1' 1. Grootvaders vademecum bondag 15 Maart 1908. 52e Jaargang. No 4343. I)EK1>E BLAD. - Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. CXXXIII. Elke weg heeft zijwegen, den moeten door over 'n sloot al zoudt te springen die vin- of over den moeien uw. 'n hek te klauterenelk geval houdt verband met weer tien, twintig, honderd 'andere gevallen, die niet altijd zeker niet door iedereen opgemerkt kunnen worden. - ■•'v^krtivtonh/vlftn en De causaliteitsleer is HIHH stil werkende krachten, waarvan elk weef haar wor tels heeft in soms onbekende gronden. De resultaten van het leven zijn zoovele bloesemende knoppen, rijpe vruchten, consequentiën van nooit ten volle na te speu ren processenzijn op hun beurt weer gegevens tot nieuwe processen en verwikkelingen, die ook weer het hunne zullen bijdragen tot den bloei d. w. mis schien zeggentot den ondergang der werelden dat alles drijft en wordt gedreven, dat alles stuwt en wordt gestuwd naar een doel, dat wij niet kennen. Geen ding staat op zichzelf, geen gebeurtenis die niet afhankelijk is van weer 'n gndere gebeurtenis, geen mensch is zichzelf genoeg. Ik denk hier aan de uit drukking „een zelfgenoegzaam mensch," dat 'n mon- ui: titaan Wij leven, van hun vondst telkens over 't hoofd zagen? Zou 't niet wezen, dat 't is, omdat zij zich schuldig gemaakt heb- l>en aan de zeer vergeeflijke misrekening van Parson in Vorstengunst" van Wallis, en dat zij alles klaar en duidelijk veronderstelden bij anderen, wal voor henzelven klaar en duidelijk was? Misschien heeft Wallis (Juf frouw Op zooroer i in dit beeld wel al wat nieuw en waarachtig is willen allegoriseerenmaar dan ook te vens op de schaduwzijde ervan gewezen in de naïve teit van Parson, die viel. Zoo doet al wat jong en naïef iszoo deed 't Christendom, zoo deed '1 Protestan tisme. zoo deed 't liberalisme van gisteren en eergis teren. zoo zal 'l vandaag nog doen. Maar ondervinding en oefening zullen haar wijzer maken, meer bezon ken. meer doordacht, meer met tact doen optreden Dat hopen wij althans. Haar uitbazuinen van door haar gevonden waarhe den. haar onderschatting van andere krachten, deed de ..Christelijke actie" ontstaan, die niet minder dapper te voorschijn trad. Stemmen uit eigen kring, die iop bedachtzaamheid en zelfonderzoek aandrongen, werden overschreeuwd of niet gehoord, zooals nu weer ge beurt met het „Weest Gewaarschuwd" van Ds. Colen brander. Hel liberale was nooit liberaal genoeg. Niels was zoo radicaal of 't kon nog radicaleren toen het l*l|—| iTTiTi MWill an naam ster zou wezen, indien hij kon bestaan, sterk en machtig in ons bewustzijn v; kracht, maar de sterksten en dappersten hebben moeten toegeven, dat wij worden geleefd. (1). Mr. C. J. i:j Kamer achtte dit 'n ge- elke der zes fluwrelen zitplaatsen, bleef op elk een kwartier lang puffen, rookte ontelbare sigaretten, zuchtte en blies van benauwdheid en ongeduld. Daar doken de zonderling gevormde bergen op, die het aan den voet er van gelegen stadie zijnen i gaven. Steil en plotseling rezen uit de .vlakte op de Tintbergen; en in het onzekere licht van den avond geleken zij werkelijk op reusachtige legertenten. Jareng eleden, als kleine jongen, kwam hij hier jaar lijks tweemaal voorbij, met papa en mama, wanneer de school vaeantie gaf. Destijds verbeeldde zich zijne jon- gensphantasie een geweldig groot leger in deze tenten. Het stampen en stooten van den trein klonk hem als krijgsrumoer. Huiverend van ontzetting en genot had hij zich voorgesteld hoe in den morgennevel die tenten zich zouden openen. Trompetters voorop, en daar achter, flonkerend Ln hel roode zonnelicht, de gepant serde ruiterschaar. De flikkerende reuzenslang trok van Tentenburg uit een ander heirleger tegemoet. Zwaarden bliksemden, lansen splinterden en tegen den avond toog de held, die voorop achter de trompetters in het jonge morgenrood