ArasierilamscIiB Brieyen.
De verboden Vrucht.
£on<la<* 23 Feb. 1908.
52e Jaargang. No 4337.
TWEEDE BLAD.
cxxx.
FEUILLETON.
Roman van
PAUL OSKAR HöCKER.
Voor mijn vriend Louis de Vries.
Louis de Vries, de steeds meer en meer bekende
cn laat ons zeggen „gevierde"' toonéelspeler, heefte en
van zijn liefste wenschen in vervulling zien komen.
Hij heeft den „Koopman" mogen créëeren. den „Koop
man van Venetië" van Shakespeare. Eenige maanden
geleden had hij die rol al ingestudeerd en stond gereed
haar te acteeren. toen Louis Bouwmeester, de oudere
kunstbroeder van De Vries, zijn geestelijke vader, zijn
vaderlijke vriend, van Indië uit hier in de Amstelstraat
afstapte en op verlangen der heeren Van Lier och,
die Van Liers weten wel wat ze doen! den Shv-
lock speelde. Ik heb u immers toen gezegd, dat Ier
voor de deur gevochten werd om 'n plaats Kon er
nog 'n muis bij'? 'k Geloof 't niet. Difc avonden, al die
avonden dat Bouwmeester optrad, was 't huis uitver
kocht. was t huis vol. was er geen klapstoeltje, geen
bank randje, geen parterre-plekje leeg. Het was de echo
van 'n ouden, maar nog niet verouderden bewonderings-
roep, 't was de weerglans van 'n oude. maar nog
niet getaande glorie. Bouwmeester de man, Bouwmees
ter de held van den dag; Bouwmeester als Shyloek.
En nu de eere-avond voor Louis de Vries.
Hij had gekozen den Shvlock.
Open Narcis." geen „Blenkarn" uit ,,de Fabrieks
baas geen „Nicodemus" uit de Olympische Spelen,
geen „Herman" uit „Multatuli's Vorstenschoolgeen
„Jozef Wahrmund" uit „Recht op Liefde had hem
kunnen bekoren, om daarin te trachten lauweren en
benefiet te oogsten; hij koos „S h ylock, een dei-
meest ontroerende raadsels misschien, door Shakespeare
neergeschreven.
Wanneer er zulke namen genoemd worden als ,,8na-
k' spenre" en Shvlock dan bekruipt n mensch d*.
lust om heele passages uit ieder bedrijf, heele bedrijven
uit iede rstuk te gaan overschrijven, beginnende bij 't
begin, en dan iederen keer, als daar gelegenheid toe
is te zeggen,En toen de acteur dit zei, deed hij dat en
toen hij dat zei, deed hij dit" Wfüit als ik u nu het
papiertje met aanteekeaiingen zenden kon, dat ik dien
avond uit Van Lier mee thuis bracht, dan zoudt Ge
zeggen: „Hoor eens, H d. H„ vraag aan de Firma of
ze 'n extra-nummer wil uitgeven en vertel ons dan
daarin op alle vier pagina's al wat ge van Shylock weet
en welken indruk 't spel van al de spelers, in 't bi
zonder dat van De Vries op u gemaakt heeft."
En als ik dat dan deed, dan kreegt ge tusschen 'n
hoop uitroepteekens en vraagteekens, tusschen 'n hee-
leboel schouderophaal-teekens en hoofdschud-teekens den
heelen „Koopman" te lezen, vollediger en getrouwer
dan ik dien gezien heb bij Van Lier. Want och-och,
wat hebben ze dat stuk besnoeidOp 't laatst was
't zoo erg, dat Shakespeare-lezers elkaar eens aanke
ken» alsof zij hun oogen niet geloofden en 't nu van
elkander weten wilden, of 't nu heusch werkelijkheid
was, wat zij daar zagen gebeuren. Toen Shyloek c-
dat is dan De Vries - niet meer op de planken zou
verschijnen, toen hebben ze wat wij noemen, er maar n
aap" van gemaakt en van d elaatste helft van het IVde
en 't geheele Vde bedrijf een hachee, die niemand
lustte.
Heette dit, omdat 't anders zool laat zou zijn geworden?
t .Was toch al kwart voor twaalven. Dan had men
wat korter moeten rusten tusschen elk bedrijf, tusschen
de verschillende tooneelen, die in de stukken van Sha
kespeare zoo veelvuldig zijn.
