Grepen uit Lid- en Tuinbouw.
DE STORM.
Zondag 22 Maart 1908.
52e Jaargang. No. 4445.
VIERDE BLAD.
Voor onze tuinen.
Ajrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
Sciaisr Cf ai.
Aanplanting en snoei der heesters.
II
Tal van pracntige heesters staan den gelukkigen be
zitter van een tuin thans ten dienste om dezen te ver
fraaien en tot een verrukkelijk plekje te vormenmits
goed geplaatst, dragen zij hiertoe nog meer bij dan fraaie
bloemperken. Men plant de heesters in het algemeen
in groepen langs den omtrek van den tuin en ingroote
tuinen ook in vakken in het grasveld (gazon), terwijl
enkele bijzonder fraaie alleenstaand worden geplant,
b.v. de spirea areaefolia, de maznolica, de picea pungens
glanca (blauwe sierden), de abiës Nordmanniana (groene
prachtden) enz.
Jammer, dat door verkeerden snoei de heesters zoo
dikwijls niet tot mooie planten opgroeien en in plaats
van een rijken bloemenschat, slechts zelden een enkel
bloemetje voortbrengen.
Daar de snoei der heesters eigenlijk zeer eenvoudig
is, wil ik trachten in het volgende de hoofdzaken ervan
mee te deelen. Er zijn bloem- en bladheesters en met
de eerste wil ik beginnen.
Voor het leeren snoeien der heesters verdeelt men ze
in 2 groepen
a. die op het oude hout bloeien b.v. de sering, de sneeuw
bal, de weigelia, de jasmijn, de ribes, de meidoorn en
nog vele schoone bloeiers. Al deze heesters mag men
nooit in den winter of in het voorjaar snoeien. Dit
mag alleen geschieden in den zomer, direct als het
bloeien geëindigd is; dan hoe eer, hoe beter;
b. die uit de jonge scheuten bloeienb.v. de rozen, de
pluimhortensia's de sneeuwbes, de chematis-soorten en
de blazenstruik. Deze worden in het voorjaar, Januari
tot April, gesnoeid.
Thans, nu we weten op welken tijd de heesters ge
snoeid behooren te worden, kunnen we aangeven, hoe
het dient te geschieden.
Nimmer mag dit geschieden met een heggescbaar, al
ziet men vaak onervaren tuinlieden de heesters aldus
in den vorm scheren. Men moet tak voor tak snoeien
met een scherpe snoeischaar of goed snoeimes.
Als eerste voorbeeld, hoe gesnoeid moet worden, kies
ik de sering.
Dadelijk nadat deze gebloeid heeft, in Juni, knippen
of snijden we al de uitgebloeide pluimen weg. Wordt
de struik ons te grool, dan kunnen we terzelfdertyd
enkele oude, kale takken flink inkorten of geheel weg
nemen. Van de nieuwe scheuten mogen we niets af
nemen, omdat juist aan haar uiteinde het volgond voor
jaar nieuwe bloemtrossen zullen ontluiken.
Als tweede voorbeeld kiezen we de rijkbloeiende
weigelia.
Zoodra de bloei ervan geëindigd is, snijden we de
uitgebloeide takken weg tot dicht bij hunnen voet, d.i.
de inplanting aan den dikkeren tak. Hier staan in den
regel een paar flinke, nieuwe scheuten, waar we niets
af mogen snijden, omdat deze het volgend jaar weer
beladen zullen zijn met een schat van heerlijke bloe
men. Oude, uitgeputte takken, die kwijnen en reeds
kaal geworden zijn, snijden we tot dicht bfj den grond
af en laten een flinke, jonge scheut in zijn plaats op
schieten.
Bij zulk eene behandeling worden onze heesters niet
te groot, blijven beneden goed gevuld en kunnen jaren
lang staan zonder er oud uit te zien, want we ver
jongen ze immers regelmatig door de oude takken
regelmatig te verwijderen, en de jonge te sparen. Zoo
blijft onze weigelia mooi los van bouw en beloont ons
eiken zomer met een kwistigen bloemenschat.
Precies op dezelfde wijze dient men ook de jasmijnen,
de Japansche pirus en andere heesters dezer groep te
behandelen. Nooit 's voorjaars snoeien 1 Veel menschen
meenen, dat men 's zomers niets mag snoeien dan
hagen en 'svooijaars er maar lustig op los moet knip
pen, doch het omgekeerde is waar. De voorjaarsknip-
woede moet voor een groot deel de wereld uit. Doode
of bevroren takken mag men 's voorjaars altijd weg
nemen.
