SciBisen it de Rectaal.
De verboden Vrucht.
Zondag 5 Jan. 1908.
52e Jaargang. No. 4323.
TWEEDE BLAD.
in het Noorderkwartier.
F EUILLETON.
Roman van
PAUL OSKAR HöCKER.
Succo?"
ReKeeringshulp aan den Landbouw,
voorheen en thans.
De zorg voor de belangen van den landbouw in vroe
gere eeuwen was zeer gering, doch sporen van regee-
ringshulp ter boteugeling van misbruiken ontmoet men
toch wei van tyd tot tyd.
Het zuivel was het belangrijkste product voor de beide
Hollanden en het zal dan ook geen verwondering
baren, dat men aan den handel in kaas en boter het
eerst de aandacht schonk.
In West-Friesland was verordend, dat de hobbekaas
(van afgeroomde melk) een ander model moest hebben,
waaraan zy dadelijk herkend kon worden.
In 1723 gaven de Staten van Holland en West-Fries
land een plakkaat, waarin straf gesteld werd op het
gedeeltelijk ontroomen der melk, waaruit kaas gemaakt
zou worden. Tegelijk werd het vermengen van Holland-
sche boter met vreemde verboden, wijl daardoor de
echte Hollandsche boter een minder goeden naam kreeg.
Reeds in 1653 was er een verbod uitgevaardigd tegen
het klouren der boter met „Orlianus, Orangewater" en
dergelijke dingen.
In 1645 verboden de Staten van Holland en West-
Friesland den uitvoer van mest; ook in Friesland had
men in 1634 deze verordening gemaakt.
Op het vervenen bestonden al sinds de 14e eeuw be
palingen en na 1680 was ieder, die octrooi kreeg voor
het vervenen van een polder, verplicht deze na 30 a 40
jaren dioog te maken.
In de zandstreken, b.v. op de Veluwe, had men bepa
lingen tegen bet plaggensteker., waardoor de zandver
stuivingen toenamen. Een zandgraafzorgde voor de
naleving daarvan.
Ook bestonden hier en daar wetten tot behoud van
den veestapel. In Holland was het verboden in sommige
tijden ooien en lammeren te slachten of te verkoopen
en in 1714 tijdens de veepest werd het slachten van
„huis-kalveren" verboden.
Utrecht had in 1675 al verordeningen op het houden
van dekhengsten.
De revolutie van 1795 deed in Nederland de eenheid
van staat geboren worden. Het bestaan der zeven zelf
standige provinciën, zeer los verbonden door de Unie
van Utrecht, die bovendien geheel geregeerd werden
naar den wil der steden, eindigde om plaats te maken
voor den eenen en ondeelbaren staat, waardoor het
platteland zeer gebaat werd.
Van groot belang was het voor de boeren, dat destaats-
regeling van 1798 de oude standen ophief en daarvoor
de vertegenwoordiging „des volksin de plaats nam. Nu
kreeg eindelijk de boerenstand aandeel aan de regeering.
Reeds spoedig zien wij hiervan gunstige gevolgen.
Toen in 1799 de veepest op Walcheren opnieuw was
uitgebroken, wist de bekwame landbouwer Geert Rein-
ders uit Groningen van de regeering gedaan te krijgen,
dat op 26 December 1799 een Veefonds werd opgericht
tot beteugeling dor runderpest door besmette koppels te
dooden en te vernietigen.
In 1806 werd voor het veefonds het „Fonds van den
Landbouw" in de plaats gesteld, dat gevormd werd uit
eene belasting op rundvee en paarden.
In 1810 bij de Fransche inlijving onder Napoleon I,
ging dit fonds tijdelijk verloren, doch in 1814 na de be
vrijding, werd het dadelijk weer ingesteld en bleef be
staan tot 1849.
Volgens een besluit van Koning Willem I van 13 Sep
tember 1819 werd te Utrecht eene Veeartsenijschool op
gericht, waar op 10 December 1821 het onderwijs begon.
Tot 1851 werden de kosten dezer school bestreden uit
het Fonds voor den Landbouw. Na dien tijd werden de
kosten uit do gewone staatsmiddelen betaald.
