ScMsen i de Eecliizaal. SINT NICOLAAS. 18.- 11250. schagen J. H SOHEXE. De kunst van zien. Een prachtige sorteering CADEALX, Groote voorraad. Lage prijzen. Zondag 24 Nov. 1907. 5!e Jaargang. No. 4311. DERDE BLAD. als: Wollen en Zijden Blouses, Zijden en Laken Tussckenrokken, Dames- en Kiuder-Onderrokken. Gr oote vanaf keuze Boa's de goedkoo p s Bontmutsen tot de l en Kmderstelleljes ij nste soorten. Dames-, Heeren- en Kinder-Handschoenen, Jaehtvesten, Gein- tuurs, Heerendassen, witte Kinderjurken, Zakdoeken in luxe verpakking en ^1 Ie soorten Dames- en Kinderboezelaars. Mooie collectie Dames- en Iv i 11 d er-Nach t hem de nHemden, Rokken en Pantalons. Trapmachine met wegzakkend bovendeel, prachtige ma chine a f 55.en f 57.50, met 8 jaar garantie. IX.- In „huurkoop" Dien Zaterdagavond, toen ze klaar met d'r werk was en Sientje de keukenmeid haar, ouwer-gewoonte, een bundeltje met brood en kliekjes had toegestopt, ging ze nog niet weg. Ze had haar kommetje koffie leeggedronken, de werk ster. Zij had haar omslagdoek al driemaal vastgespeld en gevoeld, of haar muts goed zat. De meisjes goeien nacht gozegd. Was uit de keuken, naar de gang ge- loopen en dan weer teruggekeerd, als iemand, die toch iets vergeten heeft. „Wat heeft die Ka toch?" had de werkmeid al ge fluisterd. ,,'t Is waarachtig net, of ze Sien, de opperste van 't keukenpersoneel, deed of zy niets in do gaten had, maar snapte best, wat d'r aan scheelde. Bleef, dien Zaterdagavond, aan haar aanrecht- bank boenen, wrijven, nu en dan even oogjes van ver standhouding werpend den kant van de werkster uit. De zaak was dat ze 't voor de anderen niet weten wou. Ze kon 't niet verkroppen, dat een „blaag" als die Griet, het byloopstertje, ginnegappen zou over het onge luk van Ka de werkvrouw. En 't was stakkerig genoeg Eindelijk begreep Sien toch, dat er iets moest gedaan worden. Ze had gezien, dat de werkster op haar toch al zoo bleeke, dunnen lippen beet, en dat ze stond te beven op d'r beenen, de arme ziel. Zij wenkte haar. En in de gang, toen de keukendeur goed en wel dicht was, kwam 't er dan uit. „Zoo waarachtig-as-God!" jammerde de vrouw. Sientje, ik durf niet! Hij staat me op te wachten! Hij neemt me direct al me centen af! En de kleine, thuis, heeft 't zoo noodig! O God, ik durf compleet niet de straat op. De bedaagde, resolute keukenmeid balde de vuisten van woede. Op haar breed, bol gezicht kwam eene uit drukking van vechtlustigheid. „Wil 'k met je mee gaan vroeg zy op eens, „ik verzeker je, dat as ie met mij te maken heeft. Mensch, ik wou je toch fermer hebben. Mep er op los! Sla 'm op z'n zielement! Geen cent, geen halfie, mot-je 'm geven. En anders, as ie kwaad wil, dan roep je de peliesje. Die staat je zeker by. Mot jij je arme, zieke kind opofferen voor zoo'n zoo'n Helpen deed 't haar geen zier. De werkster trok den schouderdoek vaster om haar lichaam en schuifelde naar de straatdeur. „Wees toch ferm 1 Wees toch flink, mensch!" moedigde Sien haar aan, „je zult zien, als-ie merkt dat je haar op de tanden hebt, dan kiest ie wei eieren voor z'n geld. Juist zulke patsers, zulke slam pampers als die man van jou, deinzen 't eerst terug wanneer ze merken, dat men niet bang voor ze is. Hjj most my vóór zich hebben En Sien balde nogmaals de vuisten, in de stille gang van afgeloopen, roezemoezigen Zaterdag, tegen denk- beeldigen aanrander. Toen ging Ka, de werkvrouw. De andere bracht haar vonki.qHslf scnreeuwen. Een zee van 11 om haar hcen- Ze meende te zullen tlauwvaHen, maar de gedachte aan kleine Toos hield aai. En het boon in haar mageren arm kraaktiTm ae vuist van den schavuit, d.e voor haar stond. e wret.de, dreigende oogen van den man boorden nu in de hare. t Duurde niet langer dan een paar minuten. De regen plaste in het zwarte water van de avond- gracht. 