Merfliscle Brieyen. De verboden Vrucht. Zondag 19 Jan. 1908. 52e Jaargang. No. 43 i7. TWt;EI>E BLAD. cxxv. FEUILLETON. PAUL OSKAR HöCKER. 't Leun is kringloop Clnb de Bienfaisanre. Gokken, alias specoleeren. Terwijl inbrekers gevat worden of ongemoeid hun bedrijf voortzetten en opvoeren tol een soort van kunst, waaraan slotenmakers en zelfs de firma Lips zich spie gelen kan; terwijl majoor Fitzgerald rijk tracht te wor den met zijn nieuwe kanon, waarvoor de EngelSche regeering 'n half millioen en de Russische hem 'n heel bood, terwijl Harden kinine inneemt, om van de koorts af te komen, en daarna naar 't tuchthuis te worden gebracht; terwijl Dr. Kuyper buitenlandsche reizen anon- ceert en terzelfder dage, dat men hem in Caïro waant, in Den Haag politieke conferenties houdt; terwijl groote zaken hun balans over 1907 opmaken en sluiten met een nadeelig saldo; terwijl Thaw in hoop en vrees de uitspraak der New-Yorksche rechters afwacht en Mr. Heemskerk de deur bij de Koningin plat loopt, om de Ministeriëele crisis tot 'n oplossing te brengen; ter wijl „Suasso" wordt geplunderd en de Amsterdamsche- Diamantbewerkers-Bond eindelijk 'n paar ton van den grooten hoop zal afnemen, om onder zijn hongerlij dende leden uit te deelen; terwijl er honderd duizend dingen van grooter of geringer belang plaats hebben, in de groote wereld, in elk land, in iedere stad, in elk huis in ieders leven, staan hier Hollanders, Duitschers, Belgen, Franschen, Engelschen en straks ook misschien wel Amerikanen voor de Rechtbank, om zich te hoo- ren uitvragen over de handelingen der „Cub de Bien- faisance," gevestigd in de Vondelstraat alhier. Als ge de wereld rond gereisd hebt, dan begint ge maar weer van voren af aan't Leven is kringloop. Als ge moe zijf van 't (werken, gaat ge rusten, en als ge uitgerust zijt, gaat ge maar weer werken. En daarna gaat ge weer rusten, totdat ge 't eindelijk voor goed doet. De ac tie en de beweeglijkheid van 't leven is „repeter," „re peter sans cesse." 't Wentelend rad gaat dag en nacht." Tollens. Wat nu onder is, komt straks boven, wat nu boven Ls, zal straks beneden zijn. 't Rad stil doen staan op 't punt, waarop wij dit verlangen, kunnen wij niet, even min als Ixion (1). We zijn als hij, misschien ook wel om onze overtredingen, overgeleverd aan den loop der gebeurtenissen, die niet altijd even aangenaam, nooit zeker zijn. Maar wat geweest is, zien we weer verschijnen; wat gaat, komt terug. Niets nieuws onder de zon. Voor- en tegenspoed wisselen elkander af en achter 't woord vooruitgang zetten we 'n vraagteeken. De verzuchting van den „Prediker" kan de onze we zen: „De zon gaat op en zij gaat onder en dan hijgt ze weer naar de plaats waar zij oprees." „Alle ri vieren loopen in de zee uit, en nochthans wordt de zee niet vol." „Wiat er geweest is, dat zal er zijn; wat er gedaan is, dat zal Weer gedaan worden, zoodat er niets nieuws is onder de zon." „Daarom stelde ik mijn hart om wijsheid en wetenschap te weten, onzinnigheid en dwaasheid; maar ik ben gewaar geworden, dat ook dit 'n kwelling des geestes is; want in veel wijsheid is veel verdriet, en wie zich wetenschap verzamelt, ver- zamenlt zich smart." (Pred. I.) „Hetgeen geweest is, dat is nu, en wat wezen zal, dat is aireede geweest; God zoekt het weggedrevene." (Pr. III: 15). De heele wereldgeschiedenis kan in tien regels worden neergeschreven; 't is altijd door dezelfde historie, al leen maar met verandering van namen. Wie eenmaal dit heeft opgemerkt leert even gemak kelijk geschiedenis als woorden spellen; '1 „gaat ten slotte van zelf, omdat de letters