Het Fonds voor den Landbouw heeft zoer nuttig ge
welkt ter beteugeling van besmettelijke veeziekten. In
de provincie Utrecht brak in 1813 de veepest uit. Men
slaagde erin het kwaad te stuiten door 300 dieren te
onteigenen en te vernietigen. Eveneens bestreed men
met succes den kwaden droes onder de paarden.
Na 1837 gaf men schadevergoeding, n.1. Vader waarde,
voor vee aan longziekte gestorven. Deze uitgaven brach
ten het Fonds ten val, daar alleen in Zuid-Holland in 4
jaren 42.593 runderen aan longziekte stierven. In 1842
werd deze bepaling weer ingetrokken en mocht alleen
voor afgemaakte dieren schadevergoeding woiden gege
ven, naar de volle waarde berekend.
In ons derde artikel, Weelde en Armoede, bleek ons,
datde toestand van don boerenstand tegen den tijd der
Omwenteling van 1795 treurig was.
Terwijl nu in de woelige jaren, bekend onder den
naam van „den Franschen tijd', handel en nijverheid in
de steden stil stonden en vele familiën daar verarmden,
zien wij do boeren vooruitkomen door de hooge prijzen
der producten en het dalen van de landwaarde. Vele
pachters werden in die jaren gemakkelijk eigenaars.
Was voor do graanboeren de geheele Fransche tijd
gunstig, voor de veeboeren was dit zeer verschillend.
De uitvoer van kaas en botor naar Engeland was voor
heen zeer belangrijk, doch in den Franschen tijd verbo
den. Do prjjsschommelingen waren dan ook groot.
In September 1800 gold de kaas f32 de 100 pond
Op 26 Mei 1808 gold de kaas f5 a 6 de 100 pond om
spoedig daarna weer te stijgen tot 16 en.18 gulden.
De kaashandel was in die tijden belangrijk, want in
1801 zijn aan de waag gewogen te Alkmaar 6 660.631 pd.
te Hoorn 4.230.668 pd.te Purmerend 3 359.548 pd.
te Modemblik 1.368.236 pd.; te Enkhuizen 1.213.900 pd.
te Edam 1.060.445 pd.
Met de herstelling van Neerlands Onafhankelijkheid
in 1814 begint een tijdperk, waarin betere en slechtere
t\jd en elkaar opvolgen en waarin de Regeering voor den
landbouw niet veel meer deed dan invoerrechten heffen
op graan en andere arikelen, vooral tusschen 1835 en
1850.
In 1845 brak plotseling „de aardappelziekteuit en dit
jaar en eenige volgende waren voor de meesten on
gunstig.
Van 1850 tot 1880 ongeveer kwam er een tjjd van
grooten bloei van alle takken van het landbouwbedrijf.
„Champagne jaren" waren het in letterlijken zin, want
menige fuif is.toen in de dorpsherbergen gehouden. -
In de graanbou wende streken was de achteruitgang
reeds in 1878 begonnen, na 1884 was de malaise algemeen.
De noodlijdende landbouwers zochten hulp bij de Regee
ring en men zag in, dat Staatsbemoeiing met den land
bouw dringend noodig was.
Hoeveel we bij het Buitenland ten achter waren, leer
de vooral de internationale landbouwtentoonstelling te
Amsterdam in 1884.
Ten einde zich te doen voorlichten over landbouw
zaken stelde de Minister van Waterstaat, Handel in
Nijverheid in overleg met zijne collega's van Binnen-
landsche Zaken, Justitie, Financiën en Oorlog, in 1886 f
eene Staatscommissie in, die tot taak kreeg, een onder
zoek in te stellen naar den landbouw en de Regeering
in te lichten omtrent al die maatregelen, welke in het
belang van den landbouw dienden genomen te worden.
Deze Commissie kwam na vier jaren met haren ar
beid gereed en deelde hare bevindingen mede
van rundvee-, varkens-, schapen- en
geit6nfokkerij
Subsidie aan het Nederlandsch landbouw-
comité
D. Voor den Veeartsenjjkundigen dienst.
Jaarwedden en vergoeding voor reis- en
verblijfkosten van het personeel
Kosten der Rjjksveeartsenjjschool
Kosten van het Rijksserum-instituut
Kosten van vleeschkeuring
Kosten subsidiën en schadeloosstelling tot
afwending van het gevaar, waarmede
ziekten den veestapel bedreigen. (Dit is
voornamelijk tot uitroeiing der tuberculose
onder het rundvee)
Andere kosten
E. Voor het Staatsboschbeheer
F. Voor de botercontröle
G. Voor statistiek, verslagen enoogst-
berichten
H. Voor de Landbouwproefstations, inter
nationale maatregelen en algemeene
zaken
Totaal voor de Directie v. d. Landbouw f2.520.797.50
Wij besluiten deze beschouwingen met de mededee-
ling, dat op dezelfde begrooting voor de nijverheid is
uitgetrokken f3196.055, voor den handel f68.775, voor
den arbeid f821.785 enz. en de totale raming van ge
noemd Depaitement f6.884.456.50 bedraagt.