Is '4 zoo onredelijk, als wij naar den schouwburg
gaan ook naar 'n ieere-avond, ook naar 'n benefiet
voorstelling dat wij, rekening houdend met het te
geven stuk. volledigheid eischen? Als wij naar „Vor
stenschool" gaan, dan gaan wij ongetwijfeld 't zij
in pen grooten schouw tante Door of bij Van Lier Me
vrouw Julia de Koningin bewonderen, Herman.
Hanna, de dragers van 't (stuk. Maar ik kom daar alleen
niet voor. Ik weet wel, dat Mevrouw
Julia 'n charmante vrouw is, dat Mevrouw Mann on
vergelijkelijk is, dat Bouwmeester en La Roche en De
Vries en Erfmann en al die kopstukken „kopstukken
zijn. Dat weet ik wel. Als ze iets minder gaven dan
ik verwachtte, dan zou ik denken, misschien hebben
zij kiespijn of thuis woorden gehad. Ik kom ook om
't stuk, dat ik gewoonlijk wel eerst .thuis gelezen
heb en met mijn geestesoogen al wel gezien heb, maar
dat ik nu voor me wil zien gebeuren in tastbaarheid,
door menschen van vleesch en bloed, waarvan de een
misschien 'n beetje tript en de ander 'n tic heeft van
aan zijn neus te krabben. Ik wil heel Multatuli's of
Shakespeare s of Brachvogels denken door anderen zien
weergegeven. De aanschouwing heeft dit voor boven
het nadenken, dat 't ons 'n overeenkomst of 'n te
genstrijdigheid doet opmerken, die anders voor ons ver
loren gaat. Het geheugen van de meeste menschen be
rust op aanschouwing, op doorleving, op ondervinding,
op zien. Men spreekt dan ook van n „plaa tsel ij k-
ge heugen." Iets gezien te hebben is als 't ware
de spijker, waarmee dat .jets" in onze herinnering wordt
astgespijkerd.
De aanschouwing van *n kerk, 'n boom, 'n mensch
't hooren van 'n stem, 't ruiken van pannekoeken, al die
dingen brengen omdat ze op onze zintuigen ge
werkt hebben 'n plotselinge herinnering teweeg.
Waar hadden we 't verleden week toch zoo druk
over?
Dat weet ik niet meer.
Waar heb ik je ontmoet?
Bij de kerk.
O ja, toen groette jij den burgemeester nog.
En dan, door de herinnering van die kerk en 't gezien
hebben van den burgemeester, door 'n plaats en 'n
omstandigheid, herinneren we ons het gesprek, de ge
dachten die ons bezig hielden, omdat wij iets hebben
zien gebeuren met onze vleeschelijke oogen, die als
'n photogralie-toestel op onze ziel en herinnering heb
ben gewerkt.
Dit is zoo sterk, dat deze brief, die nu w or d e n d
voor mij ligt, morgen en overmorgen, als hij reeds
tang verzonden en misschien reeds „gezet" is, door mij
woord voor woord en regel voor regel overgelezen wórdt
in mijn herinnering, met al zijn doorhalingen en verbe
teringen. Zoo herinner ik mij nog dat ik den honderd
acht en twintigsten brief verzonden hebbende, in de
laatste alinea der „Notes" las: ,,Ik feliciteer „den"
ltezers" enz. 't Was reeds Zaterdagmorgen toen ik dit in
mijn geheugen las, en 't had dus weinig meer gebaat,
of ik over die naamval-fout naar de Redactie geschre
ven had. Toen de brief, gedrukt, mij bereikte, zag ik dat
anderen mijn fout verbeterd hadden.
Als men ter drukkerij al die copyen bewaart, zal
men nu nog kunnen zien, dat in de door mij bedoelde
copy die fout van mijne hand aanwezig is.
Dit doet aanschouwing
Daarom zullen lichtbewogen gemoederen, menschen
met 'n sterk inmaginatie-vermogen, die onder 't lezen
van 'n boek in schaterlachen of in tranen kunnen uit
barsten, veel beter geheugen hebben, dan menschen,
die lezen zonder meer, die lezen om den middag om
te krijgen. Die tranen-lezers en die lach-lezers zien
voor hun geestesoog d edingen gebeuren, alsof zij ze
met hun natuurlijke oogen zagen en maken dan niet
zelden als zij aan 't vertellen slaan op anderen
den indruk, dat zij Allvis heeten. (1). Maar dit is niet
zoo, al hun weten is gebaseerd op plaatselijkheid.
Maar nu de „Koopman van Venetië," en „Shyloek,"
zooals De Vries ons dien te aanschouwen gaf.