't Bleef stil in den omtrek. Zij voelde alleen het schroevende, knellende smarten van haar arm. En ook wist ze, dat hy haar drong naar den kant van t water. Hij was, nu, weer haar moester. Doodsangst over weldigde de sidderende vrouw. Zy was als zoo dikwijls werktuig, willooze machine, in zy'ne hand. Ze voelde dat hij tastte, grabbelde in den zak van haar versleten rok, waar in 't papiertje, haar zuur-ver- l diend geldje was. Maar ze liet 't toe. Even probeerde i zy iets te zeggen. Van dat kleine Toos 't zoo hard noodig had. De tranen stroomden over haar bleeke, krijtwitte wan gen. Maar zy durfde niet. 'tGing alles als in een be- klemmenden, verschrikkelyken droom. Ze kon zich niet verroeren. Niet om hulp schreeuwen. Zy zag de kerels wegloopen. Zy hoorde 't sarrende lachen van den kameraad. „Heb ie den aap vroeg de vent. „In orde, hoor!" antwoordde haar man. En het lachen van de twee, naar een kroeg stappend, klonk in do stille van den avond. Zy bleef staan, hul peloos en machteloos in haar verdriet. Toen ging de pijn van haar in zyn greep gekneusde arm weer schroeien, en bracht haar tot de werkelijkheid terug. Zy stapte voort, weer, over de verlaten gracht en ze schreide zachtjes Zy klappertandde van schrik en angst Toen dacht zy weer: Nu is 'tweg, my'n arme geldje. En het besef, dat arme kleine Toos niet eens haar Za- terdagsch eitje zou kunnen hebben, deed haar, van ein- deloozen jammer, op een stoep neerzitten, de beroofde, om evon lucht te kunnen geven aan de wanhoop, die haar. overrompelde Den Maandag na dezen Zaterdagavond was hy, de man, nog niet „boven water" gekomen. De dokter was geweest by kleine Toos. Had receptje geschreven, maar ook gezegd, dat 'tkind „versterking noodig had". „Zonder dat komt zo er niet" zei de dok ter. „Ik weet wel, 'tis moeilijk voor je, he? Ja t is een heele deun Maar moed houden, moeder tje En weg was de jonge arts, die z'n busklantjes moet afdraven. Zulke gevallen als bij Ka trof hy om 'n ha. voorden lezer van te maken. My verging toen ik arme Ka zag terechtstaan de lust om van deze historie van menschelyke ellende, van mateloos wee, iets anders te zeggen, te „geven", dan de simpele feiten, de schr.1 kolyke. En toen ik, in de holle, ingezonken oogen van de vrouw, die gevangenisstraf tegen zich hoorde vorderen, meer dan iets zag, gevoelde, de wanhoop van de gemar telde moeder, die uit angst voor het leven van haar teringziek kindje tegen de wet zondigde, toen had ik zy 't snel voorbijgaande opwelling van verlangen naar het „gemoed" van een jury. Want deze zou daar ben ik zeker van: arme Ka stellig hebben vrijgesproken. MAïTRE CORBEAU. Do Godin van het Schoone zwaait haar gouden scepter over twee reuzenryken over hetrykvan het oog en over het lijk van het oor. De haar bewonderende dienaren in het eerste rijk,die dikwyls met alles opofferende liefde volbrengen, wat de mai-htige heerscheresse gebiedt, zijn bouwmeesters, beeld houwers, schilders de haren wil volvoerende dienaren in het tweede ryk zyn dichters, zangers, speelluiden en componisten. Wy dat zyn het meerendeel der lezers van de Schager en ik maken in beide rijken een deel uit van de massa