"Binnenlandseti Nieuws. STSSjdS hiX™ b"ard-sla" SSS-i-ïa: aft? VvSdetk'wam CXXIH. Er zijn in de laatste dagen zooveel woorden van goed heid en beterschap tusschen de menschen gewisseld, dat men heusch zou gaan gelooven, dat er ernst achter zit. 'tls alsof ieder min of meer tot 't inzicht is gekomen beter misschien om te zeggen: „kwam" dat't zoo niet langer kan blijven. Beter misschien om te zeggen „kon" blijven. Het Kerstlied heeft zijn refrein van „vrede op 'aarde' en welbehagen in den mensch" over de geheele "beschaafde wereld doen schallen, en het „Eere zij God!" als 'n kroon daarboven geplaatst. Het Nieuwe Jaar is gekomen met nieuwe plichten en nieuwe beproevingen, nieuwe vragen en nieuwe moeilijkheden, en de plooi bare mensch, meester over niets, 't allerminst overzich- zelven, heeft Ja" gezegd op eiken eisch, hopend en ver wachtend het beste van de omstandigheden, hopend en verwachtend ook het beste van zichzelf. Want als bij instinct weten wij, dat van alle dingen wijzelf het aller minst te vercrouwen zijn. Niet uit boosheid, maar uit gebrek aan kracht, uit gebrek aan zelfkennis, uit 'n groote mate van zelfoverschatting. De taak, die wij nu op ons nemen, zal over zoovele maanden dezelfde zijn, als zij nu is, maar wij lichten er dan de hand mee, omdat de bekoring der nieuwheid er af is. Vriendschap en Liefde zullen ons dan dezelfde eischen stellen als nu, maar of wij aan die eischen vol doen zullen, is 'n kwestie van kracht en karakter. Ons wisselzieke hart vraagt naar telkens nieuwe dingen en vergeet en verwaarloost de blijdschap en het geluk van wat het reeds heeft. Vele menschen ontgroeien in dit opzicht den kinderschoenen nooit. Zij storten zich met al de kracht van 'n enthousiast gemoed op 't pas ont dekte, en eer de middag gekomen is, eer de zon van het nieuwe tot haar hoogste punt gestegen is, is haar warmte verminderd, het enthousiasme bekoeld, de liefde geluwd, de toewijding verdwenen. Waarom Is de taak niet dezelfde gebleven? Is de arbeid ver anderd Is de weg verlegd Zjjn de vragen anders ge worden Niets van dat alles. Alleen hebben wij onszelven overschat, omdat wij onszelven niet kennen. Dit is de oorzaak van elke teleurstelling, die ons ontmoet, de oorzaak van al het verdriet, dat wij anderen en ons zelven bereiden. En omdat wij dit, zonder er ooit over te spreken, van elkander en van onszelven weten, heb ben wij gemeend 'n waarborg te vinden in hebben wij onze toevlucht genomen tot de belofte, soms tot 't eerewoord, soms tot den eed. Alsof ooit 'n belofte in vloed kon hebben op onze neigingen, alsof ooit liefde 'n waarborg vond in 'n een gedanen eed. In de jaren van het mannelijk ontwaken las ik in Eector Servadac" van Jules Verne „Vertrouwt, boven wat liefde bindt, Geen eed, hoe zwaar." En dit woord was mij toen reeds een waarschuwing, om niet lichtvaardig 'n belofte te doen, 'n taak op mij te nemen, mijn woord te geven. Waar ik het tóch deed, waar jeugd mij parten speelde, waar eerzucht my ver leidde, waar ik óók „groot" wilde doen als anderen en mede bekeken en toegejuicht wilde worden, daar werd mijn doen oorzaak van anderer tranen en eigen verle genheid. Omdat ik iets begonnen was buiten mijzelf, omdat ik de antwoorden niet klaar had, niet klaar wist, op de vragen, die mij konden en ook zouden gedaan wordenomdat ik mijzelf bedroog. Was ik de eenige? Hebben niet meerderen don goed keurenden schouderklop en den goedkeurenden glimlach van anderen verdragen, voor iets wat zjj deden, terwijl wrevel en tegenzin over diezelfde daad