Het stuk mag bekend geacht worden.
Ie Bedrijf, le tooneel: Een jong en rijk koopman.
Anthonio geheeten, wordt door zijn vriend Bassanio
aan het verstand gebracht, dat hij om eenig geld verlegen
zitniet meer dan drie (duizend dukaten. Die heeft deze
noodig, om 'n schip uit te rusten naar Belmont, waar
'n jonkvrouw woont, Portia geheeten, naar wier hand hij
dingen (wil. Hij zelf heeft geen geld en als .hij |dit
alles aan Anthonio vertelt, biedt deze hem gaarne zijn
hulp aan. Maar heel Anthonio's vermogen is op zee.
Doch hij is lijk genoeg ten is ter van verzekerd, dat ieder
hem bereidwillig die geringe som zal leenen.
le Bedrijf, 2e tooneel: Portia en haar kamervrouw
Nerissa voeren 'n'gesprek over de verschillende huwe-
lijks-candidaten. Nerissa en ook Portia herinneren zich
beiden hit lang vervlogen dagen den held Bassanio.
le Bedrijf, 3e tooneel: Bassanio in onderhandeling
met Shyloek, om van hem de drieduizend ducaten te
leenen, waarvoor Anthonio borg zou blijven. Anthonio.
die ook verschijnt, bevestigt dit. Shyloek' verwijt Anthonio
zijn jodenverachting. Een oogenblik schijnt de leening
niet te zullen doorgaan. Eindelijk biedt Shyloek de
gevraagde som en wil naar 't voorbeeld van Antho
nio geen rente ervoor. Hij wil alleen uit
scherts dat in de schuldbekentenis de bepaling
worde opgenomen, dat hij indien Anthonio niet op don
juisten dag betalen zou, hij hem dan 'n pond vleesch
uil het lichaam zou mogen snijden. Bassanio wil An
thonio hiervan terug houden. Zij gaan naar den notaris
en 't stuk wordt geteekend.
2e Bedrijf, le tooneel: De Prins van Marocco dingt
naar Portia's hand.
2e Bedrijf, 2e tooneelLanceiot Gobbo besluit, bij
zijn meest«(| Shyloek vandaan te loopen en verhuurt
zich bij Bassanio.
2e Bedrijf, 3e tooneel: Lanceiot neemt afscheid van
Jessica, Shylock's dochter.
2e Bedrijf, 4e tooneelEenige edelen, waaronder
Lorenzo, verschijnen om Jessica te schaken.
2e Bedrijf, 5e tooneel: Shyloek gaat uit eten en be
veelt Jessica goed op 't huis te passen. Jessica hoopt
weg te zijn, eer hij terugkeert.
o
17.
2e Bedrijf, 6e tooneel: Gemaskerde edelen, waaronder
Lorenzo, schaken Jessica.
2e Bedrijf. 7e tooneelDe Prins van Marocoo bij
Portia. (De vader van Portia liet haar drie kastjes na, 'n
gouden, n zilveren en 'n looden kastje. In een daar
van is Portia's beeltenis. De vrijers moeten op goed
geluk een dier kastjes openen. Wie Portia's beeltenis
kiest, zal haar man worden). Hij opent 't gouden kastje
en moet van Portia afzien.
2e Bedrijf, 8e tooneel: Shyloek mist zijn dochter cn
ontdekt, dat zij diamanten heeft meegnomen.
Er loopen geruchten, dat Anthonio zijn fortuin ver
loren heeft
2e Bedrijf, 9e tooneelDe Prins van Arragon. die ook
om Portia vrijt, opent 't zilveren kastje en moet ook 't
paleis verlaten. Bassanio wordt aangediend
3e Bedrijf, le tooneelShyloek bestolen door zijn
dochter, die gevlucht is. Anthonio geruïneerd. Dit laat
ste is n vertroosting voor Shvlock.
3e Bedrijf. 2e tooneelBassanio ten huize van Portia.
Naar Portia's hand dingend, opent hij 't looden kastje,
waarin zich Portia's beeltenis bevindt. Intusschen ver
looft zich Portia's kamervrouw. Nerissa, met Gratiano,
den vriend van Bassanio. Men spreekt over 't gevaar
waarin Anthonio verkeert en Bassanio keert met Gra
tiano naar Venetië terug. Portia geeft zesduizend
ducaten mee, om Anthonio uit Shylocks handen te
redden. De vrouwen geven aan hun toekomstige echt-
genooten hare ringen, die zij nooit van hun vingers
mogen doen.
