Merfliscle Brieyen.
De verboden Vrucht.
Zondag 19 Jan. 1908.
52e Jaargang. No. 43 i7.
TWt;EI>E BLAD.
cxxv.
FEUILLETON.
PAUL OSKAR HöCKER.
't Leun is kringloop Clnb de Bienfaisanre.
Gokken, alias specoleeren.
Terwijl inbrekers gevat worden of ongemoeid hun
bedrijf voortzetten en opvoeren tol een soort van kunst,
waaraan slotenmakers en zelfs de firma Lips zich spie
gelen kan; terwijl majoor Fitzgerald rijk tracht te wor
den met zijn nieuwe kanon, waarvoor de EngelSche
regeering 'n half millioen en de Russische hem 'n heel
bood, terwijl Harden kinine inneemt, om van de koorts
af te komen, en daarna naar 't tuchthuis te worden
gebracht; terwijl Dr. Kuyper buitenlandsche reizen anon-
ceert en terzelfder dage, dat men hem in Caïro waant,
in Den Haag politieke conferenties houdt; terwijl groote
zaken hun balans over 1907 opmaken en sluiten met
een nadeelig saldo; terwijl Thaw in hoop en vrees
de uitspraak der New-Yorksche rechters afwacht en
Mr. Heemskerk de deur bij de Koningin plat loopt, om
de Ministeriëele crisis tot 'n oplossing te brengen; ter
wijl „Suasso" wordt geplunderd en de Amsterdamsche-
Diamantbewerkers-Bond eindelijk 'n paar ton van den
grooten hoop zal afnemen, om onder zijn hongerlij
dende leden uit te deelen; terwijl er honderd duizend
dingen van grooter of geringer belang plaats hebben,
in de groote wereld, in elk land, in iedere stad, in elk
huis in ieders leven, staan hier Hollanders, Duitschers,
Belgen, Franschen, Engelschen en straks ook misschien
wel Amerikanen voor de Rechtbank, om zich te hoo-
ren uitvragen over de handelingen der „Cub de Bien-
faisance," gevestigd in de Vondelstraat alhier.
Als ge de wereld rond gereisd hebt, dan begint ge maar
weer van voren af aan't Leven is kringloop. Als ge
moe zijf van 't (werken, gaat ge rusten, en als ge uitgerust
zijt, gaat ge maar weer werken. En daarna gaat ge weer
rusten, totdat ge 't eindelijk voor goed doet. De ac
tie en de beweeglijkheid van 't leven is „repeter," „re
peter sans cesse."
't Wentelend rad gaat dag en nacht."
Tollens.
Wat nu onder is, komt straks boven, wat nu boven
Ls, zal straks beneden zijn. 't Rad stil doen staan op 't
punt, waarop wij dit verlangen, kunnen wij niet, even
min als Ixion (1). We zijn als hij, misschien ook
wel om onze overtredingen, overgeleverd aan den loop
der gebeurtenissen, die niet altijd even aangenaam, nooit
zeker zijn. Maar wat geweest is, zien we weer
verschijnen; wat gaat, komt terug. Niets nieuws onder
de zon. Voor- en tegenspoed wisselen elkander af en
achter 't woord vooruitgang zetten we 'n vraagteeken.
De verzuchting van den „Prediker" kan de onze we
zen: „De zon gaat op en zij gaat onder en dan hijgt
ze weer naar de plaats waar zij oprees." „Alle ri
vieren loopen in de zee uit, en nochthans wordt de
zee niet vol." „Wiat er geweest is, dat zal er zijn; wat
er gedaan is, dat zal Weer gedaan worden, zoodat er niets
nieuws is onder de zon." „Daarom stelde ik mijn
hart om wijsheid en wetenschap te weten, onzinnigheid
en dwaasheid; maar ik ben gewaar geworden, dat ook
dit 'n kwelling des geestes is; want in veel wijsheid is
veel verdriet, en wie zich wetenschap verzamelt, ver-
zamenlt zich smart." (Pred. I.)
„Hetgeen geweest is, dat is nu, en wat wezen zal,
dat is aireede geweest; God zoekt het weggedrevene."
(Pr. III: 15).
De heele wereldgeschiedenis kan in tien regels worden
neergeschreven; 't is altijd door dezelfde historie, al
leen maar met verandering van namen.
