"Binnenlandseti Nieuws.
STSSjdS hiX™ b"ard-sla"
SSS-i-ïa:
aft? VvSdetk'wam
CXXIH.
Er zijn in de laatste dagen zooveel woorden van goed
heid en beterschap tusschen de menschen gewisseld, dat
men heusch zou gaan gelooven, dat er ernst achter zit.
'tls alsof ieder min of meer tot 't inzicht is gekomen
beter misschien om te zeggen: „kwam" dat't zoo niet
langer kan blijven. Beter misschien om te zeggen „kon"
blijven. Het Kerstlied heeft zijn refrein van „vrede op
'aarde' en welbehagen in den mensch" over de geheele
"beschaafde wereld doen schallen, en het „Eere zij God!"
als 'n kroon daarboven geplaatst. Het Nieuwe Jaar is
gekomen met nieuwe plichten en nieuwe beproevingen,
nieuwe vragen en nieuwe moeilijkheden, en de plooi
bare mensch, meester over niets, 't allerminst overzich-
zelven, heeft Ja" gezegd op eiken eisch, hopend en ver
wachtend het beste van de omstandigheden, hopend en
verwachtend ook het beste van zichzelf. Want als bij
instinct weten wij, dat van alle dingen wijzelf het aller
minst te vercrouwen zijn. Niet uit boosheid, maar uit
gebrek aan kracht, uit gebrek aan zelfkennis, uit 'n
groote mate van zelfoverschatting.
De taak, die wij nu op ons nemen, zal over zoovele
maanden dezelfde zijn, als zij nu is, maar wij lichten er
dan de hand mee, omdat de bekoring der nieuwheid er
af is. Vriendschap en Liefde zullen ons dan dezelfde
eischen stellen als nu, maar of wij aan die eischen vol
doen zullen, is 'n kwestie van kracht en karakter. Ons
wisselzieke hart vraagt naar telkens nieuwe dingen en
vergeet en verwaarloost de blijdschap en het geluk van
wat het reeds heeft. Vele menschen ontgroeien in dit
opzicht den kinderschoenen nooit. Zij storten zich met
al de kracht van 'n enthousiast gemoed op 't pas ont
dekte, en eer de middag gekomen is, eer de zon van
het nieuwe tot haar hoogste punt gestegen is, is haar
warmte verminderd, het enthousiasme bekoeld, de liefde
geluwd, de toewijding verdwenen.
Waarom
Is de taak niet dezelfde gebleven? Is de arbeid ver
anderd Is de weg verlegd Zjjn de vragen anders ge
worden
Niets van dat alles. Alleen hebben wij onszelven
overschat, omdat wij onszelven niet kennen. Dit is de
oorzaak van elke teleurstelling, die ons ontmoet, de
oorzaak van al het verdriet, dat wij anderen en ons
zelven bereiden. En omdat wij dit, zonder er ooit over
te spreken, van elkander en van onszelven weten, heb
ben wij gemeend 'n waarborg te vinden in hebben
wij onze toevlucht genomen tot de belofte, soms tot
't eerewoord, soms tot den eed. Alsof ooit 'n belofte in
vloed kon hebben op onze neigingen, alsof ooit liefde
'n waarborg vond in 'n een gedanen eed.
In de jaren van het mannelijk ontwaken las ik in
Eector Servadac" van Jules Verne
„Vertrouwt, boven wat liefde bindt,
Geen eed, hoe zwaar."
En dit woord was mij toen reeds een waarschuwing,
om niet lichtvaardig 'n belofte te doen, 'n taak op mij te
nemen, mijn woord te geven. Waar ik het tóch deed,
waar jeugd mij parten speelde, waar eerzucht my ver
leidde, waar ik óók „groot" wilde doen als anderen en
mede bekeken en toegejuicht wilde worden, daar werd
mijn doen oorzaak van anderer tranen en eigen verle
genheid. Omdat ik iets begonnen was buiten mijzelf,
omdat ik de antwoorden niet klaar had, niet klaar wist,
op de vragen, die mij konden en ook zouden gedaan
wordenomdat ik mijzelf bedroog.