D. E. LANDMAN.
70.000.—
7.500.—
200.700.—
154.950.-
84.410.—
32.000.—
550.000.—
250.—
322.425.—
60.450.—
26.100.—
215.281.-
10 in een XVII.
uitvoerig verslag. Als venijn 1
De commissie adviseerde o.a. over: Toen staken zij zoodra ze voorbij was gegaan
W ettelijke maatregelen tegen knoeierijen in den boter- jn haar keurig najaars-costuumpje, met het nieuwmodi-
handelsche hoedje op de blonde haren, de handschoentjes aan,
Staatssubsidiën aan landbouwscholen(je hooggehakte laarsjes en het voiletje voor de oogen,
Verbetering van het landbouwcrediet; <je hoofden bijeen.
Oprichting van landbouwproefstations; „Nou noul" zei een van de naaste buurvrouwen, 't
Regeling van het landbouwonderwpszjt eran hé?''
Verbetering van het paardenrasWaarop eene drukkende stilte volgde.
Verbetering der rund- en kleinveefokkerjj„Jawel", zei eene andere, tegelijk met het vlak van
^n^bmiwvertegenwoordigmgd'r hann strijkend over de koude neuspunt, „'t kan niet
nn noor '4- o/»Lii>-.4 IR
Pachtwezen
De commissie mocht het genoegen smaken, dat haar
arbeid instemming vond want een groot deel der sedert
genomen maatregelen dankt zijn ontstaan aan deze
adviezen.
In 1889 kwam de Botorwet tot stand en werden
drie nieuwe proefstations opgericht. In 1890 werd
de eerste Rijkslandbouwieeraar aangesteld en werden
subsidies verleend voor zuivelconsulonten en cursussen
voor hoefbeslag en landbouwonderwijs. In 1893 werd
de eerste landbouwwinterschool te Groningen opge
richt en f 40.000 beschikbaar gesteld voor de paarden
fokkerij.
In 1892 werd een Inspecteur voor de landbouwscholen
benoemd, die tevens adviseur der Regeering was in
landbouwzaken.
Met 1 Februari 1898 werd de afdeeling Landbouw
bjj het ministerie van Binnenlandsche Zaken opgericht
met een Directeur-Generaal als chef. In 1902 werd
deze afdeeling gebracht bij het departement
Waterstaat, Handel en Nijverheid. W01
Nogmaals werd eene wijziging aangebracht door het j van
Koninklijk Besluit van 8 September 1905, waarbij 1
een ministerie van Landbouw Nijverheid en Handel
werd ingesteld, waarvan de afdeeling LandDouw voor-
loopig in den bestaanden vorm een deel uitmaakte.
Bij K. B. van 7 Maart 1906 werd zij verheven tot
Directie van den Landbouw met eene meer zelfstandige
positie. Zij omvat thans behalve de bureelen van den
algemeenen dienst, acht afdeelingen
1Afdeeling OnderwijsDe Rij ks hoogere land-, tuin- en
hoschschool met de daaraan vorbonden inotituton;
Rijkslandbouwschool, de Rijkszuivelschool, de Rjjkslana-
bouw- en tuinbouwwinterscholen allerlei cursussen en
examens.
2. Afdeeling Veeteelt en Landbouw. Dienst der R ij ks
landbou w- en tuinbou wieeraren, Zuivelconsulenten,
Proefvelden, Proefzuivelboerderjj te Hoorn, Rijkshengst-
veulendepöt te Bergen op Zoom, Subsidiën voor veefok
kerij, landbouwcrediet enz.
3. Afdeeling Veeartsenykundige dienst. Veeartsenij kun
dig Staatstoezicht. Rijksveeartsenijschool, Rijksserum-
inrichting. Bestrijding der tuberculose onder het rundvee.