reed. als overwinnaar in de veste »a"> /.w' socialisme ook mede-zeggingschap verkreeg, toen werd er meer door elkander geschreeuwd dan geredeneerd, meer schofterigheid gedebiteerd dan gezond verstand De liberalen hebben maar gedraafd als paarden voor 'n wagen, zonder ooit eens om te kijken, of de wagen wel recht op z'n wielen bleef, 't Was alsof zij dachten, dat nu en voortaan alleen hunne beginselen en theo rieën recht van bestaan hadden, en al wat anderen zeiden en presteerden van nul en geener waarde was. Zij berekenden alleen den oogst van eigen velden en telden alleen de schoven op eigen akkers en zagen niet of wilden niet zien. dat er ook andere zaaiers uit gingen om te zaaien, te planten, te ploegen, te eggen, en straks evenals zij 'n oogst binnen te halen, die den hunne tcch zeker in kwantiteit zou overtreffen. Maar dat is verkeerd; als ge gaat graven, graaf dan ernstig "Illnlif oon vAal dl IS VCIAVUIU w>u n diep, want uw tegenstander graaft" allicht een voet ieper dan gij. Erken zijn goed bedoelen, geloof in de i rïöTib- niot als hii Sickesz, vroeger lid der le Kamer, lukkige noodzakelijkheid; zij voorkomt het opgaan in zichzielven, waarvan nooit eenig heil is te verwach ten, zoomin voor anderen als voor onszelven. Het kweekt nu» w;ön<. i^vpj, door zelfzucht beheerscht andere iets anders (dan 'n hart voor an- aieper aan gij. lluv.. w waarachtigheid zijner beweringen en denk "niet, als hij bloemen vootr 't venster zet, dat hij dit doet, om «1» Kii Tiin zijn u of anderen te ergeren. Lach er niet om, als hij zijn i vlag uitsteekt of in rouwgevoel zijn gordijnen geslo- ha 11wp zelfzucht, en „wiens leven wordt, heeft geen recht van zelfzucht le verwachten. Alleen wie deren heeft, kan harten winnen en op harten veroveren komt Ihct aan." Het intieme doel van het leven schijnt dus onderling verband te eischen, evenals dit doet in gebeurtenissen en in al wat wedervaart. De krachten der aantrekking en der afstoo ting zijn in den grond der zaak dezelfde, werken althans aan hetzelfde doel en met den gewijden zanger kunnen wij ook hiervan zeggen: „Wij zien het, maar doorgron den het niet." Als hoog in de hemelen de electrische ontladingen plaats grijpen, wordt diep onder den grond in onzicht baar kleine zaadkorrels het leven wakker geschud en tot rijpwording geroepen, om straks in zware halmen, in overvloed van vruchten en bloemen iets te doen aan schouwen van het onbegrepen wonder, dat heeft plaats gehad. De scb Ét - -"«riywt or> het rijzen en UUtVAl jü denkvermogen maanzieken evenals voor- en na jaar. De Natuur grijpt met haar alom-tegenwoordige vingers in elk raderwerk, ook daar waar wij dit niet kunnen naspeuren. „There glideth more water by the mills, than wots the miller of' zegt Shakespeare, (2) en de mensch, die meenen mocht, dat hij niet harder of langzamer loopt dan hijzelf wil, die mensch vergist zich. Wij leven en worden geleefd; wij drijven en worden gedreven, wij jagen en worden gejaagd, door onszel ven, door de menschen, door de omstandigheden, door wat geweest is en wat komen zal, door ons voorge slacht en door hen die na ons komen zullen. Wij zijn schakel tusschen schakels, niet meer, hangend de aan den ander; en als ik straks mijn voet ver- zwik of 'n half millioen thuis krijg of in 'n tram of in de opera mijn toekomstige vrouw zou ontmoeten, dan kan dit alles toevallig genoemd wordenmaar nadenken loerde mij, dat dit niet gebeurd zou zijn, als ik op achttien-jarigen leeftijd niel de wereld was ingegaan op goed geluk, zonder 'n gulden op zak, niet wetend —i. oerlreven door 'n o het ons schouwen van nei uuucj. irRS gehad. De schijngestalten der maan hebben invloed op dalen der zee, hebben invloed op ons n een zwik of waarin mmu. iA/iaiivkvuj onbewuste be geerte naar ondervinding; leerde mij, dat dit alles niel gebeurd zou zijn, als ik vanmorgen mijn kachel niet had aangemaakt, als Napoleon 10 jaar vroeger aèn de regee- ring was gekomen, als Hector gespaard was gebleven door 'n vroegtijdigen dood, die de dwaasheid van Pa ris hem bezorgde. Waar heb ik 't gelezen, dat de wereld-historie 'n andere geweest zou zijn dan zij nu is, als Luther Van Staupitz nooit ontmoet had? 