in hun hart woonde, en hen met bitterheid vervulde tegenover ieder een en tegenover zichzelven niet het minst?Overkwam dit niet iedereen, die leefde en nadacht en zichzelf con troleerde En als de ontnuchtering dan voorby tfm, uan gingen wij als stommen onzen weg, omdat wy niet durfden spreken over ons in puin gevallen paleis, over het zee kasteel, dat wy den oceaan op zonden, en in minder dan geen tijd als wrak aanspoelde, omdat het niet uit stevig staal en waarheid was saamgesteld, maar van bordpapier en zelfbedrog in elkander geflanst. We zeggen niet wie wjj zijn, ook niet aan onszelven. Want dan zouden wy de verplichting gevoelen Moet ik zeggen waartoe? Ik zou verkeerd verstaan wordon, want die verplichting zou voor ieder wel dezelfde, maar toch ook voor ieder 'n andere wezen. In „Vrij en Vroom" van 1 Maart '91 las ik van de hand van Q. „Och, dat ik uit kon zeggen, die ik ben, In machtig, klare, vol-ontloken woorden, Och, dat ik uit kon juichen in accoorden Al wat ik in mij draag en voel en ken 1" alleen uit zee-vaste en niet zee-vaste personen; daar mede basta." Het gedrang in de groote hal was steeds sterker geworden. Jutta sloeg daarom voor, het bezorgen van de bagage maar liever over te laten aan den jongen scheepsofficier. Zij stegen nu de steile brug op naar boord. Hier werden zij ontvangen door den opper-ste- ward, die hen een wegwijzer naar hunne hutten gaf. Die van het echtpaar hadden de beste ligging: op het bo ven-promenade-dek. „U heeft zeker wel de staats-hut gekregen?" vroeg de ritmeester, groote oogen opzettende. „Ja, wie bij den keizer te gast is Jutta schudde lachend het hoofd. „Neen, verbeeld u, papa wilde zelf ons de biljetten bezorgen en daar bij bij de directie een billijke reductie verzoeken, maar hier deze man van strenge principes was er niet toe te (bewegen, dat aan te nemen." „Nu, procenten neem ik zonder gewetenswroeging aan," zeide Stangenberg openhartig. „En zooeven in het hotel bij de afrekening heb ik ze zelfs geëischt. Zeer eenvoudig Als üd van de officiersvereeniging." „Ziet ge, ziet ge, Guus!" Succo streek met de hand langs de snor, zonder iets te antwoorden. „Nu, zoo'n arme drommel van een agrariër als ik," ging Stangenberg spotziek voort, „moet wel hard com miesbrood eten, zoo goed en kwaad het gaat. Hier „Dan zou daar voor der wereld oogen gaan Een groot-goed mensch in heilig menschlyk pogen; Groot door een ziel in 't mensch-zyn fel bewogen, Goed in de kracht van 't onbewogen ptaan. „Want in my leeft een meerdre als een God, Maar wreed geperst En dubbel lydt hy, daar het harde lot Hem met een nagel ook de lippen sloot" Dit alles kunnen wy niet zeggen. Wel mogen wy klagen over gebrek aan uit-zegging van 't geen wy in ons dragen en gevoelen; maar of wy groot-goedzyn, of ons pogen „heilig" is en onzo ziel „goed in de kracht van 't onbewogen staat", mag betwyfeld worden. Ik klaag met aan, ik wil nie" in verdenking brengen. U met en myzelven niet Ik wil 't geloof in goede trouw en waarheid, in liefde en vriendschap niet schokken. Ik zeg alleen, dat ik 't „groot-goed" zyn betwyfel, en 't „heilig-zyn" betwyfel, en „der ziele onbewogenheid in de kracht van 't goede" betwyfel. Ik wil niet in verdenking brengen. U niet bij my en my niet by U, ons niet by anderen en anderen met by ons; er wordt kwaad genoeg gedacht op de wereld, en gesproken maar weinig minder. Maar ik wil myzelf in verdenking brengen by myzelf en U by U en X by X, opdat wy met spiedende oogen acht geven op eigen j doen en laten, op eigen waarheid of