3e Bedrijf, 3e tooneel: Anthonio in Shylocks macht.
De doge kan den loop van 't recht niet stuiten.
3e Bedrijf 4e tooneelPortia en Nerissa gaan jn
mannenkleeren hare beminden na. Lorenzo en Jessica
zullen intusschen op 't huis passen.
3e Bedrijf, 5e tooneel: Lanceiot ook ten huize van
Portia.
4e Bedrijf, le tooneelDe rechtszaal te Venetië. De
eisch van Shyloek om 't pond vleesch uit Anthonio's
lichaam. Hij weigert de zesduizend ducaten aan te ne
men. Een jong docter uit Rome, met name Balthazar.
wordt aangsdiend. Hij werd door Bellario gezonden bij
dit 'rechtsgeding tegenwoordig te zijn en 't hof met
zijn wijsheid voor te lichten.
Die jonge docter is Portia, in de kleeren van 'n rechts
geleerde. Niemand herkent haar. Zij doet den eisch
van den jood teniet, omdat in 't stuk geen sprake was
van 't recht 'n druppel bloed te spillen.
Zij vraagt aan Anthonio den ring dien hij draagt tot
loon voor haar werk.
Hij weigert dit.
4e Bedrijf, 2e tooneel: De ring wordt gegeven. Ook
Gratiano staat zijn ring laf aan den klerk van den docter
(Nerissa).
5e Bedrijf, le tooneel: Lorenzo en Jessica in het
park van Portia's woning. („In 'zulk een nacht.") Bericht
dat de vrouw des huizes komt. Portia en Nerissa zijn
aangekomen. Bassanio en Gratiano keeren terug zonder
ring. Dc oplossing.
Zie, dit is in twee woorden de inhoud van „De Koop
man van Venetië"
De lust komt in mij op, dit wonder van dramatische
pracht, waarvan de gegevens door Shakespeare voor
'n groot deel uit Italiaansche bronnen Zijn geput, als
letterkundig product te gaan behandelen. De zielkundige
waarde ervan mag bestudeerd worden. Shyloek is het
„m o n s t e r." Ieder zegt 't, dus 't zal wel zoo zijn.
Maar niemand houdt er rekening mee, dat hij de ge
tergde, de jaren-lang bespuwde is; dat hij nu in ééne
wrake zich wreken kan over a' den smaad hem aan
gedaan.
Ik mag hier niet op ingaan, nu niet. Ik moet spreken
over de executie van 't stuk, met de voorwetenschap
die jk reeds had, toen ik nog bij Van Lier zat
dat ik gauw klaar zou wezen.
Van wien hebben we „Shyloek" gezien? Van Pos-
sart, van Bouwmeester, van La RocheEn nu van de
week van De Vries.
Toen ik gezien had van Possart Lessings „Nathan
der Weise," had ik zoo iets groots gezien, dat ik geen
woorden vinden kon, om mijn zielsaandoeningen te
uiten. Daar lag iets zoo groot-profetisch in 't optreden,
in 't gebaar, in 't fluisterstille doen van dien jood. zoo
iets gewijds, dat de tooneel voorstelling voor mij 't ka
rakter aannam van 'n schroomvol binnengaan in het
Heilige der Heiligen. Voor mijn zielenoog zag ik deze
hooge-priesterlijke menschenziel treden tot voor de arke,
in de schaduw des Allerhoogsten, en verstond ik zijn
toewijdend woord: „Tot U, die het leven gaf, keere het
leven weder."
Ik zag van Bouwmeester Sophocles' O e d i p u s, het
drama van den man met den doorboorden enkel, het
drama van het Noodlot, dat den ongeveinsde bracht
tot vadermoord, tot bloedschande, tot wanhoop en mis
daad tegen zichzelven,; en ik zag de wreedheid yan
het smartenrijke leven in al haar klaarheid voor mij,
mij ontroerende tot in mijn ingewanden. En de klacht
rees uit mijn ziel: Waar is hulpe, indien God zoo
groote macht verleent aan het blinde lot?
Later pas vond ik in Maeterlincks „Wijsheid en Le-
j venslot" een antwoord op die klacht (Zie Hfdst. XII).