'n Ontmoeting, 'n voorbijgaan, 'n geur, die tot ons doordringt heeft in vloed op ons en op onze geschiedenis. Niets is gering. „Omdat 'n spijker losraakte, ging de hoef verloren, omdat de hoef verloren ging, ging het paard verloren, omdat 't (paard verloren ging. ging de ruiter verloren, wanl hij werd door den vijand achterhaald en versla gen." (Franklin). Gebeurtenis en historie zijn niet meer te scheiden. „Boevenleven" is geschreven in verband met „Het leven der Heiligen". Tranen van droefenis en teleurstelling zijn zeer waarschijnlijk de uitgisting van te nauw bedwongen levenswijn. Onze onrust is begeerte naar rust Tijd en eeuwigheid manifesteeren zich in den grond der zaak in 't zelfde oogenblik. Wie dit niet gevoelt lijdt schade „Wer Zeil wie Ewigkeit Und Ewigkeit wie Zeil. Der ist befreit Von allen Leid." Jacob Böhme. Schoenmaker. vlag ullskx-kl v/l u» 0 ten laat; zijn blijdschap is de uwe. zijn rouw de uwe, zijn belang het uwe. De schijngestalten der maan, hoe ver ook van ons verwijderd, doen hare inwerking gel den op eb en vloed, zijn van beteekenis voor ons denk vermogen. Wat wij denken, dat ons niet aangaat, gaat ons wel degelijk aan. al behoeven wij ons niet mei alles te bemoeien. Wij leven en worden geleefd. Niets is gering. Denk aan den spijker van Franklin, waardoor de ruiter verloren ging, \Vij leven te veel bij den dag, bij 't uur, bij 't moment, 'n Mooie oratie brengt hand geklap teweeg, maar wij denken er zelfs niet aan, dat al de redenen en bewijsgronden, die we daareven met uur en overtuiging hebben hooren verdedigen, straks met nog meer vuur en nog meer overtuiging misschien zullen worden weerlegd. Casca en Brutus, die in waar achtigheid Gesar hadden gedood en dien moord ge rechtvaardigd achtten, moesten straks voor de woor den van Antonius wijken. Ik zeg u, dat onze waarheid 'n leugen kan wezen, en de leugen van anderen mis schien diep verborgen onze waarheid kan bevatten. Wij leven te persoonlijk en te momenteel, 't Alleven blijft ons vreemd, 't gemeenschapsleven blijft ons vreemd, zooals de waarheid van Jacob Böhme (zie boven) door ons onbegrepen wordt aangekeken. Maar 't liberalisme, ook de liberale politiek, zal er aan moeten gelooven, wil zij ooit oogst verwachten van haar zaaien en planten. De wijn, voor zoover die nu geschonken is, zal wel gedronken moeten wordenmaar wij kunnen leeren anderen wijn te schenken voor anderen en onszelven. Laat ons niet in blijdschap van door ons gevonden waarheden, elke andere uiting van overtuiging voor onzin of bekrompenheid uitmaken. De saffraan van anderen kan wel duurder wezen dan onze thee, al drinken wij liever thé-pure. Wat ons vooral ontbreekt is tact- wijze, voorzichtige, liefdevolle tact, die wij van moeders leeren kunnen, als zij haar zes, zeven wildebrassen van jongens or delijk aan tafel leert zitten, zonder er een te schel den of 'n pak slaag te gevenkunnen wij van onderwij zers leeren, die de groote kunsl verstaan en het heilige geheim hebben begrepen van hun leerlingen lief te hebben, ook den ongezeglijkste, ook den domste, ook T_u„ i..u Salomo's wijs- "n Bij 't beleg van Donay bevond Lodewijk XIV zich onverwachts tusschen vijandelijk vuur. Terugkeeren was onmogelijkvoortgaan alleen kon den koning redden. Monsieur de Charost, een van 't gevolg trad op den koning toe en zei: „Sire, le vin esl versé, il faut le boire. Dit woord werd gevleugeld en tot 'n spreek woord ook in Engeland, waar men zegt„The wine is drawn, it must be drunk. m Zoo is de wijn van het lot ook voor en door óns den