ArasierilamscIiB Brieyen. De verboden Vrucht. £on<la<* 23 Feb. 1908. 52e Jaargang. No 4337. TWEEDE BLAD. cxxx. FEUILLETON. Roman van PAUL OSKAR HöCKER. Voor mijn vriend Louis de Vries. Louis de Vries, de steeds meer en meer bekende cn laat ons zeggen „gevierde"' toonéelspeler, heefte en van zijn liefste wenschen in vervulling zien komen. Hij heeft den „Koopman" mogen créëeren. den „Koop man van Venetië" van Shakespeare. Eenige maanden geleden had hij die rol al ingestudeerd en stond gereed haar te acteeren. toen Louis Bouwmeester, de oudere kunstbroeder van De Vries, zijn geestelijke vader, zijn vaderlijke vriend, van Indië uit hier in de Amstelstraat afstapte en op verlangen der heeren Van Lier och, die Van Liers weten wel wat ze doen! den Shv- lock speelde. Ik heb u immers toen gezegd, dat Ier voor de deur gevochten werd om 'n plaats Kon er nog 'n muis bij'? 'k Geloof 't niet. Difc avonden, al die avonden dat Bouwmeester optrad, was 't huis uitver kocht. was t huis vol. was er geen klapstoeltje, geen bank randje, geen parterre-plekje leeg. Het was de echo van 'n ouden, maar nog niet verouderden bewonderings- roep, 't was de weerglans van 'n oude. maar nog niet getaande glorie. Bouwmeester de man, Bouwmees ter de held van den dag; Bouwmeester als Shyloek. En nu de eere-avond voor Louis de Vries. Hij had gekozen den Shvlock. Open Narcis." geen „Blenkarn" uit ,,de Fabrieks baas geen „Nicodemus" uit de Olympische Spelen, geen „Herman" uit „Multatuli's Vorstenschoolgeen „Jozef Wahrmund" uit „Recht op Liefde had hem kunnen bekoren, om daarin te trachten lauweren en benefiet te oogsten; hij koos „S h ylock, een dei- meest ontroerende raadsels misschien, door Shakespeare neergeschreven. Wanneer er zulke namen genoemd worden als ,,8na- k' spenre" en Shvlock dan bekruipt n mensch d*. lust om heele passages uit ieder bedrijf, heele bedrijven uit iede rstuk te gaan overschrijven, beginnende bij 't begin, en dan iederen keer, als daar gelegenheid toe is te zeggen,En toen de acteur dit zei, deed hij dat en toen hij dat zei, deed hij dit" Wfüit als ik u nu het papiertje met aanteekeaiingen zenden kon, dat ik dien avond uit Van Lier mee thuis bracht, dan zoudt Ge zeggen: „Hoor eens, H d. H„ vraag aan de Firma of ze 'n extra-nummer wil uitgeven en vertel ons dan daarin op alle vier pagina's al wat ge van Shylock weet en welken indruk 't spel van al de spelers, in 't bi zonder dat van De Vries op u gemaakt heeft." En als ik dat dan deed, dan kreegt ge tusschen 'n hoop uitroepteekens en vraagteekens, tusschen 'n hee- leboel schouderophaal-teekens en hoofdschud-teekens den heelen „Koopman" te lezen, vollediger en getrouwer dan ik dien gezien heb bij Van Lier. Want och-och, wat hebben ze dat stuk besnoeidOp 't laatst was 't zoo erg, dat Shakespeare-lezers elkaar eens aanke ken» alsof zij hun oogen niet geloofden en 't nu van elkander weten wilden, of 't nu heusch werkelijkheid was, wat zij daar zagen gebeuren. Toen Shyloek c- dat is dan De Vries - niet meer op de planken zou verschijnen, toen hebben ze wat wij noemen, er maar n aap" van gemaakt en van d elaatste helft van het IVde en 't geheele Vde bedrijf een hachee, die niemand lustte. Heette dit, omdat 't anders zool laat zou zijn geworden? t .Was toch al kwart voor twaalven. Dan had men wat korter moeten rusten tusschen elk bedrijf, tusschen de verschillende tooneelen, die in de stukken van Sha kespeare zoo veelvuldig zijn. Is '4 zoo onredelijk, als wij naar den schouwburg gaan ook naar 'n ieere-avond, ook naar 'n benefiet voorstelling dat wij, rekening houdend met het te geven stuk. volledigheid eischen? Als wij naar „Vor stenschool" gaan, dan