De bedrieger bedrogen. Uitverboop. fi Ik kpnicn ïiHifii eii Een groote partij LAPPEN, Seliagen. J. H. HCtlENE. Zondag 5 Jan. 1908. 5*2e Jaargang. No. 4J.-3. DERDE BLAD. worden tegen veel verlaagde prijzen opgeruimd. tegen zeer lage prijzen. Uitsluiiend a contant. Binnenlandsch Nieuws. Uit het Engelscb van W. F. JACOBS. De hoer Fred Carter siond op het uitgestrekte wei land en ademde met al liet genot van een bewoner van Londen, die vacanlie heeft, de zoute zeelucht in, ter wijl hij met ©enge belangstelling d-e bewegingen volgde van twee mannen, die, een eindje van hem af, juist stilstonden. Terwijl hij nog keek, liepen ze weer door, waarbij zij hem steeds strak aanzagen. De een was een krachtig gebouwd man van ongeveer vijftig jaar met een ©enigszins waggelend-en gang, de tweede was jonger en blijkbaar zijn zoon. Goedenavond," zeide de eerste, toen zij den heer Carter genaderd waren. „Goedenavond," antwoordde deze. ,,'t Is 'em," zeiden ze allebei, terwijl ze hem be slist vijandig aanstaarden. Carter, weinig op zijn gemak en met een verlegen glimlachje om den mond, wachtte af, wat er verder gebeuren zou. „En wat heb je nou tot je verdediging aan te voe ren?" vroeg de oudste van de twee eindelijk. „Noem jij je zelf een man?" „Ik noem me zelf niemendal," zei de niets begrijpen- de Carter. „U houdt me misschien voor iemand anders." „Nou, wat zei ik je?" zei de jonge man, tot den ander, „heb ik je niet gezegd, dat-ie daar mee aan zou komen „Hij kan zeggen, wat-ie wil", zei de ander, „maar we hebben 'em nou. Als ie van mij losbreekt, rlan is-ie knapper, dan-ie zelf denkt." „Wat moeten wo met 'em doen, nou dat we 'em hebben?" vroeg de zoon. De oude man balde een paar groote vuisten en keek mijnheer Carter kwaadaardig aan. „Als ik alleen met me zelf rekening te houden had," zeide hij, „dan zou ik 'em hameren tot ik niet moer kon en dan smeet ik 'pm in zee. De zoon knikte. „Maar daar zou Nancy niet veel baat bij hebben," merkte hij op. „Ik zal alles zoo goed mogelijk in orde probeeren te brengen" hernam do ander, „en ik geloof, dal het dus (maar het beste zal zijn 'em bij zijn knevel te pakken en 'em naar Nancy te brengen." ..Ja, probeer 't eens," zeide de heer Carter woedend. „Wie is Nancy?" De ander wilde juist een slag uithalen, toen zijn zoon zich op hem wierp en hem verzocht toch kalm te 'olijven. „Eentje maar," zeide zijn vader al worstelend, „too eentje maar. Het zou me goed doen en we kregen 'em dan misschien gemakkelijker mee." „Zeg er 's!" Z3i Carter. Jullie houdt me voor iemand anders. Waarachtig hoor. En wat zou ik dan gedaan moeten hebben?" „Jij zou 't met mijn dochter aangelegd hebben, mijn- hoer. Niemand anders!" zei de ander, terwijl hij zich losmaakte en zijn gezicht vlak tegen dat van den heer Carter aanduwde. „En toen a je beloofd had met je te zullen trouwen, heb je 'em gesmeerd naar Londen om alles voor de trouwerij in orde te brengen. En nou treurt ze al vier jaar om je, want ze denkt dat ze je verdonkeremaand hebben." „Zo houdt je nagedachtenis in eere, jij smeerlap," zei de zoon. „En wil niks weten van fatsoenlijke jongens, die met 'r trouwen willen," voegde de ander er aart toe. „Het is heusch een misverstand," zei Carter. ,,Ik ben hier vanmorgen voor het eerst van mijn leven." „Toe vooruit," zei de zoon ongeduldig. „We ver liezen maar tijd met al die praatjes." Carter deed een stap achteruit en begon te onder handelen. „Ik zal met jullie meegaan," zeide hij haastig, „maar uit eigen vrije beweging; alleen om jullie te laten zien, dat je ongelijk hebt. Maar dwingen laat ik me niet." Hij keerde om en wandelde met het tweetal naar de stad