altijd dezelfde zijn; alleen maar 'n beetje anders gerangschikt. Als 'n uitgever even verstandig was als braaf, dan zou j hij niet geregeld zooveel geld uitgeven aan artikelen, om zijn couranten vol te krijgen met actueel nieuws. Want 't actueele van heden, is precies 't zelfde als van verleden jaar of van voor twee jaar of voor dertig jaar. Ik zie kans, om uit tien kranten van voor vijf jaar, 'n volledige krant saam te knippen met nieuws van heden. Men behoeft dan alleen maar data en plaatsna men te veranderen, en de zaak is gezond. Maar 'n uitgever heeft daar geen erg in; en terwijl ze daar in Schagen zich krom werken en scharrelen om rond te komen, leiden Meester Corbeau en Jaap en ik en nog zoo'n paar oolijkerds er 'n lui en lekker leventje van. Ons zwaarste werk is: om de drie maanden naar de post te loopen en daar den aangeteekenden brief te halen over het afgeloopen trimester. En als we lie ver op de canapee blijven liggen, sturen we den kruier. J.a, 't is 'n prettig werk om voor 'n krant te schrijven. Roman van Ten eerste zit je altijd vol-op in 't geld, wat vooral in deze dagen al 'n bijzonder voorrecht is; ten tweede wordt je nooit door eenig lezer iets onaangenaams toegevoegd hoort ge 't v. B., G. G., en K. S.? en ten derde heb je met 'n baas wij in casu met „bazen" te doen, die zoo kneedbaar zijn als weeke was. Zoo kijken ze bijv. nooit naar je om, en als ik nu nog eens honderd vijf en twintig brieven schrijf van twee tot twintig velletjes schrifts, dan hebben ze nog geen dubbeltje uitgegeven aan port, want antwoorden doen ze eenvoudig nooit. Is er verschil over 'n re kening, dan maken zij er zich af met 'l antwoord, dat Efron, de Hethiet aan Abram gaf, Genesis 23 15) en zeggen: „Wat is vierhonderd sikkelen zilvers tus schen u en tusschen ons?" Ja, 't is 'n prettig werk en als ik weer op de wereld mocht komen, dan hoop ik, dat dit postje voor mij open is gehouden. Hè, hè! Ik ben blij, dat 't er uit is; ik was eerst nog bang, dat ik er indat de brokken mij in de keel zouden blijven zitten. Maar nu is 't er uit. Gelukkig! 'n Mensch wil zijn blijdschap ook wel eens luchten. Vooral wanneer hij pas, zoo zonder slag of stoot, zoo heelemaal spontaan, al leen omdat 't nieuwe jaar was, verhooging van salaris heeft gekregen. Maarik was bezig met den kringloop der his torie. Een blij mensch vergeeft men zoo'n ca- priole wél. En ik was aan t beweren, dat al wat geweest is, weer terugkeert en al wat nu geschiedt, andermaal zal terug komen. Ze staat dan andermaal voor de Rechtbank, de Club der Bienfaisanoe." Mr. Van Raalte heeft den strijd tegen de speelholen niet opgegeven, en de Heeren Henry uit lxelles, Galinon uit Parijs, Louis Thornton uit Maison Lafitte, Politzer te Amsterdam „der zwölf Sprachen sprecht, Herr Prasident!" en Harry Bis- schofswerder uit Biskdale Southport, hebben zich te verdedigen tegen den stroom der aanklachten, die te gen hen is losgelaten en de wolk van getuigen, die tegen hen optreedt. Om elkaar niet al te vaak verkeerd te verstaan en te begrijpen, heeft men drie tolken aangesteld, om het woord en weerwoord te verduidelijken; en om hun misschien niet altijd even délicate handelingen te ver dedigen en goed te praten, drie verdedigers. Het ge tal drie schijnt in den laatsten tijd in sommige sferen gewild te zijn. Men heeft nu 'n gearresteerd trio, 'n verklarend trio en 'n verdedigend trio. Met welk van deze men 't voorzichtigst zou moeten omgaan, durf ik niet zeggen; maar ik geloof dat 't van wijsheid zou getuigen met elk ervan zeer op zijn hoede te zijn. Och, er zijn zooveel