onwaarheid, en op die wyze eemgszins komen tot zelfkennis, en daar-, door op 'n eerlijker standpunt tegenover onszelven en tegenover anderen. Maar tegenover onszelven in de eerste plaats, want dit is het beginsel van elke andere waarheid. „This above all, to thine own self be true, And it must follow as the night the day, Thou canst not then be false to any man." (1) Vertaald „Wees boven alles eerlijk tegenover uzelf, En het moet volgen als de nacht den dag, Gij kunt niet onwaar zyn tegenover eenig ander." En komen we zoover, dan zullen we veel van wat wy nu doen, laten; veel, van wat wy nu laten, doen. In duizend dingen de rypheid afwachten, die voor 't plukken van elke vrucht noodig is. Het Latynsche: „Festina lente" 9ii „Quod dubitas, nt feceris(2) zal dan vaker dan anders door ons in practyk worden gebracht. Tot ons bestwil. Of is de „Wet van Meden en Perzen" daardoor niet beroemd geworden? (3) Of hebben wy altijd de consequenties onzer daden, onzer wille keurigheden, onzer driften, onzer onbezonnenheden, onzer koppigheden, de consequenties van ons zelf bedrog kunnen dragen Och, we moesten wel. Maar hoeToen werd ons niet meer het kiezen gegund; we hadden eenvoudig aan te nemen, wat ons van 'n toch door niemand begeerd overschot werd toegesmeten. En de droefheid van het niet-meer-bezitten, de droefheid van 't kwyt-zyn, maakte ons onrechtvaardig genoeg, om bitter te zijn tegen hen, die ons gewaarschuwd hadden, omdat die waarschuwing ons met te meer haast datgene had doen verrichten, waar ons innigst zielebewustzyn zich tegen verzette; omdat onze „groot-doenery" zich sterk genoeg waande i ons innigst Willen te brekon, wat nooit kan, wat i nooit mogelijk is, wat 'n leger van millioenen in één j mensch niet vermag. Och, die angels, die wjj in ons hart dragen 1 Die an gels van spijt over 'n verlies van wat wy hadden kun nen behouden! Van wat we nu nog hadden kunnen bezitten, als we iets wijzer waren geweest, iets eerlijker en oprechter tegenover onszelven. Waarom moesten we ons geld wegsmijten1 Onze toekomst?! Onze vriend schap 1 Onze liefde 1 Onze vrijheid 1 Onze blijdschap 1 Ons alles wat we eenmaal hadden en nu niet meer hebben?!. Waarom moesten we dat alles wegsmijten?! Waarom wilden we, toen de volle zon van Gods licht ons bestraalde, nog méér licht? Waarom, toen we vrij waren, nog meer vrijheid Waarom, toen we liefde ont vingen, nog meer en weer andere liefde Waarom heb ben we, toen we blijdschap gaven en ontvingen, om nog meer blijdschap ons leven verleugend e:i verwoest Och woornm f Waarojn 9 Wao dLc*t> moordoio 1 ioLiti dan. lioHt En die meerdere vrijheid, vrijheid? En die meerdere blijdschap, blijdschap Of is misschien dat meerdere voedsel, dat wy onze ziel opdrongen, ons bekomen als gestolen brood en werd 't asch in onzen mond O, dat zelfbedrogDat onwaar zyn tegen onszelven, dat ons elke zelfstandigheid rooft! Dat onze ziel elke kans ontneemt, om „goed in de kracht van 't onbewo gen" te staan 1 O, die scherven, die wy over houden van wat eenmaal zoo prachtig was en zoo prachtig had kunnen blijvenO, die wroeging van aan niemand an ders dan aan onszelven 'n verwijt te kunnen doen Want zooals wy ons bewust zyn of althans van liever lede bewust wordenvan geboren te zyn in volle vrij heid in het volle licht, zoo worden we ons ook bewust zelf de smeden te worden der ketenen, die ons zeer doende bewerkers van het donker waarin wjj tasten. Als deze brief verschijnt, is het Nieuwe Jaar al wel honderd uren oud en reeds op weg 'n oud jaar te wor den. Maar