Was ik de eenige? Hebben niet meerderen don goed
keurenden schouderklop en den goedkeurenden glimlach
van anderen verdragen, voor iets wat zjj deden, terwijl
wrevel en tegenzin over diezelfde daad in hun hart
woonde, en hen met bitterheid vervulde tegenover ieder
een en tegenover zichzelven niet het minst?Overkwam
dit niet iedereen, die leefde en nadacht en zichzelf con
troleerde
En als de ontnuchtering dan voorby tfm, uan gingen
wij als stommen onzen weg, omdat wy niet durfden
spreken over ons in puin gevallen paleis, over het zee
kasteel, dat wy den oceaan op zonden, en in minder
dan geen tijd als wrak aanspoelde, omdat het niet uit
stevig staal en waarheid was saamgesteld, maar van
bordpapier en zelfbedrog in elkander geflanst.
We zeggen niet wie wjj zijn, ook niet aan onszelven.
Want dan zouden wy de verplichting gevoelen
Moet ik zeggen waartoe? Ik zou verkeerd verstaan
wordon, want die verplichting zou voor ieder wel
dezelfde, maar toch ook voor ieder 'n andere wezen.
In „Vrij en Vroom" van 1 Maart '91 las ik van de
hand van Q.
„Och, dat ik uit kon zeggen, die ik ben,
In machtig, klare, vol-ontloken woorden,
Och, dat ik uit kon juichen in accoorden
Al wat ik in mij draag en voel en ken 1"
alleen uit zee-vaste en niet zee-vaste personen; daar
mede basta."
Het gedrang in de groote hal was steeds sterker
geworden. Jutta sloeg daarom voor, het bezorgen van
de bagage maar liever over te laten aan den jongen
scheepsofficier. Zij stegen nu de steile brug op naar
boord. Hier werden zij ontvangen door den opper-ste-
ward, die hen een wegwijzer naar hunne hutten gaf.
Die van het echtpaar hadden de beste ligging: op het
bo ven-promenade-dek.
„U heeft zeker wel de staats-hut gekregen?"
vroeg de ritmeester, groote oogen opzettende. „Ja,
wie bij den keizer te gast is
Jutta schudde lachend het hoofd. „Neen, verbeeld
u, papa wilde zelf ons de biljetten bezorgen en daar
bij bij de directie een billijke reductie verzoeken, maar
hier deze man van strenge principes was er niet toe
te (bewegen, dat aan te nemen."
„Nu, procenten neem ik zonder gewetenswroeging
aan," zeide Stangenberg openhartig. „En zooeven in
het hotel bij de afrekening heb ik ze zelfs geëischt. Zeer
eenvoudig Als üd van de officiersvereeniging."
„Ziet ge, ziet ge, Guus!"
Succo streek met de hand langs de snor, zonder iets
te antwoorden.
„Nu, zoo'n arme drommel van een agrariër als ik,"
ging Stangenberg spotziek voort, „moet wel hard com
miesbrood eten, zoo goed en kwaad het gaat. Hier
„Dan zou daar voor der wereld oogen gaan
Een groot-goed mensch in heilig menschlyk pogen;
Groot door een ziel in 't mensch-zyn fel bewogen,
Goed in de kracht van 't onbewogen ptaan.
„Want in my leeft een meerdre als een God,
Maar wreed geperst
En dubbel lydt hy, daar het harde lot
Hem met een nagel ook de lippen sloot"
Dit alles kunnen wy niet zeggen. Wel mogen wy
klagen over gebrek aan uit-zegging van 't geen wy in
ons dragen en gevoelen; maar of wy groot-goedzyn,
of ons pogen „heilig" is en onzo ziel „goed in de kracht
van 't onbewogen staat", mag betwyfeld worden.
Ik klaag met aan, ik wil nie" in verdenking brengen.
U met en myzelven niet Ik wil 't geloof in goede
trouw en waarheid, in liefde en vriendschap niet
schokken. Ik zeg alleen, dat ik 't „groot-goed" zyn
betwyfel, en 't „heilig-zyn" betwyfel, en „der ziele
onbewogenheid in de kracht van 't goede" betwyfel.
Ik wil niet in verdenking brengen. U niet bij my en
my niet by U, ons niet by anderen en anderen met by
ons; er wordt kwaad genoeg gedacht op de wereld, en
gesproken maar weinig minder. Maar ik wil myzelf in
verdenking brengen by myzelf en U by U en X by X,
opdat wy met spiedende oogen acht geven op eigen j
doen en laten, op eigen waarheid of onwaarheid, en
op die wyze eemgszins komen tot zelfkennis, en daar-,
door op 'n eerlijker standpunt tegenover onszelven en
tegenover anderen. Maar tegenover onszelven in de
eerste plaats, want dit is het beginsel van elke andere
waarheid.