Ik zag van La Roche „Lodewijk XVI," „King Lear;"
van Forbes Robertson „Macbeth" en ..HamletfvanBouw-
meester ook „Shvlock," van Sarah Bernard „Phèdre";
en al die karakters dwongen mij 'n wijle buiten mij
zelf te treden, om ze in al hun aandoenlijkheid le
kunnen genieten. Ik zag eergisteren „IJsbrand" van Dr.
van Eeden, en al stuitte ik hier en daar op n enkele
profanatie van den heiligste aller menschenfiguren, ik
ben toch door de créatie van Ko van Dijk opgetrok
ken geweest tot ver boven 't platte en alledaagsche
menschenleven en heb met snikkende blijdschap woor
den gehoord, die 'n echo konden wezen van de taal van
mijn eigen vermoeide ziel.
Ko van Dijk moet alleen maar nog wat eenvoudiger
wat meer sober worden, minder poseeren; iets minder
de heer Van Dijk, iets meer IJsbrand.
Maar nu is de vraag bij mij gerezen: Wat heeft De
Vries, mijn vriend Louis de Vries, dien ik niet lager schat
dan La Roche, hooger dan Sarah Bernard, hooger dan
Ko van Dijk, mij met 'zijn „Shvlock" gedaan?
En dan kan ik om der waarheid en der eerlijkheids-
wil 't woord niet over mijn lippen krijgen, dat ik weet.
dat hij verdient, dat ik weet. dat hem toekomt, dat ik
weet dat hij van mij verwacht.
Maar ik weet wel hoe 't komt! Ik weet wel hoe dat
komti
Dat hebben de menschen op hun geweten. De vrind
jes. Dat hebben al di ebloemen gedaan! Die portret
ten! Die witte handschoenen, die mooie jassen, dat kop
jes. Dat hebben al die bloemen gedaan! Die portret-
weigerd? Heb ik ooit mijn hulde onthouden aan eenig
kunstenaar, die ze verdiende? Maar ik probeer niet.
zulke menschen gek te maken of ze 'n overtuiging te
geven, dat ze 'r nu z ij n. Want we zijn er nooit,
nooit! Bouwmeester niet en Robertson niet en Ko
van Dijk niet en Louis de Vries niet, niemand. jEn
er is geen professor, die er is en geen schoenmaker,
die er is. en geen krantenschrijver, die er is. en geen
schilder, die er is; en er is niemand, die er is. En als
iemand zich dat gaat verbeelden, dan begint hij af te
takelen, dan laat hij zich aftakelen en dan takelt hij
zichzelven af.
Hou ze op 'n afstand, De Vries, sla ze in der ge
zicht. al die poeslieve krengen, die alles even mooi
en subliem van je vinden. „Beste meneer De Vries!"
„Zoete meneer De Vries!" Geef ze 'n trap, want ze
leggen 't op je ondergang toe. Ze smoren en doen
verdorren de levensrijke pit, die je in je gemoed draagt,
end at zou zonde wezen, zonde en iammer. Zoo'n vent
als jij, kan alles, alles, "maar niet bij de gratie van de
lieflacherigheid van 'n stuk of wat onbenulligheden.
Ik |ben eindelijk zoo wijs geworden, om maling aan
die lui te hebben, en zou jij ter dan nog om geven? jij?
die zoover boven mij staat?
O. als je feens geheel jezelven geweest was dien avond
Als je eens gedurende twee of drie dagen te voren
niemand ontmoet hadt! Dan hadden de menschen niet
k u n n e n klappen, niet kunnen hoeraroepen, om
dat jij ze dan tot moes gebeukt zou hebben met de vuis
ten van je prachtige, machtige kunstenaarsziel. Want
wat Bouwmeester mij deed met „Oedipus" en Possart
met zijn „Nathan," dat vermag jij mij te doen met je
„Shvlock."
Want je kunt 't. Je kunt 't, als je maar maling hebt
aan de menschen en maling aan Bouwmeester al
eeren wij beiden hem hoog als je maar maling
hebt aan iedereen, ook aan mij. Hoor je 't De Vries
Ook aan mij. Want mijn praten is gedoe. Jij moet créee-
ren. En 'n createur spreekt en het is er.
Ben je nou niet woest nijdig op me?
Als dat zoo zijn zou, dan zou 't mij niet spijten 't
bovenstaande geschreven te hebben, maar spijten dat
't woord uit „Vorstengunst" van Wallis op ons van toepas
sing zou wezen„De meeste boosheid berust op niets
dan 'n misverstand; veel meer een zichzelf niet ver
staan, dan 'n niet verstaan worden door anderen." Lees
voor 't woord „boosheid" „tragedie," en je bent
de aphoristische waarheid nog meer nabij.