Het komt dikwijls voor, dat men bloemheesters dezer
groep aan den kant van den tuin gelegenheid kan
geven ongestoord door te groeien b.v. roode en witte
meidoorns, paarsche en witte seringen, gouden regens of
bottelrozen. In den loop der jaren worden dit pracht
planten. Voor een jaarlijkschen Moei der seringen is
het goed altijd de uitgebloeide trossen, zoodra mogelijk
weg te nemen, anders werkt de plant te veel op het
zaad en bloeit meestal maar om het andere jaar rijk.
Dezelfde zorg eischen ook de rhododendrons en de
vollegronds-azalea's. Aan deze laatste heestertjes moet
verder liefst niets gesnoeid worden. Geef ze liever ge
regeld eenige bemesting en belet de zaadvorming.
De gewone hortensia's kan men 's voorjaars iets
inkorten, desnoods tot op de helft der takken. Zij ver-
eischen ook bedekking in den winter, b.v. met stroo of
oude manden en hooi eronder.
De heesters, welke aan de scheuten bloeien, mag men
's voorjaars zooveel inkorten, als de vorm eischt, mits
men er maar op let, elk jaar ook wat oude takken tot
bij den grond weg te snijden om onze heesters krachtig
en onderaan gevuld te houden.
Geheel op dezelfde wijze dienen de sierbladheesters
behandeld te worden b.v. de bonte vlier, de bruine haze
laar, de bruine beuk, de zeer fiaaie acer negundo, de
tamme kastanje, enz.
Deze moeten zelfs flink terug gesneden worden en
vooral het fijne takjeswirwar moet weggenomen worden
om krachtige scheuten met forsche bladeren te verkrijgen.
Van de bladheesters moet dus veel worden weggesnoeid,
opdat het nieuwe blad fleurig en krachtig zich zal ver-
toonen. Hier moet men flink het mes inzetten en ver
geet daarbij vooral niet, deze planten terdege te bemesten.
Nu zou een leek al heel spoedig meenen, dat het
snoeien wel heel mooi lijkt, maar dat hij van de hees
ters in zijn tuin toch de namen niet kent. Och, dat is
strikt genomen, ook niet noodig, als hij des zomers maar
eens zien wil, of een heester bloeit uit de takken van
het vorige jaar, of aan de nieuwe scheuten. Met die
kennis gewapend, weet hij immers genoeg om zijne
heesters naar een der beschreven methoden te behandelen.
Groenblijvende heesters als aucuba, prunus laurocerasus,
hulsten en conifeeren (sierdennen) mag men 's voorjaars
wat toppen, voor zooverre zulks noodig is voor het be
houd van den regelmatlgen vorm, maar scheer ze asje
blieft niet bolrond of pyramidaal met de heggeschaar,
want de kenners vinden dat rondweg afschuwelijk!
Aan een zonnigen muur of dito schatting, of bij een
prieel, staan klimmende heesters zoo fraai. Prachtig is
de blauwe regen (wistariachinensis), de Clematis-soorten
doen het daar ook verrukkelijk, vooral in gezelschap
van fraaie klimrozen, terwijl de decoratieve Aristolochia
met haar fraaie bladeren ook zeldzaam mooi siert.
Wat minder kieschkeurig zijn de wilde wingerd en de
geurige kamperfoelie; waar een onoogliike muur of een
leelijke schutting gemaskeerd moet worden, kan men
den klimop plaatsen, die zelfs op plekken, waar de zon
slechts spaarzaam hare stralen zendt, nog aardig gedijt.
Heel mooi doet het in menigen tuin ook een alleen
staande treurboom, b.v. een treuriep, treurbeuk, treur
berk of treurwilg. Men plaatse deze echter niet bij een
ingang, want dat heelt iets kerkhofachtigs. Ergens vrij
in het gazon daar hooren ze thuis en bekoren ze zonder
droefheid op te wekken. Zn geven een voornamen,
justigen indruk.
groenblijvende heesters en vooral de conifeeren ver
dragen geen tocht en ook geen dwarrelwinden, zoodat
men in onze noordelijke streken deze mooie planten
lang niet overal kan voortkrijgen zonder beschutting.