Wie eenmaal dit heeft opgemerkt leert even gemak
kelijk geschiedenis als woorden spellen; '1 „gaat ten
slotte van zelf, omdat de letters altijd dezelfde zijn;
alleen maar 'n beetje anders gerangschikt.
Als 'n uitgever even verstandig was als braaf, dan zou j
hij niet geregeld zooveel geld uitgeven aan artikelen,
om zijn couranten vol te krijgen met actueel nieuws.
Want 't actueele van heden, is precies 't zelfde als
van verleden jaar of van voor twee jaar of voor dertig
jaar. Ik zie kans, om uit tien kranten van voor vijf
jaar, 'n volledige krant saam te knippen met nieuws
van heden. Men behoeft dan alleen maar data en plaatsna
men te veranderen, en de zaak is gezond. Maar 'n
uitgever heeft daar geen erg in; en terwijl ze daar in
Schagen zich krom werken en scharrelen om rond
te komen, leiden Meester Corbeau en Jaap en ik en
nog zoo'n paar oolijkerds er 'n lui en lekker leventje
van. Ons zwaarste werk is: om de drie maanden naar
de post te loopen en daar den aangeteekenden brief
te halen over het afgeloopen trimester. En als we lie
ver op de canapee blijven liggen, sturen we den kruier.
J.a, 't is 'n prettig werk om voor 'n krant te schrijven.
Roman van
Ten eerste zit je altijd vol-op in 't geld, wat vooral
in deze dagen al 'n bijzonder voorrecht is; ten tweede
wordt je nooit door eenig lezer iets onaangenaams
toegevoegd hoort ge 't v. B., G. G., en K. S.?
en ten derde heb je met 'n baas wij in casu met
„bazen" te doen, die zoo kneedbaar zijn als weeke
was. Zoo kijken ze bijv. nooit naar je om, en als ik
nu nog eens honderd vijf en twintig brieven schrijf van
twee tot twintig velletjes schrifts, dan hebben ze nog
geen dubbeltje uitgegeven aan port, want antwoorden
doen ze eenvoudig nooit. Is er verschil over 'n re
kening, dan maken zij er zich af met 'l antwoord,
dat Efron, de Hethiet aan Abram gaf, Genesis 23
15) en zeggen: „Wat is vierhonderd sikkelen zilvers tus
schen u en tusschen ons?"
Ja, 't is 'n prettig werk en als ik weer op de wereld
mocht komen, dan hoop ik, dat dit postje voor mij open
is gehouden.
Hè, hè! Ik ben blij, dat 't er uit is; ik was eerst nog
bang, dat ik er indat de brokken mij in de keel
zouden blijven zitten.
Maar nu is 't er uit. Gelukkig! 'n Mensch wil zijn
blijdschap ook wel eens luchten. Vooral wanneer hij pas,
zoo zonder slag of stoot, zoo heelemaal spontaan, al
leen omdat 't nieuwe jaar was, verhooging van salaris
heeft gekregen.
Maarik was bezig met den kringloop der his
torie. Een blij mensch vergeeft men zoo'n ca-
priole wél. En ik was aan t beweren, dat al wat
geweest is, weer terugkeert en al wat nu geschiedt,
andermaal zal terug komen.
Ze staat dan andermaal voor de Rechtbank, de Club
der Bienfaisanoe." Mr. Van Raalte heeft den strijd tegen
de speelholen niet opgegeven, en de Heeren Henry
uit lxelles, Galinon uit Parijs, Louis Thornton uit
Maison Lafitte, Politzer te Amsterdam „der zwölf
Sprachen sprecht, Herr Prasident!" en Harry Bis-
schofswerder uit Biskdale Southport, hebben zich te
verdedigen tegen den stroom der aanklachten, die te
gen hen is losgelaten en de wolk van getuigen, die
tegen hen optreedt.
Om elkaar niet al te vaak verkeerd te verstaan en te
begrijpen, heeft men drie tolken aangesteld, om het
woord en weerwoord te verduidelijken; en om hun
misschien niet altijd even délicate handelingen te ver
dedigen en goed te praten, drie verdedigers. Het ge
tal drie schijnt in den laatsten tijd in sommige sferen
gewild te zijn. Men heeft nu 'n gearresteerd trio, 'n
verklarend trio en 'n verdedigend trio. Met welk van
deze men 't voorzichtigst zou moeten omgaan, durf
ik niet zeggen; maar ik geloof dat 't van wijsheid zou
getuigen met elk ervan zeer op zijn hoede te zijn. Och,
er zijn zooveel médicamenten, die erger zijn dan de
kwaaL
Hoe dit proces af zal loopen, moeten we afwachten;
of als 't reeds bekend is, dan heb ik 't niet gelezen.