onderdanen, die niet tot de bevoorrechte uitvoerende dienaren der Godin behooren, maar die alleen schatting betalen aan H ar en hare dienaren in den vorm van dankbare hulde en diepe bewondering voor do zichtbare en hoorbare werken van haar geest. Zien en hooren zijn de twee passen, die een ieder toe gang geven tot de beide rijken. Hoe beter men zien kan en hoe zuiverder hooren, hoe meer men als onderdaan geniet van de ry'ke gaven der milde en vriendelijke Godin. Maar „zien" wil geleerd worden en „hooren" ook Hooren leeren we meestal aardig goed. We komen wel nooit zoo ver als de Indiaan, die zoo fijn in 't hooren is, dat hij by'na den afstand weet te bepalen van een geluid, dat hem al is het in den nacht bereikt, of zoo ver in zuiverheid van hooren als de groote componist, die bij het spelen van koperinstru- monten flauw viel omdat hy in alle kopergeluid wan klank vond maar toch hebben we zóó goed hooren geleerd, dat de meesten onzer zelfs in het gehougen me lodieën hebben vastgelegd. Probeer het maar eens. U kunt het Wilhelmus zin gen en de Donauwals en dat aardige wy'sje neuriën, lUtJII glllë JVd, UO WtJlAVHlUÏÏ. U O dllUOIO UlclULLU Rlctcii. y ,-j f Tï I A 1 5 tot de straatdeur toe, al maar pratend, moed-insprekend; \J VerlieilHieil, oDOrtliemdeil, 11*111611, CllilieS, CilCiieiieZ, opwekkend om „hem toch" de tanden te laten zien. „Nou, je weet er alles vanzei Sien, haar uitlatend. De vrouw mompelde iets. Sien keek, Liep, klappertandend van angst, de donkore, vochtige nachtstraat op. De motregen striemde haar in het gezicht. Sien keek naar rechts en naar links. Er was geen sterveling te zien. „By is er niet, hoor!" fluisterde zy Ka in „waarachtig, kyk maar zelf. Hy ligt zeker uit te maffen. Smoorzat natuurlijk. Ga nou gauw naar huis, voordat ie je in de gaten krijgt. Nou, ajuus, gauw dan De arme, magere, van angst sidderende vrouw stapte voort over de vochtige, sombere nachtstraat. Toen de zware straatdeur van het groote huis achter haar was dichtgevallen, voelde zy zich dubbel-gejaagd. Maai er was niemand in de straat Zy klemde het pakje, dat Sien haar had gegeven, onder den arm. Zy voelde in haar zak naar 't papiertje met de vyf-en-twintig stuivers, die zy verdiend had. In haar rug schrijnde 't van het trappen-klimmen en schrobben, dat zy dien heelen Zaterdag had moeten doen. Maar ze dacht aan d'r kleine Toos, die zy nu van buurvrouw kon halen, aan haar arme, bleeke, ziekelijke Toosje, die de stokkige armpjes naar moeder zou uit steken; die bly zou wezen als ze haar weer zag. Zy rekende uit wat ze nu gauw-gauw, voordat hy, de man, er de lucht van kreeg, zou kunnen halen. Brood, eitjes, melk, een onsje koffie. Misschien zou by, van z'n weekgeld, toch nog iets afgeven. Yeel hoop had ze er niet op. Maar hy had toch, in de laatste dagen vast werk gehad, dat wist ze. Zij werd al loopende iets rustiger gestemd. Nou-ja, zooals den vorigen Zaterdagavond hoefde 't toch niet altijd te wez6n. 't Kon ook wel zyn, dat ze de zaken te donker had ingezien. Misschien, als ze nou eens een paar sigaartjes voor hem meebracht. Och, 't waren toch meer de kameraden. En zy stapte haastiger voort over de lange, stille gracht, waar 't nu al eenzamer begon te worden. En net zou ze den hoek om slaan, of. Ze deinsde terug. „O, Jezus nog toel" Daar stond-ie. Vlak voor haar. Met de handen in de zakken. Vurig rood t gezicht en lodderig de oogen. Tikje waggelend al. 