gaan wij ongetwijfeld 't zij in pen grooten schouw tante Door of bij Van Lier Me vrouw Julia de Koningin bewonderen, Herman. Hanna, de dragers van 't (stuk. Maar ik kom daar alleen niet voor. Ik weet wel, dat Mevrouw Julia 'n charmante vrouw is, dat Mevrouw Mann on vergelijkelijk is, dat Bouwmeester en La Roche en De Vries en Erfmann en al die kopstukken „kopstukken zijn. Dat weet ik wel. Als ze iets minder gaven dan ik verwachtte, dan zou ik denken, misschien hebben zij kiespijn of thuis woorden gehad. Ik kom ook om 't stuk, dat ik gewoonlijk wel eerst .thuis gelezen heb en met mijn geestesoogen al wel gezien heb, maar dat ik nu voor me wil zien gebeuren in tastbaarheid, door menschen van vleesch en bloed, waarvan de een misschien 'n beetje tript en de ander 'n tic heeft van aan zijn neus te krabben. Ik wil heel Multatuli's of Shakespeare s of Brachvogels denken door anderen zien weergegeven. De aanschouwing heeft dit voor boven het nadenken, dat 't ons 'n overeenkomst of 'n te genstrijdigheid doet opmerken, die anders voor ons ver loren gaat. Het geheugen van de meeste menschen be rust op aanschouwing, op doorleving, op ondervinding, op zien. Men spreekt dan ook van n „plaa tsel ij k- ge heugen." Iets gezien te hebben is als 't ware de spijker, waarmee dat .jets" in onze herinnering wordt astgespijkerd. De aanschouwing van *n kerk, 'n boom, 'n mensch 't hooren van 'n stem, 't ruiken van pannekoeken, al die dingen brengen omdat ze op onze zintuigen ge werkt hebben 'n plotselinge herinnering teweeg. Waar hadden we 't verleden week toch zoo druk over? Dat weet ik niet meer. Waar heb ik je ontmoet? Bij de kerk. O ja, toen groette jij den burgemeester nog. En dan, door de herinnering van die kerk en 't gezien hebben van den burgemeester, door 'n plaats en 'n omstandigheid, herinneren we ons het gesprek, de ge dachten die ons bezig hielden, omdat wij iets hebben zien gebeuren met onze vleeschelijke oogen, die als 'n photogralie-toestel op onze ziel en herinnering heb ben gewerkt. Dit is zoo sterk, dat deze brief, die nu w or d e n d voor mij ligt, morgen en overmorgen, als hij reeds tang verzonden en misschien reeds „gezet" is, door mij woord voor woord en regel voor regel overgelezen wórdt in mijn herinnering, met al zijn doorhalingen en verbe teringen. Zoo herinner ik mij nog dat ik den honderd acht en twintigsten brief verzonden hebbende, in de laatste alinea der „Notes" las: ,,Ik feliciteer „den" ltezers" enz. 't Was reeds Zaterdagmorgen toen ik dit in mijn geheugen las, en 't had dus weinig meer gebaat, of ik over die naamval-fout naar de Redactie geschre ven had. Toen de brief, gedrukt, mij bereikte, zag ik dat anderen mijn fout verbeterd hadden. Als men ter drukkerij al die copyen bewaart, zal men nu nog kunnen zien, dat in de door mij bedoelde copy die fout van mijne hand aanwezig is. Dit doet aanschouwing Daarom zullen lichtbewogen gemoederen, menschen met 'n sterk inmaginatie-vermogen, die onder 't lezen van 'n boek in schaterlachen of in tranen kunnen uit barsten, veel beter geheugen hebben, dan menschen, die lezen zonder meer, die lezen om den middag om te krijgen. Die tranen-lezers en die lach-lezers zien voor hun geestesoog d edingen gebeuren, alsof zij ze met hun natuurlijke oogen zagen en maken dan niet zelden als zij aan 't vertellen slaan op anderen den indruk, dat zij Allvis heeten. (1). Maar dit is niet zoo, al hun weten is gebaseerd op plaatselijkheid. Maar nu de „Koopman van Venetië," en „Shyloek," zooals De Vries ons dien te aanschouwen gaf. Het stuk mag bekend geacht worden. Ie Bedrijf, le tooneel: Een jong en rijk koopman. Anthonio geheeten, wordt