Maar ik weet wel beter. Je bent niet boos,; daar ben
je veel te verstandig voor. Ik zit nu in een afschuwe
lijken verhuisrommel; maar als ik'eenmaal weer gesett-
led ben, dan zal ik je dat laten weten. Kom je dan is'n
glas port drinken? Goed, dan wacht ik je.
Met veel respect en eerlijke vriendschap
Je vrind
H. d. H.
AANTEEKENINGEN:
(1). Allviss of Allwiss is 'n figuur in de Noorsche
fabelleer. Hij leefde als dwerg onder den grond |en
was bezitter van groote rijkdommen. Als ik «mij wel
herinner vulde hij de huid van 'n otter met goud
stukken en bedekte die er ook mee, om de zonen
van Geirrödr. die schuldig waren aan vadermoord, vrij
te krijgen. Deze fabel leert ons de misdadige macht
van 't geld. (Zie Wagners „Rheingold").
De naam Allviss zou beteekenen „Alweter," omdat
hij negen werelden bezocht had en alles wist wat er
overal gebeurde.
-(o)~
Na een kort nadenken vroeg Succo „En wanneer
ik er u recht hartelijk om vraag, wilt ge dan een
bericht van mij mede naar Duitschland nemen? En
dat, wat ik naar Koningsberg aan de eenzame dame
zenden wil, daarginds bij gelegenheid aanvullen en uit-
leggen f'
„Gaarne."
Zij stonden schouder aan schouder in' het open portaal
en keken over het stille landschap heen. In de stille
lucht werden wondervolle geluiden gehoord. Het wa
ter van den breeden stroom ruischte en ook de witte
.kruisgewijs geplaatste zeilen der Dahabijen zwommen in
het vaal licht
Frits van Succo's oogen vestigden zich weder <op
zijn jongs bezoekster.
I „Er zijn nog weken ja maanden voor het zoover
is. Zult ge het niet vergeten, mevrouw?"
Zij schudde het hoofd.
„Of er berouw van hebben?"
„Ik zou jgiestikt zijn, als ik mij dit alles niet van
de ziel had kunnen wentelen"
Zondier eenige afspraak stegen zij naast elkaar de
treden af en wandelden in 't schijnsel van de dalende
zon in de richting van de landingsplaats. Een zachte
■droomstemming heerschte er, en nergens was een mensch
le zien.
De Arabieren deden hun avondgebed. Men hoorde
vanuit de richting van het graf van den Sheik het
gezang van een Muezzin. Daartusschen het vleugelget-
klep van reusachtige duivenscharen het schreeuwen
der muildieren en ergens in de verte het blaffen
van een jakhals.
De gloeiende bol, die de woestenijen als met goud
overstroomde zonk hoe langer hoe dieper en blauwe
schaduwen wierpen zich reeds over het Nijldal, en
een eigenaardige schemering, die de verschillende kleu
ren npg sprekender maakte, kwam opzetten.
Jutta was weemoedig gestemd. Haar zachte stem,
haar gansche verschijning, de strijd te midden waarvan
zij zelve stond dal alles had een machtigen invloed
op Frits van Succo. Herinneringen doemden op en in
het voortloopen vertelde hij haar nog dit en dat van
zijnen moeder uit den tijd voor zijn ongeluk.
En in deze oogenblikken van innig leven en voelen,
sterkte zich in Jutta weder het bewustzijn, dat zij een
goede daad had gedaan.
Hij hield bij het afscheid nemen langen tijd haar
hand in de zijn®, hij boog zich ten slotte over haar
heen en kuste haar vingers.
Zij wilde niet, dat hij haar verder dan tot aan het
hek begeleidde.
Op den Nijl kwam juist de salonboot aanstoomen,
die het gezelschap voor zijn terugreis benutten zou.
Jutta legde het laatste eindje door het palmenboschje
in een vlug tempo af.
Zij hoopte dat haar verschijnen onder de algemeene
drukte niet zou worden opgemerkt. Maar zoodra zij
in den gezichtskring van het gezelschap verscheen, ont
stond er in verschillende groepjes een opvallende be
weging. Men fluisterde, keek elkaar aan. men stak de
hoofden bijeen.
Jutta nam den ezelsjongen het bundeltje plaids, dat
dezeh ad gedragen, af en trok een witten stofmantel
aan. Nu sprong de kolenbaron gedienstig toe, om
haa rte helpen en een poging te wagen om met haar
een gesprek te beginnen. Alen had haar gemist mijn
heer Marcks was ook toevallig hier geweest en had
verteld, dat hij haar in de suikerfabriek had gezien
waarvan de directeur zeker die bewuste mijnheer van
Succo was.
