De bedrieger bedrogen.
Uitverboop.
fi Ik kpnicn
ïiHifii eii
Een groote partij LAPPEN,
Seliagen.
J. H. HCtlENE.
Zondag 5 Jan. 1908.
5*2e Jaargang. No. 4J.-3.
DERDE BLAD.
worden tegen veel verlaagde prijzen opgeruimd.
tegen zeer lage prijzen.
Uitsluiiend a contant.
Binnenlandsch Nieuws.
Uit het Engelscb
van
W. F. JACOBS.
De hoer Fred Carter siond op het uitgestrekte wei
land en ademde met al liet genot van een bewoner van
Londen, die vacanlie heeft, de zoute zeelucht in, ter
wijl hij met ©enge belangstelling d-e bewegingen volgde
van twee mannen, die, een eindje van hem af, juist
stilstonden. Terwijl hij nog keek, liepen ze weer door,
waarbij zij hem steeds strak aanzagen. De een was
een krachtig gebouwd man van ongeveer vijftig jaar
met een ©enigszins waggelend-en gang, de tweede was
jonger en blijkbaar zijn zoon.
Goedenavond," zeide de eerste, toen zij den heer
Carter genaderd waren.
„Goedenavond," antwoordde deze.
,,'t Is 'em," zeiden ze allebei, terwijl ze hem be
slist vijandig aanstaarden. Carter, weinig op zijn gemak
en met een verlegen glimlachje om den mond, wachtte
af, wat er verder gebeuren zou.
„En wat heb je nou tot je verdediging aan te voe
ren?" vroeg de oudste van de twee eindelijk. „Noem
jij je zelf een man?"
„Ik noem me zelf niemendal," zei de niets begrijpen-
de Carter. „U houdt me misschien voor iemand anders."
„Nou, wat zei ik je?" zei de jonge man, tot den
ander, „heb ik je niet gezegd, dat-ie daar mee aan zou
komen
„Hij kan zeggen, wat-ie wil", zei de ander, „maar
we hebben 'em nou. Als ie van mij losbreekt, rlan
is-ie knapper, dan-ie zelf denkt."
„Wat moeten wo met 'em doen, nou dat we 'em
hebben?" vroeg de zoon.
De oude man balde een paar groote vuisten en keek
mijnheer Carter kwaadaardig aan. „Als ik alleen met me
zelf rekening te houden had," zeide hij, „dan zou ik
'em hameren tot ik niet moer kon en dan smeet ik
'pm in zee.
De zoon knikte.
„Maar daar zou Nancy niet veel baat bij hebben,"
merkte hij op.
„Ik zal alles zoo goed mogelijk in orde probeeren
te brengen" hernam do ander, „en ik geloof, dal het
dus (maar het beste zal zijn 'em bij zijn knevel te
pakken en 'em naar Nancy te brengen."
..Ja, probeer 't eens," zeide de heer Carter woedend.
„Wie is Nancy?"
De ander wilde juist een slag uithalen, toen zijn
zoon zich op hem wierp en hem verzocht toch kalm
te 'olijven.
„Eentje maar," zeide zijn vader al worstelend, „too
eentje maar. Het zou me goed doen en we kregen
'em dan misschien gemakkelijker mee."
„Zeg er 's!" Z3i Carter. Jullie houdt me voor iemand
anders. Waarachtig hoor. En wat zou ik dan gedaan
moeten hebben?"
„Jij zou 't met mijn dochter aangelegd hebben, mijn-
hoer. Niemand anders!" zei de ander, terwijl hij zich
losmaakte en zijn gezicht vlak tegen dat van den heer
Carter aanduwde. „En toen a je beloofd had
met je te zullen trouwen, heb je 'em gesmeerd naar
Londen om alles voor de trouwerij in orde te brengen.
En nou treurt ze al vier jaar om je, want ze denkt
dat ze je verdonkeremaand hebben."
„Zo houdt je nagedachtenis in eere, jij smeerlap,"
zei de zoon.
