SciBisen it de Rectaal. De verboden Vrucht. Zondag 5 Jan. 1908. 52e Jaargang. No. 4323. TWEEDE BLAD. in het Noorderkwartier. F EUILLETON. Roman van PAUL OSKAR HöCKER. Succo?" ReKeeringshulp aan den Landbouw, voorheen en thans. De zorg voor de belangen van den landbouw in vroe gere eeuwen was zeer gering, doch sporen van regee- ringshulp ter boteugeling van misbruiken ontmoet men toch wei van tyd tot tyd. Het zuivel was het belangrijkste product voor de beide Hollanden en het zal dan ook geen verwondering baren, dat men aan den handel in kaas en boter het eerst de aandacht schonk. In West-Friesland was verordend, dat de hobbekaas (van afgeroomde melk) een ander model moest hebben, waaraan zy dadelijk herkend kon worden. In 1723 gaven de Staten van Holland en West-Fries land een plakkaat, waarin straf gesteld werd op het gedeeltelijk ontroomen der melk, waaruit kaas gemaakt zou worden. Tegelijk werd het vermengen van Holland- sche boter met vreemde verboden, wijl daardoor de echte Hollandsche boter een minder goeden naam kreeg. Reeds in 1653 was er een verbod uitgevaardigd tegen het klouren der boter met „Orlianus, Orangewater" en dergelijke dingen. In 1645 verboden de Staten van Holland en West- Friesland den uitvoer van mest; ook in Friesland had men in 1634 deze verordening gemaakt. Op het vervenen bestonden al sinds de 14e eeuw be palingen en na 1680 was ieder, die octrooi kreeg voor het vervenen van een polder, verplicht deze na 30 a 40 jaren dioog te maken. In de zandstreken, b.v. op de Veluwe, had men bepa lingen tegen bet plaggensteker., waardoor de zandver stuivingen toenamen. Een zandgraafzorgde voor de naleving daarvan. Ook bestonden hier en daar wetten tot behoud van den veestapel. In Holland was het verboden in sommige tijden ooien en lammeren te slachten of te verkoopen en in 1714 tijdens de veepest werd het slachten van „huis-kalveren" verboden. Utrecht had in 1675 al verordeningen op het houden van dekhengsten. De revolutie van 1795 deed in Nederland de eenheid van staat geboren worden. Het bestaan der zeven zelf standige provinciën, zeer los verbonden door de Unie van Utrecht, die bovendien geheel geregeerd werden naar den wil der steden, eindigde om plaats te maken voor den eenen en ondeelbaren staat, waardoor het platteland zeer gebaat werd. Van groot belang was het voor de boeren, dat destaats- regeling van 1798 de oude standen ophief en daarvoor de vertegenwoordiging „des volksin de plaats nam. Nu kreeg eindelijk de boerenstand aandeel aan de regeering. Reeds spoedig zien wij hiervan gunstige gevolgen. Toen in 1799 de veepest op Walcheren opnieuw was uitgebroken, wist de bekwame landbouwer Geert Rein- ders uit Groningen van de regeering gedaan te krijgen, dat op 26 December 1799 een Veefonds werd opgericht tot beteugeling dor runderpest door besmette koppels te dooden en te vernietigen. In 1806 werd voor het veefonds het „Fonds van den Landbouw" in de plaats gesteld, dat gevormd werd uit eene belasting op rundvee en paarden. In 1810 bij de Fransche inlijving onder Napoleon I, ging dit fonds tijdelijk verloren, doch in 1814 na de be vrijding, werd het dadelijk weer ingesteld en bleef be staan tot 1849. Volgens een besluit van Koning Willem I van 13 Sep tember 1819 werd te Utrecht eene Veeartsenijschool op gericht, waar op 10 December 1821 het onderwijs begon. Tot 1851 werden de kosten dezer school bestreden uit het Fonds voor den Landbouw. Na dien tijd werden de kosten uit do gewone staatsmiddelen betaald. Het Fonds voor den Landbouw heeft zoer