door zijn vriend Bassanio aan het verstand gebracht, dat hij om eenig geld verlegen zitniet meer dan drie (duizend dukaten. Die heeft deze noodig, om 'n schip uit te rusten naar Belmont, waar 'n jonkvrouw woont, Portia geheeten, naar wier hand hij dingen (wil. Hij zelf heeft geen geld en als .hij |dit alles aan Anthonio vertelt, biedt deze hem gaarne zijn hulp aan. Maar heel Anthonio's vermogen is op zee. Doch hij is lijk genoeg ten is ter van verzekerd, dat ieder hem bereidwillig die geringe som zal leenen. le Bedrijf, 2e tooneel: Portia en haar kamervrouw Nerissa voeren 'n'gesprek over de verschillende huwe- lijks-candidaten. Nerissa en ook Portia herinneren zich beiden hit lang vervlogen dagen den held Bassanio. le Bedrijf, 3e tooneel: Bassanio in onderhandeling met Shyloek, om van hem de drieduizend ducaten te leenen, waarvoor Anthonio borg zou blijven. Anthonio. die ook verschijnt, bevestigt dit. Shyloek' verwijt Anthonio zijn jodenverachting. Een oogenblik schijnt de leening niet te zullen doorgaan. Eindelijk biedt Shyloek de gevraagde som en wil naar 't voorbeeld van Antho nio geen rente ervoor. Hij wil alleen uit scherts dat in de schuldbekentenis de bepaling worde opgenomen, dat hij indien Anthonio niet op don juisten dag betalen zou, hij hem dan 'n pond vleesch uil het lichaam zou mogen snijden. Bassanio wil An thonio hiervan terug houden. Zij gaan naar den notaris en 't stuk wordt geteekend. 2e Bedrijf, le tooneel: De Prins van Marocco dingt naar Portia's hand. 2e Bedrijf, 2e tooneelLanceiot Gobbo besluit, bij zijn meest«(| Shyloek vandaan te loopen en verhuurt zich bij Bassanio. 2e Bedrijf, 3e tooneel: Lanceiot neemt afscheid van Jessica, Shylock's dochter. 2e Bedrijf, 4e tooneelEenige edelen, waaronder Lorenzo, verschijnen om Jessica te schaken. 2e Bedrijf, 5e tooneel: Shyloek gaat uit eten en be veelt Jessica goed op 't huis te passen. Jessica hoopt weg te zijn, eer hij terugkeert. o 17. 2e Bedrijf, 6e tooneel: Gemaskerde edelen, waaronder Lorenzo, schaken Jessica. 2e Bedrijf. 7e tooneelDe Prins van Marocoo bij Portia. (De vader van Portia liet haar drie kastjes na, 'n gouden, n zilveren en 'n looden kastje. In een daar van is Portia's beeltenis. De vrijers moeten op goed geluk een dier kastjes openen. Wie Portia's beeltenis kiest, zal haar man worden). Hij opent 't gouden kastje en moet van Portia afzien. 2e Bedrijf, 8e tooneel: Shyloek mist zijn dochter cn ontdekt, dat zij diamanten heeft meegnomen. Er loopen geruchten, dat Anthonio zijn fortuin ver loren heeft 2e Bedrijf, 9e tooneelDe Prins van Arragon. die ook om Portia vrijt, opent 't zilveren kastje en moet ook 't paleis verlaten. Bassanio wordt aangediend 3e Bedrijf, le tooneelShyloek bestolen door zijn dochter, die gevlucht is. Anthonio geruïneerd. Dit laat ste is n vertroosting voor Shvlock. 3e Bedrijf. 2e tooneelBassanio ten huize van Portia. Naar Portia's hand dingend, opent hij 't looden kastje, waarin zich Portia's beeltenis bevindt. Intusschen ver looft zich Portia's kamervrouw. Nerissa, met Gratiano, den vriend van Bassanio. Men spreekt over 't gevaar waarin Anthonio verkeert en Bassanio keert met Gra tiano naar Venetië terug. Portia geeft zesduizend ducaten mee, om Anthonio uit Shylocks handen te redden. De vrouwen geven aan hun toekomstige echt- genooten hare ringen, die zij nooit van hun vingers mogen doen. 3e Bedrijf, 3e tooneel: Anthonio in Shylocks macht. De doge kan den loop van 't recht niet stuiten. 3e Bedrijf 4e tooneelPortia en Nerissa gaan jn mannenkleeren hare beminden na. Lorenzo en Jessica zullen intusschen op 't huis passen. 3e Bedrijf, 5e tooneel: Lanceiot ook ten huize van Portia. 