„En wil niks weten van fatsoenlijke jongens, die met
'r trouwen willen," voegde de ander er aart toe.
„Het is heusch een misverstand," zei Carter. ,,Ik
ben hier vanmorgen voor het eerst van mijn leven."
„Toe vooruit," zei de zoon ongeduldig. „We ver
liezen maar tijd met al die praatjes."
Carter deed een stap achteruit en begon te onder
handelen.
„Ik zal met jullie meegaan," zeide hij haastig, „maar
uit eigen vrije beweging; alleen om jullie te laten zien,
dat je ongelijk hebt. Maar dwingen laat ik me niet."
Hij keerde om en wandelde met het tweetal naar
de stad terug, waarbij hij nu en dan eens stilstond
om het uitzicht te bewonderen. Eenmaal duurde het
zoo lang dat de oudste der twee gevangenbewaarders
een niets goeds voorspellend gebrom liet liooren.
„Verbeeld je," zei de heer Carter, terwijl hij hem
ontsteld aankeek. „Verbeeld je, dat ze zich net zoo
vergist als jullie!"
„Hij houdt 't aardig vol, hè Jim," zei de vader.
De ander, die, nu ze in de stad waren, dichter bij I
Carter was gaan loopen, bromde wat en stapte Vérder
zwijgend door Vragen door den hoer heer Carter gesteld
met het loffelijke doel zijn onwetendheid aangaande
stad en omgeving te doen uitkomen, werden niet be
antwoord. Zijn nederlaag leek wel volkomen, toen een
oude bootsman, na hem scherp aangekeken te hebben,
zijn pijp uit den mond nam en hem „goedenavond"
wenschte.
Vader en zoon wisselden vee 1 beteekenemde blikken.
Eindelijk sloegen ze een straatje in, en de oude
man deed de deur van een net huisje open, legde
zijn hand op den schouder van den gevangene en be
duidde hem naar binnen te gaan. Mijnheer Carter ge
hoorzaamde en trad in de kraakzindelijke huiskamer.
Hij zete zijn htoed af en ging schijnbaar doodkalm
en geheel op zijn gemak, in een leuningstoel zitten.
„Ik zal wel even naar boven gaan om 't Nan te
vertellen," zei Jim. „Laat 'em niet wegloopen."
Hij holde de trap op, die in een hoek van de kamer
zichtbaar was, en een oogenblik later vernam de heer
Carter de stem van 'n jonge dame, die klaarblijkelijk in
de hevigste opgewondeheid verkeerde. Met oen oprecht
gemeende poging tot onverschilligheid stond hij op om
een zeer verouderde gravure van „De terugkeer van den
zeeman" te bekijken.
„Ze komt dadelijk beneden," zei Jim, die terug
kwam.
„Misschien is het toch maar goed, dat ik 'em zijn
portie niet gegeven heb," meende de vader. „Want
als ik mijn zin had gehad, dan zou zijn eigen moe
der hein ryet herkend hebben."
De lieer Carter snoof honend en nam weer plaats
met het voorkomen van iemand, die zich vreeselijk
verveelt.
Tien minuten gingen voorbij vijftien; na verloop
van een half uur luchtte de oude man zijn ongeduld
in een vloed van woorden tegen de geheele vrouwelijke
sekse.
„Ze maakt zich mooi," legde Jim uit. „Voor hem.
Boven ging de deur open en een stap klonk |op
de trap. Weinig op zijn gemak keek Carter op, maar
toen zijn eerste gevoel van verbazing was verdwenen,
verwonderde hij er zich vaag over, waarom zijn dub
belganger wcggèloopen was. Met half geopende lippen
en Schitterende oogen kwam het meisje snel de trap
af en de kamer in.
„Waar is hij?" vroeg zij haastig.
„Hé," zei haar vade rverbaasd. „Wel, daar. Kan je
dat niet zien?"