médicamenten, die erger zijn dan de kwaaL Hoe dit proces af zal loopen, moeten we afwachten; of als 't reeds bekend is, dan heb ik 't niet gelezen. Maar wat mij wel toucheert in deze en dergelijke geschie denissen, is het feit, dat men 't alleen schijnt gemunt te hebben op de kleinere gelegenheden, om te dob belen en te speculeeren. Er worden invallen gedaan in de Warmoesstraat, in de Amstelstraat, in de Ptjp, op den Burgwal, in de Vondelstraat, overal, huizen met hoogstens twee deuren, met hoogstens tien ramen, met hoogstens vijf of zes kamersmaar als de klok half twee slaat, 't uur, waarop 't gokken in 't groot gaat begin nen, dan worden de speelzieken, de speelzuchtigen, de armen, die rijk en de rijken, die arm willen worden, met klokgebengel opgeroepen, alsof 't een Hoogmis gold, alsot er 'n werk van verheffende en veredelende naastenliefde gaat plaats grijpen. Dan komen de gehooge- hoede en gehandsehoende plechtigdoeners aangedraafd, alsof elke minuut te laat hun zieleheil in gevaar zou brengen. En nu 't gekste van alles: De politie-mannen groeten deze „spelers van professie" met „verschuldig- den eerbied." Rara, wat is dat? Dit gebeurt op 't Damrak. Erger woede van spelen bestaat er niet, en 't malste is, dat men 't gesanctian- neerd heeft. Of dit nu is, omdat Willem II er rijk mee geworden is, weet ik niet; maar dat men deze gokkerij al» iets bijzonders beschouwt, is 'n feit. Ik zou hiei groote stukken kunnen overschrijven uit den twee-en- tachtigsten of den honderd-en-tienden of honderd-eiv twaalfden brief, maar dit zou te veel in 't oog loopen daarom dien ik er nu wel iets anders van te zeggen. 't Is misschien zes of zeven maanden geleden, dat we in de dagbladen 'n advertentie konden lezen, die zoo veel was als 'n oproep, om zich te verzetten en maat regelen te nemen tegen de woede van 't speculeeren, die honderden millioenen guldens uit ons land weg voerde en de mensehen bij duizendtallen arm en on gelukkig maakte. Wie voor dit denkbeeld iets gevoelde, werd verzocht zijn kaartje en adres te zenden aan den Heer K. H. H. van Bennekom in den Haag. De onder- geteekende deed dit. In 't laatst van December gewerd den inzenders hun ner adressen 'n uitnoodiging tot 't bijwonen van 'n vergadering in een der bovenzalen van 't Café H o 1- 1 a n d a i s, Groenmarkt, Den Haag. Omtrent veertig personen hadden aan de uitnoodiging gehoor gegeven. Er waren er uit Den Haag Rotterdam, Amsterdam, Dordrecht enz. De Heer Van Bennekom leidde de zaak in en noemde sommen en kapitalen, namen van firma's en particulieren, die alle in de laatste jaren herinner u 1903 door eigen onvoor zichtigheid of door roekeloosheid van makelaars ten gronde waren gebracht. Wilde men niet, dat ons land ten slotte 'n land van bedelaars zou worden, dan moest men maatregelen nemen, om dit kwaad te keeren. Maar hoe? 't Gemakkelijkste en meest afdoende middel zou we zen, om niet te speculeeren, maar eer men dit 'n mensch aan zijn verstand gebracht heeft, is hij grijs of arm geworden. Ieder, die dui zend gulden opgespaard heeft, onder cura- teele te zetten, gaat ook niet. Ze hem af te nemen en voor hem te bewaren, nog minder. Biljetten van waarschuwing aanplakken, artikelen van waarschuwing schrijven, is palm in 't vuur; want op 't punt van ge vaar en waarschuwing er tegen, blijven alle menschen kinderen. Hoe grooter 't gevaar, hoe meer neiging om 't te trotseeren; let maat op de schaatsenrijders. Het was 'n vergadering waarin vele woorden van goedheid en ernst gesproken werden, «maartot 'n définitieve oplossing kon men niet komen. Wat te voor zien was. Toch