zy'n, terug zal keoron in de
gewono maatsehappü, naar de over-bekend goworden
voorwerpen in de cel. Den dag te voren heeft de order-
wü'zer het „leesboek", waarvan elk blaadje, elke letter,
elk kreukje on vlekjo en ezels-oorlje hem bekend zyn
geworden, weggehaald.
Een heerlük totken! Want 't beteekentuw strafty'd
is büna verstreken.
Do onderwyzer gaat het leesboek nauwkourig na. Is
't bedorvon of vernield, dan moet do ex celbewoner van
straks 't vergoeden'tZal worden afgetrokken van
het „saldo", hom competeerend.Do voorlaatste dag is
ten einde.
En hy tuurt nu weer naar den „invontaris" van de
col, hot nachtleger: een houten krib van 1.80 M.
lang en 60 cM. breed, waar een wollen deken en een