4e Bedrijf, le tooneelDe rechtszaal te Venetië. De eisch van Shyloek om 't pond vleesch uit Anthonio's lichaam. Hij weigert de zesduizend ducaten aan te ne men. Een jong docter uit Rome, met name Balthazar. wordt aangsdiend. Hij werd door Bellario gezonden bij dit 'rechtsgeding tegenwoordig te zijn en 't hof met zijn wijsheid voor te lichten. Die jonge docter is Portia, in de kleeren van 'n rechts geleerde. Niemand herkent haar. Zij doet den eisch van den jood teniet, omdat in 't stuk geen sprake was van 't recht 'n druppel bloed te spillen. Zij vraagt aan Anthonio den ring dien hij draagt tot loon voor haar werk. Hij weigert dit. 4e Bedrijf, 2e tooneel: De ring wordt gegeven. Ook Gratiano staat zijn ring laf aan den klerk van den docter (Nerissa). 5e Bedrijf, le tooneel: Lorenzo en Jessica in het park van Portia's woning. („In 'zulk een nacht.") Bericht dat de vrouw des huizes komt. Portia en Nerissa zijn aangekomen. Bassanio en Gratiano keeren terug zonder ring. Dc oplossing. Zie, dit is in twee woorden de inhoud van „De Koop man van Venetië" De lust komt in mij op, dit wonder van dramatische pracht, waarvan de gegevens door Shakespeare voor 'n groot deel uit Italiaansche bronnen Zijn geput, als letterkundig product te gaan behandelen. De zielkundige waarde ervan mag bestudeerd worden. Shyloek is het „m o n s t e r." Ieder zegt 't, dus 't zal wel zoo zijn. Maar niemand houdt er rekening mee, dat hij de ge tergde, de jaren-lang bespuwde is; dat hij nu in ééne wrake zich wreken kan over a' den smaad hem aan gedaan. Ik mag hier niet op ingaan, nu niet. Ik moet spreken over de executie van 't stuk, met de voorwetenschap die jk reeds had, toen ik nog bij Van Lier zat dat ik gauw klaar zou wezen. Van wien hebben we „Shyloek" gezien? Van Pos- sart, van Bouwmeester, van La RocheEn nu van de week van De Vries. Toen ik gezien had van Possart Lessings „Nathan der Weise," had ik zoo iets groots gezien, dat ik geen woorden vinden kon, om mijn zielsaandoeningen te uiten. Daar lag iets zoo groot-profetisch in 't optreden, in 't gebaar, in 't fluisterstille doen van dien jood. zoo iets gewijds, dat de tooneel voorstelling voor mij 't ka rakter aannam van 'n schroomvol binnengaan in het Heilige der Heiligen. Voor mijn zielenoog zag ik deze hooge-priesterlijke menschenziel treden tot voor de arke, in de schaduw des Allerhoogsten, en verstond ik zijn toewijdend woord: „Tot U, die het leven gaf, keere het leven weder." Ik zag van Bouwmeester Sophocles' O e d i p u s, het drama van den man met den doorboorden enkel, het drama van het Noodlot, dat den ongeveinsde bracht tot vadermoord, tot bloedschande, tot wanhoop en mis daad tegen zichzelven,; en ik zag de wreedheid yan het smartenrijke leven in al haar klaarheid voor mij, mij ontroerende tot in mijn ingewanden. En de klacht rees uit mijn ziel: Waar is hulpe, indien God zoo groote macht verleent aan het blinde lot? Later pas vond ik in Maeterlincks „Wijsheid en Le- j venslot" een antwoord op die klacht (Zie Hfdst. XII). Ik zag van La Roche „Lodewijk XVI," „King Lear;" van Forbes Robertson „Macbeth" en ..HamletfvanBouw- meester ook „Shvlock," van Sarah Bernard „Phèdre"; en al die karakters dwongen mij 'n wijle buiten mij zelf te treden, om ze in al hun aandoenlijkheid le kunnen genieten. Ik zag eergisteren „IJsbrand" van Dr. van Eeden, en al stuitte ik hier en daar op n enkele profanatie van den heiligste aller menschenfiguren, ik ben toch door de créatie van Ko van Dijk opgetrok ken geweest tot ver boven 't platte en alledaagsche menschenleven en heb met snikkende blijdschap woor den gehoord, die 'n echo konden wezen van de taal van