toch zóó oud r.og niet, of de laatste woor den van 't vorige jaar klinken ons nog in de ooren, de laatste omhelzing van liefde doortintelt nog ons hart. Die laatste nren van 'nafge-loten tijdvak, wat brengen ze een worsteling mee! Dat binnen gaan inn onbekend nieuw wat spant het onze verbeelding! Wat hebben wii stil, als ons 'n intiem uur gegund werd, veel aan elkander gebiechtWat hebben harten, die by elkander behooren, gevoeld, dat ze elkaar niet „missen" konden Ho-> hebben de ernstigen onder ons, als ze alleen wa ren, in ontroering heen en weer geioopen, in ontroering neergezeten, over zooveel dat verloren ging en nooit meer zal terug keerenHoe zijn tranen uitgebarsten als uit 'n overvloedige bron, en nog meer tranen terug geslikt, omdat we niet „kinderachtig" wilden wezen Want we zyn „onwaar" genoeg, om ons zelfs voor onze droefheid te schamen. O, die bekentenissen, die broers en zusters elkander durven doen, wanneer vader- en moederlief er niet meer zyn. Als 't woord van tekort koming mag komen over eigen lippen, en zelfverwijten zelfbeschuldiging verzacht worden door woorden van goedheid en vertroosting, alsof Moeder zelf nog mede aanzat Zulke uren toonen ons de volle lyst van al datgene, waarin wy faalden, en we nemen ons voor anders te worden en anders te gaan doen, eerlijker, oprechter, meer waar. Mag er dan op beterschap gehoopt worden 't Is said, that best men are moulded out of faults „Men zegt, dat de beste mensehen gemalen worden uit fou ten," zegt Sbakespeare; "en als dit waar is, dan is er voor ons ook nog kans op beterschap, want fouten heb ben we in overvloed, 'tKoren is aanwezig, als 'tnu ook maar gemalen wordt. Maar daar zal 'tlot wel voor zorgen, de tegenspoed, 't gevaar, dè kwade kans. Daar zullen onze domheden wel voor zorgen, onze eigenwijsheden, onze aanstellerij, ons gaan op glad ijs, ons slapen gaan in 't goed vertrouwen, dat we onze schapen geteld hebben, ons slapen gaan onder 'n notenboom. 4) Daar zorgen onze te vlugge of te langzame handen wel voor, onze slaperige of te klare oogen, ons lui of altijd wakend verstand. Daar zorgt 't heele complex van al ons hebben en niet-hebben wel voor, ons over schot on ons te-kort. Want wys moeten we worden, omdat ons diepste Willen wijsheid is. En als Gods engelen 'tjniet vei mogen ons door lief koozingen wys en wyzer te maken, dan zal de Duivel 't met ranselen beproeven. En als ook dit niet helpt, dan zet ons diepste Zyn ons zelf aan den arbeid, want wys moeten we worden. Eu als we in onze eigen handen vallen ik mag wel zeggenin ons eigen zwaard dan is do les gauw geleerd. Geen meedoogenloozer straffer voor ons, dan wy zelf. We leggen lachend 't vuur aan, waarop wy zelf geroosterd zullen worden; we smeden zingend de ketenen, waaronder we straks zuchtenwe bereiden onnadenkend do drankjes, die we zelf met walging moeten slikken, maar die ons beter zullen maken, beter en wyzer, schoon minder blij, minder gelukkig, minder onbevangen. Want wijsheid heeft 'n duren prijs; niemand krygt ze cadeau. Daar moet 'n mensch al het andere, dat hij bezit, voor geven: zjjn oppervlakkigheid, zyn lichtzinnigheid, zijn dapperheid, zyn zelfgenoeg zaamheid, zyn pedanterie, zyn eigenwijsheid, zyn zelf behagen, alles. Daar moet hij voor afstaan ziin geld, zyn aanzien, zyn grootspraak, zyn zucht naar zelf behoud, zijn vriendschap, zijn liefde, en niet zelden zijn vader en zyn moeder, zyn vriend en zyn liefste, zelf zijn ademende levensschatten. Daar moet hy zyn leven voor geven, zyn leven van welgedaanheid