nuttig ge welkt ter beteugeling van besmettelijke veeziekten. In de provincie Utrecht brak in 1813 de veepest uit. Men slaagde erin het kwaad te stuiten door 300 dieren te onteigenen en te vernietigen. Eveneens bestreed men met succes den kwaden droes onder de paarden. Na 1837 gaf men schadevergoeding, n.1. Vader waarde, voor vee aan longziekte gestorven. Deze uitgaven brach ten het Fonds ten val, daar alleen in Zuid-Holland in 4 jaren 42.593 runderen aan longziekte stierven. In 1842 werd deze bepaling weer ingetrokken en mocht alleen voor afgemaakte dieren schadevergoeding woiden gege ven, naar de volle waarde berekend. In ons derde artikel, Weelde en Armoede, bleek ons, datde toestand van don boerenstand tegen den tijd der Omwenteling van 1795 treurig was. Terwijl nu in de woelige jaren, bekend onder den naam van „den Franschen tijd', handel en nijverheid in de steden stil stonden en vele familiën daar verarmden, zien wij do boeren vooruitkomen door de hooge prijzen der producten en het dalen van de landwaarde. Vele pachters werden in die jaren gemakkelijk eigenaars. Was voor do graanboeren de geheele Fransche tijd gunstig, voor de veeboeren was dit zeer verschillend. De uitvoer van kaas en botor naar Engeland was voor heen zeer belangrijk, doch in den Franschen tijd verbo den. Do prjjsschommelingen waren dan ook groot. In September 1800 gold de kaas f32 de 100 pond Op 26 Mei 1808 gold de kaas f5 a 6 de 100 pond om spoedig daarna weer te stijgen tot 16 en.18 gulden. De kaashandel was in die tijden belangrijk, want in 1801 zijn aan de waag gewogen te Alkmaar 6 660.631 pd. te Hoorn 4.230.668 pd.te Purmerend 3 359.548 pd. te Modemblik 1.368.236 pd.; te Enkhuizen 1.213.900 pd. te Edam 1.060.445 pd. Met de herstelling van Neerlands Onafhankelijkheid in 1814 begint een tijdperk, waarin betere en slechtere t\jd en elkaar opvolgen en waarin de Regeering voor den landbouw niet veel meer deed dan invoerrechten heffen op graan en andere arikelen, vooral tusschen 1835 en 1850. In 1845 brak plotseling „de aardappelziekteuit en dit jaar en eenige volgende waren voor de meesten on gunstig. Van 1850 tot 1880 ongeveer kwam er een tjjd van grooten bloei van alle takken van het landbouwbedrijf. „Champagne jaren" waren het in letterlijken zin, want menige fuif is.toen in de dorpsherbergen gehouden. - In de graanbou wende streken was de achteruitgang reeds in 1878 begonnen, na 1884 was de malaise algemeen. De noodlijdende landbouwers zochten hulp bij de Regee ring en men zag in, dat Staatsbemoeiing met den land bouw dringend noodig was. Hoeveel we bij het Buitenland ten achter waren, leer de vooral de internationale landbouwtentoonstelling te Amsterdam in 1884. Ten einde zich te doen voorlichten over landbouw zaken stelde de Minister van Waterstaat, Handel in Nijverheid in overleg met zijne collega's van Binnen- landsche Zaken, Justitie, Financiën en Oorlog, in 1886 f eene Staatscommissie in, die tot taak kreeg, een onder zoek in te stellen naar den landbouw en de Regeering in te lichten omtrent al die maatregelen, welke in het belang van den landbouw dienden genomen te worden. Deze Commissie kwam na vier jaren met haren ar beid gereed en deelde hare bevindingen mede van rundvee-, varkens-, schapen- en geit6nfokkerij Subsidie aan het Nederlandsch landbouw- comité D. Voor den Veeartsenjjkundigen dienst. Jaarwedden en vergoeding voor reis- en verblijfkosten van het personeel Kosten der Rjjksveeartsenjjschool Kosten van het Rijksserum-instituut Kosten van vleeschkeuring Kosten subsidiën