't Was nog geen tien uur. En eindje verder die slampamper j van 'n kameraad. Dikke Gerrit. Waar ze zoo gloeiend 't land aan had. i Ze zag het grijnzen van den kerel, 't Was afgespro ken werk natuurlijk. Ze wou doorloopen, maar hy ging voor haar staan. Wenkte, dat zag ze wel heel duidelijk, den kameraad, van. Pas-er-op, dat ze ons niet ontglipt. En Ka, de werkvrouw, merkte ook, hoe Gerrit post-j vatte op een punt, waar hy haar desnoods zou kunnen versperren den doortocht. „Laat me doorschreeuwde zy, dat in de verte iemand bleef stilstaan. I Hij, do man, bang voor straatschandaal, hield zich eerst koest. Ze dacht alSien heeft 't by het rechte eind, hy krabbelt terug. Merkwaardig stil, rustig, bedaard hield hy zich. Ze zag by het licht van de lantaarn hoe, hy grijnslachte. Ze zag ook 't fonkelen, schitteren van z'n kleine, tergende, gniepige oogen. Dat maakte haar al bang. Ze begreep niet recht, waar zich aan te houden. Hy zei maar niets. Bespiedde, beloerde haar, verklap aan De gewoonte stompt af, maakt hard en koud, gevoelloos, ook waar oorspronkelijk warmte is van mede-gevoelen. Ka had niets durven zeggen, vrag 11. Ze zag alleen hoe doorschijnend de wangen van haar arm kindje waren geworden. En toen zy 't handje van het kind in de hare nam, voelde zy ook, dat 't weer lichter, magerder, teerder was dan de vorige week 't Klopte, bonsde in haar slapen en 't brandde in haar lichaam, van verdriet en van honger ook. Want de twee kwartjes, die buurvrouw haar dien Zaterdagavond, toen d'r arme geldje was afgenomen, geleend had, waren net precies voor Toos noodig ge weest Zy dat U laatst by hot hooren zoo aangenaam aandeed ailos uit het hoofd. Maar kunt U nu ook zoo maar uit het hoofd zeggen lende fazen, die zijn onderscheidingsteekenen tijdens zijn lyk wel zoo geregeld naar Schagen deed komen. De toeleg gelukte, want de vreemde was verre van gesloten en deelde graag mee,wat de heer Vader weten wou. Eens was hy vertelde de man, by vergissing, voorbjj de plaats, waar hy elk jaar wezen moest Alkmaar gespoord en daarom te Schagen uitgestapt. Als echt natuurvriend had hy eene wandeling ge maakt door en om ons landelijk plaatsje en toen opge merkt, hoe schoon van de Laan af het gezicht bleek te zyn op Valkoog en de duinen. Nu kwam hy elk jaar één nacht in Schagen door brengen om telkens weer te genieten van het landschap, dat hem den eersten keer zoo had bekoord. Den heer Vaderleek het verhaal eerst wel wat vreemd, maar toen de onbekende hem op de Laan zelve wees, wat hy voor schoons zag in het dorpje in het groen verscholen met zyn geestig daaruit opstekend torentje, en hem had doen zien naar de golvende lijn van Hol lands blanke duinen met haar licht- en schaduw-partyen en naar de mooi gekleurde wolken door de avondzon toen begreep de heer Vader, dat de vreemde een man was, die studie van „zien" had gemaakt en behagen schepte in die kunst. De man had zich bewust geoefend in het zien en 's avonds vertelde hy den heer Vader op allergezelligste manier en op sprekende wy'ze, hoe het er" in zyne woon plaats, in Noord-Brabant, uitzag zóó duidelijk, dat de heer Vader als hij had kunnen schilderen wel op het doek had kunnen uitbeelden vertelde hy waar de vreemde woonde en wat daar wel te zien was. Zoo hebben weinigen van ons zien geleerd, geloof ik, en toch voelen we zeker ook, dat we by dien man vergeleken veel missen, veel rein genot, dat overal verkrijgbaar en voor iedereen bereikbaar is. Maar wat we verzuimd hebben te leeren, kunnen we gelukkig nog leeren. Als we willen, zien we morgen aan