Jutta antwoordde terloops, met haar gedachten ver
van den vrager en het verdere gezelschap.
Zonder eenige afwijking door electrisch licht helder
overstraald, kwam de boot aan de landingsplaats aan.
Op het bovendek, dat evenals de geheel eboot, dicht
bezet was met passagiers klonk de vroolijke muziek
eener Italiaansche kapelviolen, harpen en fluiten.
In breede rijen trokken de reizigers alras over de
neergelaten verbinding.
Op net bovendek, dat evenals de geheele boot. dicht
komenen moesten dicht naast elkaar tusschen de rijen
banken blijven staan.
Jutta stond naast mevrouw van Druhsen, bemerkte
dit evenwel niet, want zij stond met den rug naar
haar toe.
Toen zij evenwel deze dame bemerkte, en zoo ge
woon als haar mogelijk was, aansprak, geschiedde er
iets wonderlijks mevrouw van Druhsen monsterde haar
bestraffend van Jiet hoofd tot de voeten, zonder één
enkel woord te zeggen en draaide haar toen opval
lend den rug toe.
Op dit oogenblik passeerde de Nijlboot de suikerfa
briek.
Op het kleine terras voor de hal stond Frits van
Succo en keek de stoomboot na, Jutta herkende hem
alleen aan zijn gestalte, maar zij 'bemerkte hoe bijna al
de hotelgasten met hun kijkglazen naar den oever ke
ken.
En wederom fluisterden zij met elkaar en Wier
pen nieuwsgierig vorschende blikken, op de geïsoleerd
in hun midden verwijlende landgenoot®.
Toen Jutta op den morgen na den tocht op den
Nijl ontwaakte, hief zij vlug het hoofd om en keek
door het muskietennet in het halfschemer rond.
Gustaafs bed was leeg.
Slechts langzaam herinnerde zij zich, wat gister was
voorgevallen.
Hetgeen zij doorleefd had scheen haai- een droom
toe.
Vanwaar had zij al dien moed gehaald? En van
waar moest de moed komen, om haar man alles te
zeggen
Zij had zich ter wille van den neef in een {strijd
gemengd. Gustaaf zou dus aannemen, dat zij het be
zoek in Bedracheïn had afgelegd, om hem nog meer
te ergeren en te plagen.
Zeer terneergedrukt en ook door den grooten tocht
üchamelijk moe, kleedde zij zich aan. Daarbij schoot
haar het eigenaardige gedrag van mevrouw von Druh
sen in de gedachten. Deze had haar als 't ware den
rug toegedraaid. Er had tusschen haar op de boot
reeds een zekere antipathie bestaan.
Jutta kon dit soort van vrouwen niet uitstaan en
zij bezat niet genoeg koele routine om dat te verber-
fen. Elk woord, dat mevr. v. Druhsen zeide. prikkelde
utta tot een antwoord, want alles wat zij: zeide, was
zoo opgeschroefd. Zij had deze dame tot dusver steeds
met Zachte ironie behandeld een ironie, die zoo
fijn was, dat zelfs haar man het niet bemerkte. ,En
steeds had zij in haar onderhoud kleine triomfen oi.
deze dame behaald.
Maar tegenover dit ijzig-koele zwijgen voelde Jutta
zich machteloos.
Ook voor de overige dames en heeren was zij op
hun thuisreis niets anders dan lucht geweest. Slechts
mijnheer Schneider, de kolenbaron. had haar nog eens
aangeklampt, en dezen had zij. als steeds, kortaf be
handeld.
Gisteren was haar hart zoo vol geweest, was ter
zoo oneindig veel nieuws, groots, schoons, wonderbaar
lijks op haar zinnen ingestormd, gister had zij |nog
niet goed begrepen, wat die houding van die menschen
moest beteekenen.
Maar nu in haar nuchtere morgenstemming, in de
eenzaamheid van de hotelkamer, nu werd het haar
zeer pnaangenaam te moede.