mijn eigen vermoeide ziel. Ko van Dijk moet alleen maar nog wat eenvoudiger wat meer sober worden, minder poseeren; iets minder de heer Van Dijk, iets meer IJsbrand. Maar nu is de vraag bij mij gerezen: Wat heeft De Vries, mijn vriend Louis de Vries, dien ik niet lager schat dan La Roche, hooger dan Sarah Bernard, hooger dan Ko van Dijk, mij met 'zijn „Shvlock" gedaan? En dan kan ik om der waarheid en der eerlijkheids- wil 't woord niet over mijn lippen krijgen, dat ik weet. dat hij verdient, dat ik weet. dat hem toekomt, dat ik weet dat hij van mij verwacht. Maar ik weet wel hoe 't komt! Ik weet wel hoe dat komti Dat hebben de menschen op hun geweten. De vrind jes. Dat hebben al di ebloemen gedaan! Die portret ten! Die witte handschoenen, die mooie jassen, dat kop jes. Dat hebben al die bloemen gedaan! Die portret- weigerd? Heb ik ooit mijn hulde onthouden aan eenig kunstenaar, die ze verdiende? Maar ik probeer niet. zulke menschen gek te maken of ze 'n overtuiging te geven, dat ze 'r nu z ij n. Want we zijn er nooit, nooit! Bouwmeester niet en Robertson niet en Ko van Dijk niet en Louis de Vries niet, niemand. jEn er is geen professor, die er is en geen schoenmaker, die er is. en geen krantenschrijver, die er is. en geen schilder, die er is; en er is niemand, die er is. En als iemand zich dat gaat verbeelden, dan begint hij af te takelen, dan laat hij zich aftakelen en dan takelt hij zichzelven af. Hou ze op 'n afstand, De Vries, sla ze in der ge zicht. al die poeslieve krengen, die alles even mooi en subliem van je vinden. „Beste meneer De Vries!" „Zoete meneer De Vries!" Geef ze 'n trap, want ze leggen 't op je ondergang toe. Ze smoren en doen verdorren de levensrijke pit, die je in je gemoed draagt, end at zou zonde wezen, zonde en iammer. Zoo'n vent als jij, kan alles, alles, "maar niet bij de gratie van de lieflacherigheid van 'n stuk of wat onbenulligheden. Ik |ben eindelijk zoo wijs geworden, om maling aan die lui te hebben, en zou jij ter dan nog om geven? jij? die zoover boven mij staat? O. als je feens geheel jezelven geweest was dien avond Als je eens gedurende twee of drie dagen te voren niemand ontmoet hadt! Dan hadden de menschen niet k u n n e n klappen, niet kunnen hoeraroepen, om dat jij ze dan tot moes gebeukt zou hebben met de vuis ten van je prachtige, machtige kunstenaarsziel. Want wat Bouwmeester mij deed met „Oedipus" en Possart met zijn „Nathan," dat vermag jij mij te doen met je „Shvlock." Want je kunt 't. Je kunt 't, als je maar maling hebt aan de menschen en maling aan Bouwmeester al eeren wij beiden hem hoog als je maar maling hebt aan iedereen, ook aan mij. Hoor je 't De Vries Ook aan mij. Want mijn praten is gedoe. Jij moet créee- ren. En 'n createur spreekt en het is er. Ben je nou niet woest nijdig op me? Als dat zoo zijn zou, dan zou 't mij niet spijten 't bovenstaande geschreven te hebben, maar spijten dat 't woord uit „Vorstengunst" van Wallis op ons van toepas sing zou wezen„De meeste boosheid berust op niets dan 'n misverstand; veel meer een zichzelf niet ver staan, dan 'n niet verstaan worden door anderen." Lees voor 't woord „boosheid" „tragedie," en je bent de aphoristische waarheid nog meer nabij. Maar ik weet wel beter. Je bent niet boos,; daar ben je veel te verstandig voor. Ik zit nu in een afschuwe lijken verhuisrommel; maar als ik'eenmaal weer gesett- led ben, dan zal ik je dat laten weten. Kom je dan is'n glas port drinken? Goed, dan wacht ik je. Met veel respect en eerlijke vriendschap Je vrind H. d. H. AANTEEKENINGEN: (1). Allviss of Allwiss is 'n figuur in de Noorsche fabelleer. Hij leefde als dwerg onder den grond |en was