De lichtglans op het meisjesgezichtje stierf weg en
zij keek verschrikt rond. De opmerkzame Carter meen
de ook in haa rblik een weinig te bespeuren van het
temperament, dat haar bloedverwanten zoo afkeerig van
tegenspraak maakte.
„Dal!" zei zij luid. „Dat!" Dat is mijn Bert niet.'
„Dat heb ik ze ook al gezegd," zei de hoer Carter
eerbiedig.
„Wat!" zei de vader heel hartl. „Kijk nog eens
goed."
„Al keek ik den geheelen avond, dan gaf het jiog
nic.s, antwoordde ue teleurgestelde juffrouw* Evans.
,,'t Idee om je zoo te vergissen."
„Iedereen kan zich vergissen,"' zei mijnheer Carter
grootmoedig, „zelfs de beste.""
„Toe kijk 'em 'nog eens goed aan," drong de broer
ian„ ,en verg;et niet, dit je 'em in geen voer jaar ge
zien hebt. Is dat Bert zijn neus niet?'
„Noen," zeide het meisje met een blik op hel be
wuste lichaamsdeel, „het lijkt er niet naar. Bert had ccn
prachtigen neus."
„En zijn oogon dan," zei Jim.
Juffrouw Evans keek en beantwoordde den vasten
blik van den hoer Carter met een minachtende hoofd
beweging. Zij trachtte hem door staren van z'ijn stuk
te brengen, doch te laat inziende welk een zware taak
dit was en toch haar nederlaag niet willende erkennen,
bleef zij hem aankijken met verontwaardigde oogon.
„Nou?" zei mijnheer Evans, verkeerd begrijpend.
„Hot lijkt er niet naar," antwoordde zijn dochter,
terwijl zij zich dankbaar verlicht omdraaide. „En al
mag u Bert nou oök niet lijden, beleedigen hoeft u
'om ook niet.'
Zc ging met haar rug naar mijnheer Carter uit het
raam zitten kijken."
„Nou maa'". ik had er op kunnen zweren, dat het
Bert Simons was," zei de zeer teleurgestelde Evans.
„Ik ook," zei de zoon. „Ik had er ailes om willen
verwedden. Ik heb nog nooit zoe'n buitengewone gelij
kenis gezien."
Hij keek zijn vader aan en telegrafeerde met zijn
duim dm inlichtingen aangaande diens verdere plan
nen met Carter.
„Hij kan gaan," zeide mijnheer Evans met een po
ging tot waardigheid: „voor dezen keer kan-ie gaan,
en ik hoop, dat dit een les voor 'em zal zijn endal-le
er in 't vervolg voor zal zorgen niet moer zoo erg
op andere menschcn te lijken. Want een tweede maal,
zou die er misschien niet zoo gemakkelijk afkomen.'
„U hebt groot gelijk," antwoordde de heer Carter
zoetsappig. „Het eerste, wat ik morgenochtend doe, is
een ander gezicht aanschaffen. Ik had het al eerder
moeten doen."
Hij liep naar de deur, knikte tegen den zeer sterk
in gisting gerakenden Evans, maakte een buiging voor
hot profiel van mejuffrouw Evans en ging langzaam
heen met een gevoel van afgunst op den heer Simons
en ten zeerste verbaasd over diens betreurenswaardig
gebrek aan smaak en gezond verstand.
Hij zou dolgraag in zijn plaats geweest zijn. De g«>
lijkenis was blijkbaar zeer groot en --
Diep in gedachten bleef hij stilstaan in het midden
van het voetpad en liep toen met het voorkomen van
iemand, die plotseling een besluit neemt, naar het huis
terug.
„Ja?" zeide mijnheer Evans, toen de deur openging
enh et gelaat van den heer Carter zichtbaar werd.
„Waarom kom je terug?'
De ander trad de kamer binnen en deed de deur
zachtjes achter zich dicht. „Ik kom terug," zei hij,
1 Langzaam, „ik kom terug, omdat ik me schaam."
„Omdat je je schaamt?" herhaalde Evans, terwijl
hij opstond en hem aanstaarde.