Jiwaadwilligste. „Jobs geduld en Salomo's wij heid", „zijn ziel bezitten in lijdzaamheid" mogen oud begrip vertegenwoordigen, 't is classiek tevens, want t verwint meer dan doordraven of er maar op inhak ken. Het liberalisme beklaagt zich over ondank en niet begrepen te zijnis dit misschien ook de schuld van 't Liberalisme zelf? Heeft 't ten allen tijde begre pen, dat 't geen duit waard is, wanneer 't vreemd blijft aan de erkenning van 't goed recht van anderer gevoelen? Wat wou liberaliteit anders zijn? Als iemand 't niet met ons eens is, is er nog 'n andere manier van weerlegging dan 'm uit te schelden of uit te lachen. Bedenken de liberalen dat wel altijd? De conservatieven, die dit doen, zijn in den grond der zaak liberaalde liberalen, die 't niet doen, in den grond der zaak reddeloos (con- servatief. Is dit zoo moeilijk te begrijpen? 't Is misschien de grootste oorzaak van hun échec. Daarom behoeft echter 't liberalisme niet in zak en asch neer te zitten en de handen in den schoot te leggen. Wat beteekenen dertig, veertig jaren van strijd in 't getal dei- eeuwigheid? Denken wij soms in die kleine honderd jaar, die wij nog te leven hebben, 'n eeuwigen wagen te kunnen zetten op 'n eeuwig pad, en eeuwige paarden met eeuwige hoeven voor eeuwig te kunnen beslaan? Ja, we zouden 't wel wenschan (te kunnen, en moeten wel doen, alsof ons werk voor eeuwig is, maar we moeten niet gaan meenen, dat wij de eenige werkers van goeden wille zijn. Eerbied voor anderer gevoelen, dat moet in 't vaan del van iederen liberaal geschreven staan; en dan pas is twijfel en wantrouwen gerechtvaardigd, als wij dé onweerlegbare bewijzen van onbetrouwbaarheid in han den hebben. Eer niet. 't Denken kan niet tegen gehouden worden, de waarheid blijft niet begraven, de wijsbegeerte van Ga- maliël kan de onze zijn: „Indien 'n werk uit menschen is, zoo zal 't verbroken worden, maar indien 't uit .k»nl>nn 7lA HanHp- Georg keek nu glimlachend naar de verdwijnende bergen om. De zon scheen voor hem nu nuchter genoeg om alle phantasmagorieën te verdrijven. De slag was nooit geslagen, en Tintenburg lag daar zoo vreedzaam als vóór twintig jaren en verheugde zich, dank tiet wijze beleid zijner vroede burgervaderen, in een ge- sta di gen vooruitgang. Eindelijk, eindelijk, de kleine halte, het einddoel van Georg's reis. Sabelratelend, door de beambten eerbie dig gegroet doorschreed hij het landelijke stationnetje, trad op slraat en keek al zoekend rond. Op hetzelfde oogenblik hield Jochem, zijn oude koetsier, de paarden in. „Meneer de baron moet mij niet kwalijk nemen maar de trein is vijf minuten te vroeg aangekomen Met zulke, schier ondenkbare gebeurlijkheden had Jochem niet gerekend „Wel, ouwe jongen, hoe slaat 't leven?" wilde Georg vragen. Maar hij verslikte de woorden weer. Hij wist immers maar al te goed wat er op volgen zou. Een klaaglied zonder einde over de slechte tijden. En wat moest hij daarop antwoorden? „Het is zoo erg niet," zeide hij. „Ik ben zooeven pas uitgestapt." Jochem verliet nu den bok en zette zich op het knechtsplaatsje. De jonge heer nam zelf de leidsels in de handen. Vroeger, in den ouden tijd, had Jochem naast den jongen heer mogen zitten. Die gaf hem dan een extra sigaar en liet hem wat vertellen. Maa rnu zat de oude op het achterbankje afgedaan, eenzaam, tot zwij gen gedoemd. En Jochem's hart werd nog treuriger dan net reeds was Zij reden over' het land tusschen akkers en velden. De oogst was reeds binnengehaald, en grauwe kudden schapen vergenoegden zich met het schrale onkruid tusschen de stoppels. Een bijzonder vlugge boer had hier en daar reeds omgeploegd, en deze zwarte lappen aarde staken melancholiek tegen het eentonige, vaal gele stoppelland af. De boertjes groetten met diep afgenomen hoeden. Zij groetten echter niet Georg. Zij namen den hoed af voor den gelen jachtwagen en voor Jochem's