terug, waarbij hij nu en dan eens stilstond om het uitzicht te bewonderen. Eenmaal duurde het zoo lang dat de oudste der twee gevangenbewaarders een niets goeds voorspellend gebrom liet liooren. „Verbeeld je," zei de heer Carter, terwijl hij hem ontsteld aankeek. „Verbeeld je, dat ze zich net zoo vergist als jullie!" „Hij houdt 't aardig vol, hè Jim," zei de vader. De ander, die, nu ze in de stad waren, dichter bij I Carter was gaan loopen, bromde wat en stapte Vérder zwijgend door Vragen door den hoer heer Carter gesteld met het loffelijke doel zijn onwetendheid aangaande stad en omgeving te doen uitkomen, werden niet be antwoord. Zijn nederlaag leek wel volkomen, toen een oude bootsman, na hem scherp aangekeken te hebben, zijn pijp uit den mond nam en hem „goedenavond" wenschte. Vader en zoon wisselden vee 1 beteekenemde blikken. Eindelijk sloegen ze een straatje in, en de oude man deed de deur van een net huisje open, legde zijn hand op den schouder van den gevangene en be duidde hem naar binnen te gaan. Mijnheer Carter ge hoorzaamde en trad in de kraakzindelijke huiskamer. Hij zete zijn htoed af en ging schijnbaar doodkalm en geheel op zijn gemak, in een leuningstoel zitten. „Ik zal wel even naar boven gaan om 't Nan te vertellen," zei Jim. „Laat 'em niet wegloopen." Hij holde de trap op, die in een hoek van de kamer zichtbaar was, en een oogenblik later vernam de heer Carter de stem van 'n jonge dame, die klaarblijkelijk in de hevigste opgewondeheid verkeerde. Met oen oprecht gemeende poging tot onverschilligheid stond hij op om een zeer verouderde gravure van „De terugkeer van den zeeman" te bekijken. „Ze komt dadelijk beneden," zei Jim, die terug kwam. „Misschien is het toch maar goed, dat ik 'em zijn portie niet gegeven heb," meende de vader. „Want als ik mijn zin had gehad, dan zou zijn eigen moe der hein ryet herkend hebben." De lieer Carter snoof honend en nam weer plaats met het voorkomen van iemand, die zich vreeselijk verveelt. Tien minuten gingen voorbij vijftien; na verloop van een half uur luchtte de oude man zijn ongeduld in een vloed van woorden tegen de geheele vrouwelijke sekse. „Ze maakt zich mooi," legde Jim uit. „Voor hem. Boven ging de deur open en een stap klonk |op de trap. Weinig op zijn gemak keek Carter op, maar toen zijn eerste gevoel van verbazing was verdwenen, verwonderde hij er zich vaag over, waarom zijn dub belganger wcggèloopen was. Met half geopende lippen en Schitterende oogen kwam het meisje snel de trap af en de kamer in. „Waar is hij?" vroeg zij haastig. „Hé," zei haar vade rverbaasd. „Wel, daar. Kan je dat niet zien?" De lichtglans op het meisjesgezichtje stierf weg en zij keek verschrikt rond. De opmerkzame Carter meen de ook in haa rblik een weinig te bespeuren van het temperament, dat haar bloedverwanten zoo afkeerig van tegenspraak maakte. „Dal!" zei zij luid. „Dat!" Dat is mijn Bert niet.' „Dat heb ik ze ook al gezegd," zei de hoer Carter eerbiedig. „Wat!" zei de vader heel hartl. „Kijk nog eens goed." „Al keek ik den geheelen avond, dan gaf het jiog nic.s, antwoordde ue teleurgestelde juffrouw* Evans. ,,'t Idee om je zoo te vergissen." „Iedereen kan zich vergissen,"' zei mijnheer Carter grootmoedig, „zelfs de beste."" „Toe kijk 'em 'nog eens goed aan," drong de broer ian„ ,en verg;et niet, dit je 'em in geen voer jaar ge zien hebt. Is dat Bert zijn neus niet?' „Noen," zeide het meisje met een blik op hel be wuste lichaamsdeel, „het lijkt er niet naar. Bert had ccn prachtigen neus." „En zijn oogon dan," zei Jim. Juffrouw Evans keek en beantwoordde den vasten blik van den hoer Carter met een minachtende hoofd