Carter liet zijn hoofd hangen en keek zenuwachtig
te bewaken, toen mijnh&er Carter hem zelf een mid
deltje aan de hand deed om het bezwaar uit de we-
retu te nelpen.
„ik zul dij je komen inwonen," zeide hij, „en pl
mijn g, .d en goed in bewaring Krijgen. Zonder geiü
kan ir. mei wegioopen."
blij keerde zijn zaKken op de tafel om. Zeven pond,
achtuen seliilluigs en vier stuivers benevens zijn jv-
lourkaartje vormden het eene hoop4e; zijn horloge met
ketting, zaKilles en nog eemge andere dingen liet an-
dc.e.
Hol voorstel van Jim, dat hij ook nog zijn schoenen
zou geven, werd door den oude ais omioodig verwor-
Pcn
„Zie zoo," zeide de heer Evans, terwijl hij de voor
werpen opstreek en in zijn eigen zakken stopte; en op
don dag dat je getrouwd oent Krijg je ze terug.
/jjn numeur werd er hoe langer hoe beter op, naar
mate het later werd. Toen het avondeten Aigeloopen
was en hij zijn p.jp had opgestoken, begon nij bijna
grappig te doen en da koelheid van mejuiirouw Evans
was liet eenige storende gedurende den anders rzcer
guzeiligen avond.
„Zo is nog een beetje nijdig," zeide tiaar vader, „na-
da i zij naar bed gegaan was; „ze wit je laten merken,
dat ze je maar n.er zoo dadeujk vergeeft. En je hebi
'er dan ook loei ijk behandeld, dat is waar, maar laten
wo g.en oude koeien uit de sloot halen, vind ik."
Juurouw Evans' gedrag was den volgenden dag zooveel
beter, dat het er werkelijk veel van tiad, of de diagnose
van haar vader was juist.
't oen de mannen thuis kwamen om te eten, stapelde
zij Carters bord zóó gulhartig vol, dat haar vader en
broeder ruim den tijd hadden, hem te zien eten. En
toen hij zijn hand over zijn glas hield, schonk ze een
halve pint kostelijk bier, waar andere menschcn dank
baar voor geweest zouden zijn, in zijn mouw.
was den geheelen namiddag uit, maar bij het
theedrinken zat ze-naast Carter en nam opgewekt deel
aan hot gesprek, betreffende het huwelijk Zij sprak
hom met „Bert' aan en toen hij tersluiks haar hand
onder het tafelkleed drukte, trok ze die niet terug.
„Ik kan me. maar niet begrijpen, dat je 'em in rf
eerst niet herkende," zeide haar vader. „Je kijkt an
ders toch nog al goed uit je oogen."
„Dom van me," zei Nancy, „maar ik ben wel eens
dom."
Mijnhoer Carter drukte haar hand opnieuw, keek haar
tcoder in de oogen en ontving in ruil een blik, die
hem tot padenken stemde, want die blik was te koud en te
berekend voor werkelijke liefde; ja, toen hij nog eens
keek, begon hij er zelfs aan te twijfelen, of hier wel
van liefde sprake kon zijn.
„Hot is nu weer net als-vroeger, Bert," zeide juffrouw
Evans met een zonderling lachje. „Herinner je je nog
wel, wat je dien middag zei, toen ik dien gloeienden
lepel in je hals stopte?"
„Ja," was het antwoord.
„Wat dan?" informeerde het meisje.
„Dat zeg ik niet," zeide mijnhoer Carter ferm.
Gedurende het thceuurtje bracht zij hem nog andere
episodes in herinnering, doch met tact en vele ver
ontschuldigingen over zijn slecht geheugen sloeg hij
cr zich doorheen. En hij was overtuigd, dat dit hem
nogal goed gelukt was, toen Nancy, na het theeblad
opgeruimd te hebben, naast hem kwam zitten met haar
in de richting van het jonge meisje. „Ik kan dat be
driegen niet langer uithouden," zei hij, met zachte,
doch duidelijke stem. „Ik ben Bert Simons. Ten min
ste, dat is de naam, dien ik vier jaar geleden opgaf."