Keuring van vee en vleesch.
4. Afdeeling domeinen.
op, naar 't schijnt!"
Maar twee van de vrouwtjes hadden wat met elkaar
te bedisselen. Die zonderden zich af van de anderen en
fluisterden. De oogen ontmoetten elkaar telkens, en dan
was er weer een hoofdschudden van verontwaardiging.
Een drukken van hand tegen wang, met gebaar van
hoe is 'I, in Gods naam, mogelijkHoe kan 't be
staan. „Och!" riep driftige juffrouw Nelissen, die er
ongedurig van werd, eindelijk uit, „we snappen 't immers
toch wel waar jelui 't over hebt! Net of we niet
allemaal, zooals we daar zijn, in 't snotje hebben waar
je heen wilt Denk je bijgeval, dat we blind zijn?.
Ja, in den tegenwoordigen tjjd, met een inkomst van
nou, laat 'k zeggen twaalf, hoogstens veertien gulden
maar die haalt hjj nietzou een mensch
Juffrouw Nelissen snoof den adem heel diep op en
i keek den kring van haar kennissen rond, ais willende
uitroepen: „Nou jullie!" „'t Is mij ten minste te ge
leerd", zei een mager menschje, dat, ondanks de luwe
van atmospheer van zoelen lentedag, bibberde onder haar
wollen schouderdoek en wier gelaatstint steeds varieerde
geelwit tot paarsche schakeering. „Ik zeg"
tot 0. D
zei opeens, hard, ruw, zonder zich er aan te storen of
iemand 't verstond, „dat 't schande is I En ik
geloof er ook geen steek van hoort jeluidat d'r
man daar geen vermoeden van zou hebben. Kun je net
begrijpen!"
Toen kwam, voetje voor voetje, de handen diep inde
broekzakken gestopt, met grijnslachje om de dunne
bleeke lippen, aansloffen de groote slampamper van het
buurtje. Magere Kees, met z'n groene oogen en het
VUlUUCliLO JbilöVtiriUGlilJö UUil altijd van 'rr» nifffing,
algemeen veracht in de straat. Zij wisten op 'n
haartje, wat ze aan hem hadden. Een zuiplap was 't,
een „niks-nut", een echte schooier. Maar toch waren ze
bang voor hem. Waarom, wist eigenlijk geen mensch.
Vage geruchten liepen er. Gezegd was dat Kees een
„stille-verklikker" zou zijn. Bewijzen konden ze 't geen
van allen. Doch er waren „casueele" dingen, die de aan
dacht trokken, 't Was gebeurd, dat Kees „gemoedereerd"
een borreltje zat te drinken ergens waar ze geen ver
gunning hadden. Niemand vermoedde, dat hjj
Met z'n kameraden, Maandaghouders Maar jawel,
twee dagen erna komt me daar de politie een inval
doen. De menschen waren .zuur!" Zulke dingetjes
v doen. De menschen waren „zuur 1" Zulke dingetjes
5. Afdeeling uitvoening van verschillende wetten. Boter- blijven in 't geheugen hangen. Kees had zich een soort
wet. Jachtwet. Wet op nuttige diersoorten. Phytopa- van Schinderhannes-reputatie in 't buurtje verworven
..WW. UV V^/ UUKVlgO Ulüi OVV
thologische (-plantenziektenkunde) dienst.
6. Afdeeling verslagen en statistiek.
7. Afdeeling laboratoria en algemeene zaken.
8. Afdeeling secretarie en expeditie.
Welke belangrijke sommen de Nederlandsche Regee
ring thans voor den Landbouw uitgeeft, blijkt duidelijk
uit de begrooting van het Departement van Landbouw,
Nijverheid en Handel voor 1908. (Hoofdstuk X.)
A. Voor algemeenen dienst f 53.507.50
B. Voor het iandbouwonderwijs
C. Voor den dienst der Rijksland- en tuin
bou wieeraren, landbouwcrediet en maat
regelen in het belang der fokkerij:
Jaarwedden en vergoeding voor reis- en
verblijfkosten
Kosten van proefvelden en proefnemingen
Kosten van zuivelconsulenten, de proef
zuivelboerderjj te Hoorn, de cursussen
voor hoefbeslag, paarden- en veekennis
en bjjen- en hoenderteelt
Subsidiën aan boerenleenbanken
Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve
van de paardenfokkerij
Subsidiën en andere uitgaven ten behoeve
378.774.-
99.500.-
38.000.-
60.950.—
16.000.-
150.000.-
Achter z'n rug knikten de vrouwtjes eikaar toe met
gezichten van: „Wat zeg je van zoo'n slampamper?