en schadeloosstelling tot afwending van het gevaar, waarmede ziekten den veestapel bedreigen. (Dit is voornamelijk tot uitroeiing der tuberculose onder het rundvee) Andere kosten E. Voor het Staatsboschbeheer F. Voor de botercontröle G. Voor statistiek, verslagen enoogst- berichten H. Voor de Landbouwproefstations, inter nationale maatregelen en algemeene zaken Totaal voor de Directie v. d. Landbouw f2.520.797.50 Wij besluiten deze beschouwingen met de mededee- ling, dat op dezelfde begrooting voor de nijverheid is uitgetrokken f3196.055, voor den handel f68.775, voor den arbeid f821.785 enz. en de totale raming van ge noemd Depaitement f6.884.456.50 bedraagt. D. E. LANDMAN. 70.000.— 7.500.— 200.700.— 154.950.- 84.410.— 32.000.— 550.000.— 250.— 322.425.— 60.450.— 26.100.— 215.281.- 10 in een XVII. uitvoerig verslag. Als venijn 1 De commissie adviseerde o.a. over: Toen staken zij zoodra ze voorbij was gegaan W ettelijke maatregelen tegen knoeierijen in den boter- jn haar keurig najaars-costuumpje, met het nieuwmodi- handelsche hoedje op de blonde haren, de handschoentjes aan, Staatssubsidiën aan landbouwscholen(je hooggehakte laarsjes en het voiletje voor de oogen, Verbetering van het landbouwcrediet; <je hoofden bijeen. Oprichting van landbouwproefstations; „Nou noul" zei een van de naaste buurvrouwen, 't Regeling van het landbouwonderwpszjt eran hé?'' Verbetering van het paardenrasWaarop eene drukkende stilte volgde. Verbetering der rund- en kleinveefokkerjj„Jawel", zei eene andere, tegelijk met het vlak van ^n^bmiwvertegenwoordigmgd'r hann strijkend over de koude neuspunt, „'t kan niet nn noor '4- o/»Lii>-.4 IR Pachtwezen De commissie mocht het genoegen smaken, dat haar arbeid instemming vond want een groot deel der sedert genomen maatregelen dankt zijn ontstaan aan deze adviezen. In 1889 kwam de Botorwet tot stand en werden drie nieuwe proefstations opgericht. In 1890 werd de eerste Rijkslandbouwieeraar aangesteld en werden subsidies verleend voor zuivelconsulonten en cursussen voor hoefbeslag en landbouwonderwijs. In 1893 werd de eerste landbouwwinterschool te Groningen opge richt en f 40.000 beschikbaar gesteld voor de paarden fokkerij. In 1892 werd een Inspecteur voor de landbouwscholen benoemd, die tevens adviseur der Regeering was in landbouwzaken. Met 1 Februari 1898 werd de afdeeling Landbouw bjj het ministerie van Binnenlandsche Zaken opgericht met een Directeur-Generaal als chef. In 1902 werd deze afdeeling gebracht bij het departement Waterstaat, Handel en Nijverheid. W01 Nogmaals werd eene wijziging aangebracht door het j van Koninklijk Besluit van 8 September 1905, waarbij 1 een ministerie van Landbouw Nijverheid en Handel werd ingesteld, waarvan de afdeeling LandDouw voor- loopig in den bestaanden vorm een deel uitmaakte. Bij K. B. van 7 Maart 1906 werd zij verheven tot Directie van den Landbouw met eene meer zelfstandige positie. Zij omvat thans behalve de bureelen van den algemeenen dienst, acht afdeelingen 1Afdeeling OnderwijsDe Rij ks hoogere land-, tuin- en hoschschool met de daaraan vorbonden inotituton; Rijkslandbouwschool, de Rijkszuivelschool, de Rjjkslana- bouw- en tuinbouwwinterscholen allerlei cursussen en examens. 2. Afdeeling Veeteelt en Landbouw. Dienst der R ij ks landbou w- en tuinbou wieeraren, Zuivelconsulenten, Proefvelden, Proefzuivelboerderjj te Hoorn, Rijkshengst- veulendepöt te Bergen op Zoom, Subsidiën voor veefok kerij, landbouwcrediet enz. 3. Afdeeling Veeartsenykundige dienst. Veeartsenij kun dig Staatstoezicht. Rijksveeartsenijschool, Rijksserum- inrichting. Bestrijding der tuberculose onder het rundvee. Keuring van vee en vleesch. 