Maar wat mij wel toucheert in deze en dergelijke geschie
denissen, is het feit, dat men 't alleen schijnt gemunt
te hebben op de kleinere gelegenheden, om te dob
belen en te speculeeren. Er worden invallen gedaan
in de Warmoesstraat, in de Amstelstraat, in de Ptjp, op
den Burgwal, in de Vondelstraat, overal, huizen met
hoogstens twee deuren, met hoogstens tien ramen, met
hoogstens vijf of zes kamersmaar als de klok half twee
slaat, 't uur, waarop 't gokken in 't groot gaat begin
nen, dan worden de speelzieken, de speelzuchtigen, de
armen, die rijk en de rijken, die arm willen worden,
met klokgebengel opgeroepen, alsof 't een Hoogmis
gold, alsot er 'n werk van verheffende en veredelende
naastenliefde gaat plaats grijpen. Dan komen de gehooge-
hoede en gehandsehoende plechtigdoeners aangedraafd,
alsof elke minuut te laat hun zieleheil in gevaar zou
brengen. En nu 't gekste van alles: De politie-mannen
groeten deze „spelers van professie" met „verschuldig-
den eerbied."
Rara, wat is dat?
Dit gebeurt op 't Damrak. Erger woede van spelen
bestaat er niet, en 't malste is, dat men 't gesanctian-
neerd heeft. Of dit nu is, omdat Willem II er rijk mee
geworden is, weet ik niet; maar dat men deze gokkerij
al» iets bijzonders beschouwt, is 'n feit. Ik zou hiei
groote stukken kunnen overschrijven uit den twee-en-
tachtigsten of den honderd-en-tienden of honderd-eiv
twaalfden brief, maar dit zou te veel in 't oog loopen
daarom dien ik er nu wel iets anders van te zeggen.
't Is misschien zes of zeven maanden geleden, dat we
in de dagbladen 'n advertentie konden lezen, die zoo
veel was als 'n oproep, om zich te verzetten en maat
regelen te nemen tegen de woede van 't speculeeren,
die honderden millioenen guldens uit ons land weg
voerde en de mensehen bij duizendtallen arm en on
gelukkig maakte. Wie voor dit denkbeeld iets gevoelde,
werd verzocht zijn kaartje en adres te zenden aan den
Heer K. H. H. van Bennekom in den Haag. De onder-
geteekende deed dit.
In 't laatst van December gewerd den inzenders hun
ner adressen 'n uitnoodiging tot 't bijwonen van 'n
vergadering in een der bovenzalen van 't Café H o 1-
1 a n d a i s, Groenmarkt, Den Haag.
Omtrent veertig personen hadden aan de uitnoodiging
gehoor gegeven. Er waren er uit Den Haag Rotterdam,
Amsterdam, Dordrecht enz. De Heer Van Bennekom
leidde de zaak in en noemde sommen en kapitalen,
namen van firma's en particulieren, die alle in de
laatste jaren herinner u 1903 door eigen onvoor
zichtigheid of door roekeloosheid van makelaars ten
gronde waren gebracht. Wilde men niet, dat ons land
ten slotte 'n land van bedelaars zou worden, dan moest
men maatregelen nemen, om dit kwaad te keeren.
Maar hoe?
't Gemakkelijkste en meest afdoende middel zou we
zen, om niet te speculeeren, maar eer men dit 'n
mensch aan zijn verstand gebracht heeft, is
hij grijs of arm geworden. Ieder, die dui
zend gulden opgespaard heeft, onder cura-
teele te zetten, gaat ook niet. Ze hem af te nemen
en voor hem te bewaren, nog minder. Biljetten van
waarschuwing aanplakken, artikelen van waarschuwing
schrijven, is palm in 't vuur; want op 't punt van ge
vaar en waarschuwing er tegen, blijven alle menschen
kinderen. Hoe grooter 't gevaar, hoe meer neiging om
't te trotseeren; let maat op de schaatsenrijders.