Zou je 'm niet?" Maar in z'n gezicht deeën ze vrinde-
ljjk; luisterden met aandacht naar wat hij te vertellen
had. Deden haar best om bjj hem in de gunst te
komen. En zelfs de mannen, vooral zjj, die wat op hun
kerfstok hadden, waren er op uit om mageren Kees
tevrind te houden. Zij presenteerden hem „rondjes"; zjj
vonden 't goed als ie op hun naam ergens „pofte"
En als Kees nijdig werd, dan susten zij hem. „Kom,
1 kerel, ben je mal! Ga gauw mee een afzakkertje nemen!"
Dat had al maanden geduurd zóó. Maar publiek geheim
was 't, dat tusschen Kees en de Van Wieringen's de
verhouding uiterst gespannen was, op 't vijandige, af. Een,
die juffr. Van Wieringen vroeger had gekend, wist daar
't naadje uit de kous van. De „chose" kwam hierop
i neer, dat Kees eenmaal pogingen had gedaan om wat
nu Van Wieringen's wettige gade was, te krijgen.
Ze was bekend als een handige modiste, haar geld drie
dubbel waard. Zooiets was een kolfje naar Kees'
hand. Een vrouw, die 'm het brood gesneden en
gesmeerd in huis bracht. Hjj zou, voor de leus, een
of ander baantje verzinnen, dat hem niks te doen gaf...
Hij kon heerlijk luieren, zij zou voor de rest zorgen...
Kees, die toen nog „diende", had vastelijk geloofd in
het onweerstaanbare van z'n uniform. Hij had zich
een prachtkuif gepommadeerd, een keurig kneveltje
gedraaid Hjj wachtte avond-op-avond bij het maga
zijn, waar Tine werkte Maar zp wou niet. Ze was
te handig, te slim, had teveel doorzicht om niet te snap
pen waar't het militairtje om te doen was. Zij trippelde,
klokslag acht uur naar huis, en wou niets weten van
Kees. Op een avond toen hjj weer bjj de deur van het
magazijn geposteerd stond, kwam er iemand naar hem
toe. Jonge man met strak, ernstig, ietwat dreigend ge
zicht Die had hem gevraagd, wat hij daar uitvoerde
Er was nijdige, driftige woordenwisseling geweest, maar
de nieuweling scheen iets van Kees te weten Toen
z'n verzoek om Tine voortaan met rust te laten, weinig
uitwerking bleek te hebben, fluisterde de ander Kees
iets in Er kwam, op dat oogenblik, een vale tint
op het grauwe gezicht van sergeantje In z'n groene
oogen kwam, even, expressie van dierlijken angst
Toen vloekte hij tusschen de tanden Kletterend
met z'n sabel ging hij heen Wel langzaam, wel on
willig, maar toch ging ie Hij floot een deuntje, net
of hij er geen steek om gaf. Maar de andere wist wel,
dat er echte, hevige vrees in zijn hart leefde „Van
dien zul-je geen last meer hebben", zei hij, toen Tine
eindelijk naar buiten kwam, en z'n arm greep. Wat
niet belette, dat Tine toch, dien avond, wat gedrukt
wat angstig bleef Zjj kende Kees „Hij is tot alles
in staat", zei ze, terwijl een bang voorgevoel om haar
hart snoerde, „we moeten voorzichtig met hem wezen,
wat ik je zeg, WillemDoch Willem lachte haar uit
zei dat zij een bange wezel was Dat hij, Wim, wel
eens zou willen zien, of die slampamper Daar bleef
'ttoen bij.