den dag meer dan ooit vroeger. We oefenen ons eenvoudig maar in teUien zien. Wanneer we beginnen met de ons omringende na tuur beter te leeren bekijken, wordt onze kunstzin al lengs opgewekt en vinden we later ook veel meer be hagen in het beschouwen van platen, schilderijen, enz., die ons nu meestal maar matig interesseeren. Een bron van genot te meer hebben we dan op onzen levensweg onze pas voor het ryk der oogen wordt dan misschien door de Godin van het Schoone meer vol doende geacht om binnengelaten te worden, dan te voren. Eén ding zal ons by ons oefenen echter in den beginne dikwyls in den weg staan. Daarom er hier maar dadelijk op gewezen 1 Wy leeken zien met onze oogen, wat de geest voor schrijft. Dat moet niet zoo zijn. We moeten leeren zien een voorwerp op zichzelf, los van alle andere ge dachten. Als Van de Pol's auto voorbij vliegt, denken we da delijk aan de weelde, verbonden aan het bezit van zoo'n auto. We zien den auto niet, zijn schaduw niet in de plassen, zyn kleur niet, zyn vorm niet we zien zóó weinig van den auto door hot denken aan an dere dingen, dat we 's avonds thuis niet eens goed kun nen vertellen, hoe het voertuig er nu eigenlijk uitziet. Het is wel lastig, maar we moeten onze aandacht alleen leeren bepalen als we willen leeren zien —tot het opmerken van vorm, kleur, beweging, licht en schaduw. Daar gaat een vrachtwagen voorbij, zwaar bepakt en getrokken door één paard. Nauwelijks vermag het dier de vracht te trekken over de straat, die tamelijk steil oploopt. Zie, hoe zyn spieren gespannen zyn, hoe krachtig stap voor stap de pooten worden schrap gezet, hoe gestrekt de strengen langs het lijf getrokken zijn als lijnen, hoe het dier denhals rekt en hoe het den adem uitblaast. Een prachtig beeld van kracht. Hebt ge de spiegeling in het water wel eens gezien, in de plassen als het geregend heeft, van de huizon, de menschen, de rijtuigen, de boomen langs den weg? De wondere speling van het licht op dat water, de kleurschakeeringen, de schaduwen, de trillingen der figuren als het water beweegt Alles, alles om U heen, is de moeite waard beter be schouwd te worden. Zie het prachtige glanzende vee op onze groene weiden, waarover de schaduwen strijken van voortijlende wolken, donker en licht gekleurd door het schitterende zonnelicht. En zie onze wolken eens afzonderlijk. Nergens in de wereld zeggen de kun stenaars vertoont de lucht zoo'n pracht van kleur en licht en wolkenvorming als van Rotterdam tot Den Helder. De Nederlandsche schilders zyn en waren dank die heerlijke luchten de grootste schilders van licht en schaduw der wereld. Hun studieveld was Hollands hemel! Wilt ge met onze schilders leeren genieten van vorm, kleur, beweging, licht en schaduw, leert dan zien. Eene uitstekende oefening in die kunst is het opbou wen van het geziene uit het geheugen voor uw geestesoog. Van onzen Prins Maurits wordt verteld, dat hy de grondleggor is geweest van het voorschiyven en aair- brengen van onderscheidingsteekenen voor zyne soldaten van allerlei rang. Dit deed hy niet om de onderschei ding, maar om zyn soldaten te dwingen tot zien. Meermalen toch vergisten dezen zich, als schildwachts of uitkijkers, als ze op de wegen om stad of sterkte menschen of voertuigen gewaar werden, die ze in hun geest verkeerdelijk thuisbrachten. Maurits en de zijnen schreven dit toe aan het ongeoefend zjjn in -het zien en bedachten daarom bovengenoemde onderscheidingsteeke nen, die de soldaten dwongen ter