„This above all, to thine own self be true,
And it must follow as the night the day,
Thou canst not then be false to any man." (1)
Vertaald
„Wees boven alles eerlijk tegenover uzelf,
En het moet volgen als de nacht den dag,
Gij kunt niet onwaar zyn tegenover eenig ander."
En komen we zoover, dan zullen we veel van wat
wy nu doen, laten; veel, van wat wy nu laten, doen.
In duizend dingen de rypheid afwachten, die voor
't plukken van elke vrucht noodig is. Het Latynsche:
„Festina lente" 9ii „Quod dubitas, nt feceris(2) zal dan
vaker dan anders door ons in practyk worden gebracht.
Tot ons bestwil. Of is de „Wet van Meden en
Perzen" daardoor niet beroemd geworden? (3) Of hebben
wy altijd de consequenties onzer daden, onzer wille
keurigheden, onzer driften, onzer onbezonnenheden,
onzer koppigheden, de consequenties van ons zelf bedrog
kunnen dragen
Och, we moesten wel. Maar hoeToen werd ons niet
meer het kiezen gegund; we hadden eenvoudig aan te
nemen, wat ons van 'n toch door niemand begeerd
overschot werd toegesmeten. En de droefheid van het
niet-meer-bezitten, de droefheid van 't kwyt-zyn, maakte
ons onrechtvaardig genoeg, om bitter te zijn tegen hen,
die ons gewaarschuwd hadden, omdat die waarschuwing
ons met te meer haast datgene had doen verrichten,
waar ons innigst zielebewustzyn zich tegen verzette;
omdat onze „groot-doenery" zich sterk genoeg waande i
ons innigst Willen te brekon, wat nooit kan, wat i
nooit mogelijk is, wat 'n leger van millioenen in één j
mensch niet vermag.
Och, die angels, die wjj in ons hart dragen 1 Die an
gels van spijt over 'n verlies van wat wy hadden kun
nen behouden! Van wat we nu nog hadden kunnen
bezitten, als we iets wijzer waren geweest, iets eerlijker
en oprechter tegenover onszelven. Waarom moesten we
ons geld wegsmijten1 Onze toekomst?! Onze vriend
schap 1 Onze liefde 1 Onze vrijheid 1 Onze blijdschap 1
Ons alles wat we eenmaal hadden en nu niet meer
hebben?!. Waarom moesten we dat alles wegsmijten?!
Waarom wilden we, toen de volle zon van Gods licht
ons bestraalde, nog méér licht? Waarom, toen we vrij
waren, nog meer vrijheid Waarom, toen we liefde ont
vingen, nog meer en weer andere liefde Waarom heb
ben we, toen we blijdschap gaven en ontvingen, om nog
meer blijdschap ons leven verleugend e:i verwoest Och
woornm f Waarojn 9 Wao dLc*t> moordoio 1 ioLiti dan. lioHt
En die meerdere vrijheid, vrijheid? En die meerdere
blijdschap, blijdschap Of is misschien dat meerdere
voedsel, dat wy onze ziel opdrongen, ons bekomen als
gestolen brood en werd 't asch in onzen mond
O, dat zelfbedrogDat onwaar zyn tegen onszelven,
dat ons elke zelfstandigheid rooft! Dat onze ziel elke
kans ontneemt, om „goed in de kracht van 't onbewo
gen" te staan 1 O, die scherven, die wy over houden van
wat eenmaal zoo prachtig was en zoo prachtig had
kunnen blijvenO, die wroeging van aan niemand an
ders dan aan onszelven 'n verwijt te kunnen doen
Want zooals wy ons bewust zyn of althans van liever
lede bewust wordenvan geboren te zyn in volle vrij
heid in het volle licht, zoo worden we ons ook bewust
zelf de smeden te worden der ketenen, die ons zeer
doende bewerkers van het donker waarin wjj tasten.
Als deze brief verschijnt, is het Nieuwe Jaar al wel
honderd uren oud en reeds op weg 'n oud jaar te wor
den. Maar toch zóó oud r.og niet, of de laatste woor
den van 't vorige jaar klinken ons nog in de ooren, de
laatste omhelzing van liefde doortintelt nog ons hart.