En drie maanden later waren zij getrouwd. Bleef
Tine werkenverdienden zij, met hun beidjes, een aardig
duitje, zoodat de buren maar niet konden'begrijpen
Hebben we straks gezien, toen Tine voorbij trippelde in
haar eenvoudig, maar keurig japonnetje
Grijnzend had bleeke Kees die, door ongelukkige
speling van het toeval, in 't buurtje der Van Wieringen's
was komen wonen het gepraat van de buurtjes be
luisterd. En zij hadden hem in 't vertrouwen genomen
Hij moest [beloven, bezweren, bp al wat 'm heilig was,
dat-ie er nooit, tegen wien ook," tittel of jota van zeggen
zou Wat Kees deed, met de bevorige hand op 't
hart,rNou dan, juffrouw Nelissen, de snib van
het buurtje, wist 't stellig en zeker Tine van Wie-
ringen jen de meneervan dat magazpn, waar ze voor
werkte Enfin, nou hoefden ze er toch niks-niemendal
bp te voegen En wat-ie er wel van zei? Was
dat nou geen schandaal Datlnoemde zich fatsoen
lijk 1 Juffrouw Nelissen wist'nog meer Weet
je wat Tine[op 't magazpn verdiende? Op z'n aller
hoogst vier gulden JgNou-ja, voor de leus, hè?
„En de rest!" krpschte de snib, hevig over "haar neus
wrpvend. „En de rest!" herhaalde Kees. Maar 't
vuurde'nu in zpn groene oogen. 't. Was of er een soort
van blosje was gekomen,in het grauw van zpne wan
gen Hp slenterde weg, altpd de handen in de
broekzakken. En hp wandelde rond, wel een half uur,
wat anders z'n gewoonte niet was. Maar hp rekende
'ttoch op vpf minuten uit. In de^melkinrichting daar
op den hoek aan die straat bp het Linnaeus-kwartier
kwam Kees geregeld 's morgens tegen halftwaalf.
Dan dronk hp erheen biertje,"of ook wel een kop
chocola zoo'n schijnheilige blauwknooper I dan kwam
er in den regel iemand van den baas, die weer verder
op moest en boodschappen of geld had af te dragen.
Grpnzend, grinnikend van halsche genieting, slofte
Kees voort, werktuigelpk den kant van die straat,
uit, daar in het Linnaeus-kwartier. Hp had in z'n
zak gegrabbeld en bevonden, dat er nog maar acht
centen in waren. Maar hp kon „poffen" Binnen
een kwartier had-ie een paar „maffies" te pakken. En
een vrind-van-'m ontmoet, die ook aardigheid in het
zaakje had. Zoo gingen zp naar de melkinrichting.
Bestelden heel netjes en fatsoenlpk een „fleschje
„lager". En wachtten, zich hij voorbaat spitsend op
m.t -o., Vemen. Toen rinkelde het deurtje. En
Willem kwam, niet lettend op de twee mannen, die
daar zaten.
En toen begonnen zp het spelletje. Toen gingen ze
sarren. Hp, in z'n zaken verdiept, bezig met
z'n boodschappen te regelen, luisterde eerst niet. Maar
ze werden duidelpker. Ze slokten nog een biertje. Er
kwamon een paar menschen in het winkeltje. Ze
zagen 't eindelpk. Hp begon te snappen, had Kees
herkend. Werd bleek. Hield zich in.
De kop chocolade bibberde in z'n hand. Maar zp
tergden al-maar duidelpker. En eindelpk kwam 't
uiterste. Een van de twee sprak den naam „Tine"
uit. Op zoo'n snarrend-minachtend, schamper toon
tje. En toen is 't gebeurd.
Nu en dan kan men in de Rechtzaal in de bank der
beklaagden zien verschpnen menschen, van wie men
bp allereersten oogopslag beseft, dat zp daar niet hoo-
ren. En een van hen was Willem, Tine d'r man, toen
hp zich moest verantwoorden wegens zaakvernieling,
mishandeling en beleediging, dien avond gepleegd
in den melksalon van de straat bp het Linnaeus-
kwartier. Hp was zeer bleek en ontdaan, ter openbare
zitting. De uiterlpke schande, die over hem was geko
men, gevoelde hp wel diep. Dat zag ik. Maar toch
richtte hp den open, eerlpken blik met zeker onver
schrokken besef van uitgetart man naar de rechters-
tafel. En toen de voorzitter getuige Kees een
„uitbrander" had gegeven, die op de publieke tribune
gegrom van zekere vergenoegdheid deed gonzen, was
terwpl hp van de estrade wegging de vreugde
nu heelemaal weg uit de groene oogen van slampamper,
die zich lekkertjes had willen wreken.