werd besloten voor den op te richten „Bond" of de op te richten „Vereeniging tegen specu latiezucht" een voorloopig bestuur te kiezen, dat dan beginnen zou met het oprichten van 'n orgaan waarin financiëele aangelegenheden, eerlijk, voorzich tig en onpartijdig zouden worden behandeld. Dit voorloopig Bestuur werd gevormd door de Hee ren Mr. van Embden, den Heer K. H. H. van Benne kom, Mr. Jan Vijn en den Heer J. E. Scholten, Jid der Eerste Kamer. En nu wachten we af, wat er verder zal gebeuren. De bedoeling is uitstekend, maarof de bedoeling aan de verwachtingen zal beantwoorden, is de vraag Toch is 't te hopen. Want in den grond der zaak is al de ellende, waaraan het Amsterdam van heden en heel Holland ten prooi is, het gevolg van onze finantieele verliezen. Als er geen geld is bij de grooten, kunnen zij de kleinen niet laten werken. Als er geen kapitalen zijn kunnen er geen huizen gebouwd worden. Zonder haas is 't moeilijk hazepeper te maken, tenzij men zijn kat slacht. Maar dat is namaak en staat als gebedeld geld tegenover eerlijk verdiend geld. Margarine is niet 'tzelfde als boter, al wordt ,t in den nood daarvoor aangewend, 't Is 'n sur rogaat van minder waarde. En zulk een minderwaardig suiTogaat is nu het middel, zijn nu de middelen, waarmee hier de zooveel duizend hongerlijdende Am sterdammers in 't leven worden gehouden; zijn de middelen, waar 'n groot deel van Holland in de dagen van heden op teert. Want 't wordt ons niet geklapt, wat familie en vrienden doen aan finantieele schip- breukelingen. 't Wordt ons niet geklapt, hoe de huur van den heer Zus en 't kruideniersboekje van Mevrouw Zoo wordt betaald. In dezen kouden, kouden winter zijn er pelsjassen naar de Bank van Leening gebracht, die drie jaren geleden uit een overvloedige beurs betaald werden; zijn er uit deftige gezinnen dekens verkocht voor 'n vierde van hun \vaarde, om het dienstmeisje haar huur te kunnen geven; vergeten menschen van goeden huize, als zij 't lappen kunnen, zonder dat de buren 't te weten komen te middagmalen. Op alles wordt uitgezuinigd en bekrompen; en niet bij werkloozen alleen; niet alleen bij hen, die op de lijst staan en in de termen van „onderstand vallen. Sta er niet gek van te kijken, als er 'n „heer," 'n kennis, 'n vriend bij u binnentreedt, met handschoenen aan en 'n astrakan kraag om zijn nek, en hij u vraagt om 'n kwartje te leen. Dat kwartje zijt ge kwijt, zoo goed als die gulden, die rijksdaalder, dat muntje van tien, zoo goed als al die andere dubbeltjes en kwartjes, die ge reeds geleend of gegeven hebt. Ge gaat ten»slotte botje bij potje leggen en wie 'n warme kamer heeft, krijgt veel bezoek. En als er zoo niet gedaan werd door groepjes en weer andere groepjes, dan was de armoede en de ellende nog veel grooter. Ik weet menschen, die met hongerige magen in hun bed blijven liggen, zoolang zij 't kunnen uithouden, omdat zij, als zij opstaan, bij hun honger ook nog koude moeten lijden. Ik heb 't zien aankomen, zeven, acht, negen brieven geleden, en nu is zij er, de bijtende kou, de verscheu rende honger. Nu doet men soms 'n weldaad, als er iemand binnen komt, en men vraagt als bij toeval of hij mee blijft eten. Heusch, ik overdrijf niet. Een mij ner beste vrienden, die jaren lang rijk van zijn kunst -leven kon, verkoopt al sedert maanden geen enkel doek, omdat er geen geld is. Een andere kennis van ons, die nooit nog faalde in zijn betalingen, ziet nu zijn boedel bedreigd door deurwaarders exploot. En niemand der buitenstaanders weet, wat hij al gedurende maanden en maanden ontbeert. Waar 't heen moet, weet