beweging. Zij trachtte hem door staren van z'ijn stuk te brengen, doch te laat inziende welk een zware taak dit was en toch haar nederlaag niet willende erkennen, bleef zij hem aankijken met verontwaardigde oogon. „Nou?" zei mijnheer Evans, verkeerd begrijpend. „Hot lijkt er niet naar," antwoordde zijn dochter, terwijl zij zich dankbaar verlicht omdraaide. „En al mag u Bert nou oök niet lijden, beleedigen hoeft u 'om ook niet.' Zc ging met haar rug naar mijnheer Carter uit het raam zitten kijken." „Nou maa'". ik had er op kunnen zweren, dat het Bert Simons was," zei de zeer teleurgestelde Evans. „Ik ook," zei de zoon. „Ik had er ailes om willen verwedden. Ik heb nog nooit zoe'n buitengewone gelij kenis gezien." Hij keek zijn vader aan en telegrafeerde met zijn duim dm inlichtingen aangaande diens verdere plan nen met Carter. „Hij kan gaan," zeide mijnheer Evans met een po ging tot waardigheid: „voor dezen keer kan-ie gaan, en ik hoop, dat dit een les voor 'em zal zijn endal-le er in 't vervolg voor zal zorgen niet moer zoo erg op andere menschcn te lijken. Want een tweede maal, zou die er misschien niet zoo gemakkelijk afkomen.' „U hebt groot gelijk," antwoordde de heer Carter zoetsappig. „Het eerste, wat ik morgenochtend doe, is een ander gezicht aanschaffen. Ik had het al eerder moeten doen." Hij liep naar de deur, knikte tegen den zeer sterk in gisting gerakenden Evans, maakte een buiging voor hot profiel van mejuffrouw Evans en ging langzaam heen met een gevoel van afgunst op den heer Simons en ten zeerste verbaasd over diens betreurenswaardig gebrek aan smaak en gezond verstand. Hij zou dolgraag in zijn plaats geweest zijn. De g«> lijkenis was blijkbaar zeer groot en -- Diep in gedachten bleef hij stilstaan in het midden van het voetpad en liep toen met het voorkomen van iemand, die plotseling een besluit neemt, naar het huis terug. „Ja?" zeide mijnheer Evans, toen de deur openging enh et gelaat van den heer Carter zichtbaar werd. „Waarom kom je terug?' De ander trad de kamer binnen en deed de deur zachtjes achter zich dicht. „Ik kom terug," zei hij, 1 Langzaam, „ik kom terug, omdat ik me schaam." „Omdat je je schaamt?" herhaalde Evans, terwijl hij opstond en hem aanstaarde. Carter liet zijn hoofd hangen en keek zenuwachtig te bewaken, toen mijnh&er Carter hem zelf een mid deltje aan de hand deed om het bezwaar uit de we- retu te nelpen. „ik zul dij je komen inwonen," zeide hij, „en pl mijn g, .d en goed in bewaring Krijgen. Zonder geiü kan ir. mei wegioopen." blij keerde zijn zaKken op de tafel om. Zeven pond, achtuen seliilluigs en vier stuivers benevens zijn jv- lourkaartje vormden het eene hoop4e; zijn horloge met ketting, zaKilles en nog eemge andere dingen liet an- dc.e. Hol voorstel van Jim, dat hij ook nog zijn schoenen zou geven, werd door den oude ais omioodig verwor- Pcn „Zie zoo," zeide de heer Evans, terwijl hij de voor werpen opstreek en in zijn eigen zakken stopte; en op don dag dat je getrouwd oent Krijg je ze terug. /jjn numeur werd er hoe langer hoe beter op, naar mate het later werd. Toen het avondeten Aigeloopen was en hij zijn p.jp had opgestoken, begon nij bijna grappig te doen en da koelheid van mejuiirouw Evans was liet eenige storende gedurende den anders rzcer guzeiligen avond. „Zo is nog een beetje nijdig," zeide tiaar vader, „na- da i zij naar bed gegaan was; „ze wit je laten merken, dat ze je maar n.er zoo dadeujk vergeeft. En je hebi 'er dan ook loei ijk behandeld, dat is waar, maar laten wo g.en oude koeien uit de sloot halen, vind ik." Juurouw Evans' gedrag was den volgenden dag zooveel beter, dat het er werkelijk veel van tiad, of de diagnose van haar vader was juist. 