en comfort. En als hy dan ganschelyk is uitgemergeld, beroofd en geplun derd van alles wat hy nog dacht dat het zijne was, en niets, niets anders heelt overgehouden dan een ver scheurde zie! en een verscheurd hart, 'n moe hoofd en macluelooze handen, dan komt de Wijsheid, de Wijsheid, stil en zonder grootspraak, zonder geruisch, maar met groote innigheid en waarachtige liefde, om hem te ver tellen, dat de kostbaarste parel van al de parelen, die hy ooit begeerde, nu zjjn eigendom kan worden, indien hri En dan gaat hyvernederd, maar nu verhoogd, gebonden, maar vrij in zichzelven; ontgoocheld, maar in waarheid; verslagen, maar zelfbewustden weg, dien hy eertijds zoo schuw vermeed. Dan ontmoet hij geen val- sche vrienden meer, geen vijanden, geen moordenaars, die hem naar 't leven staandan ontmoet hij alleen zichzelf en zijn leven zal zijn als 't leven van een Ont waakte. Dan zullen de goede menschen, d e hij vroeger niet opmerkte of kende, in aantal toenemen, en de Waarheid zal hem bestralen met haar rijkste licht, omdat de mist van zelfverblinding, die hem omgaf, nu is weggevaagd. Dan zal hy zien, dat alleen uit de rijen van hen, die hij „slachtoffers" waande, een leger kan gerecrr.tr-erd wor den van wereld veroveraars en wereld vernieuwers, die het „zout der aarde" mogen zyn en 'n „licht voor de wereld". Dit kunnen wy allen worden, gij en ik. Maareerst de prys. Moet ik excuus vragen voor a wat ik h'erbo en schreef? Ik heb 't niet kunnen helpen, al had ik over moer actueele zaken myn aanteekenmgen gemaakt. Er was geen gebrek aan slof. De Crisis, de armoede, de winter, het feit, dat in Den Haag 'n Jj»0* slacht en gegeten, de nieuwe kanonnen, die van 3o0tot 450 schoten in de minuut doen, de mzameling voor de werkloozen, die nagenoeg n ton opbracht, de arbeid van het Leger des Heils, de toenemende inbraken de uit breiding der recherche, enz., enz., enz. Stof te °J®[- Maar ik ben nu te moe, om nog aan oen dier onder werpen te beginnen, en stel dit uit tot 'n volgenden keer. AANTEEKENINGEN 1. Hamlet 13. 2 Festina lenteHaast u langzaam. Quod dubitas, ne fecerisWanneer gy twyfelt, doe het niet. 3. Wanneer in Perzié een besluit was genomen, werd 't den volgenden dag en vele dagen daarna telkens overwogen. Een aangenomen Wet trad oei«t dertig dagen na hare vaststelling in werking, maar was dan ook onherroepelijk. Daarom wordt nog heden van iets vaststaands gesproken als van een „wet van Meden en Perzen". 4. Gaat op 't getal niet liggen slapen, De wolf eet ook getelde schapen. Geef u nimmer in den droom Onder eenen nootenboom. Jacob Cats. De volksinrd. In Friesland zyn nu reeds 59 hardrijderijen aange kondigd. De werkloosheid De penningmeester van Je commissie uit de burgery ten behoeve van de werkloozen te Amsterdam benctit, dat bij hem zijn ingekomen van 24 December—1 Januari bedragen van te zamon pl.m. f14.640, en uitmakende, met de giften, reels vroeger verantwoord, en de ont vangen toezeggingen, een totaal van pl.m. f 105.000. Een slachtoffer. Aan de N Limb. Koer. meldt men uit Vijlen: Doordat de echtelieden A., van het gehucht Harl.s, Zondag niet gezien werden, waren de buren ongerust en zochten door T openen van een venster zich toe gang te verschaffen. De slechte lucht, die hun tegc- - moet kwam, deed het ergste vermoeden, en tol het slaapvertrek doorgedrongen, zagen ze beiden te bed liggen. De vrouw gaf geen teekenen van leven meer, maar de man toonde door zijne, hoewel zwakke, adem haling, dat hij nog leefde. Geestelijke hulp kon slechts ten deele