ik niet; en God geve, dat de koude spoedig minder worde en dat er werk kome. Zouden we nu genezen zijn van die speculatie ziekte? Als we nu nog niet geleerd hebben, dan leeren we nooit. Let eens op, hoeveel menschen van 't jaar geen reis of reisje maken zullen, die 't elk jaar gewend waren, wèl te doen. Let eens op, hoe de kleertjes zullen worden afgedragen, hoe 't aantal honden gaat vermin- i deren, hoe alleen 't hoogst noodige aangeschaft wordt. Toen ik op die vergadering in den Haag was, maakte ik ook kennis met den Heer C. van der Koog uit Dor drecht, die zich 'n enthousiast bestrijder toonde van de speculatie-woede, waaronder ons land en zijnbe- woners nu zoo duchtig lijden. Hij gaf menige pittige opmerking ten beste. Voor 't beëindigen der vergadering werd al den be zoekers een gedicht vereerd, getiteld: „De Vloek van 't Speculeeren". Ach, wij hooren dezer dagen menig droeve, bange klacht, o 7. Het bleef den geheelen nacht stormachtig weer. Daar Succo er op had aangedrongen, dat de ventilatie open bleef, was het in de hut zeer koud. Jutta had haar pelsmantel omgeslagen, gevoelde zich daarin behaag lijk en sliep prachtig Succo bevroor bijna van de koude. Den volgenden dag bleef hij liggen, zelfs in die twee uurtjes, gedurende welke het schip in de haven van Napels stil lag om passagiers op te nemen, kwam hij niet eens op dek. Mijnheer van Stangenberg vormde haar gestadig gelei de. De overige passagiers konden hen voor vader en dochter houden misschien wel voor <?en ongelijk echtpaar. Meermalen hadden zij bij hunne wandelingen op het dek den neef ontmoet. Hij had er wel geen vermoeden van, dat zij hem kende, wist waarschijnlijk niet eens, dat zij Duitschers waren, want hij bekommerde zich om niemand van het gezelschap. Jutta zag hem alleen praten met zijn naasten tafel buur en met de scheepsofficieren. De Engelsche |en de Frangsche taal vormden aan boord de hoofdtaal. De stoombarkas bracht nu onder de nieuwe passa giers eenige Italianen uit Napels. Jutta stond ook aan stuurboordzijde en keek ook naar den overtocht der nieuwe passagiers. Zelfs hier in de haven was de golfslag zoo sterk, dat de barkas herhaaldelijk twee meter boven de onderste trede der valreepstrap werd opgeheven. Om van de barkas met een sprong op de scheepstrap te komen dat was voor de passagiers weer een heel kunststuk. De lucht was ne velig - van' Napels, van; de golf vooral, van den Vesuvius was niet veel te zien. „Het kon evengoed de Noordzee in Februari ver beelden," meende" Stangenberg. Onder de personen die in hare nabijheid stonden, merkte zij ook den Egyptenaar op. Hij sprak Italiaansch met een agent die beneden aan boord der barkas gebleven was. Zij verstond slechts zooveel Italiaansch, als haar het bestudeeren van den „kleinen Mever" had bijgebracht; maar uit het gesprek begreep zij zoo veel, dat het liep over landbouwgereedschappen en ma chines. De zwart-oogige Napolitaner, die in gummi- inantel en gummi-kap stak en van den regen dreef, ges tik u leerde, gebruikte allerlei betuigingen. Hij bezat een echt galgentronie. Maar Frits van Succo zag er niet naar uit, dat hij zich liet verschalken. Blijkbaar had men geweigerd van den Napolitaan een slechte leverantie te aanvaarden en trachtte deze nu van de door reis van den onder-koninklijken directeur gebruik te maken, om van dezen een gunstiger verklaring te ver werven. Af en toe maakte hij als ter sluiks een beweging van geld-tellen. Nu proestte de Egyptenaar hel uit van het lachen en zeide in het Engelsch tot zijn buurman. „O, hij houdt mij voor een was-echten onder daan van den Khedive. Hij verbeeldt zich dat ik geld aanneem." Ook de buurman lachte. 