Het was 'n vergadering waarin vele woorden van
goedheid en ernst gesproken werden, «maartot 'n
définitieve oplossing kon men niet komen. Wat te voor
zien was.
Toch werd besloten voor den op te richten „Bond"
of de op te richten „Vereeniging tegen specu
latiezucht" een voorloopig bestuur te kiezen, dat
dan beginnen zou met het oprichten van 'n orgaan
waarin financiëele aangelegenheden, eerlijk, voorzich
tig en onpartijdig zouden worden behandeld.
Dit voorloopig Bestuur werd gevormd door de Hee
ren Mr. van Embden, den Heer K. H. H. van Benne
kom, Mr. Jan Vijn en den Heer J. E. Scholten, Jid
der Eerste Kamer.
En nu wachten we af, wat er verder zal gebeuren.
De bedoeling is uitstekend, maarof de bedoeling
aan de verwachtingen zal beantwoorden, is de vraag
Toch is 't te hopen. Want in den grond der zaak is al
de ellende, waaraan het Amsterdam van heden en heel
Holland ten prooi is, het gevolg van onze finantieele
verliezen. Als er geen geld is bij de grooten, kunnen
zij de kleinen niet laten werken. Als er
geen kapitalen zijn kunnen er geen huizen
gebouwd worden. Zonder haas is 't moeilijk hazepeper
te maken, tenzij men zijn kat slacht. Maar dat is
namaak en staat als gebedeld geld tegenover eerlijk
verdiend geld. Margarine is niet 'tzelfde als boter, al
wordt ,t in den nood daarvoor aangewend, 't Is 'n sur
rogaat van minder waarde. En zulk een minderwaardig
suiTogaat is nu het middel, zijn nu de middelen,
waarmee hier de zooveel duizend hongerlijdende Am
sterdammers in 't leven worden gehouden; zijn de
middelen, waar 'n groot deel van Holland in de dagen
van heden op teert. Want 't wordt ons niet geklapt,
wat familie en vrienden doen aan finantieele schip-
breukelingen. 't Wordt ons niet geklapt, hoe de huur
van den heer Zus en 't kruideniersboekje van Mevrouw
Zoo wordt betaald. In dezen kouden, kouden winter zijn
er pelsjassen naar de Bank van Leening gebracht, die
drie jaren geleden uit een overvloedige beurs betaald
werden; zijn er uit deftige gezinnen dekens verkocht
voor 'n vierde van hun \vaarde, om het dienstmeisje haar
huur te kunnen geven; vergeten menschen van goeden
huize, als zij 't lappen kunnen, zonder dat de buren
't te weten komen te middagmalen. Op alles wordt
uitgezuinigd en bekrompen; en niet bij werkloozen
alleen; niet alleen bij hen, die op de lijst staan en in
de termen van „onderstand vallen. Sta er niet
gek van te kijken, als er 'n „heer," 'n kennis, 'n vriend
bij u binnentreedt, met handschoenen aan en 'n astrakan
kraag om zijn nek, en hij u vraagt om 'n kwartje te leen.
Dat kwartje zijt ge kwijt, zoo goed als die gulden, die
rijksdaalder, dat muntje van tien, zoo goed als al die
andere dubbeltjes en kwartjes, die ge reeds geleend
of gegeven hebt. Ge gaat ten»slotte botje bij potje leggen
en wie 'n warme kamer heeft, krijgt veel bezoek.
En als er zoo niet gedaan werd door groepjes en weer
andere groepjes, dan was de armoede en de ellende nog
veel grooter. Ik weet menschen, die met hongerige
magen in hun bed blijven liggen, zoolang zij 't kunnen
uithouden, omdat zij, als zij opstaan, bij hun honger
ook nog koude moeten lijden.
Ik heb 't zien aankomen, zeven, acht, negen brieven
geleden, en nu is zij er, de bijtende kou, de verscheu
rende honger. Nu doet men soms 'n weldaad, als er
iemand binnen komt, en men vraagt als bij toeval of
hij mee blijft eten. Heusch, ik overdrijf niet. Een mij
ner beste vrienden, die jaren lang rijk van zijn kunst
-leven kon, verkoopt al sedert maanden geen enkel doek,
omdat er geen geld is. Een andere kennis van ons, die
nooit nog faalde in zijn betalingen, ziet nu zijn boedel
bedreigd door deurwaarders exploot. En niemand der
buitenstaanders weet, wat hij al gedurende maanden
en maanden ontbeert.