bezitter van groote rijkdommen. Als ik «mij wel herinner vulde hij de huid van 'n otter met goud stukken en bedekte die er ook mee, om de zonen van Geirrödr. die schuldig waren aan vadermoord, vrij te krijgen. Deze fabel leert ons de misdadige macht van 't geld. (Zie Wagners „Rheingold"). De naam Allviss zou beteekenen „Alweter," omdat hij negen werelden bezocht had en alles wist wat er overal gebeurde. -(o)~ Na een kort nadenken vroeg Succo „En wanneer ik er u recht hartelijk om vraag, wilt ge dan een bericht van mij mede naar Duitschland nemen? En dat, wat ik naar Koningsberg aan de eenzame dame zenden wil, daarginds bij gelegenheid aanvullen en uit- leggen f' „Gaarne." Zij stonden schouder aan schouder in' het open portaal en keken over het stille landschap heen. In de stille lucht werden wondervolle geluiden gehoord. Het wa ter van den breeden stroom ruischte en ook de witte .kruisgewijs geplaatste zeilen der Dahabijen zwommen in het vaal licht Frits van Succo's oogen vestigden zich weder <op zijn jongs bezoekster. I „Er zijn nog weken ja maanden voor het zoover is. Zult ge het niet vergeten, mevrouw?" Zij schudde het hoofd. „Of er berouw van hebben?" „Ik zou jgiestikt zijn, als ik mij dit alles niet van de ziel had kunnen wentelen" Zondier eenige afspraak stegen zij naast elkaar de treden af en wandelden in 't schijnsel van de dalende zon in de richting van de landingsplaats. Een zachte ■droomstemming heerschte er, en nergens was een mensch le zien. De Arabieren deden hun avondgebed. Men hoorde vanuit de richting van het graf van den Sheik het gezang van een Muezzin. Daartusschen het vleugelget- klep van reusachtige duivenscharen het schreeuwen der muildieren en ergens in de verte het blaffen van een jakhals. De gloeiende bol, die de woestenijen als met goud overstroomde zonk hoe langer hoe dieper en blauwe schaduwen wierpen zich reeds over het Nijldal, en een eigenaardige schemering, die de verschillende kleu ren npg sprekender maakte, kwam opzetten. Jutta was weemoedig gestemd. Haar zachte stem, haar gansche verschijning, de strijd te midden waarvan zij zelve stond dal alles had een machtigen invloed op Frits van Succo. Herinneringen doemden op en in het voortloopen vertelde hij haar nog dit en dat van zijnen moeder uit den tijd voor zijn ongeluk. En in deze oogenblikken van innig leven en voelen, sterkte zich in Jutta weder het bewustzijn, dat zij een goede daad had gedaan. Hij hield bij het afscheid nemen langen tijd haar hand in de zijn®, hij boog zich ten slotte over haar heen en kuste haar vingers. Zij wilde niet, dat hij haar verder dan tot aan het hek begeleidde. Op den Nijl kwam juist de salonboot aanstoomen, die het gezelschap voor zijn terugreis benutten zou. Jutta legde het laatste eindje door het palmenboschje in een vlug tempo af. Zij hoopte dat haar verschijnen onder de algemeene drukte niet zou worden opgemerkt. Maar zoodra zij in den gezichtskring van het gezelschap verscheen, ont stond er in verschillende groepjes een opvallende be weging. Men fluisterde, keek elkaar aan. men stak de hoofden bijeen. Jutta nam den ezelsjongen het bundeltje plaids, dat dezeh ad gedragen, af en trok een witten stofmantel aan. Nu sprong de kolenbaron gedienstig toe, om haa rte helpen en een poging te wagen om met haar een gesprek te beginnen. Alen had haar gemist mijn heer Marcks was ook toevallig hier geweest en had verteld, dat hij haar in de suikerfabriek had gezien waarvan de directeur zeker die bewuste mijnheer van Succo was. Jutta antwoordde terloops, met haar gedachten ver van den vrager en het verdere gezelschap. Zonder eenige afwijking door electrisch licht