blauwe livrei- jas gelijk voor veertig, vijftig jaren hunne vaderen het voor een anderen gelen wagen en v<*>r eene andere blauwe jas hadden gedaan zonder op tegengroet of dank te wachten. Destijds hield een andere baron Neu- dorff de leidsels in de vuisten. Voor de boertjes maakte dit geen verschil. Hun groet gold slechts den land heer. In het midden van het dorp zwenkte Georg scherp rechtsaf zijn park in en hield stil voor het hek. Zon der naar Jochem om te kijken, stapte hij uil en liep de tien treden van het bordes op het huis in. Jochem's wederhelft een voormalige keukenmeid van zijne ouders kwam hem tegemoet. Ook haren 'groet beantwoordde hij slechts vluchtig en uit de hoogte. Het was 't best, de zaak maar zoo kort mogelijk en vooral zonder een spoor van sentimentaliteit af te doen. Het was namelijk een zeer onaangename zaak waar voor hij kwam. Het gold het onderteekenen van een vervelend document, opgemaakt door een gladden ad- vokaat, die in al de knepen en streken van de wet er varen was. Morgen zou Georg zijnen naam daar onder schrijven en dan was alles afgedaan. Want krach tens dit document zou zijn voorvaderlijk kasteel, met heel (den inboedel en park en landerijen en al iwat er aan vast was, in eigendom overgaan aan een heer uit Amerika, die de hypotheek er op had gekocht en opgezegd, om het zelf metterwoon te gaan betrekken. Dan zou immers alles weg zijnhet ouderlijke huis, de herinneringen der jeugd ja, en ook de zorgen en de schulden. Weg, verzonken, alsof het nimmer ware geweest, gelijk de ruiter in het moeras achter den Tintberg, waarvan de oude kindermeid zoo ijselijk wist te verhalen. Vóór het avondeten had Georg juist nog tijd yoor een rondgang door het park. Hij trad uit het salon op het terras aan de tuinzijde. Hierh ad de familie des zomers altijd koffie gedron ken. Aan weerszijden staken zware denneboomen elkaar de takken toe als voor eeuwig gescheidene verliefden, alsof zij ontloopen waren aan het sparrewoud, dat het grootste grasveld van het park begrensde. Arabesken en veelkleurige asters daalden langs de glooiing af. Voor de zwarte strenge dennen echter stond, iets hoo- i-i-i::i. wijn in de kelken tintelen, tot welkom van den nieu wen, vreemden bewoner Dat alles leek hem zoo natuurlijk en zoo gemakkelijk in de woelige, roerige stad. Maar hier nu 'Kon hij dit alles hier achterlaten en zoo maar aan vreem den prijsgeven: herinneringen familietrots Meis- sener servies het hoefijzer den glazen kogel? Kon hij dal aan die wildvreemde menschen over laten? detn glazen kogel en het hoefijzer?... Aha! Dat had men vroeger moeten bedenken. Véél vroeger. Zijn vader reeds Georg richtte zich stram op. Wpt niet te veranderen is, dat moet men dragen. Een hond jankt Maar een man verbijt zijn leed. En hij trok de laden open. om de schrijftafel op te ruimen. Oude. oude rekeningen vielen hem daarbij in de handen, en oude oude brieven. Ook familiepa pieren. De huwelijksacte zijner ouders, het doopbriefje van een broertje, dat vóór Georg's geboorte gestorven was. Beter ware het geweest als die Johann in het le ven was gebleven. Want misschien zou hij zijn gewor den als de grootvader wasarbeidzaam, streng, bere kenend en zuinig. Hij was geen aangenaam mensch ge weest, maar een voorbeeldig huisvader. Hij had ook niet bij de dragonders gediend en er doorgelapt Wat zijn papa nog had overgelaten. In eene lade, heel alleen, lag een oud boek. Het was in stevig zwijnsleder gebonden. Georg nam het ter hand. Hij kende het van uiterlijk nog heel goed. Het was een handboek of vademecum voor landbouwers. In dit boek had grootvader, die vlij tige oude, de ervaringen van zijn leven opgeteekend in zijn laatste jaar, toen de jicht hem aan zijne ka mer kluisterde. En hij had den zoon en den klein zoon vermaand: „De wijsheid van oude menschen moet men in waarde houden. Als je eenmaal eens