't oen de mannen thuis kwamen om te eten, stapelde zij Carters bord zóó gulhartig vol, dat haar vader en broeder ruim den tijd hadden, hem te zien eten. En toen hij zijn hand over zijn glas hield, schonk ze een halve pint kostelijk bier, waar andere menschcn dank baar voor geweest zouden zijn, in zijn mouw. was den geheelen namiddag uit, maar bij het theedrinken zat ze-naast Carter en nam opgewekt deel aan hot gesprek, betreffende het huwelijk Zij sprak hom met „Bert' aan en toen hij tersluiks haar hand onder het tafelkleed drukte, trok ze die niet terug. „Ik kan me. maar niet begrijpen, dat je 'em in rf eerst niet herkende," zeide haar vader. „Je kijkt an ders toch nog al goed uit je oogen." „Dom van me," zei Nancy, „maar ik ben wel eens dom." Mijnhoer Carter drukte haar hand opnieuw, keek haar tcoder in de oogen en ontving in ruil een blik, die hem tot padenken stemde, want die blik was te koud en te berekend voor werkelijke liefde; ja, toen hij nog eens keek, begon hij er zelfs aan te twijfelen, of hier wel van liefde sprake kon zijn. „Hot is nu weer net als-vroeger, Bert," zeide juffrouw Evans met een zonderling lachje. „Herinner je je nog wel, wat je dien middag zei, toen ik dien gloeienden lepel in je hals stopte?" „Ja," was het antwoord. „Wat dan?" informeerde het meisje. „Dat zeg ik niet," zeide mijnhoer Carter ferm. Gedurende het thceuurtje bracht zij hem nog andere episodes in herinnering, doch met tact en vele ver ontschuldigingen over zijn slecht geheugen sloeg hij cr zich doorheen. En hij was overtuigd, dat dit hem nogal goed gelukt was, toen Nancy, na het theeblad opgeruimd te hebben, naast hem kwam zitten met haar in de richting van het jonge meisje. „Ik kan dat be driegen niet langer uithouden," zei hij, met zachte, doch duidelijke stem. „Ik ben Bert Simons. Ten min ste, dat is de naam, dien ik vier jaar geleden opgaf." „Ik wist wel, dat ik me niet vergist had," brulde Evans tot zijn zoon. „Ik ken 'em veel te goed. Doe de deur op slot, Jim. Laat hem niet ontsnappen. „Dat wil ik heusch niet," zei Carter, met een blik in de richting van Nancy. „Ik ben teruggekomen om excuus te vragen." „Wat gek, dat Nancy hem niet herkende, zei Jim met een blik op de verbaasde juffrouw Evans. „Ze was bang, dat ik last zou krijgen," antwoordde Carter, „en ik had haar een wenk gegeven, dat ze maar net moest doen, alsof ze me met herkende; maar ze wist wel wien ze voor had, hoor!" „Hoe durf jet" zei het jonge meisje, terwijl zij op sprong. „Ik heb je nog nooit van mijn leven gezien." „Kom kom, Nan," zei de onbeschaamde Carter, „dat is nu allemaal goed en wel, maar schei er nu maar mee uit. Ik ben teruggekomen om te doen wat mijn plicht is." Juffrouw Evans hijde naar adem. „Daar heb je 'em, hoor meisjelief," zei haar vader, terwijl hij haar op den rug klopte. „Er is wel niet voel aan,, en hij heeft je gemeen behandeld, maar je hebt nou eenmaal zin in hem, dus zal je 'em wel moeten hebben, denk ik." „Zin in 'em?", herhaalde de vertoornde juffrouw Evans. „Zin in 'em?" Ik zeg u toch, dat het Bert niet is. Hoe durft-ie hier komen en me Nan noemen?" „Vroeger had je daar toch niet op tegen," zeide mijnheer Carter op klagenden toon. „En ik zeg jullie," zeide juffrouw Evans tot haar vader en broeder gewend, „dat 't Bert niet is. Ik zal 't toch wel weten!" „Maar hij zal toch óók wel weten, wie die is," ant- v/oordde haar vader op den toon van iemand, die heel verstandig redeneert. „Natuurlijk," sprak de heer Carter glimlachend. „En dan, wat zou ik ei" aan hebben oin te zeggen, dat ik Bort was, als het niet zoo was? „Daar