1 „Niets, niets, basta!" riep de Egyptenaar den Na politaan toe. Daarop vervolgde hij zijn wandeling over het dek. Jutta kon hare oogen niet van hem afhouden. „U moet niet voortdurend naar die zijde zien, me vrouw," waarschuwde Stangenberg, „anders verbeeldt de kerel zich ten slotte nog, dat u belang in hem stelt." „Dat doe ik ook!" ontsnapte het haar. Hij keek haar verbluft aan. „Pas maar opdat uw man dat niet hoort" Zij was werkelijk op het punt geweest hem te ver tellen van de ontmoeting op den avond. Ten minste die kleine (gesehiedenisjes van den Egyptenaar over Ach- med, zijn boy, zou zij gaarne verteld hebben. Alaar de onverholen schrik van den ritmeester en ook de minachtende wijze, op welke hij ove rden Egyp tenaar sprak, benam haar weer al den moed. Toen de boot de haven van Napels verliet, zag zij Frits van Succo in gezelschap van den scheepsdokter in de derde klasse verdwijnen. Jutta herinnerde zich er van te hebben hooren spreken, dat de kok, die met zijne drie dochters naar Assuan wilde, bij het rollen van het schip van de tusschendek-trap was gevallen. En plotseling het waarom was haar niet recht duidelijk begaf zij zich ook naar de derde klasse. Misschien kon zij den ongelukkige helpen. En tegelijk te weten komen, of misschien ook de Egyptenaar met den armen duivel medelijden had. Het was voor haar zuiver een karakterstudie. Maar voor haar uitstapje koos zij toch bij voorkeur een oogenblik, waarover zij aan mijnheer van Stangen berg geen opheldering had te geven. Hij was namelijk de „Bodega binnen gegaan, om eens een sigaar te kunnen rooken. Hoe onschuldig haar voornemen ook was: zij gevoelde er toch eenig schuldbewustzijn en onherstelbaar zijn de slagen aan zoo velen toegebracht treurig stemmen de berichten, die men in de bladen leest, rust en welvaart moesten zwichten voor den speculatie-geest Door een dol, waanzinnig streven naar een ijdel winstbejag werd de speelzucht opgedreven altijd hooger, dag aan dag; wie 't geluk soms had te winnen werd daardoor totaal verblind, ging met tienmaal meer beginnen, speculeerde in den wind. Maar de kanzen kunnen keeren; wie op prolongatie kocht, werd al spoedig bij suppleeren bij herhaling aangezocht; 't onheil was niet af te wenden en zoo menig huisgezin is gedompeld in ellende, ziet de toekomst donker in. 't Helpt nu niet of wij al klagen of wij spreken van schandaal, neen. het doet ons ernstig vragen, hoe genezen wij die kwaal? Hoe is meerder kwaad te weren dan er nu reeds is gesticht door dat heilloos speculeeren. zoo in strijd met eer en plicht? Ziet, die vraag dient overwogen; denkt en spreekt en steunt elkaar; opent andren ook de oogen, wijst hen op het groot gevaar. Weiaam dat wij allen strijden liefdevol, met zachten drang, dan voorkomen wij veel lijden en ook veler ondergang. Dordrecht 1907. C. v. d. K. Ik vond 't bovenstaande gedicht zoo goed van klank, zoo zuiver van dictie, zoo echt menschelijk gevoeld, dat ik 't mij tot een eer rekende 't voor u. en voor allen, die 't groote leven der maatschappij meeleven, te mogen overschrijven. Jammer, .dat de Heer van Ben nekom zijn woord had gegeven aan den dichter, om diens naam niet te noemen. Staande de vergadering vroeg Dr. Eijkman of 'took gezongen kon worden. Door 't gelach, dat over de vraag ontstond, vergat ik te zeggen: Ja, op de wijs van „De Vrije Vrouwen" van Speenhof. Mag ik, eer ik eindig de vraag doen. Is 't leven heusch „Kringloop"? Worden we nooit iets wij zer? En moeten wij en onze kinderen na ons al de dom heden herhalen en al die ellende nog vaker door leven? 