geen raad meer weten mocht, lees dan dit boek!" Thans, nu het te laat was, nam Georg de goede les van den ouden heer ter harte. Hij las hoe de land heer van vroeg tot laat moet werken, naar de spreuk „Het oog des meesters maakt het paard vet." Hij las raadgevingen voor lente, zomer, herfst en winter, voor ziekten van rundvee, schapen, zwijn en paard. Hij las elf recepten tegen kal verendia rrhee, en zeventien .tegen varkenspokken. De klok sloeg drie Midden in het zeventiende recept brak de tekst af. Grootvader echter schreef op denzelfden regel, heel on opvallend verder: „Lieve zoon of kleinzoon, of de Hemel geve 'tl achterkleinzoon! Ik ken jullie, modem, lichtzinnig volk. Wanneer je de lessen van je grootvader tot (dusver geduldig hebt gelezen, dan moet je wel reeds tot over de ooren in de modder zitten. Dan heb je je laatste kruit verschoten. Als ik nog op de wereld was, dan kwam je zeker tot mij, om je bij de haren er uit te halen. Ik ben er nu eenmaal niet meer. Maar ik steek je nog van uit mijn graf de hand toe. Misschien hebben de zorgen je gebeterd. Zoo niet, loop dan naar de taaanLieve kleinzoon of achterkleinzoon want ik hoop toch dat het de zoon niet al is trek de lade van de tafel open. Druk op den kleinen knop, dien je tastend aan den linkschen binnenwand zult vinden. Dan opent zich een geheim vak, en (daarin ligt een depositobewijs op de Engelsche Bank. Ik heb daar op den 15den Augustus 1865 dertigduizend thaler belegd, en na al deze jaren moet dit bedrag door de rente wel verdubbeld zijn. Betaal daarmee je schul den, leef vlijtig en nuchter en gedenk in liefde je grootvaderWanneer het zieke zwijn de tong uit den bek laat hangen, geef hem dan Zoo liep verder weer het recept tegen de varkens pokken door, alles aan een stuk en zonder (merk bare afscheiding. Lang treurde Georg peinzend op het vergeelde pa pier, dat hem tot bezitter van een nieuw ongekend ver mogen maakte. Warme dankbaarheid vervulde zijn gemoed. Ha! Mor gen zou hij den heer uit Amerika met een sarcas tisch lachje zijn besluit meedeelen om niet te verkoo- pen en het spitsvondige document te verscheuren. Alles bleef nu het zijnehet huis en het park en de landerijen, en grootvaders vademecum, en het Meissener servies en het hoefijzer en de glazen kogel met de wonderlijke figuurtjes er in Hij stond op en haalde eene flesch uit de cham- pagnekist. Hij haalde ook een ouden roemer, vulde hem en nam een teug heel alleen. Dan zat hij weer stil en wachtte op den morgen. Toen de eerste zonnestraal door het venster viel, ging hij naar zijne kamer. Daar trok hij de uniform uit en nam uit eene kast een ptevigen linnen kiel. Hij deed het pLechtig als eene symbolische han deling. De morgenwind stak op frisch en vrij. En boven op het dak, op het oude wagenwiel, klapperde de ooievaar zijnen jongen moed toe tot het eerste uit vliegen. N. R. Ct. O in >vijii >au uw - geschonken en moet hij gedronken worden Den kelk ter I God is, zoo kunt gij dat niet verbreken. (Zie Hande zijde zetten kunnen wij niet, evenmin als de Zonnekoning lingen 2040). Mag ik t in nieuwer woorden zeg- dit vermocht, evenmin als iemand dit kan. Wij zijn jgen?: ,,'t lijdelijke, dat den stempel van t eeuwige niet tusschen vijandelijk vuur gekomen door eigen schuld, draagt, gaat verloren. Dat moeten conservatieven en door eigen ♦oortvarendheid of eigen laksheid. Onge- liberalen begrijpen. Het conservatisme gaat verloren daan maken wat wij gisteren deden, gaat niet. JX- maar wal er eeuwigs in was, blijft. Het liberalisme gaat geschonken wijn moet gedronken worden'n andere 1 we£ is er niel. verlorenmaar wat er eeuwigs in was, blijft. Fn 'n duidelijk merkbaar verband met elkander staan waar Ibsen van spreekt in zijn de artikelen van de Pers der laatste dagen en de klacht (Zie Brief 74 van 10 Febr. '0' "rhautoopcphiiwH." i ten, dat van Ds. Colenbrander