verstrekt worden. De in allerijl geroepen ge- .neesheer hoopt den echtgenoot in het leven te kunnen behouden. Een wanhoopsdaad. De bierhuishouder N. K., die eenigen tijd geleden in zijn woning aan de Noordmolendwarsstraat te Botter dam zyn zoontje het leven benam en daarna ook een eind aan zyn eigen leven had willen maken, hetgeen hem echter niet is gelukt, is door de rechtbank buiten vervolging gesteld, daar de door hom gepleegde daad een wanhoopsdaad was, als gevolg van armoede. Varkens. In de groote exportslachtery to Assen werden in 1907 ruim 47.000 varxens geslacht. Deze werden allen naar Engeland verzonden. Voor het ijs Ged. Staten van Friesland hebben, voor het behoud der ijsbanen, last gegoven om al de zeesluizen der pro- vincie te sluiten. Telegraaf. In 1907 werden alleen in Amsterdam, aan het hoofd kantoor aangeboden 610549 en besteld 697591 telegram men, en te zamen, met de bijkantoren, aangebodon 8/6891 en besteld 1009212 telegramen. Winkel. Onder vele blijken van belangstelling herdacht de heer Jb. Bakker te Groetpolder den dag, waarop by voor 25 jaar aan het hoofd der school aldaar werd geplaatst. Namens den Gemeenteraad bracht de Burgemeester hem hinde voor do wyze, waarop hjj steeds genoemde betrekking heeft waargenomen, als blyk waarvan de gemeente hem een marmeren blok met beelden en zij stukken vereerde. Van het onderwijzend personeel werd hem een schil- eiy aangeboden, en van de leerlingen en oudleerlingen een mktstel met inscriptie. - Winkel. oor de lichting 1908 moeten worden ingelijfd voor deze gemeente 61otelingen, van wie 4 v^r volledige en 2 voor korte oefeningen. lp U aan boord heb ik maar een plaats op het hoofddek be sproken. Dat is wel een paar verdiepingen lager, maar minstens tweehonderdvijftig procent goedkooper." Zij lachten allen drie en spraken af met koffiedrinken elkaar weer te ontmoeten, om dan voor het diner plaat sen naast elkander te bestellen. Daarop begaf ieder zich naar zijn hut om de koffers uit te pakken. „Daarin begrijp ik den ritmeester niet," zeide Succo, het elegant en ruime salon bekijkende, hetwelk voor zien was van groote kleerenkast, ruime waschtoiletten, tafel en twee bedden. „Het hoofddek is niet veel beter dan tweede klasse." „Daar wonen toch ook menschen, Guus," „Hm. Zeker. Die ook in de tweede klasse thuis hooren." ..Xeen, Guus, wanneer men u zoo hoogmoedig hoort redeneeren. Je zegt dat maar alleen om me te er geren." ..Hoezoo"? el, hij slaapt niet alleen in zijn hut, maar deelt hij die met een anderen mijnheer, dieeven- eens op een koopje reist. Wien krijgt hij tot reisgenoot? Misschien den kamerdienaar van den gewezen Ame- rikaanschen varkensspekkoning." „Die dan zeer waarschijnlijk onze buurman is. Wie is er dan beter af?" „Ie hebt toch zulk een burgerlijke denkwijze, Jutta!" „Maar misschien moet Stangenberg zich werkelijk wel bezuinigen?" „Geen sprake van. Hij zit prachtig in zijn kleingeld; het is alleen schraapzucht." „Denk je? Hm. Dan begrijp ik het niet." Jutta was zelve royaal van geest en had ook haar echtgenoot van morgén als een zeer vrijgevig man lee- ren kennen wat haar met veel verzoende. Toen nameLijk van morgen vroeg Succo op het po litiebureau was geweest het voorval met den armband op te helderen, had de commissaris van politie een twintig francs meer dan voldoende geacht om hel be- delvolkje schadeloos te stellen voor hun nachtelijk ver blijf in het politie-cachot en voor de door hen te beurt gevallen valsche verdenking. Maar Succo dacht er anders over en had reeds twee