4. Afdeeling domeinen. op, naar 't schijnt!" Maar twee van de vrouwtjes hadden wat met elkaar te bedisselen. Die zonderden zich af van de anderen en fluisterden. De oogen ontmoetten elkaar telkens, en dan was er weer een hoofdschudden van verontwaardiging. Een drukken van hand tegen wang, met gebaar van hoe is 'I, in Gods naam, mogelijkHoe kan 't be staan. „Och!" riep driftige juffrouw Nelissen, die er ongedurig van werd, eindelijk uit, „we snappen 't immers toch wel waar jelui 't over hebt! Net of we niet allemaal, zooals we daar zijn, in 't snotje hebben waar je heen wilt Denk je bijgeval, dat we blind zijn?. Ja, in den tegenwoordigen tjjd, met een inkomst van nou, laat 'k zeggen twaalf, hoogstens veertien gulden maar die haalt hjj nietzou een mensch Juffrouw Nelissen snoof den adem heel diep op en i keek den kring van haar kennissen rond, ais willende uitroepen: „Nou jullie!" „'t Is mij ten minste te ge leerd", zei een mager menschje, dat, ondanks de luwe van atmospheer van zoelen lentedag, bibberde onder haar wollen schouderdoek en wier gelaatstint steeds varieerde geelwit tot paarsche schakeering. „Ik zeg" tot 0. D zei opeens, hard, ruw, zonder zich er aan te storen of iemand 't verstond, „dat 't schande is I En ik geloof er ook geen steek van hoort jeluidat d'r man daar geen vermoeden van zou hebben. Kun je net begrijpen!" Toen kwam, voetje voor voetje, de handen diep inde broekzakken gestopt, met grijnslachje om de dunne bleeke lippen, aansloffen de groote slampamper van het buurtje. Magere Kees, met z'n groene oogen en het VUlUUCliLO JbilöVtiriUGlilJö UUil altijd van 'rr» nifffing, algemeen veracht in de straat. Zij wisten op 'n haartje, wat ze aan hem hadden. Een zuiplap was 't, een „niks-nut", een echte schooier. Maar toch waren ze bang voor hem. Waarom, wist eigenlijk geen mensch. Vage geruchten liepen er. Gezegd was dat Kees een „stille-verklikker" zou zijn. Bewijzen konden ze 't geen van allen. Doch er waren „casueele" dingen, die de aan dacht trokken, 't Was gebeurd, dat Kees „gemoedereerd" een borreltje zat te drinken ergens waar ze geen ver gunning hadden. Niemand vermoedde, dat hjj Met z'n kameraden, Maandaghouders Maar jawel, twee dagen erna komt me daar de politie een inval doen. De menschen waren .zuur!" Zulke dingetjes v doen. De menschen waren „zuur 1" Zulke dingetjes 5. Afdeeling uitvoening van verschillende wetten. Boter- blijven in 't geheugen hangen. Kees had zich een soort wet. Jachtwet. Wet op nuttige diersoorten. Phytopa- van Schinderhannes-reputatie in 't buurtje verworven ..WW. UV V^/ UUKVlgO Ulüi OVV thologische (-plantenziektenkunde) dienst. 6. Afdeeling verslagen en statistiek. 7. Afdeeling laboratoria en algemeene zaken. 8. Afdeeling secretarie en expeditie. Welke belangrijke sommen de Nederlandsche Regee ring thans voor den Landbouw uitgeeft, blijkt duidelijk uit de begrooting van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel voor 1908. (Hoofdstuk X.) A. Voor algemeenen dienst f 53.507.50 B. Voor het iandbouwonderwijs C. Voor den dienst der Rijksland- en tuin bou wieeraren, landbouwcrediet en maat regelen in het belang der fokkerij: Jaarwedden en vergoeding voor reis- en verblijfkosten Kosten van proefvelden en proefnemingen Kosten van zuivelconsulenten, de proef zuivelboerderjj te Hoorn, de cursussen voor hoefbeslag, paarden- en veekennis en bjjen- en hoenderteelt Subsidiën aan boerenleenbanken Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve van de paardenfokkerij Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve 378.774.