't Is om te zuchten, en ik herhaal het laatste woord van mijn vorigen brief: O, Mankind! Man kind! (2). H. d. H. AANTEEKENINGEN (1). Ixion was koning vaini Thessalië, en ofschoon hij Volstrekt niet braaf was, schonk Zeus hem toch zijn vriendschap. Door hoovaardij verloor Ixion deze vriendschap en werd door Zeus in den Tartaros (on derwereld') gesmeten en aan 'n altoos ronddraaiend rad vastgebonden. (2). O, Menschdom! Menschdom! CORRESPONDENTIE Ds. J. d. V. Mijn dank voor uwe opmerking over „Moulded out of faults." Ter gelegener tijd zal ik 't in mijn brieven te pias brengen. Mijn dank ook voor uw waardeerende woorden. v. B. en K. S. Hoe kunt gij zooiets denken? Ik wil niemand kwetsen. Zoo zou 'n predikant nooit mogen spreken over 't kwaad van zich te bedrinken, of over zijn gehoor, die deze verkeerde neiging van zichzel- ven weet. Moet deze daarom boos worden? Kom, wees wijzer. Een publiek schrijver en 'n publiek spreker spreekt altijd in 't algemeen, en zijn woorden zijn zoo goed voor hem zelf als voor zijn hoorders óf lezers. Heb ik dat niet duidelijk gezegd? Lees 't dan nog eens over. A. K. Neen, dien heb ik geschreven vóór Nieuwjaar. Dat boekje heb ik niet gelezen, maar ik zal er om schrijven. Ja. Maeterlinck schrijft in 't Fransch, maar de Hollandsche vertalingen zijner werken door Mevrouw G. M. van der Wissel-Herderschee zijn voortreffelijk. Zij verschijnen bij den uitgever C. L. G. Veldt te Amsterdam. H. G. Ja, dat is van Zola. Het werk zelf bezit ik niet, maar ik vond dit gedeelte in 'n noot van de werken van Schopenhauer. 'n Nadere aanduiding geef ik U liever niet, omdat ik U niet ken en niet weet hoe oud Ge zijt. M. G. Het eene kunt Gij vinden in de Bergrede en 't andere in Lukas XI. Maar Ge doet beter zulke dingen te vragen aan uwen predikant. Mijn dank voor uwe goede wenschen. Aan allen, die mij met Nieuwjaar hun wedergroet en wederwensch zonden, mijn besten dank H. d H. een zekere gewetenswroeging van. In de eetzaal op het hoofddek zat een klein ge zelschap bijeen. De meesten sliepen op de langs den wand bevestigde banken. Alles zag er kraakzindelijk uit; alleen de atmosfeer liet er te wenschen over. Het kostte Jutta dan ook wel eenige zelfbeheersching, deze lokaliteit binnen te treden. Het oudst edochtertje van den Franschen kok herkende de vreemde dame dadelijk weer en kwam haar leven dig te gemoet. De Marseillaan, een groote man met breed hoofd en goedige oogen, zat in den hoek en babbelde met zijn tweede dochtertje; hij droeg den arm I in een doek. Zoo goed en kwaad zij zich in het Fransch kon uitdrukken,, vroeg Jutta naar het ongeval. De schoepsdokter had hem getroost: als hij zijne betrek king in Assuan zou moeten aanvaarden, zou hij wel weder in staat zijn om te werken, want het was maar een lichte kneuzing van den vierden en vijfden vinger. Maar jammer was het, dat hij hier beneden moest blijven zittenbij die hevige schommelingen van het schip durfde hij het nu niet te wagen, de trap op te gaan, want hij moest zich toch mei beide handen vast houden. En zijne ..kleine dametjes" hadden daardoor met hem arrest. Bijna de geheele derde klasse |was zeeziek. Zijn jongste meisje ook die was dadelijk on der de dekens gebracht. Maar de beide oudsten niet. En haar bij dezen zeegang alleen op het dek te la ten gaan, was toch onverantwoord. Jutta zeide nu, snel besloten „Kinderen, dan gaat ge nu met mij mede naar het dek." „Dat is allerliefst van u, mevrouw! Wel, Augus- tine, Isabella. wat zegt ge er van," riep de Fransch- man zijn dochtertjes levendig toe. Nu, de