Waar 't heen moet, weet ik niet; en God geve, dat
de koude spoedig minder worde en dat er werk kome.
Zouden we nu genezen zijn van die speculatie
ziekte? Als we nu nog niet geleerd hebben, dan leeren
we nooit. Let eens op, hoeveel menschen van 't jaar
geen reis of reisje maken zullen, die 't elk jaar gewend
waren, wèl te doen. Let eens op, hoe de kleertjes zullen
worden afgedragen, hoe 't aantal honden gaat vermin- i
deren, hoe alleen 't hoogst noodige aangeschaft wordt.
Toen ik op die vergadering in den Haag was, maakte
ik ook kennis met den Heer C. van der Koog uit Dor
drecht, die zich 'n enthousiast bestrijder toonde van
de speculatie-woede, waaronder ons land en zijnbe-
woners nu zoo duchtig lijden. Hij gaf menige pittige
opmerking ten beste.
Voor 't beëindigen der vergadering werd al den be
zoekers een gedicht vereerd, getiteld:
„De Vloek van 't Speculeeren".
Ach, wij hooren dezer dagen
menig droeve, bange klacht,
o
7.
Het bleef den geheelen nacht stormachtig weer. Daar
Succo er op had aangedrongen, dat de ventilatie open
bleef, was het in de hut zeer koud. Jutta had haar
pelsmantel omgeslagen, gevoelde zich daarin behaag
lijk en sliep prachtig
Succo bevroor bijna van de koude.
Den volgenden dag bleef hij liggen, zelfs in die twee
uurtjes, gedurende welke het schip in de haven van
Napels stil lag om passagiers op te nemen, kwam
hij niet eens op dek.
Mijnheer van Stangenberg vormde haar gestadig gelei
de. De overige passagiers konden hen voor vader en
dochter houden misschien wel voor <?en ongelijk
echtpaar.
Meermalen hadden zij bij hunne wandelingen op het
dek den neef ontmoet. Hij had er wel geen vermoeden
van, dat zij hem kende, wist waarschijnlijk niet eens,
dat zij Duitschers waren, want hij bekommerde zich
om niemand van het gezelschap.
Jutta zag hem alleen praten met zijn naasten tafel
buur en met de scheepsofficieren. De Engelsche |en
de Frangsche taal vormden aan boord de hoofdtaal.
De stoombarkas bracht nu onder de nieuwe passa
giers eenige Italianen uit Napels.
Jutta stond ook aan stuurboordzijde en keek ook
naar den overtocht der nieuwe passagiers. Zelfs hier
in de haven was de golfslag zoo sterk, dat de barkas
herhaaldelijk twee meter boven de onderste trede der
valreepstrap werd opgeheven. Om van de barkas met een
sprong op de scheepstrap te komen dat was voor de
passagiers weer een heel kunststuk. De lucht was ne
velig - van' Napels, van; de golf vooral, van den Vesuvius
was niet veel te zien.
„Het kon evengoed de Noordzee in Februari ver
beelden," meende" Stangenberg.
Onder de personen die in hare nabijheid stonden,
merkte zij ook den Egyptenaar op. Hij sprak Italiaansch
met een agent die beneden aan boord der barkas
gebleven was. Zij verstond slechts zooveel Italiaansch,
als haar het bestudeeren van den „kleinen Mever"
had bijgebracht; maar uit het gesprek begreep zij zoo
veel, dat het liep over landbouwgereedschappen en ma
chines. De zwart-oogige Napolitaner, die in gummi-
inantel en gummi-kap stak en van den regen dreef,
ges tik u leerde, gebruikte allerlei betuigingen. Hij bezat
een echt galgentronie. Maar Frits van Succo zag er
niet naar uit, dat hij zich liet verschalken. Blijkbaar
had men geweigerd van den Napolitaan een slechte
leverantie te aanvaarden en trachtte deze nu van de door
reis van den onder-koninklijken directeur gebruik te
maken, om van dezen een gunstiger verklaring te ver
werven. Af en toe maakte hij als ter sluiks een
beweging van geld-tellen.
Nu proestte de Egyptenaar hel uit van het lachen en
zeide in het Engelsch tot zijn buurman.
„O, hij houdt mij voor een was-echten onder
daan van den Khedive. Hij verbeeldt zich dat ik geld
aanneem."