in zijn - met zoo weinige woorden liberalisme in zijn nada- en is. De Standaard spreekt van „de inzinking" ervan. ie bijna de en zomer- Hl Weest liewaarschuwd. Met zoovele woorden of wordt het erkend, dat het is. De Standaard spreeki YaU „uw o Moei, dien het beleefde gedurende bijna de geheele regeering van Willem III, die zijn lente- en zomer J< Kon genoemd worden, heeft geen oogst opgeleverd .l?f' mem>c hel ijker wijze gesproken, van verwacht F .1 fn' met alleen hier te lande: over de f were'd is er bijna geen land meer, i,.ft ik ra'isme met de oude veerkracht tiert. Het aan kracht, noch moed, noch toewijding "enun staat het machteloos; tot regeeren blijkt niei 3 nie' 'n staat! handhaven kan het zich toi? il®!!!. k^m het liberalisme in de minderheid; in i r*i en kansen, maar in 1907 was 't weer het oude bed met n conservatief refrein. Dat hal libe ralisme levenskracht bezit, bewijst haar invloed in de n deai handel, in de litteratuur, op kunstgebied maar op t terrein der politiek brengt zij 't niet ver der, dan tot n tamelijk dilettantisme en ziet 't zich telkens weer de beste troeven uit de handen nemen Moe 15 dit alles mogelijk? /f>v> met zijn omdat de liberalen te weinig gelet hebben op bizonderheden in 't algemeen, op bijwegen, 9°k nog tot het groote doel leiden, op bijkomstige gevallen en aangelegenheden, die zy in de blijdschap 1Hooi nui v> Wie waren 't toch die den wereldwagen duwden, ~::n „Kaiser und Gallilaër"? 07). Laat ons niet verge- het toch God is, die den wagen van bij al ons duwen, stuurt. H. d. H. AANTEEKENINGEN dat de mensch zichzelf genoeg was?' Chateaubriand. water door den molen dan (1). Dacht gij, René. (2). „Daar glijdt meel de jnolenaar weet. Shakespeare. Doob B. EODA. De spoorwegreis van acht uren was eindelijk achter den rug. Hemelsche genade, dat was een marteling geweest! Die kannibaalsche hitte, die rook en dat stof! In hel gangpad van den wagen stonden voortdun vier of vijf dames bij het venster, om wat frissche lucht te happen. Hij kon daar niet bij gaan slaan, want dan had hij zijn vest moeten dichtknoopen, zijne das en manchetten moeten aandoen. En dat bij deze tempera tuur I Liever probeerde hij het achtereenvolgens op fBr, een plataan in vlekkig satijnen kleed, gelijk eene leine, bloedarme, nerveuse hertogin in den kring harer baardige cavaliers. Doelloos dwaalde Georg rond. Hij had de kastanjelaan afgewandeld en het rozenpad, waarvoor de bloemen- stroom de rasters eerbiedig halt maakte Daar riep een gebarsten bel tot het avondmaal. I Moeder Jochem had het bereid. Maar het wilde Georg niet goed smaken. Zijn galgemaal noemde hij het, en de brokken bleven hém in de keel teken. Hij zat alléén aan het hoofdeinde van de tafel, die in zijne kinderjaren zoo vaak een vroolijke ronde had gezien. Waar waren zij nu allen, die hier hadden aangezeten Wat zouden zij wel zeggen van de boodschap, dat Georg zijn ouderhuis verschacherd had? Zijn blik gleed langs de regalen, die rondom de wanden der eetkamer liepen. Het Meissener servies, de bots van zijnen grootvader moest ook al on der den hamer? Ja, lieve hemel wat moest hij er mee beginnen En de oude pendule? En het moede vrouwenportret, dat zoo melancholiek tegen hem glimlacht?... ,Wie was zij ook weer? En waar zou zij terechtkomen? Georg liet plotseling het eten staan en trok tzich terug in de bibliotheek. „Je moet maar gaan slapen, Jochem. Morgen vroeg haal je een heer van het sta bon, die je nieuwe heer zal wezen. „O, meneer de baronI o, meneer Georg!..." Maar Georg wenkte hem zóó gebiedend weg, dat de t'warn oude sprakeloos verdween. Dan zat 1 J-~ -':n hij zat op s'ader en overgrootvader gezeten en gezorgd en gere kend, overwogen en besloten hadden Eigenlijk gerekend, overwogen en besloten had enkel de grootvader. Vader en hij die hadden niet meer overwogen Die hadden aan alle luimen maar den teugel