- 99.500.- 38.000.- 60.950.— 16.000.- 150.000.- Achter z'n rug knikten de vrouwtjes eikaar toe met gezichten van: „Wat zeg je van zoo'n slampamper? Zou je 'm niet?" Maar in z'n gezicht deeën ze vrinde- ljjk; luisterden met aandacht naar wat hij te vertellen had. Deden haar best om bjj hem in de gunst te komen. En zelfs de mannen, vooral zjj, die wat op hun kerfstok hadden, waren er op uit om mageren Kees tevrind te houden. Zij presenteerden hem „rondjes"; zjj vonden 't goed als ie op hun naam ergens „pofte" En als Kees nijdig werd, dan susten zij hem. „Kom, 1 kerel, ben je mal! Ga gauw mee een afzakkertje nemen!" Dat had al maanden geduurd zóó. Maar publiek geheim was 't, dat tusschen Kees en de Van Wieringen's de verhouding uiterst gespannen was, op 't vijandige, af. Een, die juffr. Van Wieringen vroeger had gekend, wist daar 't naadje uit de kous van. De „chose" kwam hierop i neer, dat Kees eenmaal pogingen had gedaan om wat nu Van Wieringen's wettige gade was, te krijgen. Ze was bekend als een handige modiste, haar geld drie dubbel waard. Zooiets was een kolfje naar Kees' hand. Een vrouw, die 'm het brood gesneden en gesmeerd in huis bracht. Hjj zou, voor de leus, een of ander baantje verzinnen, dat hem niks te doen gaf... Hij kon heerlijk luieren, zij zou voor de rest zorgen... Kees, die toen nog „diende", had vastelijk geloofd in het onweerstaanbare van z'n uniform. Hij had zich een prachtkuif gepommadeerd, een keurig kneveltje gedraaid Hjj wachtte avond-op-avond bij het maga zijn, waar Tine werkte Maar zp wou niet. Ze was te handig, te slim, had teveel doorzicht om niet te snap pen waar't het militairtje om te doen was. Zij trippelde, klokslag acht uur naar huis, en wou niets weten van Kees. Op een avond toen hjj weer bjj de deur van het magazijn geposteerd stond, kwam er iemand naar hem toe. Jonge man met strak, ernstig, ietwat dreigend ge zicht Die had hem gevraagd, wat hij daar uitvoerde Er was nijdige, driftige woordenwisseling geweest, maar de nieuweling scheen iets van Kees te weten Toen z'n verzoek om Tine voortaan met rust te laten, weinig uitwerking bleek te hebben, fluisterde de ander Kees iets in Er kwam, op dat oogenblik, een vale tint op het grauwe gezicht van sergeantje In z'n groene oogen kwam, even, expressie van dierlijken angst Toen vloekte hij tusschen de tanden Kletterend met z'n sabel ging hij heen Wel langzaam, wel on willig, maar toch ging ie Hij floot een deuntje, net of hij er geen steek om gaf. Maar de andere wist wel, dat er echte, hevige vrees in zijn hart leefde „Van dien zul-je geen last meer hebben", zei hij, toen Tine eindelijk naar buiten kwam, en z'n arm greep. Wat niet belette, dat Tine toch, dien avond, wat gedrukt wat angstig bleef Zjj kende Kees „Hij is tot alles in staat", zei ze, terwijl een bang voorgevoel om haar hart snoerde, „we moeten voorzichtig met hem wezen, wat ik je zeg, WillemDoch Willem lachte haar uit zei dat zij een bange wezel was Dat hij, Wim, wel eens zou willen zien, of die slampamper Daar bleef 'ttoen bij. En drie maanden later waren zij getrouwd. Bleef Tine werkenverdienden zij, met hun beidjes, een aardig duitje, zoodat de buren maar niet konden'begrijpen Hebben we straks gezien, toen Tine voorbij trippelde in haar eenvoudig, maar keurig japonnetje Grijnzend had bleeke Kees die, door ongelukkige speling van het toeval, in 't buurtje der Van Wieringen's was komen