Ook de buurman lachte.
1 „Niets, niets, basta!" riep de Egyptenaar den Na
politaan toe. Daarop vervolgde hij zijn wandeling over
het dek.
Jutta kon hare oogen niet van hem afhouden.
„U moet niet voortdurend naar die zijde zien, me
vrouw," waarschuwde Stangenberg, „anders verbeeldt
de kerel zich ten slotte nog, dat u belang in hem
stelt."
„Dat doe ik ook!" ontsnapte het haar.
Hij keek haar verbluft aan.
„Pas maar opdat uw man dat niet hoort"
Zij was werkelijk op het punt geweest hem te ver
tellen van de ontmoeting op den avond. Ten minste die
kleine (gesehiedenisjes van den Egyptenaar over Ach-
med, zijn boy, zou zij gaarne verteld hebben. Alaar
de onverholen schrik van den ritmeester en ook
de minachtende wijze, op welke hij ove rden Egyp
tenaar sprak, benam haar weer al den moed.
Toen de boot de haven van Napels verliet, zag zij
Frits van Succo in gezelschap van den scheepsdokter
in de derde klasse verdwijnen. Jutta herinnerde zich
er van te hebben hooren spreken, dat de kok, die met
zijne drie dochters naar Assuan wilde, bij het rollen
van het schip van de tusschendek-trap was gevallen.
En plotseling het waarom was haar niet recht
duidelijk begaf zij zich ook naar de derde klasse.
Misschien kon zij den ongelukkige helpen. En tegelijk
te weten komen, of misschien ook de Egyptenaar met
den armen duivel medelijden had. Het was voor haar
zuiver een karakterstudie.
Maar voor haar uitstapje koos zij toch bij voorkeur
een oogenblik, waarover zij aan mijnheer van Stangen
berg geen opheldering had te geven. Hij was namelijk
de „Bodega binnen gegaan, om eens een sigaar te
kunnen rooken. Hoe onschuldig haar voornemen ook
was: zij gevoelde er toch eenig schuldbewustzijn en
onherstelbaar zijn de slagen
aan zoo velen toegebracht
treurig stemmen de berichten,
die men in de bladen leest,
rust en welvaart moesten zwichten
voor den speculatie-geest
Door een dol, waanzinnig streven
naar een ijdel winstbejag
werd de speelzucht opgedreven
altijd hooger, dag aan dag;
wie 't geluk soms had te winnen
werd daardoor totaal verblind,
ging met tienmaal meer beginnen,
speculeerde in den wind.
Maar de kanzen kunnen keeren;
wie op prolongatie kocht,
werd al spoedig bij suppleeren
bij herhaling aangezocht;
't onheil was niet af te wenden
en zoo menig huisgezin
is gedompeld in ellende,
ziet de toekomst donker in.
't Helpt nu niet of wij al klagen
of wij spreken van schandaal,
neen. het doet ons ernstig vragen,
hoe genezen wij die kwaal?
Hoe is meerder kwaad te weren
dan er nu reeds is gesticht
door dat heilloos speculeeren.
zoo in strijd met eer en plicht?
Ziet, die vraag dient overwogen;
denkt en spreekt en steunt elkaar;
opent andren ook de oogen,
wijst hen op het groot gevaar.
Weiaam dat wij allen strijden
liefdevol, met zachten drang,
dan voorkomen wij veel lijden
en ook veler ondergang.
Dordrecht 1907. C. v. d. K.
Ik vond 't bovenstaande gedicht zoo goed van klank,
zoo zuiver van dictie, zoo echt menschelijk gevoeld,
dat ik 't mij tot een eer rekende 't voor u. en voor
allen, die 't groote leven der maatschappij meeleven, te
mogen overschrijven. Jammer, .dat de Heer van Ben
nekom zijn woord had gegeven aan den dichter, om
diens naam niet te noemen.
Staande de vergadering vroeg Dr. Eijkman of 'took
gezongen kon worden. Door 't gelach, dat over de
vraag ontstond, vergat ik te zeggen: Ja, op de wijs van
„De Vrije Vrouwen" van Speenhof.
Mag ik, eer ik eindig de vraag doen. Is 't leven
heusch „Kringloop"? Worden we nooit iets wij
zer? En moeten wij en onze kinderen na ons al de dom
heden herhalen en al die ellende nog vaker door
leven?