Die laatste nren van 'nafge-loten tijdvak, wat brengen
ze een worsteling mee! Dat binnen gaan inn onbekend
nieuw wat spant het onze verbeelding! Wat hebben
wii stil, als ons 'n intiem uur gegund werd, veel aan
elkander gebiechtWat hebben harten, die by elkander
behooren, gevoeld, dat ze elkaar niet „missen" konden
Ho-> hebben de ernstigen onder ons, als ze alleen wa
ren, in ontroering heen en weer geioopen, in ontroering
neergezeten, over zooveel dat verloren ging en nooit
meer zal terug keerenHoe zijn tranen uitgebarsten
als uit 'n overvloedige bron, en nog meer tranen terug
geslikt, omdat we niet „kinderachtig" wilden wezen
Want we zyn „onwaar" genoeg, om ons zelfs voor onze
droefheid te schamen. O, die bekentenissen, die broers
en zusters elkander durven doen, wanneer vader- en
moederlief er niet meer zyn. Als 't woord van tekort
koming mag komen over eigen lippen, en zelfverwijten
zelfbeschuldiging verzacht worden door woorden van
goedheid en vertroosting, alsof Moeder zelf nog mede
aanzat
Zulke uren toonen ons de volle lyst van al datgene,
waarin wy faalden, en we nemen ons voor anders
te worden en anders te gaan doen, eerlijker, oprechter,
meer waar.
Mag er dan op beterschap gehoopt worden
't Is said, that best men are moulded out of faults
„Men zegt, dat de beste mensehen gemalen worden uit fou
ten," zegt Sbakespeare; "en als dit waar is, dan is er
voor ons ook nog kans op beterschap, want fouten heb
ben we in overvloed, 'tKoren is aanwezig, als 'tnu
ook maar gemalen wordt.
Maar daar zal 'tlot wel voor zorgen, de tegenspoed,
't gevaar, dè kwade kans. Daar zullen onze domheden
wel voor zorgen, onze eigenwijsheden, onze aanstellerij,
ons gaan op glad ijs, ons slapen gaan in 't goed vertrouwen,
dat we onze schapen geteld hebben, ons slapen gaan
onder 'n notenboom. 4)
Daar zorgen onze te vlugge of te langzame handen
wel voor, onze slaperige of te klare oogen, ons lui of
altijd wakend verstand. Daar zorgt 't heele complex
van al ons hebben en niet-hebben wel voor, ons over
schot on ons te-kort. Want wys moeten we worden,
omdat ons diepste Willen wijsheid is. En als Gods
engelen 'tjniet vei mogen ons door lief koozingen wys en
wyzer te maken, dan zal de Duivel 't met ranselen
beproeven. En als ook dit niet helpt, dan zet ons diepste
Zyn ons zelf aan den arbeid, want wys moeten we
worden. Eu als we in onze eigen handen vallen ik
mag wel zeggenin ons eigen zwaard dan is do les
gauw geleerd. Geen meedoogenloozer straffer voor ons,
dan wy zelf. We leggen lachend 't vuur aan, waarop
wy zelf geroosterd zullen worden; we smeden zingend
de ketenen, waaronder we straks zuchtenwe bereiden
onnadenkend do drankjes, die we zelf met walging
moeten slikken, maar die ons beter zullen maken,
beter en wyzer, schoon minder blij, minder gelukkig,
minder onbevangen. Want wijsheid heeft 'n duren prijs;
niemand krygt ze cadeau. Daar moet 'n mensch al het
andere, dat hij bezit, voor geven: zjjn oppervlakkigheid,
zyn lichtzinnigheid, zijn dapperheid, zyn zelfgenoeg
zaamheid, zyn pedanterie, zyn eigenwijsheid, zyn zelf
behagen, alles. Daar moet hij voor afstaan ziin geld,
zyn aanzien, zyn grootspraak, zyn zucht naar zelf behoud,
zijn vriendschap, zijn liefde, en niet zelden zijn vader
en zyn moeder, zyn vriend en zyn liefste, zelf zijn
ademende levensschatten. Daar moet hy zyn leven voor
geven, zyn leven van welgedaanheid en comfort. En als
hy dan ganschelyk is uitgemergeld, beroofd en geplun
derd van alles wat hy nog dacht dat het zijne was, en
niets, niets anders heelt overgehouden dan een ver
scheurde zie! en een verscheurd hart, 'n moe hoofd en
macluelooze handen, dan komt de Wijsheid, de Wijsheid,
stil en zonder grootspraak, zonder geruisch, maar met
groote innigheid en waarachtige liefde, om hem te ver
tellen, dat de kostbaarste parel van al de parelen, die
hy ooit begeerde, nu zjjn eigendom kan worden, indien
hri
En dan gaat hyvernederd, maar nu verhoogd,
gebonden, maar vrij in zichzelven; ontgoocheld, maar in
waarheid; verslagen, maar zelfbewustden weg, dien hy
eertijds zoo schuw vermeed. Dan ontmoet hij geen val-
sche vrienden meer, geen vijanden, geen moordenaars,
die hem naar 't leven staandan ontmoet hij alleen
zichzelf en zijn leven zal zijn als 't leven van een Ont
waakte.