„Ik wist wel, dat ik me niet vergist had," brulde
Evans tot zijn zoon. „Ik ken 'em veel te goed. Doe
de deur op slot, Jim. Laat hem niet ontsnappen.
„Dat wil ik heusch niet," zei Carter, met een blik
in de richting van Nancy. „Ik ben teruggekomen om
excuus te vragen."
„Wat gek, dat Nancy hem niet herkende, zei Jim
met een blik op de verbaasde juffrouw Evans.
„Ze was bang, dat ik last zou krijgen," antwoordde
Carter, „en ik had haar een wenk gegeven, dat ze
maar net moest doen, alsof ze me met herkende;
maar ze wist wel wien ze voor had, hoor!"
„Hoe durf jet" zei het jonge meisje, terwijl zij op
sprong. „Ik heb je nog nooit van mijn leven gezien."
„Kom kom, Nan," zei de onbeschaamde Carter, „dat
is nu allemaal goed en wel, maar schei er nu maar
mee uit. Ik ben teruggekomen om te doen wat mijn
plicht is."
Juffrouw Evans hijde naar adem.
„Daar heb je 'em, hoor meisjelief," zei haar vader,
terwijl hij haar op den rug klopte. „Er is wel niet
voel aan,, en hij heeft je gemeen behandeld, maar
je hebt nou eenmaal zin in hem, dus zal je 'em
wel moeten hebben, denk ik."
„Zin in 'em?", herhaalde de vertoornde juffrouw
Evans. „Zin in 'em?" Ik zeg u toch, dat het Bert
niet is. Hoe durft-ie hier komen en me Nan noemen?"
„Vroeger had je daar toch niet op tegen," zeide
mijnheer Carter op klagenden toon.
„En ik zeg jullie," zeide juffrouw Evans tot haar
vader en broeder gewend, „dat 't Bert niet is. Ik zal
't toch wel weten!"
„Maar hij zal toch óók wel weten, wie die is," ant-
v/oordde haar vader op den toon van iemand, die heel
verstandig redeneert.
„Natuurlijk," sprak de heer Carter glimlachend. „En
dan, wat zou ik ei" aan hebben oin te zeggen, dat ik
Bort was, als het niet zoo was?
„Daar heeft-ie gelijk aan," zei Jim, terwijl het meisje
zich op de lippen beet. „Wat zou die er aan hebben
„Viaag het 'em maar eens, meisje," sprak vader Evans
met oen vervaarlijke stem. „Vier jaar lang heb je nou
over Bert getreurd en ik en Jim hebben 'em in olie
hookjes en gaatjes gezocht En nou dat we 'em einde
lijk hebben, zal je 'em dienen te houden ook, hoort
„Als-ie tenminste niet voor de tweede maal wegloopt,"
meende Jim. „Ik zou 'em niet verder vertrouwen, dan
ik 'em zien kon."
Mijnheer Evans zat zijn aanstaanden schoonzoon
kwaadaardig aan te kijken, terwijl het besef van de moei
lijkheden der situatie tot hem doordrong. Zelfs Carters
betuigingen dat hij toch uit zichzelf teruggekomen was,
cn zich uit vrije beweging had overgegeven, jnisten
hare uitwerking en hij was het nog niet met zichzelf
eens of hij hem binden en in liet zolderkamertje op
sluiten, dan wel, of hij ©en man zou huren om hem
hand in dc zijne. Haar broer bromde wat, maar Evans,
die nog wel wat voelde voor sentimenteel zijn, zat
het paar erg voldaan aan te kijken.
Mijnheer Carter had beide handen bemachtigd en
zat allerlei flauwe complimentjes te fluisteren, toen ge
noemde handen haastig weggetrokken werden, daar er
klaarblijkelijk iemand voor de open deur stond.