De eeiste ontmoeting met die menschen bracht haar
nieuwe verrassingen. Toen zij de hal doorliep, om zich
naar het salon te begeven, waar ontbeten werd, ont
moette zij de gezelschapsjuffrouw van de gravin van
Druhsen. Tot dusver had zij zich voor
deze jonge dame en haar onbescheiden vragen bijna
nooit kunnen beschermen, ditmaal liep juffrouw van
VYehl met een nauwelijks merkbaar knikje haar zwij
gend voorbij. Mevrouw van Druhsen zelf, die nog op
haar gewone plaats zat, toen Jutta binnentrad, stond
vlug op en ging naar den tuin, zeer opvallend be
langstellend kijkend naar eenige bloemen, waaraan niets
bijzonders te zien was. Ofschoon Jutta zich zeer ergerde,
ontging haar toch de komieke zijde van deze situatie
niet: een der kellners sprong dienstijverig naar vo
ren en rukte de tuindeuren open, en de gravin richtte
tot den kellner, alleen om haar figuur te redden een
botanische vraag Het bleef er dus bij: het tafellaken
was tusschen haar beiden doorgesneden.
Dat de reden daarvoor te zoeken was In haar houding
tegenover Frits van Succo, dat scheen haar zonder
twijfel; onduidelijk bleef haar slechts, wat me
vrouw van Druhsen er toe kon brengen in een aan
gelegenheid als deze, die toch alleen de familie Succo
aanging, partij te kiezen.
Jutta probeerde zich over deze onaangenaamheden,
heen te zetten, maar onbehaaglijk bleef zij het toch
vinden. En beeldde zij het zich alleen maar in, om
dat zij nu zoo argwanend geworden was, of had de
kletspraat harer landslieden werkelijk reeds invloed ge -
had ook uit de andere groepjes dames,Amerikaansche,
volgden haar eigenaardig vorschende blikken.
Het eerste gesprek dat zij dien morgen had, was met
den hotelhouder, die haar vroeg, of zij meedeed met
den rit naar het dorp Abu-Roasch. Daar lag, zooals zij
gister had gehoord een afdeeling van het kameelrij-
dersregimentde bezichtiging van de kazerne was al
dagen te voren afgesproken geworden.
Jutta had geen uitnoodiging ontvangen mee te gaan;
zij bedankte dus voor het aanbod van den hotelhou
der, om liog vlug een wagentje met paard of ezel
voor haar te bestellen. Overigens zette de karavaan,
toen zij buiten op straat kwam, zich reeds in beweging.
Juist van plan, de hoofdstraat te verlaten en een
noordelijk naar het Nijldal voerenden weg in te slaan,
kwam plotseling de gansche karavaan tot stilstand. Men
hoorde een paar bewonderende uitroepen de hooge
stem van de gezelschapsjuffrouw en dadelijk daar
op verscheen een slanke, jonge Arabier in het wit
gekleed, met vlugge schreden in den tuin van het
hotel.
En nu ontsnapte ook aan diegenen, die op het ter
ras waren achtergebleven een bewonderend: „Ah!"
De jonge Arabier hield namelijk een reuzenbouquet
van wondermooie rozen in de h%nd.
Jutta herkend eden bode dadelijk; het was Achmed
Hij kwam rechtstreeks op haar af.
Wod^r had zij een zekere verlegenheid te overwin-
nen evenals gister, toen Achmed s meester haar na
derde en intusschen was het geval nog kritieker gewor
den: men keek nu van alle kanten naar haar juf-
irouw von ehl was zelfs onder een of ander voorwend
sel, naar de tuinpoort teruggekeerd, om vast te stel-'
Ion naar wie de Arabier met de rozen ging. tMaar
juist die algemeene nieuwsgierigheid riep Jutta's trots
wakker.
Toen Achmed'voor haar stond en haar met zijn groote,
zwarte oogen vragend aankeek, knikte zij hem vriende
lijk toe. Zij nam het bouquet, dat zijn meester haar
stuurde aan en begroef een paar seconden haar gelaat
m de rozen, waarvan een heerlijke geur opsteeg
Achmed bracht haar ook een brief.
Jutta dwong zichzelf tot een uiterlijke, volkomen be-
daardheid, zij wilde met geen enkelen blik meer no
titie manen van die verwonderde gezichten rondom
zich. Midden inde hal ging zij aan een der leege tafels
zitten, legde de rozen daarop neer en las den brief.
De brief had nog een bijlage: het schrijven, (dat
brits van Succo aan zijn moeder zond en dat hij
i niet gesloten had, opdat zij het zou kunnen lezen.
Hoe verder zij met de lectuur kwam des te meer
verzonk de omgeving voor haar: uit deze bladen
sprak in trotsche, bittere, maar toch ware woorden,
een gansch menscheniot.
«■den.
-