kleine „demoiselles" waren natuurlijk dade lijk gereed. Juist wilde Jutta met haar jeugdige vriendinnetjes de eetzaal verlaten, toen de s cheepsdokter binnentrad, vergezeld van Frits van Succo. Alle drie de papa evengoed als zijne beide dochters ontvingen den scheepsdokter met luid gesnap: „Mijnheer de dokter! Verbeeld u, mijnheer, deze me vrouw gaat met ons wandelen!" De scheepsdokter, een Duitscher, sprak zoo vervaar lijk slechts Fransch, dat zelfs Jutta moeite had, hem te verstaan Hij zeide ongeveer: dat hij juist een kwar tiertje tijd had en nu eens naar de kleinen kwam om zien en de mijnheer, hier, zijn vriend, stelde zich ins gelijks te harer beschikking. „Wat een overvloed van hulp!" riep de kok lachend uit. Intusschen hadden de beide heeren uit alle zakken mandarijnen te voorschijn gehaald. Als ze de vruch ten op de tafel opstapelden, lieten de beide meisjes Jutta's arm dadelijk los en dansten jubelend en in de handen klappend rondom hare nieuwe vrienden. „Oh, oh, oh, kijk eens! O, wat is u edelmoedig! Oh, ver rukkelijk! Zes, zeven, acht, elf, twaalf) veertien 1" Het grootste aantal der vruchten rolde over den grond, want het schip schommelde geducht. Allen deden mee de vruchten op te rapen; ook Jutta, en jongejuffer Isabelle, de stompneuzige van zes jaar, maakte er zelfs een pretje van: zij verzamelde eenige vruchten in haar schort en liet ze dan tegelijk weer op den grond rol len. Het was een vermakelijke klucht, alles lachte om het grappig geval. En zoo kwam het vanzelf tot een ongedwongen ge sprek in het Fransch tusschen Jutta en pen Egyptenaar. Men sprak over het ongeluk van den kok, en over het geluk daarbij, dat het nog zoo goed was afgeloopen, en prees daarbij de dappere kleine meisjes, die zich bij dezen zwaren zeegang zoo goed hielden. Beide kinderen wapenden zich elk met vier, vijf man darijn-appels, Augustine stak armpje door bij Jutta, Isabelle links bij den scheepsdokter, rechts bij den nieuwen bekende, en zoo trok het clubje vroolijk uit de onderwereld omhoog naar het dek van de derde klasse. Grauw, in-grauw waren hemel en zee. Het zee schuim joeg over den boeg en den in gummi-mantel gehulden schildwacht bij den boegspriet. Op den voor steven van het schip hield zich gewoonlijk niemand op. Achter de met zeildoek omspannen stapels goederen was echter een droog plaatsje vrij, om met de kin deren een of ander spelletje te doen. Een paar leden van het Italiaansche variëteiten-ge^ zelscliap hadden hier een uitgezocht rustplaatsje geko zen Toen de kinderen alras zonder meer met de man darijnen een vangbalspel begonnen met de drie vol wassenen, kwamen een paar van het gezelschap kapelmeester en nog een lid belangstellend naderbij en toen een der vruchten wat ver weg rolde snelden zij beiden ter hulp om dien appel te vangen. Het duurde dan ook niet lang of het balspel was in vol- len gang en ieder nam er met ijver en inspanning aan deel. Zoo ging het ook' Jutta, die toch vroeger op de kost school in Coblenz een der beste tennisslaagsters was geweest en bij golfspel zelfs dat was nog kort voor hare verloving bij een match het record veroverde op eene beroemde Engelsche tegenpartij. Bij het spel bleek, dat de Egyptenaar in het balspel bij Jutta niet ten achteren stond en hij ving haar moeilijkste balworpen, dit verwekte ten zeerste hare belangstellling en was aanleiding dat hunne blikken el kaar meermalen ontmoetten. En daarbij kreeg zij dan de gedachtewat heeft hij toch een schoon, open ge- Laat en wat voor heldere, vroolijke, mooie oogen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5