't Is om te zuchten, en ik herhaal het laatste woord
van mijn vorigen brief: O, Mankind! Man
kind! (2).
H. d. H.
AANTEEKENINGEN
(1). Ixion was koning vaini Thessalië, en ofschoon
hij Volstrekt niet braaf was, schonk Zeus hem toch
zijn vriendschap. Door hoovaardij verloor Ixion deze
vriendschap en werd door Zeus in den Tartaros (on
derwereld') gesmeten en aan 'n altoos ronddraaiend rad
vastgebonden.
(2). O, Menschdom! Menschdom!
CORRESPONDENTIE
Ds. J. d. V. Mijn dank voor uwe opmerking over
„Moulded out of faults." Ter gelegener tijd zal ik 't in
mijn brieven te pias brengen. Mijn dank ook voor uw
waardeerende woorden.
v. B. en K. S. Hoe kunt gij zooiets denken? Ik wil
niemand kwetsen. Zoo zou 'n predikant nooit mogen
spreken over 't kwaad van zich te bedrinken, of over
zijn gehoor, die deze verkeerde neiging van zichzel-
ven weet. Moet deze daarom boos worden? Kom, wees
wijzer. Een publiek schrijver en 'n publiek spreker
spreekt altijd in 't algemeen, en zijn woorden zijn
zoo goed voor hem zelf als voor zijn hoorders óf
lezers. Heb ik dat niet duidelijk gezegd? Lees 't dan
nog eens over.
A. K. Neen, dien heb ik geschreven vóór Nieuwjaar.
Dat boekje heb ik niet gelezen, maar ik zal er om
schrijven. Ja. Maeterlinck schrijft in 't Fransch, maar
de Hollandsche vertalingen zijner werken door Mevrouw
G. M. van der Wissel-Herderschee zijn voortreffelijk.
Zij verschijnen bij den uitgever C. L. G. Veldt te
Amsterdam.
H. G. Ja, dat is van Zola. Het werk zelf bezit ik
niet, maar ik vond dit gedeelte in 'n noot van de werken
van Schopenhauer. 'n Nadere aanduiding geef ik U
liever niet, omdat ik U niet ken en niet weet hoe oud
Ge zijt.
M. G. Het eene kunt Gij vinden in de Bergrede en 't
andere in Lukas XI. Maar Ge doet beter zulke dingen te
vragen aan uwen predikant. Mijn dank voor uwe goede
wenschen.
Aan allen, die mij met Nieuwjaar hun wedergroet en
wederwensch zonden, mijn besten dank
H. d H.
een zekere gewetenswroeging van.
In de eetzaal op het hoofddek zat een klein ge
zelschap bijeen. De meesten sliepen op de langs den
wand bevestigde banken. Alles zag er kraakzindelijk
uit; alleen de atmosfeer liet er te wenschen over. Het
kostte Jutta dan ook wel eenige zelfbeheersching, deze
lokaliteit binnen te treden.
Het oudst edochtertje van den Franschen kok herkende
de vreemde dame dadelijk weer en kwam haar leven
dig te gemoet. De Marseillaan, een groote man met
breed hoofd en goedige oogen, zat in den hoek en
babbelde met zijn tweede dochtertje; hij droeg den arm
I in een doek. Zoo goed en kwaad zij zich in het Fransch
kon uitdrukken,, vroeg Jutta naar het ongeval. De
schoepsdokter had hem getroost: als hij zijne betrek
king in Assuan zou moeten aanvaarden, zou hij wel
weder in staat zijn om te werken, want het was maar
een lichte kneuzing van den vierden en vijfden vinger.
Maar jammer was het, dat hij hier beneden moest
blijven zittenbij die hevige schommelingen van het
schip durfde hij het nu niet te wagen, de trap op
te gaan, want hij moest zich toch mei beide handen vast
houden. En zijne ..kleine dametjes" hadden daardoor
met hem arrest. Bijna de geheele derde klasse |was
zeeziek. Zijn jongste meisje ook die was dadelijk on
der de dekens gebracht. Maar de beide oudsten niet.
En haar bij dezen zeegang alleen op het dek te la
ten gaan, was toch onverantwoord. Jutta zeide nu,
snel besloten
„Kinderen, dan gaat ge nu met mij mede naar het
dek."