biljetten van honderd francs uit zijne portefeuille genomen en die gulhartig aan zuster en broer ten geschenke gegeven. Deze rijke gift ver anderde ineens den geheelen toestand: de verdenking, de onpleizierige nacht, de angst van het bedelvolkje waren eensklaps vergeten, en Succo kon als de groote weldoener heengaan, overladen met de meest overdre ven dankbetuigingen. Zijne mededeeling van het slot der geschiedenis was zoo kluchtig, dat ook het laatste overblijfsel van sentimentaliteit in Jutta's deelneming ten slotte wel moest verdwijnen. „Als het er op aan komt, is hij toch een goede kerel, zeide zij tot zich zelve. Bij alle nauwgezetheid, welke van een zekere enghartigheid niet viel vrij te pleiten, verried haar echt genoot toch dikwijls een ridderlijken trek. Gierig was hij beslist niet. Dikwijls vermaande zij zelfs, ofschoon zij zich ook thuis volstrekt niet behoefden te bezuinigen, tot groote spaarzaamheid. Nadat zij in de „drijvende woning", welke zij nu voor vijf dagen tot verblijf moesten hebben, alles zoo goed mogelijk geregeld hadden, maakten zij een wande ling over het schip. Het was zeer geriefelijk ingericht, de algeheele indruk der eerste klasse was rechtaf schitterend. De eetzaal, de damessalons, het muzieksalon waren weelderig in- gericht; een in antieken stijl ingerichte ververschings- salon vormde reeds het aantrekkingspunt van een uit- felezen internationaal gezelschap; ook was er een dames- apper aan boord, eene kleine drukkerij, een scheer- salon, en op het promenadedek stond reeds de uit twin tig in matrozen-laken gekleede stewards samengestel de muziekkapel gereed. Klokslag twaalf uur werd het anker gelicht en een kleine isleepboot trok dé groote „Holsteinuit de haven naar de golf. De muziek speelde de Marseillaise, daarna neg een paar internationale nummers. Jutta had op eigen houtje door het schip gezworven, terwijl haar echtgenoot met den betaalmeester aan het afrekenen was. Hij zocht al geruimen tijd naar haar. Ook Stangenberg was er op uitgetogen. Zij kwam eerst op het trompetgeschal, met hetwelk de passagiers werden uitge- noodigd. in de eetzaal den lunch te komen gebruiken. „O. Guus, aan boord ben ik thuis, daar kan jnij niets ontgaan. Ik ben ook in de derde klasse geweest. Verbeeldt je, daar is een Fransche kok. die reist naar Assuan, een weduwnaar, en hij heeft zijne drie kleine meisjes bij zich, eene van vier, de anderen van zes en zeven jaar. En een Italiaansche troep: die zal in Cairo variété-voorstellingen geven. Hoe vroolijk gaat het daar toe. Maar er is ook een zwak jong vrouwtje. Haar man heeft in Alexandrië een betrekking als kqgtsier. Zij reist hem na, maar is vreeselijk bang voor de zeereis. Nu, ik heb haar moed ingesproken en daar is ze wel wat van opgevroolijkt." Mijnheer van Stangenberg verwonderde zich over hare doortastendheid en hare veelzijdige belangstelling. Succo zuchtte. „Natuurlijk de derde klasse is weder het eerste, waaromtrent gij je op de hoogte moest stellen. „Het is er gezelliger dan in de eerste, lieve Guus." „Een variété-troep reist zekerlijk niet in het salon mede. „Bromheer!" zeide zij lachend. De heeren hadden omtrent hunne plaatsen aan tafel met den opperhofmeester reeds afgehandeld. Zij zoch ten nu aan de tafel bij de wenteltrap naai" hunne namen. „Hier mr. Succo!" zeide de ritmeester, op een kaartje wijzende, dat in de rij dei" zitplaatsen op de ta fel was gestoken. „Maar nu heeft de knappe kellner toch verwarring geslicht, naar het mij toeschijnt. U zit volgens deze regeling midden