heeft-ie gelijk aan," zei Jim, terwijl het meisje zich op de lippen beet. „Wat zou die er aan hebben „Viaag het 'em maar eens, meisje," sprak vader Evans met oen vervaarlijke stem. „Vier jaar lang heb je nou over Bert getreurd en ik en Jim hebben 'em in olie hookjes en gaatjes gezocht En nou dat we 'em einde lijk hebben, zal je 'em dienen te houden ook, hoort „Als-ie tenminste niet voor de tweede maal wegloopt," meende Jim. „Ik zou 'em niet verder vertrouwen, dan ik 'em zien kon." Mijnheer Evans zat zijn aanstaanden schoonzoon kwaadaardig aan te kijken, terwijl het besef van de moei lijkheden der situatie tot hem doordrong. Zelfs Carters betuigingen dat hij toch uit zichzelf teruggekomen was, cn zich uit vrije beweging had overgegeven, jnisten hare uitwerking en hij was het nog niet met zichzelf eens of hij hem binden en in liet zolderkamertje op sluiten, dan wel, of hij ©en man zou huren om hem hand in dc zijne. Haar broer bromde wat, maar Evans, die nog wel wat voelde voor sentimenteel zijn, zat het paar erg voldaan aan te kijken. Mijnheer Carter had beide handen bemachtigd en zat allerlei flauwe complimentjes te fluisteren, toen ge noemde handen haastig weggetrokken werden, daar er klaarblijkelijk iemand voor de open deur stond. ,,'n Avond, mijnheer Evans," zeide een jongmensch, terwijl hij zijn hoofd om de deur stak. „Wel waarach tig Bert 1 Neen maar „Bonjour," zeide de heer Carter met gewild enthu- siasmo, terwijl hij opstond. „Ik dacht, dat je verloren geraakt was," zei de ander terwijl hij binnen kwam en Carters hand beetpakte. „Ik had nooit gedacht, dat ik je nog eens zou terugzien. Nou, maar, dat is een verrassing hoor! En je hebt Joe Wilson toch niet vergeten?" „Natuurlijk niet Joe," sprak mijnheer Carter. „Ik zou je overal herkend hebben." Zij schudden elkaar lang en warm de hand en na zoo genaamd even geaarzeld te hebben, nam mijnheer Wil son de uitnoodiging om te gaan zitten, aan en begon oude herinneringen op te haien. „Maar één ding heb je toch zeker niet vergeten, wed ik, Bert," zeide hij eindelijk. „Nou, wat dan?" vroeg de ander. ..Dat halve pond, dat ik je leende," antwoordde Wilson. Na don eersten schok van verrassing deed mijnheer Carter of hij nadacht, terwijl Wilson .rijn geheugen te hulp kwam met altlerlei bijzonderheden- aangaande tijd en jalaats die Carter niet in staat was te weerleggen. Hij wendde zich tot mijnheer Evans, die nog steeds als zijn bankier optrad en verzocht h un na een kleine aarzeiing het geld uit te betalen. Na dit tusschenspel begon het gesprek een weinig te verflauwen en mid den in een pijnlijke pauze vertrok de heer Wilson al fluitend. „Nog net dezelfde oude Joe," zeide Carter luchtig, toen hij weg was. „Hij is niemendal veranderd." Juffrouw Evans keek hem eens aan, doch zeide niets. In plaats daarvan richtte zich haar blik op een heer van (middelbaren leeftijd, die telkens schalks om de deu rkeek, om zich dan weer terug te trekken en zoo als het ware verstoppertje speelde met den niets benier- kenden Carter. Ziende, dal hij eindelijk zijn aandacht had getrok ken. kwam de heer binnen en ging., nog wat hijgend van bemoeiingen, voo rhem staan. ..Hoe gaat het?" zei Carter, terwiji hij gedwongen la- lachend. de aangeboden hand schudde. „Hij is er nog knapper op geworden." zei de heer, terwiji hij zich in een stoel liet zakken. „Jij ook, hoor," antwoordde Carter. „Ik had je haast niet herkend." „Nou. ik ben blij, dat ik je weer eens zie," hernam de ander, wat kalmer. „We zijn allemaal blij, dat je o- weer bent, en als d-e bruidstaart klaar is, hc«>p ik dat er oen stukje voor don ouden Ben Pront van over schiet." „Jij