„Dat is allerliefst van u, mevrouw! Wel, Augus-
tine, Isabella. wat zegt ge er van," riep de Fransch-
man zijn dochtertjes levendig toe.
Nu, de kleine „demoiselles" waren natuurlijk dade
lijk gereed.
Juist wilde Jutta met haar jeugdige vriendinnetjes
de eetzaal verlaten, toen de s cheepsdokter binnentrad,
vergezeld van Frits van Succo.
Alle drie de papa evengoed als zijne beide dochters
ontvingen den scheepsdokter met luid gesnap:
„Mijnheer de dokter! Verbeeld u, mijnheer, deze me
vrouw gaat met ons wandelen!"
De scheepsdokter, een Duitscher, sprak zoo vervaar
lijk slechts Fransch, dat zelfs Jutta moeite had, hem
te verstaan Hij zeide ongeveer: dat hij juist een kwar
tiertje tijd had en nu eens naar de kleinen kwam om
zien en de mijnheer, hier, zijn vriend, stelde zich ins
gelijks te harer beschikking.
„Wat een overvloed van hulp!" riep de kok lachend
uit.
Intusschen hadden de beide heeren uit alle zakken
mandarijnen te voorschijn gehaald. Als ze de vruch
ten op de tafel opstapelden, lieten de beide meisjes
Jutta's arm dadelijk los en dansten jubelend en in de
handen klappend rondom hare nieuwe vrienden. „Oh,
oh, oh, kijk eens! O, wat is u edelmoedig! Oh, ver
rukkelijk! Zes, zeven, acht, elf, twaalf) veertien 1"
Het grootste aantal der vruchten rolde over den grond,
want het schip schommelde geducht. Allen deden mee
de vruchten op te rapen; ook Jutta, en jongejuffer
Isabelle, de stompneuzige van zes jaar, maakte er zelfs
een pretje van: zij verzamelde eenige vruchten in haar
schort en liet ze dan tegelijk weer op den grond rol
len.
Het was een vermakelijke klucht, alles lachte om het
grappig geval.
En zoo kwam het vanzelf tot een ongedwongen ge
sprek in het Fransch tusschen Jutta en pen
Egyptenaar. Men sprak over het ongeluk van den kok,
en over het geluk daarbij, dat het nog zoo goed was
afgeloopen, en prees daarbij de dappere kleine meisjes,
die zich bij dezen zwaren zeegang zoo goed hielden.
Beide kinderen wapenden zich elk met vier, vijf man
darijn-appels, Augustine stak armpje door bij Jutta,
Isabelle links bij den scheepsdokter, rechts bij den
nieuwen bekende, en zoo trok het clubje vroolijk uit
de onderwereld omhoog naar het dek van de derde
klasse.
Grauw, in-grauw waren hemel en zee. Het zee
schuim joeg over den boeg en den in gummi-mantel
gehulden schildwacht bij den boegspriet. Op den voor
steven van het schip hield zich gewoonlijk niemand
op. Achter de met zeildoek omspannen stapels goederen
was echter een droog plaatsje vrij, om met de kin
deren een of ander spelletje te doen.
Een paar leden van het Italiaansche variëteiten-ge^
zelscliap hadden hier een uitgezocht rustplaatsje geko
zen Toen de kinderen alras zonder meer met de man
darijnen een vangbalspel begonnen met de drie vol
wassenen, kwamen een paar van het gezelschap
kapelmeester en nog een lid belangstellend naderbij
en toen een der vruchten wat ver weg rolde snelden
zij beiden ter hulp om dien appel te vangen. Het
duurde dan ook niet lang of het balspel was in vol-
len gang en ieder nam er met ijver en inspanning aan
deel. Zoo ging het ook' Jutta, die toch vroeger op de kost
school in Coblenz een der beste tennisslaagsters was
geweest en bij golfspel zelfs dat was nog kort voor
hare verloving bij een match het record veroverde
op eene beroemde Engelsche tegenpartij.
Bij het spel bleek, dat de Egyptenaar in het balspel
bij Jutta niet ten achteren stond en hij ving haar
moeilijkste balworpen, dit verwekte ten zeerste hare
belangstellling en was aanleiding dat hunne blikken el
kaar meermalen ontmoetten. En daarbij kreeg zij dan
de gedachtewat heeft hij toch een schoon, open ge-
Laat en wat voor heldere, vroolijke, mooie oogen.