in een Engelsch ge- zeischap." „Dat ontbrak er nog maar aan!" „Opperhofmeester De scheeps-almachtige kwam dadelijk naderbij. „Ik heb u drie plaatsen in de eerste zij-kajuit gege ven. Dat is vlak bij de vensters. Een zeer gezochte plaats." „Ook niet te ver van de deur wegens verplicht snel verdwijnen bracht Stangenberg in het midden, j «Maar hier staat toch mijn naam. Hoe komt dat? Earl of estftioreland, Mr. Smith, Mr. Succo, Mr. Brown. Ladv Salmour." dat is mr. Succo uit Caïro. Maar een Duit- schei" van geboorte. Ook een van Succo." „Een mijnheer van Succo? Die in Caïro woont „Ja zeker. Hij is (daar directeur van een suikerfabriek." „Kan dat een bloedverwant van u zijn," vroeg Stan genberg den hoogen rechter. „Niet dgt ik weet Succo zette een verstoord gelaat. Het kwam Jutta voor, dat haar man plotseling van kleur was ver schoten. De opperhofmeester had zoekend rondgekeken Daar ginds staat hij. Die jonge mijnheer, die met Ladv' Sal mour spreekt Lady Salmour is de blonde slanke dame, naast den kapitein." „O!" Succo ontstelde toch even. „Dat is'toch... hm hm, dat is toch zeer zonderling. De ritmeester hoorde er van op. „Zeg eensFrits van Succo de'gewezen referendaris Die misschien? „Ja wel." „Maai" vertel het dan toch, Guus." „Dat kan ik niet zoo een, twee drie Jutta keek aandachtig naar het groepje' vreemdelingen Ik zag dien heer zooeven op het dek, maar toen hoorde ik hem met het F.ngelsche gezelschap spreken en hield ik hem zelf voor een Engelschman Hij heeft eerder wat van een Amerikaanzeide I Niet.aGuüs?t k'°Pt V00ra' dat ener8i<*e gezicht. - „Toe kijk maar niet steeds door naar hem Intta zeide Succo gejaagd. „Want - officieel lPn,J "- elkander met meerncieel kennen wij Stangenberg had met Succo een blik van houding gewisseld. verstand- De stewards waren in een lange reeks de eetzaal bin- "enff He' eersteL voorgerecht werd opgediend, deel ,'S hunne plaatsen in. Het grootste icg een natt dozijn landslieden plaats nemen Hot keurig, /.ij bekommerde zich om rang^stand^ortT harer nieuwe kennismn i? s,an<J noch naam gesprek, een gc^ oord J de^ h^ Van het gen welkom zijm haar de vr«=mdelin- bruSen^ioiide z? eSn' de koffie S- tafbibuur, die haai in oe^ 5 omtrent haar wikkelen. 6611 druk had willen Marcis, hw^wniaal (L"'reisDr<7\den" lmt met een reisgezelschap van wereld gemaakt heeï-onthouder, weet niets van l- maaëllidt'r- go- schimpt ook nog op Richurd Wam meuwe hteratuur, apotheker en ^t naar Hduan ff'aiS T1 huis uit het in Duitschland toch niets' gedaan is" J °mdat Stangenberg lachte luide om dff bericht „Mevrouw, men moet voor 1 h „Een belangwekkende tafelbuur - ^"h^6,^11"" „Ik verwonderde mii Jutta dat i j niet? man zoo druk in discours 'waartJ met den 'f ^falen welk geesteskind hij was" buSCp SS l TOdS? 'a"8 tan „Ik denk er niet aan, Guus." ,'\Vel zoo" Als ik®hemhgo<5Chebcl^d¥d te 3ev<*len." voor het diner zeeziek -^n^ rien Z t 'lij ",>g vntp" 0111 Pas mevrouw. Ove- roods vrij bedenkelijk den noórdeltkenk,h!,rizon Ï^ib^rS,r<)ok aan ven klotsten met wii-srhnim P Grauwe gol- bakboordzijde van de stoomboot Hef n"1en U'gcn ,ki voorzien of het tot rollen dan wel tot '1<>g "k't, lc men. Voorloopig bleef het bil n stampen zou ko- die echter toch de angstiee eermfdi"6 sch°mmelingen ven. rustig te ram i;„, .^moederen aanleiding ga- het dek stLïn8 Al hS^diff li"St,wk'n" w'lk« »P •sagiers - mannen en mmwen 8 of" honde^ Pas" elkaar, in pelsen iLpfk" tot P 'f"86 r,J ',laast gewikkeld. aan de kin in plaids (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 6