voorkoming van straf by het niet-brengen van de daaraan verbonden honneurs tot oplettend zien. Op lateren leeftijd wist Maurits nog nauwkeurig voor zyn geest op te roepen en te beschrijven de verschil- een beetje nauwkeurig, welke kleur vau oogen uw zus ter heeft? Kunt U ons uit hot hoofd beschrijven zoodat we or ons eenig goed denkbeeld van kunnen vormen hoe de Schagertoren op de markt er uitziet Hoe de deur is, het raam, de eerste omloop, de spits bogen, de peer, de windvaan Weet ge zonder er naar te zien te vertellen, naar welken kant de leeuw op een centstuk ziet, in welken klauw hij het zwaard voert, hoe de strepen over het had een boterham gegeten, en verder had ze trou- wapenveld locpen, hoe de blokken op dat veld gemodel leerd zyn wens geen stuk in kunnen krijgen, ook al had ze geld bezeten. Maar nu wreekte de natuur zich toch. De honger folterde haar. En ze zag haar kind wegkwijnen. Toen is 't geweest, of er, plotseling, een soort van „dolheid" noemde Ka 'tby den commissaris over haar kwam. Alles war relde, dwarrelde in haar hoofd doorheen. Zy dacht aan den huisbaas, die straks komen zou. Aan wat doktor van Toos gezegd had. Aan d'r beest van sjn kerel, die nu zyn roes ergens lag uit te slapen'. Ze ging naar een hoek van da kamer en haalde een vrij groot, zwaar voorworp voor den dag. Een vreemde koortsgloed glansde in haar oogen. Ze voelde geen vermoeidheid meer. Zy had haar doek over het voorwerp een hand naaimachine heengeslagen, dat de buren 't niet zou den merken. Zoo stapte zy voort, het straatje uit, den weg op naar 't Huis van koop met recht van. etc., - waar driekwart van haar boeltje heen was gebracht. Ze dacht aan niots. En wanneer oven, de gedachte haar dreigde te bespringen van „wat ervan komen kon", dan was 't, of 't van haar wegging, weer. Of 't haar niet raakte. Dood- en ijskoud onverschil lig liet. m dien Maandag haar Toos eitjes gaf Hii zei maar niets, uespieaae, ociouiue naar. .1 En toen Ka 't Was zoizelater —net precies zoo'n wild dier, dat en lekker, voedzaam, hcorlyk soepje, toon was t r.og t Was losspringen. En hierin had armé Ka steeds of zy vr„„md„n «.inMmom. op z'n prooi gü',Laat je me gaan", gilde zy nog eens, en het verdriot jammerde uit haar rauwe stem, want zy verlangde toch zoo naar d'r kleino, arme, zieke Toosje. .En toen mot bliksemsnel gogryp had hy een'van haar broodmagere, lam gewerkte polsen beet gepakt tusschen zyn grove, als ijzer knijpende, schroe vende, martelende vingers. 't Duizelde haar van pijn. Ze deinsde achteruit, of zy voortleefde in vreemden geluksdroom, waarin ze niet kon denken aan iets anders dan 't zich loswringen van de ellende, die haar overstelpte. Zoo'n doodgewoon, simpelbanaal zaakje van verduis tering van een in „huurkoop" aangeschafte naaimachine, komt telkens in de Rechtzaal voor. Men wijdt or, ten slotte, aan de „perstafel" althans, byna geen aandacht meer aan. t Is zoo moeilijk om er iets „moois", iets „pakkends", Is wed go weet het niet. I Dat komt, omdat we nooit met bewustheid hebben leeren zien. Onze pas voor het ryk der oogen zou naar alle waar schijnlijkheid door de Godin van het Schoone niet vol doende in orde worden bevonden om ons toegang te verleenen. Zy zou zeggen mot Schultze-Naumburg: „Ik lees op Uw pas slechts, dat U uw oogen gebruikt alleen om te lozon en om te zorgen, dat U niet tegen een lantaarn paal of boomstam op zult loopen." j Hoe jammer! Want wat is er niet veel te zien in de natuur en by de kunst, dat ons met