Dan zullen de goede menschen, d e hij vroeger niet
opmerkte of kende, in aantal toenemen, en de Waarheid
zal hem bestralen met haar rijkste licht, omdat de mist
van zelfverblinding, die hem omgaf, nu is weggevaagd.
Dan zal hy zien, dat alleen uit de rijen van hen, die hij
„slachtoffers" waande, een leger kan gerecrr.tr-erd wor
den van wereld veroveraars en wereld vernieuwers, die
het „zout der aarde" mogen zyn en 'n „licht voor de
wereld".
Dit kunnen wy allen worden, gij en ik.
Maareerst de prys.
Moet ik excuus vragen voor a wat ik h'erbo en
schreef? Ik heb 't niet kunnen helpen, al had ik over
moer actueele zaken myn aanteekenmgen gemaakt. Er
was geen gebrek aan slof. De Crisis, de armoede, de
winter, het feit, dat in Den Haag 'n Jj»0*
slacht en gegeten, de nieuwe kanonnen, die van 3o0tot
450 schoten in de minuut doen, de mzameling voor de
werkloozen, die nagenoeg n ton opbracht, de arbeid van
het Leger des Heils, de toenemende inbraken de uit
breiding der recherche, enz., enz., enz. Stof te °J®[-
Maar ik ben nu te moe, om nog aan oen dier onder
werpen te beginnen, en stel dit uit tot 'n volgenden keer.
AANTEEKENINGEN
1. Hamlet 13.
2 Festina lenteHaast u langzaam.
Quod dubitas, ne fecerisWanneer gy twyfelt, doe
het niet.
3. Wanneer in Perzié een besluit was genomen, werd
't den volgenden dag en vele dagen daarna telkens
overwogen. Een aangenomen Wet trad oei«t dertig
dagen na hare vaststelling in werking, maar was
dan ook onherroepelijk. Daarom wordt nog heden
van iets vaststaands gesproken als van een „wet
van Meden en Perzen".
4. Gaat op 't getal niet liggen slapen,
De wolf eet ook getelde schapen.
Geef u nimmer in den droom
Onder eenen nootenboom.
Jacob Cats.
De volksinrd.
In Friesland zyn nu reeds 59 hardrijderijen aange
kondigd.
De werkloosheid
De penningmeester van Je commissie uit de burgery
ten behoeve van de werkloozen te Amsterdam benctit,
dat bij hem zijn ingekomen van 24 December—1 Januari
bedragen van te zamon pl.m. f14.640, en uitmakende,
met de giften, reels vroeger verantwoord, en de ont
vangen toezeggingen, een totaal van pl.m. f 105.000.
Een slachtoffer.
Aan de N Limb. Koer. meldt men uit Vijlen:
Doordat de echtelieden A., van het gehucht Harl.s,
Zondag niet gezien werden, waren de buren ongerust
en zochten door T openen van een venster zich toe
gang te verschaffen. De slechte lucht, die hun tegc-
- moet kwam, deed het ergste vermoeden, en tol het
slaapvertrek doorgedrongen, zagen ze beiden te bed
liggen. De vrouw gaf geen teekenen van leven meer,
maar de man toonde door zijne, hoewel zwakke, adem
haling, dat hij nog leefde. Geestelijke hulp kon slechts
ten deele verstrekt worden. De in allerijl geroepen ge-
.neesheer hoopt den echtgenoot in het leven te kunnen
behouden.
Een wanhoopsdaad.