komt het eerst d« beurt, Ben," Sprak Carter snel. De heer Pront stond op en schudde Carters hand opnieuw. „Nou zie je eens, hoe je je kan vergissen zei hij, terwijl hij weer plaats nam. „Nou zie je eens. hoe verkeerd je je mededenienschen kan beoordeelen. Toen je vier jaar geleden zoo ineens wegging, zei ik zoo tegen nf n eigen. „Ben Pront," zeg ik, „reken er maar op dat die twee pond naar de maan zijn." De glimlach op 's heeren Carters gelaat verdween en het scheen plotseling kil in de kamer te worden, een kilheid, die zich aan het gezelschap meedeelde. „Twee pond?," zeide hij heel stijf. „Wat voor twee pond?" „Die twee pond, die ik je leende," zeide Pront droe vig verbaasd. „Wanneer?" vroeg Carter, die zich nog trachtte te verweren. „Toen jij en ik hem dien avond op de pier ontmoet ten," antwoordde juffrouw Evans op beslisten toon. Carter schrikte en keek haar erg onzeker aan. Het glimlachje op haar lippen en de glans in haar oogen waren hem een openbaring. Hij keerde zich naar mijn heer Evans en verzocht hem zoo kalm mogelijk |de schuld af te doen De heer Pront stond te wachten met begeerig bevende vingers. „Nou, 't is jou geld," zeide Evans, terwijl hij, half onwillig een porteinonnnie uit zijn broekzak haalde; „en je moet jc schulden natuurlijk betalen, maar toch Hij legde al sprekend twee pond op de tafel, doch zwoeg plotseling in de uiterste verbazing, op het gezicht van Pront, die haastig het geld opgrabbelde en hals cvor kop de kamer uitstoof. Zijn zoon deelde in zijn verwondering, maar de twee anderen lieten niet* mer ken. Mijnheer Carter was nu op het ergste voorbereid en hij gaf dan ook op heel kalmen toon zijn instructies toen in den loop van den avond nog drie andere heeren hun vorderingen presenteerden, waarbij zij on dersteund werden door mejuffrouw Evans. Toen de laatste schuldeischer vertrok stond mijnheer Evans; wiens zelfbeheersching zoo langzamerhand ver dwenen was, van zijn stoel op, liep naar Carter toe en overhandigde hem zijn horloge met ketting, een paar koperstukken en zijn relour. „Alles goed en wel beschouwd, kunnen we 't toch wel zonder je stellen," zeide hij, zwaar ademhalend. „Ik twijfel er niet aan, of heel Engeland moet wat van je hebben. Je bent een schooier, nou weet je het!" Hij wees naar de deur, in welke richting mijnheer Carter dan ook strompelde, nadat hij tweemaal tever geefs getracht had te spreken. Juffrouw Evans keek hem op eigenaardige wijze aan. „Bedriegers worden altijd bedrogen," zeide zij met zachte strengheid. „Goeden dag," zeide mijnheer Carter, terwijl hij bij de deur bleef staan. „Hot is je eigen schuld," zoo sprak mejuffrouw Evans, wier geweten haar een beetje plaagde. „Als je je niet voor Bert Simmons uitgegeven hadt en als je me niet „Nan" hadt genoemd, net alsof je me je heele leven had gekend, dan zou ik 't niet gedaan hebben." „Och, 't komt er hiet op aan," zei mijnheer Carter. „Maar ik wou. dat ik Bert Simmons was. Goeden dag. „Wou, dat je '/em was," zeide Evans, die met open mond van verbazing had staan luisteren. „Zeg er 's. Man tegen man Ben je nou Bert Simmons, of ben je 't niet?" „Neen," zeide Carter. „Natuurlijk niet," zei Nancy. „En dat geld moesten ze niet van je hebben?" „Niemand moest wal van hem hebben," zei Nancy „Ik deed het om hem te straffen." Mijnheer Evans gaf een vreemdsoortig geluid en schoot op de deur af. „Ik zal dat geld terug hebben," brulde hij, „al moet i k ze ondersteboven houden, dat het uit hun zakken rolt. Jij blijft hier." Hij liep haastig den weg op, terwijl Jim hem volgde met het strakke gezicht van iemand wien een zware taak wacht en die heel goed weet, dat hij weinig kans van slagen heeft. „Uw vader zei, dat ik hier blijven moest," zeide Carter, terwijl hij wat meer in de kamer kwam. Nancy keek hem door haar oogharen aan. „Het hoeft niet, als u niet wilt," zeide zij heel zacht. N. R. Ct. Bloedvergiftiging. In het gasthuis te Steenbergen is een 11-jarig jon getje aan bloedvergiftiging overleden. Het jongetje had een zweertje open gekrabd en spoedig daarop zwol zijn heele lichaam op met bovengenoemd noodlottig gevolg. Snoek. In de vestinggrachten te Willemstad (N.