helder overstraald, kwam de boot aan de landingsplaats aan. Op het bovendek, dat evenals de geheel eboot, dicht bezet was met passagiers klonk de vroolijke muziek eener Italiaansche kapelviolen, harpen en fluiten. In breede rijen trokken de reizigers alras over de neergelaten verbinding. Op net bovendek, dat evenals de geheele boot. dicht komenen moesten dicht naast elkaar tusschen de rijen banken blijven staan. Jutta stond naast mevrouw van Druhsen, bemerkte dit evenwel niet, want zij stond met den rug naar haar toe. Toen zij evenwel deze dame bemerkte, en zoo ge woon als haar mogelijk was, aansprak, geschiedde er iets wonderlijks mevrouw van Druhsen monsterde haar bestraffend van Jiet hoofd tot de voeten, zonder één enkel woord te zeggen en draaide haar toen opval lend den rug toe. Op dit oogenblik passeerde de Nijlboot de suikerfa briek. Op het kleine terras voor de hal stond Frits van Succo en keek de stoomboot na, Jutta herkende hem alleen aan zijn gestalte, maar zij 'bemerkte hoe bijna al de hotelgasten met hun kijkglazen naar den oever ke ken. En wederom fluisterden zij met elkaar en Wier pen nieuwsgierig vorschende blikken, op de geïsoleerd in hun midden verwijlende landgenoot®. Toen Jutta op den morgen na den tocht op den Nijl ontwaakte, hief zij vlug het hoofd om en keek door het muskietennet in het halfschemer rond. Gustaafs bed was leeg. Slechts langzaam herinnerde zij zich, wat gister was voorgevallen. Hetgeen zij doorleefd had scheen haai- een droom toe. Vanwaar had zij al dien moed gehaald? En van waar moest de moed komen, om haar man alles te zeggen Zij had zich ter wille van den neef in een {strijd gemengd. Gustaaf zou dus aannemen, dat zij het be zoek in Bedracheïn had afgelegd, om hem nog meer te ergeren en te plagen. Zeer terneergedrukt en ook door den grooten tocht üchamelijk moe, kleedde zij zich aan. Daarbij schoot haar het eigenaardige gedrag van mevrouw von Druh sen in de gedachten. Deze had haar als 't ware den rug toegedraaid. Er had tusschen haar op de boot reeds een zekere antipathie bestaan. Jutta kon dit soort van vrouwen niet uitstaan en zij bezat niet genoeg koele routine om dat te verber- fen. Elk woord, dat mevr. v. Druhsen zeide. prikkelde utta tot een antwoord, want alles wat zij: zeide, was zoo opgeschroefd. Zij had deze dame tot dusver steeds met Zachte ironie behandeld een ironie, die zoo fijn was, dat zelfs haar man het niet bemerkte. ,En steeds had zij in haar onderhoud kleine triomfen oi. deze dame behaald. Maar tegenover dit ijzig-koele zwijgen voelde Jutta zich machteloos. Ook voor de overige dames en heeren was zij op hun thuisreis niets anders dan lucht geweest. Slechts mijnheer Schneider, de kolenbaron. had haar nog eens aangeklampt, en dezen had zij. als steeds, kortaf be handeld. Gisteren was haar hart zoo vol geweest, was ter zoo oneindig veel nieuws, groots, schoons, wonderbaar lijks op haar zinnen ingestormd, gister had zij |nog niet goed begrepen, wat die houding van die menschen moest beteekenen. Maar nu in haar nuchtere morgenstemming, in de eenzaamheid van de hotelkamer, nu werd het haar zeer pnaangenaam te moede. De eeiste ontmoeting met die menschen bracht haar nieuwe verrassingen. Toen zij de hal doorliep, om zich naar het salon te begeven, waar ontbeten werd, ont moette zij de gezelschapsjuffrouw van de gravin van Druhsen. Tot dusver had zij zich voor deze jonge dame en haar onbescheiden vragen bijna nooit kunnen beschermen, ditmaal liep juffrouw van VYehl met een nauwelijks merkbaar knikje haar zwij gend voorbij. Mevrouw van Druhsen zelf, die nog op haar gewone plaats zat, toen Jutta binnentrad, stond vlug op en