MAiTRE CORBEAU.
o
Bij het diner en in de opera oefende Jutta's verschij
ning weder een grooten invloed op Succo uit. Zij zag
er dan ook hedenavond allerbekoorlijkst uit en er was
menige tooneelkijker, welke op haar gericht werd, zoo
zeer trok hare verschijning ook de aandacht van het
publiek.
Ook Stangenberg vond, dat zij zich niet had te schro
men voor eene vergelijking met al de mooi-uitgedoschte
en met juweceln overladen loge-schoonheden van den
Marseillaansche Koopmansstand. In hare jeugdige per
soonlijkheid lag een bijzondere stijl van fijnen en ras-
echten lichaamsbouw.
Do opera „Carmen", die door een middelmatig gezel
schap gegeven werd, werd besloten door een indruk
wekkend schoon ballet. De voorstelling was pas te
gen één uur geëindigd, Men had nu naast zich ter
ruste te begeven, want om acht uur op zijn laatst moest
inen weer opslaan.
Jutta was mét haar levendig, gevoelvol temperament ge
heel in vervoering geraakt door al wat zij in de opera
aan kunst en weelde had aanschouwd. Haar echtgenoot
meende dan ook dat hare ontstemming over het onge
val van den morgen nu wel geheel verdwenen was.
Toen zij in hunne hotel-kamer waren teruggekeerd
on he! electrisch licht hadden opgedraaid, sloot hij
haar als bij verrassing eensklaps in zijne armen, neu
riede een motief uit „Carmen" en trachtte met haar
oenige passen te walsen. Zulke buien had hij maar zel
den maar Jutta had dat vroeger altijd met scherts
beantwoord, waardoor er dan steeds tusschen hen een
warm, hartelijk tête-è-têle was ontstaan.
„Guus!" riep zij nu verschrikt uit. Zij wees met
uitgestrekte hand naar den stoel welk ter rechterzijde
stond van het groote bed. Over de leuning van dien
stoel hingen de kleeren, welke zij 's morgens had ge
dragen. En aan een der zwart ekanten slippen van
den ondersten volant van haar onderrok hingeen
gouden armband.
Met twree stappen was zij er bij, knielde neder en
tilde het blinkende voorwerp op. Het was haar
1 verloren gewaande armband. Die was blijven haken in het
kantwerk. Zij kon den armband niet er van los ma-
ken, zonder een paar draden van het kantwerk los te
scheuren.
Verblufd was hij haar gevolgd.
„Wel dan houd alles toch op. Hoe komt dat daar?"
Zij had zich tot hem gewend. In de eerste ontroe
ring kon zij nauwelijks spreken. „Daar is het zij
heeft het dus nietAch God, ach God
„Nu niet weder dadelijk zenuwachtig worden, lieve
Jutta, dat kan ik niet dulden," zeide hij vrij geraakt,
„die zaak heeft me nu al genoeg geërgerd."
Zij snikte: „Neen, neen, geen verwijten, maar het is
toch oen verschrikkelijke dwaling geweest." Haastig stak
zij den armband in den binnenzak van haren Engel
sehen reismantel. „Wij moeten er dadelijk op uit, Guus,
kom mede."
„Waarheen?"
Wel, naar het politie-bureau natuurlijk."
Hij lachte luidkeels.
„Hoe stelt ge je dat dan wel voor? Om kwart over
eenen
„Wij moeten hen verzoeken hoe is dat weer goed
te maken ach, het is allerverschrikkelijkst."
„Sta me toe, kind; je bedoelt in alle ernst, dat
men nu in het holst van den nacht die lieden weer
in vrijheid zal stellen?"
„Ja, zeker, zoudt gij dan ook nog een oogenblik
rust hebben voor dat zulks niet geschied is?"
„Zeker. Voorloopig slapen die lui toch al. Ze zijn
zoo op de gevangenisbrits en goed onderdak nog be
ter af dan anders het geval is. Morgen bijtijds ga ik
er heen, vertel de geschiedenis, geef hem een goede
fooi en uit is de zaak."
„Datis wel een zonderlinge opvatting."
„Een logische en practische. Beslist."
„Maar daarbij zeer verkeerd."
„Lieve kind: ten slotte ben ik toch de jurist. Niet
waar? In zulke dingen moet gij u toch neerleggen
bij mijne beslissing."