wonen het gepraat van de buurtjes be luisterd. En zij hadden hem in 't vertrouwen genomen Hij moest [beloven, bezweren, bp al wat 'm heilig was, dat-ie er nooit, tegen wien ook," tittel of jota van zeggen zou Wat Kees deed, met de bevorige hand op 't hart,rNou dan, juffrouw Nelissen, de snib van het buurtje, wist 't stellig en zeker Tine van Wie- ringen jen de meneervan dat magazpn, waar ze voor werkte Enfin, nou hoefden ze er toch niks-niemendal bp te voegen En wat-ie er wel van zei? Was dat nou geen schandaal Datlnoemde zich fatsoen lijk 1 Juffrouw Nelissen wist'nog meer Weet je wat Tine[op 't magazpn verdiende? Op z'n aller hoogst vier gulden JgNou-ja, voor de leus, hè? „En de rest!" krpschte de snib, hevig over "haar neus wrpvend. „En de rest!" herhaalde Kees. Maar 't vuurde'nu in zpn groene oogen. 't. Was of er een soort van blosje was gekomen,in het grauw van zpne wan gen Hp slenterde weg, altpd de handen in de broekzakken. En hp wandelde rond, wel een half uur, wat anders z'n gewoonte niet was. Maar hp rekende 'ttoch op vpf minuten uit. In de^melkinrichting daar op den hoek aan die straat bp het Linnaeus-kwartier kwam Kees geregeld 's morgens tegen halftwaalf. Dan dronk hp erheen biertje,"of ook wel een kop chocola zoo'n schijnheilige blauwknooper I dan kwam er in den regel iemand van den baas, die weer verder op moest en boodschappen of geld had af te dragen. Grpnzend, grinnikend van halsche genieting, slofte Kees voort, werktuigelpk den kant van die straat, uit, daar in het Linnaeus-kwartier. Hp had in z'n zak gegrabbeld en bevonden, dat er nog maar acht centen in waren. Maar hp kon „poffen" Binnen een kwartier had-ie een paar „maffies" te pakken. En een vrind-van-'m ontmoet, die ook aardigheid in het zaakje had. Zoo gingen zp naar de melkinrichting. Bestelden heel netjes en fatsoenlpk een „fleschje „lager". En wachtten, zich hij voorbaat spitsend op m.t -o., Vemen. Toen rinkelde het deurtje. En Willem kwam, niet lettend op de twee mannen, die daar zaten. En toen begonnen zp het spelletje. Toen gingen ze sarren. Hp, in z'n zaken verdiept, bezig met z'n boodschappen te regelen, luisterde eerst niet. Maar ze werden duidelpker. Ze slokten nog een biertje. Er kwamon een paar menschen in het winkeltje. Ze zagen 't eindelpk. Hp begon te snappen, had Kees herkend. Werd bleek. Hield zich in. De kop chocolade bibberde in z'n hand. Maar zp tergden al-maar duidelpker. En eindelpk kwam 't uiterste. Een van de twee sprak den naam „Tine" uit. Op zoo'n snarrend-minachtend, schamper toon tje. En toen is 't gebeurd. Nu en dan kan men in de Rechtzaal in de bank der beklaagden zien verschpnen menschen, van wie men bp allereersten oogopslag beseft, dat zp daar niet hoo- ren. En een van hen was Willem, Tine d'r man, toen hp zich moest verantwoorden wegens zaakvernieling, mishandeling en beleediging, dien avond gepleegd in den melksalon van de straat bp het Linnaeus- kwartier. Hp was zeer bleek en ontdaan, ter openbare zitting. De uiterlpke schande, die over hem was geko men, gevoelde hp wel diep. Dat zag ik. Maar toch richtte hp den open, eerlpken blik met zeker onver schrokken besef van uitgetart man naar de rechters- tafel. En toen de voorzitter getuige Kees een „uitbrander" had gegeven, die op de publieke tribune gegrom van zekere vergenoegdheid deed gonzen, was terwpl hp van de estrade wegging de vreugde nu heelemaal weg uit de groene oogen van slampamper, die zich lekkertjes had willen wreken. MAiTRE CORBEAU. o Bij het diner en in de opera oefende Jutta's verschij ning