ging naar den tuin, zeer opvallend be langstellend kijkend naar eenige bloemen, waaraan niets bijzonders te zien was. Ofschoon Jutta zich zeer ergerde, ontging haar toch de komieke zijde van deze situatie niet: een der kellners sprong dienstijverig naar vo ren en rukte de tuindeuren open, en de gravin richtte tot den kellner, alleen om haar figuur te redden een botanische vraag Het bleef er dus bij: het tafellaken was tusschen haar beiden doorgesneden. Dat de reden daarvoor te zoeken was In haar houding tegenover Frits van Succo, dat scheen haar zonder twijfel; onduidelijk bleef haar slechts, wat me vrouw van Druhsen er toe kon brengen in een aan gelegenheid als deze, die toch alleen de familie Succo aanging, partij te kiezen. Jutta probeerde zich over deze onaangenaamheden, heen te zetten, maar onbehaaglijk bleef zij het toch vinden. En beeldde zij het zich alleen maar in, om dat zij nu zoo argwanend geworden was, of had de kletspraat harer landslieden werkelijk reeds invloed ge - had ook uit de andere groepjes dames,Amerikaansche, volgden haar eigenaardig vorschende blikken. Het eerste gesprek dat zij dien morgen had, was met den hotelhouder, die haar vroeg, of zij meedeed met den rit naar het dorp Abu-Roasch. Daar lag, zooals zij gister had gehoord een afdeeling van het kameelrij- dersregimentde bezichtiging van de kazerne was al dagen te voren afgesproken geworden. Jutta had geen uitnoodiging ontvangen mee te gaan; zij bedankte dus voor het aanbod van den hotelhou der, om liog vlug een wagentje met paard of ezel voor haar te bestellen. Overigens zette de karavaan, toen zij buiten op straat kwam, zich reeds in beweging. Juist van plan, de hoofdstraat te verlaten en een noordelijk naar het Nijldal voerenden weg in te slaan, kwam plotseling de gansche karavaan tot stilstand. Men hoorde een paar bewonderende uitroepen de hooge stem van de gezelschapsjuffrouw en dadelijk daar op verscheen een slanke, jonge Arabier in het wit gekleed, met vlugge schreden in den tuin van het hotel. En nu ontsnapte ook aan diegenen, die op het ter ras waren achtergebleven een bewonderend: „Ah!" De jonge Arabier hield namelijk een reuzenbouquet van wondermooie rozen in de h%nd. Jutta herkend eden bode dadelijk; het was Achmed Hij kwam rechtstreeks op haar af. Wod^r had zij een zekere verlegenheid te overwin- nen evenals gister, toen Achmed s meester haar na derde en intusschen was het geval nog kritieker gewor den: men keek nu van alle kanten naar haar juf- irouw von ehl was zelfs onder een of ander voorwend sel, naar de tuinpoort teruggekeerd, om vast te stel-' Ion naar wie de Arabier met de rozen ging. tMaar juist die algemeene nieuwsgierigheid riep Jutta's trots wakker. Toen Achmed'voor haar stond en haar met zijn groote, zwarte oogen vragend aankeek, knikte zij hem vriende lijk toe. Zij nam het bouquet, dat zijn meester haar stuurde aan en begroef een paar seconden haar gelaat m de rozen, waarvan een heerlijke geur opsteeg Achmed bracht haar ook een brief. Jutta dwong zichzelf tot een uiterlijke, volkomen be- daardheid, zij wilde met geen enkelen blik meer no titie manen van die verwonderde gezichten rondom zich. Midden inde hal ging zij aan een der leege tafels zitten, legde de rozen daarop neer en las den brief. De brief had nog een bijlage: het schrijven, (dat brits van Succo aan zijn moeder zond en dat hij i niet gesloten had, opdat zij het zou kunnen lezen. Hoe verder zij met de lectuur kwam des te meer verzonk de omgeving voor haar: uit deze bladen sprak in trotsche, bittere, maar toch ware woorden, een gansch menscheniot. «■den. -

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5