De bierhuishouder N. K., die eenigen tijd geleden in
zijn woning aan de Noordmolendwarsstraat te Botter
dam zyn zoontje het leven benam en daarna ook een
eind aan zyn eigen leven had willen maken, hetgeen
hem echter niet is gelukt, is door de rechtbank buiten
vervolging gesteld, daar de door hom gepleegde daad
een wanhoopsdaad was, als gevolg van armoede.
Varkens.
In de groote exportslachtery to Assen werden in
1907 ruim 47.000 varxens geslacht. Deze werden allen
naar Engeland verzonden.
Voor het ijs
Ged. Staten van Friesland hebben, voor het behoud
der ijsbanen, last gegoven om al de zeesluizen der pro-
vincie te sluiten.
Telegraaf.
In 1907 werden alleen in Amsterdam, aan het hoofd
kantoor aangeboden 610549 en besteld 697591 telegram
men, en te zamen, met de bijkantoren, aangebodon
8/6891 en besteld 1009212 telegramen.
Winkel.
Onder vele blijken van belangstelling herdacht de
heer Jb. Bakker te Groetpolder den dag, waarop
by voor 25 jaar aan het hoofd der school aldaar werd
geplaatst.
Namens den Gemeenteraad bracht de Burgemeester
hem hinde voor do wyze, waarop hjj steeds genoemde
betrekking heeft waargenomen, als blyk waarvan de
gemeente hem een marmeren blok met beelden en zij
stukken vereerde.
Van het onderwijzend personeel werd hem een schil-
eiy aangeboden, en van de leerlingen en oudleerlingen
een mktstel met inscriptie.
- Winkel.
oor de lichting 1908 moeten worden ingelijfd voor
deze gemeente 61otelingen, van wie 4 v^r volledige
en 2 voor korte oefeningen.
lp U
aan boord heb ik maar een plaats op het hoofddek be
sproken. Dat is wel een paar verdiepingen lager,
maar minstens tweehonderdvijftig procent goedkooper."
Zij lachten allen drie en spraken af met koffiedrinken
elkaar weer te ontmoeten, om dan voor het diner plaat
sen naast elkander te bestellen. Daarop begaf ieder
zich naar zijn hut om de koffers uit te pakken.
„Daarin begrijp ik den ritmeester niet," zeide Succo,
het elegant en ruime salon bekijkende, hetwelk voor
zien was van groote kleerenkast, ruime waschtoiletten,
tafel en twee bedden. „Het hoofddek is niet veel beter
dan tweede klasse."
„Daar wonen toch ook menschen, Guus,"
„Hm. Zeker. Die ook in de tweede klasse thuis
hooren."
..Xeen, Guus, wanneer men u zoo hoogmoedig hoort
redeneeren. Je zegt dat maar alleen om me te er
geren."
..Hoezoo"? el, hij slaapt niet alleen in zijn hut,
maar deelt hij die met een anderen mijnheer, dieeven-
eens op een koopje reist. Wien krijgt hij tot reisgenoot?
Misschien den kamerdienaar van den gewezen Ame-
rikaanschen varkensspekkoning."
„Die dan zeer waarschijnlijk onze buurman is. Wie
is er dan beter af?"
„Ie hebt toch zulk een burgerlijke denkwijze, Jutta!"
„Maar misschien moet Stangenberg zich werkelijk wel
bezuinigen?"
„Geen sprake van. Hij zit prachtig in zijn kleingeld;
het is alleen schraapzucht."
„Denk je? Hm. Dan begrijp ik het niet."
Jutta was zelve royaal van geest en had ook haar
echtgenoot van morgén als een zeer vrijgevig man lee-
ren kennen wat haar met veel verzoende.