weder een grooten invloed op Succo uit. Zij zag er dan ook hedenavond allerbekoorlijkst uit en er was menige tooneelkijker, welke op haar gericht werd, zoo zeer trok hare verschijning ook de aandacht van het publiek. Ook Stangenberg vond, dat zij zich niet had te schro men voor eene vergelijking met al de mooi-uitgedoschte en met juweceln overladen loge-schoonheden van den Marseillaansche Koopmansstand. In hare jeugdige per soonlijkheid lag een bijzondere stijl van fijnen en ras- echten lichaamsbouw. Do opera „Carmen", die door een middelmatig gezel schap gegeven werd, werd besloten door een indruk wekkend schoon ballet. De voorstelling was pas te gen één uur geëindigd, Men had nu naast zich ter ruste te begeven, want om acht uur op zijn laatst moest inen weer opslaan. Jutta was mét haar levendig, gevoelvol temperament ge heel in vervoering geraakt door al wat zij in de opera aan kunst en weelde had aanschouwd. Haar echtgenoot meende dan ook dat hare ontstemming over het onge val van den morgen nu wel geheel verdwenen was. Toen zij in hunne hotel-kamer waren teruggekeerd on he! electrisch licht hadden opgedraaid, sloot hij haar als bij verrassing eensklaps in zijne armen, neu riede een motief uit „Carmen" en trachtte met haar oenige passen te walsen. Zulke buien had hij maar zel den maar Jutta had dat vroeger altijd met scherts beantwoord, waardoor er dan steeds tusschen hen een warm, hartelijk tête-è-têle was ontstaan. „Guus!" riep zij nu verschrikt uit. Zij wees met uitgestrekte hand naar den stoel welk ter rechterzijde stond van het groote bed. Over de leuning van dien stoel hingen de kleeren, welke zij 's morgens had ge dragen. En aan een der zwart ekanten slippen van den ondersten volant van haar onderrok hingeen gouden armband. Met twree stappen was zij er bij, knielde neder en tilde het blinkende voorwerp op. Het was haar 1 verloren gewaande armband. Die was blijven haken in het kantwerk. Zij kon den armband niet er van los ma- ken, zonder een paar draden van het kantwerk los te scheuren. Verblufd was hij haar gevolgd. „Wel dan houd alles toch op. Hoe komt dat daar?" Zij had zich tot hem gewend. In de eerste ontroe ring kon zij nauwelijks spreken. „Daar is het zij heeft het dus nietAch God, ach God „Nu niet weder dadelijk zenuwachtig worden, lieve Jutta, dat kan ik niet dulden," zeide hij vrij geraakt, „die zaak heeft me nu al genoeg geërgerd." Zij snikte: „Neen, neen, geen verwijten, maar het is toch oen verschrikkelijke dwaling geweest." Haastig stak zij den armband in den binnenzak van haren Engel sehen reismantel. „Wij moeten er dadelijk op uit, Guus, kom mede." „Waarheen?" Wel, naar het politie-bureau natuurlijk." Hij lachte luidkeels. „Hoe stelt ge je dat dan wel voor? Om kwart over eenen „Wij moeten hen verzoeken hoe is dat weer goed te maken ach, het is allerverschrikkelijkst." „Sta me toe, kind; je bedoelt in alle ernst, dat men nu in het holst van den nacht die lieden weer in vrijheid zal stellen?" „Ja, zeker, zoudt gij dan ook nog een oogenblik rust hebben voor dat zulks niet geschied is?" „Zeker. Voorloopig slapen die lui toch al. Ze zijn zoo op de gevangenisbrits en goed onderdak nog be ter af dan anders het geval is. Morgen bijtijds ga ik er heen, vertel de geschiedenis, geef hem een goede fooi en uit is de zaak." „Datis wel een zonderlinge opvatting." „Een logische en practische. Beslist." „Maar daarbij zeer verkeerd." „Lieve kind: ten slotte ben ik toch de jurist. Niet waar? In zulke dingen moet gij u toch neerleggen bij mijne beslissing." „Ik