gevierd. Die hadden den boel over den balk gesmeten. Georg staarde op de oude bekende dingen vóór hem de schrijfmap, het vouwbeen, een brievenbewaar- der, die een hoefijzer was, en nog een tweeden, ieen glazen kogel, in welken bonte figuurtjes gegoten waren, als veelkleurige bloempjes of kristallen, een onbegre pen wonder van zijnen kindertijd. Ja, daarginds in de stad, in het stoffige bureau, waar het naar inkt en zegellak rook en de prozaïsche gas vlammen gonsden, daar was het zoo gemakkefijk, zich van dit alles los te makenDaar dacht hij er op eens aan, zoo vlug mogelijk zijn werk af te doen, om zoo vroeg mogelijk naar buiten te kunnen, Ver strooiing te zoeken, de zorgen en het nadenken te ver bannen. Met een Luchtig hart had hij de kist champagne besteld, die in den keider wachtte. Morgen zou (die Zitting van Dinsdag 10 Maart 1908. De Tgdgeest-reclame. 'tWas een hooger-beroeps-zaakje, waarvoor de 49-jarige Abraham van Waarden, een te Den Helder geboren en wonende winkelier, terecht stond. Als agent van de Maatschappij De Tijdgeest had deze brave stadsbewoner den 18den November j.1. van 'nheele partij versprei dingsbiljetten dier Maatschappij er aardig wat „onder de menschen" gebracht. In de practjjk zou het zeer lastig blijken te zijn, dat die drommelsche biljetten zoo'n groote gelijkenis ver toonden met bankbiljetten van 10 gulden. Zóó groot was die treffende gelijkenis, dat zelfs de Heldersche Kantonrechter op grond van art. 440 le lid Wetb. v. Strafr., aan Abraham fl boete, subs. 1 dag hechtenis oplegde, terwijl Z.E.G1. met toepassing van 't laatste lid van genoemd strafwetboeks-artikel,den heelen biljettenvoorraad verbeurdverklaarde. Nu, de geëischte geldboete was nog f24 beneden 't maximum, dus Bram had niet te klagen, maar hij ap pelleerde toch tegen zijn op 4 Februari 1908 gewezen vonnis. Beklaagde bekende in zooverre schuld, dat hij op ver zoek der Mij. eenige biljetten had verspreid, maar met I die verspreiding had hij opgehouden, zoodra hij had ver- I nomen, dat daardoor elders moeilijkheden waren gerezen en in Den Haag zelfs, blijkens door hem gelezen be richten, die prulletjes in beslag waren genomen. De politie-agent Petrus de Boer was als getuige aan wezig om te verklaren dat hij op last van den Helder- schen politiecommissaris, den heer Zwaving, die papiertjes ter griffie van het kantongerecht had gedeponeerd. I De 0. v. J. had bedenkingen tegen het in eersten aan- leg gewezen vonnis en die bezwaren waren van dien aard, dat opnieuw rechtdoen Z.E.G. noodwendig voor- Én de onafwendbare noodzakelijkheid daarvan werd hïj in den stillen, stillen nacht alleen. En door den beer officier behoorlijk gemotiveerd, de plaats, waar vóór hem vader, groot- j pn de eerste plaats werd een heftige aanval gedaan op de verbeurdverklaring der biljetten van „De Tijdgeest" door haar aan Abraham verstrekt. Die verbeurdver klaring was naar aanleiding van art. 440 Wetb. v. Strafr. gedaan, zeker. Maar art. 33 daarvan spreekt alleen van de mogelijk heid van verbeurdverklaring van voorwerpen, den be klaagde toebehoorende. En die eigenschap hadden de biljetten in kwestie geenszins. Immers, ze behoorden tot 't tijdstip van verspreiding aan De Tijdgeest en daarna aan de menschen, bü wie ze waren verspreid geworden. Maar aan beklaagde behoorden ze niet. Niettemin kan toch verbeurdverklaring op grond van het bepaalde in art. 9 W. v. S. plaatsvinden en vernie tiging worden gelast. Verder hield Mr. Cnopius bespie gelingen over een geval, waarin een heele boel werk werd gemaakt van eene partij biljetten,die, welbeschouwd, voor 4 gedeelte op een bankbiljet geleken, maar voor deel die gelijkenis niet vertoonden. De Hooge Raad maakte daarbij uit, dat die papieren niet hinderlijk waren. Ook bracht spreker andere gevallen aan 't licht, waai;-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 9