Toen nameLijk van morgen vroeg Succo op het po
litiebureau was geweest het voorval met den armband
op te helderen, had de commissaris van politie een
twintig francs meer dan voldoende geacht om hel be-
delvolkje schadeloos te stellen voor hun nachtelijk ver
blijf in het politie-cachot en voor de door hen te beurt
gevallen valsche verdenking. Maar Succo dacht er anders
over en had reeds twee biljetten van honderd francs uit
zijne portefeuille genomen en die gulhartig aan zuster
en broer ten geschenke gegeven. Deze rijke gift ver
anderde ineens den geheelen toestand: de verdenking,
de onpleizierige nacht, de angst van het bedelvolkje
waren eensklaps vergeten, en Succo kon als de groote
weldoener heengaan, overladen met de meest overdre
ven dankbetuigingen. Zijne mededeeling van het slot
der geschiedenis was zoo kluchtig, dat ook het laatste
overblijfsel van sentimentaliteit in Jutta's deelneming
ten slotte wel moest verdwijnen. „Als het er op aan
komt, is hij toch een goede kerel, zeide zij tot zich
zelve. Bij alle nauwgezetheid, welke van een zekere
enghartigheid niet viel vrij te pleiten, verried haar echt
genoot toch dikwijls een ridderlijken trek. Gierig was hij
beslist niet. Dikwijls vermaande zij zelfs, ofschoon zij
zich ook thuis volstrekt niet behoefden te bezuinigen,
tot groote spaarzaamheid.
Nadat zij in de „drijvende woning", welke zij nu
voor vijf dagen tot verblijf moesten hebben, alles zoo
goed mogelijk geregeld hadden, maakten zij een wande
ling over het schip.
Het was zeer geriefelijk ingericht, de algeheele indruk
der eerste klasse was rechtaf schitterend. De eetzaal,
de damessalons, het muzieksalon waren weelderig in-
gericht; een in antieken stijl ingerichte ververschings-
salon vormde reeds het aantrekkingspunt van een uit-
felezen internationaal gezelschap; ook was er een dames-
apper aan boord, eene kleine drukkerij, een scheer-
salon, en op het promenadedek stond reeds de uit twin
tig in matrozen-laken gekleede stewards samengestel
de muziekkapel gereed.
Klokslag twaalf uur werd het anker gelicht en een
kleine isleepboot trok dé groote „Holsteinuit de
haven naar de golf. De muziek speelde de Marseillaise,
daarna neg een paar internationale nummers.
Jutta had op eigen houtje door het schip gezworven,
terwijl haar echtgenoot met den betaalmeester aan het
afrekenen was. Hij zocht al geruimen tijd naar haar. Ook
Stangenberg was er op uitgetogen. Zij kwam eerst op het
trompetgeschal, met hetwelk de passagiers werden uitge-
noodigd. in de eetzaal den lunch te komen gebruiken.
„O. Guus, aan boord ben ik thuis, daar kan jnij
niets ontgaan. Ik ben ook in de derde klasse geweest.
Verbeeldt je, daar is een Fransche kok. die reist naar
Assuan, een weduwnaar, en hij heeft zijne drie kleine
meisjes bij zich, eene van vier, de anderen van zes en
zeven jaar. En een Italiaansche troep: die zal in Cairo
variété-voorstellingen geven. Hoe vroolijk gaat het daar
toe. Maar er is ook een zwak jong vrouwtje. Haar man
heeft in Alexandrië een betrekking als kqgtsier. Zij
reist hem na, maar is vreeselijk bang voor de zeereis.
Nu, ik heb haar moed ingesproken en daar is ze wel
wat van opgevroolijkt."
Mijnheer van Stangenberg verwonderde zich over hare
doortastendheid en hare veelzijdige belangstelling. Succo
zuchtte. „Natuurlijk de derde klasse is weder het
eerste, waaromtrent gij je op de hoogte moest stellen.
„Het is er gezelliger dan in de eerste, lieve Guus."
„Een variété-troep reist zekerlijk niet in het salon
mede.
„Bromheer!" zeide zij lachend.
De heeren hadden omtrent hunne plaatsen aan tafel
met den opperhofmeester reeds afgehandeld. Zij zoch
ten nu aan de tafel bij de wenteltrap naai" hunne
namen.
„Hier mr. Succo!" zeide de ritmeester, op een
kaartje wijzende, dat in de rij dei" zitplaatsen op de ta
fel was gestoken. „Maar nu heeft de knappe kellner
toch verwarring geslicht, naar het mij toeschijnt. U
zit volgens deze regeling midden in een Engelsch ge-
zeischap."
„Dat ontbrak er nog maar aan!"
„Opperhofmeester
De scheeps-almachtige kwam dadelijk naderbij.
„Ik heb u drie plaatsen in de eerste zij-kajuit gege
ven. Dat is vlak bij de vensters. Een zeer gezochte
plaats."
„Ook niet te ver van de deur wegens verplicht snel
verdwijnen bracht Stangenberg in het midden,
j «Maar hier staat toch mijn naam. Hoe komt dat?