,,'n Avond, mijnheer Evans," zeide een jongmensch,
terwijl hij zijn hoofd om de deur stak. „Wel waarach
tig Bert 1 Neen maar
„Bonjour," zeide de heer Carter met gewild enthu-
siasmo, terwijl hij opstond.
„Ik dacht, dat je verloren geraakt was," zei de ander
terwijl hij binnen kwam en Carters hand beetpakte. „Ik
had nooit gedacht, dat ik je nog eens zou terugzien. Nou,
maar, dat is een verrassing hoor! En je hebt Joe Wilson
toch niet vergeten?"
„Natuurlijk niet Joe," sprak mijnheer Carter. „Ik zou
je overal herkend hebben."
Zij schudden elkaar lang en warm de hand en na zoo
genaamd even geaarzeld te hebben, nam mijnheer Wil
son de uitnoodiging om te gaan zitten, aan en begon
oude herinneringen op te haien.
„Maar één ding heb je toch zeker niet vergeten,
wed ik, Bert," zeide hij eindelijk.
„Nou, wat dan?" vroeg de ander.
..Dat halve pond, dat ik je leende," antwoordde
Wilson.
Na don eersten schok van verrassing deed mijnheer
Carter of hij nadacht, terwijl Wilson .rijn geheugen te
hulp kwam met altlerlei bijzonderheden- aangaande tijd
en jalaats die Carter niet in staat was te weerleggen.
Hij wendde zich tot mijnheer Evans, die nog steeds
als zijn bankier optrad en verzocht h un na een kleine
aarzeiing het geld uit te betalen. Na dit tusschenspel
begon het gesprek een weinig te verflauwen en mid
den in een pijnlijke pauze vertrok de heer Wilson
al fluitend.
„Nog net dezelfde oude Joe," zeide Carter luchtig,
toen hij weg was. „Hij is niemendal veranderd."
Juffrouw Evans keek hem eens aan, doch zeide niets.
In plaats daarvan richtte zich haar blik op een heer
van (middelbaren leeftijd, die telkens schalks om de
deu rkeek, om zich dan weer terug te trekken en zoo
als het ware verstoppertje speelde met den niets benier-
kenden Carter.
Ziende, dal hij eindelijk zijn aandacht had getrok
ken. kwam de heer binnen en ging., nog wat hijgend
van bemoeiingen, voo rhem staan.
..Hoe gaat het?" zei Carter, terwiji hij gedwongen la-
lachend. de aangeboden hand schudde.
„Hij is er nog knapper op geworden." zei de heer,
terwiji hij zich in een stoel liet zakken.
„Jij ook, hoor," antwoordde Carter. „Ik had je haast
niet herkend."
„Nou. ik ben blij, dat ik je weer eens zie," hernam
de ander, wat kalmer. „We zijn allemaal blij, dat je o-
weer bent, en als d-e bruidstaart klaar is, hc«>p ik
dat er oen stukje voor don ouden Ben Pront van over
schiet."
„Jij komt het eerst d« beurt, Ben," Sprak Carter
snel.
De heer Pront stond op en schudde Carters hand
opnieuw. „Nou zie je eens, hoe je je kan vergissen
zei hij, terwijl hij weer plaats nam. „Nou zie je eens. hoe
verkeerd je je mededenienschen kan beoordeelen. Toen
je vier jaar geleden zoo ineens wegging, zei ik zoo
tegen nf n eigen. „Ben Pront," zeg ik, „reken er maar op
dat die twee pond naar de maan zijn."
De glimlach op 's heeren Carters gelaat verdween en
het scheen plotseling kil in de kamer te worden, een
kilheid, die zich aan het gezelschap meedeelde.
„Twee pond?," zeide hij heel stijf. „Wat voor twee
pond?"
„Die twee pond, die ik je leende," zeide Pront droe
vig verbaasd.
„Wanneer?" vroeg Carter, die zich nog trachtte te
verweren.