„Ik moet? De tranen sprongen haar in de oogen.
„Ja, zeker, ge hebt gelijk, Als vrouw is men weer
loos."
„Wel, komaan, schat, wij zullen toch niet om één uur
in den nacht de vrouwenkwestie enN dergelijke dwaas
heden op het tapijt brengen. Wel ja, nu pruilt ge
weer."
„Ik pruil niet, Gustaaf. Het smart mij zeer, dat wij
het dikwijls zoo oneens zijn, als het om iets betere
gaat, dan over een program-nummer van ons amuse
ment."
„Dat komt omdat ik u uit hoffelijkheid in alles het
voorwoord en de beslissing laat. Maar alleen niet in
datgene, waarvoor ik, als man verantwoordelijk ben."
In haar mantel gehuld, ging zij zitten op den stoel
bij het bed. Een poos heerechte er diep stilzwijgen.
Hij trok zijn jas uit on keek op zijn horloge. „Jutta,
wees toch verstandig. Het is twee-en-twintig minuten over
éénen. Hij geeuwde even. „EerLijk bekend ben ik nu
ook veel te vermoeid."
Zoo."
Nu kwam hij lachend schielijk naar haar toe en om
vatte rugwaarts met de linkerhand haar kin. ,?Je bent
toch zoo bekoorlijk in je opwinding. Waarlijk, men
moest u altijd zoo een weinigje ergeren. Wat?"
Hij kuste haar, hij trachtte met gelach te overstem
men wat zij antwoordde Maar toen hij haar in de
oogen keek, bestierf zijn lach. „Je wilt dus niet
ook goed."
Zij begaven zich ter ruste, zonder elkaar goeden nacht
te zeggen.
Hij sliep toen dadelijk in. Maar hij lag nog lang
wakker en staarde met betraande oogen in het duister.
Al haar medelijden gold de ongelukkige jonge moeder
en haar kind in het arrestanten-hok. En het beeld
van dat arme wichtje kreeg voor haar geestesoog steeds
meer het uiterlijk voorkomen van haar gestorven kind.
Nog nooit had zij zich van haren man zoo vervreemd
gevoeld als nu.
De prachtige Duitsche salon-stoomboot, die het ver
keer tusschen Marseille en Egypte vormde, lag aan
de reusachtige pier van de haven van Joliette. Met
zijne beide geweldige schoorsteenen stak hij ver uit
boven de geheele vloot, welke de groote haven vulde.
De hemel was bewolkt, een koude wind veegde door
de straten en de hotel-portiers voorspelden den Mistral-
den kouden noordw. wind in het zuidoosten van Frank
rijk, die somwijlen in noordenwind overgaat.
Ook Succo en de ritmeester keken met groote be
langstelling naar het groote schip. Onder de verschil
lende passagiers was het thema van zeeziekte sche
ring en inslag.
Jutta merkte dat op, terwijl z| stond te wachten op
de inscheping van de bagage.
zegt, dat met zoo'n gevoel van veiligheid, xne-
vrouw. Hebt u geen last van zeeziekte?"
„Als jong meisje heb ik nooit geweten, wat zeeziekte
was. Papa Heeft mij verscheiden malen meegenomen.
Kattegat, Schagerrak en Engelsche Kanaal, bij storm
achtige zee waren mijne proefreisjes, meende hij."
„Ik dank u. Ik word al zeeziek alleen op het hooren
van het woord. Hoe denkt u er over, dat het u
op de vaart naar Afrika zal vergaan, mijnheer van
„Zoo dapper als maar mogelijk is. Daar mijne vrouw
zoo'n halve zee-rot is, ben ik om zoo te zeggen ze
delijk aan toe verplicht."
Jutta lachtte. Zij was nu weder in oen goede stemming.
Hier gevoelde zij zich zoo echt in haar element.
„Maar gij zondigt toch desniettegenstaande onafge
broken tegen Papa s allereerste zeemansgebod, Guus."
„Wat is dat er voor een, mevrouw?"
„Niet over zeeziekte spreken niet eens er over
denken."
„Nu ja, papa als oude bevaren-pikbroek hoeft ge
makkelijk goeden raad uit te deelen! Mijn schoonva
der moet u vooral leeren kennen, ritmeester. Een fa-
meuse, oude heer. Het menschdom bestaat voor hem