moet? De tranen sprongen haar in de oogen. „Ja, zeker, ge hebt gelijk, Als vrouw is men weer loos." „Wel, komaan, schat, wij zullen toch niet om één uur in den nacht de vrouwenkwestie enN dergelijke dwaas heden op het tapijt brengen. Wel ja, nu pruilt ge weer." „Ik pruil niet, Gustaaf. Het smart mij zeer, dat wij het dikwijls zoo oneens zijn, als het om iets betere gaat, dan over een program-nummer van ons amuse ment." „Dat komt omdat ik u uit hoffelijkheid in alles het voorwoord en de beslissing laat. Maar alleen niet in datgene, waarvoor ik, als man verantwoordelijk ben." In haar mantel gehuld, ging zij zitten op den stoel bij het bed. Een poos heerechte er diep stilzwijgen. Hij trok zijn jas uit on keek op zijn horloge. „Jutta, wees toch verstandig. Het is twee-en-twintig minuten over éénen. Hij geeuwde even. „EerLijk bekend ben ik nu ook veel te vermoeid." Zoo." Nu kwam hij lachend schielijk naar haar toe en om vatte rugwaarts met de linkerhand haar kin. ,?Je bent toch zoo bekoorlijk in je opwinding. Waarlijk, men moest u altijd zoo een weinigje ergeren. Wat?" Hij kuste haar, hij trachtte met gelach te overstem men wat zij antwoordde Maar toen hij haar in de oogen keek, bestierf zijn lach. „Je wilt dus niet ook goed." Zij begaven zich ter ruste, zonder elkaar goeden nacht te zeggen. Hij sliep toen dadelijk in. Maar hij lag nog lang wakker en staarde met betraande oogen in het duister. Al haar medelijden gold de ongelukkige jonge moeder en haar kind in het arrestanten-hok. En het beeld van dat arme wichtje kreeg voor haar geestesoog steeds meer het uiterlijk voorkomen van haar gestorven kind. Nog nooit had zij zich van haren man zoo vervreemd gevoeld als nu. De prachtige Duitsche salon-stoomboot, die het ver keer tusschen Marseille en Egypte vormde, lag aan de reusachtige pier van de haven van Joliette. Met zijne beide geweldige schoorsteenen stak hij ver uit boven de geheele vloot, welke de groote haven vulde. De hemel was bewolkt, een koude wind veegde door de straten en de hotel-portiers voorspelden den Mistral- den kouden noordw. wind in het zuidoosten van Frank rijk, die somwijlen in noordenwind overgaat. Ook Succo en de ritmeester keken met groote be langstelling naar het groote schip. Onder de verschil lende passagiers was het thema van zeeziekte sche ring en inslag. Jutta merkte dat op, terwijl z| stond te wachten op de inscheping van de bagage. zegt, dat met zoo'n gevoel van veiligheid, xne- vrouw. Hebt u geen last van zeeziekte?" „Als jong meisje heb ik nooit geweten, wat zeeziekte was. Papa Heeft mij verscheiden malen meegenomen. Kattegat, Schagerrak en Engelsche Kanaal, bij storm achtige zee waren mijne proefreisjes, meende hij." „Ik dank u. Ik word al zeeziek alleen op het hooren van het woord. Hoe denkt u er over, dat het u op de vaart naar Afrika zal vergaan, mijnheer van „Zoo dapper als maar mogelijk is. Daar mijne vrouw zoo'n halve zee-rot is, ben ik om zoo te zeggen ze delijk aan toe verplicht." Jutta lachtte. Zij was nu weder in oen goede stemming. Hier gevoelde zij zich zoo echt in haar element. „Maar gij zondigt toch desniettegenstaande onafge broken tegen Papa s allereerste zeemansgebod, Guus." „Wat is dat er voor een, mevrouw?" „Niet over zeeziekte spreken niet eens er over denken." „Nu ja, papa als oude bevaren-pikbroek hoeft ge makkelijk goeden raad uit te deelen! Mijn schoonva der moet u vooral leeren kennen, ritmeester. Een fa- meuse, oude heer. Het menschdom bestaat voor hem

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5