„Toen jij en ik hem dien avond op de pier ontmoet
ten," antwoordde juffrouw Evans op beslisten toon.
Carter schrikte en keek haar erg onzeker aan. Het
glimlachje op haar lippen en de glans in haar oogen
waren hem een openbaring. Hij keerde zich naar mijn
heer Evans en verzocht hem zoo kalm mogelijk |de
schuld af te doen De heer Pront stond te wachten
met begeerig bevende vingers.
„Nou, 't is jou geld," zeide Evans, terwijl hij, half
onwillig een porteinonnnie uit zijn broekzak haalde;
„en je moet jc schulden natuurlijk betalen, maar
toch
Hij legde al sprekend twee pond op de tafel, doch
zwoeg plotseling in de uiterste verbazing, op het gezicht
van Pront, die haastig het geld opgrabbelde en hals
cvor kop de kamer uitstoof. Zijn zoon deelde in zijn
verwondering, maar de twee anderen lieten niet* mer
ken.
Mijnheer Carter was nu op het ergste voorbereid en
hij gaf dan ook op heel kalmen toon zijn instructies
toen in den loop van den avond nog drie andere
heeren hun vorderingen presenteerden, waarbij zij on
dersteund werden door mejuffrouw Evans.
Toen de laatste schuldeischer vertrok stond mijnheer
Evans; wiens zelfbeheersching zoo langzamerhand ver
dwenen was, van zijn stoel op, liep naar Carter toe en
overhandigde hem zijn horloge met ketting, een paar
koperstukken en zijn relour.
„Alles goed en wel beschouwd, kunnen we 't toch wel
zonder je stellen," zeide hij, zwaar ademhalend. „Ik
twijfel er niet aan, of heel Engeland moet wat van
je hebben. Je bent een schooier, nou weet je het!"
Hij wees naar de deur, in welke richting mijnheer
Carter dan ook strompelde, nadat hij tweemaal tever
geefs getracht had te spreken.
Juffrouw Evans keek hem op eigenaardige wijze aan.
„Bedriegers worden altijd bedrogen," zeide zij met
zachte strengheid.
„Goeden dag," zeide mijnheer Carter, terwijl hij bij
de deur bleef staan.
„Hot is je eigen schuld," zoo sprak mejuffrouw Evans,
wier geweten haar een beetje plaagde. „Als je je niet
voor Bert Simmons uitgegeven hadt en als je me niet
„Nan" hadt genoemd, net alsof je me je heele leven
had gekend, dan zou ik 't niet gedaan hebben."
„Och, 't komt er hiet op aan," zei mijnheer Carter.
„Maar ik wou. dat ik Bert Simmons was. Goeden dag.
„Wou, dat je '/em was," zeide Evans, die met open
mond van verbazing had staan luisteren. „Zeg er 's.
Man tegen man Ben je nou Bert Simmons, of ben
je 't niet?"
„Neen," zeide Carter.
„Natuurlijk niet," zei Nancy.
„En dat geld moesten ze niet van je hebben?"
„Niemand moest wal van hem hebben," zei Nancy
„Ik deed het om hem te straffen."
Mijnheer Evans gaf een vreemdsoortig geluid en
schoot op de deur af. „Ik zal dat geld terug hebben,"
brulde hij, „al moet i k ze ondersteboven houden, dat
het uit hun zakken rolt. Jij blijft hier."
Hij liep haastig den weg op, terwijl Jim hem volgde
met het strakke gezicht van iemand wien een zware
taak wacht en die heel goed weet, dat hij weinig kans
van slagen heeft.
„Uw vader zei, dat ik hier blijven moest," zeide
Carter, terwijl hij wat meer in de kamer kwam.
Nancy keek hem door haar oogharen aan. „Het
hoeft niet, als u niet wilt," zeide zij heel zacht.
N. R. Ct.
Bloedvergiftiging.