blijdschap en rein genot zou ver vullen, als we het maar hadden leeren zien. Wat zou onze conversatie er niet by winnen, als we voor onze vrienden met woorden een beeld konden ma- len van het schoons, dat we gezien moeten hebben op onze uitstapjes in de stad en op het land. En welke heerlijke herinneringen voor eenzame uren zouden we voor ons zelf niet hebben als ons geheugen van het zien zal ik maar zeggen ons even goed weer voor oogen tooverde het vroeger bereisde landschap of de vroeger geziene plaatwerken als dat ons geheugen van het oor ons weer doet hooren de machtige melodie van „De Heem'len roemen des Eeuwigen eere" of de lieve stem van oen vroeger beluisterd aardig zangeresje. By wylen den heer Arie Vader logeerde vroegor één maal per jaar een hem onbekend man, die steeds onge veer op denzelfden tyd van den zomer in Schagen kwam tegen den avond en altijd weer den volgenden dag terug ging. De onbekende deed blijkbaar geen zaken in Schagen, want nooit bezocht hy den een of anderen neringdoende. Dit wekte de nieuwsgierigheid van den heer Vader, die met don vreemden hoer eens in gosprek wist to komen en daarbij trachtte to vernemen wat dezen eigen leven hadden doorgemaakt. Wy weten zeker niet meer, hoe we gekleed waren zes jaren geleden en kunnen het ons ook niet meer voorstellen. Dat nu is niet jammer voor de kleeren, maar voor ons zelf, als bewijzende ons gebrek aan oplettendheid in het zien, door welke eigenschap alleen in ons geheugen kunnen worden bewaard de vormen en kleuren van vroegere dingen. We moeten leeren bewaren onze gezichtsindrukken, om later uit het geheugen het vroeger geziene, vooral natuurlijk het mooie, weer voor onzen geest te kunnen opbouwen tot eigen en anderer genoegen. Een Duitsch schilder gaf voor oefening in deze den volgenden raad Neem een eenvoudig plaatje voor U. Bezie het goed en volg met uw oog nauwkeurig de vormen en lijnen, die op het plaatje zyn afgedrukt. Keer daarna het plaatje om en tracht voor uw geestesoog weer het be studeerde te zien met zyn vormen en lynen. Ge zult het gauw bemerken, dat ge u verschillende deelen niet meer nauwkeurig herinnert. Zie dan wéér naar het plaatje zelf en herhaal do oofening, tot ge het beeld in uw geest volkomen machtig zyt. Dat leert zien. Wie zich de moeite geeft de oefening eens to probee- ren, zal zich die moeite niet beklagen. Heel spoedig krijgt ge behagen in dit werk en weldra volgt ge met belangstelling en genoegen de vorderingen die ge in de kunst van zien op deze wy'ze zult hebben gemaakt. Dat teekenen en fotografeeren verder uitstekende mid delen zyn om zien te leeren, behoeft zeker niet nader uitgelegd te worden. Nu zullen we metons oefenen wel niet zoo ver in de kunst van zien komen, als de bevoorrechte beeldende kun stenaars, maar we zullen wel leuren ze beter to ver staan, wel leeren meer te zien op een prent of plaat of schilderij, dan vroeger. Gelaatsuitdrukkingen, stanHen, licht en schaduw, in één woord alles zal ons duidelijker worden en wy dus meer genot hebben van ons zien, zoo wel van kunst als natuur. Hoeveel boter de kunstenaar ziet dan wy, wil ik eens met een sprekend voorbeeld nader aantoonen. Wat wy voorbijzien, trekt dikwyls juist zyn aan dacht, en als hy hot dan heeft uitgedrukt in beeld, kun nen ook wy weer genoegen hebben in wat ons vroeger ontging, en wordt ons duidelijk, dat het door ons voorbygogano toch eigenlijk wol mooi was.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1907 | | pagina 9