Earl of estftioreland, Mr. Smith, Mr. Succo, Mr. Brown.
Ladv Salmour."
dat is mr. Succo uit Caïro. Maar een Duit-
schei" van geboorte. Ook een van Succo."
„Een mijnheer van Succo? Die in Caïro woont
„Ja zeker. Hij is (daar directeur van een suikerfabriek."
„Kan dat een bloedverwant van u zijn," vroeg Stan
genberg den hoogen rechter.
„Niet dgt ik weet
Succo zette een verstoord gelaat. Het kwam Jutta
voor, dat haar man plotseling van kleur was ver
schoten.
De opperhofmeester had zoekend rondgekeken Daar
ginds staat hij. Die jonge mijnheer, die met Ladv' Sal
mour spreekt Lady Salmour is de blonde slanke
dame, naast den kapitein."
„O!" Succo ontstelde toch even. „Dat is'toch... hm
hm, dat is toch zeer zonderling.
De ritmeester hoorde er van op.
„Zeg eensFrits van Succo de'gewezen referendaris
Die misschien?
„Ja wel."
„Maai" vertel het dan toch, Guus."
„Dat kan ik niet zoo een, twee drie
Jutta keek aandachtig naar het groepje' vreemdelingen
Ik zag dien heer zooeven op het dek, maar toen hoorde
ik hem met het F.ngelsche gezelschap spreken en hield
ik hem zelf voor een Engelschman
Hij heeft eerder wat van een Amerikaanzeide I
Niet.aGuüs?t k'°Pt V00ra' dat ener8i<*e gezicht. -
„Toe kijk maar niet steeds door naar hem Intta
zeide Succo gejaagd. „Want - officieel lPn,J "-
elkander met meerncieel kennen wij
Stangenberg had met Succo een blik van
houding gewisseld. verstand-
De stewards waren in een lange reeks de eetzaal bin-
"enff He' eersteL voorgerecht werd opgediend,
deel ,'S hunne plaatsen in. Het grootste
icg een natt dozijn landslieden plaats nemen Hot
keurig, /.ij bekommerde zich om rang^stand^ortT
harer nieuwe kennismn i? s,an<J noch naam
gesprek, een gc^ oord J de^ h^ Van het
gen welkom zijm haar de vr«=mdelin-
bruSen^ioiide z? eSn' de koffie S-
tafbibuur, die haai in oe^ 5 omtrent haar
wikkelen. 6611 druk had willen
Marcis, hw^wniaal (L"'reisDr<7\den" lmt
met een reisgezelschap van wereld gemaakt
heeï-onthouder, weet niets van l- maaëllidt'r- go-
schimpt ook nog op Richurd Wam meuwe hteratuur,
apotheker en ^t naar Hduan ff'aiS T1 huis uit
het in Duitschland toch niets' gedaan is" J °mdat
Stangenberg lachte luide om dff bericht
„Mevrouw, men moet voor 1 h
„Een belangwekkende tafelbuur - ^"h^6,^11""
„Ik verwonderde mii Jutta dat i j niet?
man zoo druk in discours 'waartJ met den
'f ^falen welk geesteskind hij was"
buSCp SS l TOdS? 'a"8 tan
„Ik denk er niet aan, Guus."
,'\Vel zoo" Als ik®hemhgo<5Chebcl^d¥d te 3ev<*len."
voor het diner zeeziek -^n^ rien Z t 'lij ",>g
vntp" 0111 Pas
mevrouw. Ove-
roods vrij bedenkelijk
den noórdeltkenk,h!,rizon Ï^ib^rS,r<)ok aan
ven klotsten met wii-srhnim P Grauwe gol-
bakboordzijde van de stoomboot Hef n"1en U'gcn ,ki
voorzien of het tot rollen dan wel tot '1<>g "k't, lc
men. Voorloopig bleef het bil n stampen zou ko-
die echter toch de angstiee eermfdi"6 sch°mmelingen
ven. rustig te ram i;„, .^moederen aanleiding ga-
het dek stLïn8 Al hS^diff li"St,wk'n" w'lk« »P
•sagiers - mannen en mmwen 8 of" honde^ Pas"
elkaar, in pelsen iLpfk" tot P 'f"86 r,J ',laast
gewikkeld. aan de kin in plaids
(Wordt vervolgd.)