In het gasthuis te Steenbergen is een 11-jarig jon
getje aan bloedvergiftiging overleden. Het jongetje had
een zweertje open gekrabd en spoedig daarop zwol
zijn heele lichaam op met bovengenoemd noodlottig
gevolg.
Snoek.
In de vestinggrachten te Willemstad (N.-Br.) wordt
tegenwoordig door veel hengelaars naar snoek gevischt.
Hoewel er reeds honderden gevangen zijn, schijnt het
aantal niet te minderen, daar sommigen in één week
20 5 30 pond thuis brengen.
Dezer dagen werd er nog een snoek buitgemaakt
van 15 pond, met een lengte van 1.10 M.
N. v. d. D.
Sabotage te Eindhoven.
Bij de firma Robert van der Nahmen, bukskinfabri
kant, zijn thans weer al de werklieden aan den ar
beid gesteld, behalve een zevental, tegen wie vermoe
dens van schuld uit den boezem hunner medearbeiders
zijn opgegaan: Twee niet aangesloten arbeiders,
twee led-en van Unitas, ©en lid van St. Severus en twee
zoons van de niet aangeslotenen.
De firma, die zich eerst bereid toonde de spinners, de
appreteerders, de werklieden der lijm;rij, d r no-ppeiij
en der schoerkamer weer aan 't werk te stellen, in
wier midden de schuldigen bezwaarlijk kunnen gezocht
worden, heeft nu ook ze-er menschlievend al de we
vers toegelaten, tegen wie geen beschuldigingen zijn
opgegaan, en dit zal door allen, vooral in dezen harden
wintertijd zeer worden geprezen in de firma Robert
van der Nahmen, die zich heel neutraal houdt en het
onderzo: k uitsluitend overlaat aan de rijkspolitie. Deze
zet nog steeds volijverig haar onderzoek voort en wan
hoopt niet tot de ontdekking der snoode booswichten
te komen.
De zeven voorlooplg uitgesloten arbeiders kunnen zich
in den loop van het onderzoek om de noodig: briefjes
aanmelden bij de firma, die hen helpeii kunnen om elders
werk le vinden.
Wat Brutaal.
In de Dapjeerstraat 23 te Amsterdam heeft de heer
G. Haas oen boekhandel tevens zaak in galanterieën,
bijouterieën enz. In deze dagen is het zeer druk met
den eerkoop van prentbriefkaarten en toen nu gister
middag tegen half drie op klaarlichten dag dus, de
winkel vol volk stond, hebben de heeren van het gilde
der (langvingers hun slag geslagen.
De heer Haas heeft buiten het winkelraam oen vaste
étaleer-vitrine. Het is als 't ware een groote bak van
zeer dik hout, van twee Engelsche sloten voorzien. Deze
vitrine ligt vol met allerlei artikelen. Tegen halfdrio
stonden drie mannen van circa 20 jaar zou het
soms het beruchte trio geweest zijn? voor de étalage.
Een der hoeren haalde een beitel en breekijzer voor
den dag en begon kalmweg de vitrine te bewerken, ter
wijl de anderen hem als 'i ware dekten, door tegen hem
aan te gvan staan. Het hout gaf niet mee cn een
der sloten evenmin. Met het andere slot waren zij
gelukkiger en met hun gereedschappen gelukte het dit
geheel te verwijd-ren. Zij konden 1111 met de hand de
voci-vverpcn bereiken cn gestolen werden 4 loeren porte
feuilles, 1 leeren sigarenkokers, 4 nikkel sigarettenko
kers, 4 pijpen, meerschuim met barnsteen, een doos
imitaticr algen, 5 messen, sigirendoover, sigarenknippers
•nz. Do hoor Haas kon de waarde van het gestolen©
liet precies opgeven, maar oen f 20 bedraagt hel zeker.
Toen de dieven bemerkten, dat men ze in de gaten
had, vluchtten ze z- -r snel. nagezet door oen der bc-
zookers van den winkel, wien het echter niet gelukken
mocht ze le achtcrhalten. N. v. N.