-Br.) wordt tegenwoordig door veel hengelaars naar snoek gevischt. Hoewel er reeds honderden gevangen zijn, schijnt het aantal niet te minderen, daar sommigen in één week 20 5 30 pond thuis brengen. Dezer dagen werd er nog een snoek buitgemaakt van 15 pond, met een lengte van 1.10 M. N. v. d. D. Sabotage te Eindhoven. Bij de firma Robert van der Nahmen, bukskinfabri kant, zijn thans weer al de werklieden aan den ar beid gesteld, behalve een zevental, tegen wie vermoe dens van schuld uit den boezem hunner medearbeiders zijn opgegaan: Twee niet aangesloten arbeiders, twee led-en van Unitas, ©en lid van St. Severus en twee zoons van de niet aangeslotenen. De firma, die zich eerst bereid toonde de spinners, de appreteerders, de werklieden der lijm;rij, d r no-ppeiij en der schoerkamer weer aan 't werk te stellen, in wier midden de schuldigen bezwaarlijk kunnen gezocht worden, heeft nu ook ze-er menschlievend al de we vers toegelaten, tegen wie geen beschuldigingen zijn opgegaan, en dit zal door allen, vooral in dezen harden wintertijd zeer worden geprezen in de firma Robert van der Nahmen, die zich heel neutraal houdt en het onderzo: k uitsluitend overlaat aan de rijkspolitie. Deze zet nog steeds volijverig haar onderzoek voort en wan hoopt niet tot de ontdekking der snoode booswichten te komen. De zeven voorlooplg uitgesloten arbeiders kunnen zich in den loop van het onderzoek om de noodig: briefjes aanmelden bij de firma, die hen helpeii kunnen om elders werk le vinden. Wat Brutaal. In de Dapjeerstraat 23 te Amsterdam heeft de heer G. Haas oen boekhandel tevens zaak in galanterieën, bijouterieën enz. In deze dagen is het zeer druk met den eerkoop van prentbriefkaarten en toen nu gister middag tegen half drie op klaarlichten dag dus, de winkel vol volk stond, hebben de heeren van het gilde der (langvingers hun slag geslagen. De heer Haas heeft buiten het winkelraam oen vaste étaleer-vitrine. Het is als 't ware een groote bak van zeer dik hout, van twee Engelsche sloten voorzien. Deze vitrine ligt vol met allerlei artikelen. Tegen halfdrio stonden drie mannen van circa 20 jaar zou het soms het beruchte trio geweest zijn? voor de étalage. Een der hoeren haalde een beitel en breekijzer voor den dag en begon kalmweg de vitrine te bewerken, ter wijl de anderen hem als 'i ware dekten, door tegen hem aan te gvan staan. Het hout gaf niet mee cn een der sloten evenmin. Met het andere slot waren zij gelukkiger en met hun gereedschappen gelukte het dit geheel te verwijd-ren. Zij konden 1111 met de hand de voci-vverpcn bereiken cn gestolen werden 4 loeren porte feuilles, 1 leeren sigarenkokers, 4 nikkel sigarettenko kers, 4 pijpen, meerschuim met barnsteen, een doos imitaticr algen, 5 messen, sigirendoover, sigarenknippers •nz. Do hoor Haas kon de waarde van het gestolen© liet precies opgeven, maar oen f 20 bedraagt hel zeker. Toen de dieven bemerkten, dat men ze in de gaten had, vluchtten ze z- -r snel. nagezet door oen der bc- zookers van den winkel, wien het echter niet gelukken mocht ze le achtcrhalten. N. v. N.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 9