Gewone blad- en bloemheesters doen het hier beter,
vooral als men de sterkste soorten als vlier, wilg, esch-
doorn, kastanje, plataan en dergelijke aan de windzijde
plaatst.
Goed geplaatst in een luwen tuin, zijn ze overigens
zeer fraai en ik heb me voorgenomen er later nog eens
speciaal op terug te komen. De groenblijvende heesters
plant men het best in Mei of in Augustus.
Ik mag deze schets niet eindigen alvorens eenige zeer
fraaie heesters Ie hebben opgesomd, die ik zal rang
schikken naar de grootte, en dan noem ik de kleinste
maar Jvoorop: vollegronds-azalea's, hortensia's, rhodo
dendrons, amandelboompjes, deutzia's, malus Schei-
deckeri en malus floribunda, Spirea van Houtti, Weigelia
Eva Rötke en amabilis, Kerria japonica, hibiscus en
todmarix Odessana. Deze laatste heett door haar fijn
blad ook veel waarde als snjjsroen.
De bruine berberis, de bruine eik en dito beuk in
struikvorm hebben prachtig loof, dat een fijn effekt
maakt bij gele bloemen. Arrangeer maar eens wat
bruin blad met gele bloemen in een vaasje en ge zult
U opgetogen gevoelen over de fijne harmonie der klenren.
Witte bloemen erby zullen het effect nog verhoogen.
Prachtig gevormde, groote bladeren kan men bewon
deren aan Paulownia imperialis, aan Broussonnetia
papyrifera en Cafalpa.
Werkelijk, de heesters geven het fijne cachet aan den
tuin en men beleeft er enorm veel pleizier van, indien
men ze oordeelkundig snoeit en geregeld bemest, want
ook in den tuinbouw geldt de regel van den achttiende-
eeuwschen schrijver:
„Mest is wel geen heiligheid,
doch doet wond'ren waar ze leit."
D. E. LANDMAN.
Zitting van Dinsdag 17 Maart 1908.
Hij moclil rr niet io.
Wien kregen we wel als beklaagde No. 1 te zien
vandaag? Niemand, lekker niks! want
de man was doodeenvoudig thuis bij zijn vrouwtje en
zjjn zeer talrijke schare kinderen hij heeft er wel
twee en een half dozijn 1 gebleven.
Hü is kastelein en heet Zuurbier, 'n Ellendige naam
voor 'n herbergier zult ge zeggen. Maar wat hij
schenkt, zal wel niet met zijn familienaam overeen
komen, daarvoor bleven op den avond van den welbe
kenden „Vrouwendag" zijne klanten veel te lang plak
ken in zijn in Wadwai (gem. Wognum) staand, geré-
nommeerd café „De Stoomboot." De politie kwam er
zelfs aan te pas.
De gemeenteveldwachter Johannes Adam Appel, een
stevige vijftiger, had eerst „De vier Heemskinderen"
aan den Hoornschen weg te bezoeken, vervolgens nog
eenige soortgelijke gelegenheden, om ten slotte ook
in „De Stoomboot" van S. J. Zuurbier zich van het
„interieur" op de hoogte te stellen.
In het zweet zijns aanschijns landde de brave ambte
naar daar te elf ure aan. Appel nu, onderzoekend van
aard, wou graag 't fijne van de zaak weten, toen hij
binnen zijnde, in de woonkamer hem bekende stemmen
van bezoekers hoorde.
Maar al spoedig kon hij den indruk krijgen, niet
welkom te zjjn.
En geen wonder! Er was immers in twee gevallen
ernstig gevaar dat hij, Appel, overtreding constateerde:
hetzij dat het sluitingsuur (10 uur) was overschreden
met het tappen aan bezoekers hetzij dat er sterken
drank werd getapt in de woonkamer (waar geen ver
gunning is) en die grensl aan de gelagkamer, waar wèl
vergunning is.
Heel netjes was 't nu juist niet, dat hem op zijn
duidelijk en herhaald verzoek geen toegang tot de
woonkamer werd verleend en in een oogenblik stoomde
de helder in „De Stoomboot" brandende lamphalfstoom
bovendien.
Vrouw Zuurbier had ten laatste toch nog de vriende
lijkheid, te vragen „wie er was?"
Even verder in Wadwai woont kastelein Dekker,
waar Appel, toen hem bij Zuurbier toch eenmaal de
toegarg geweigerd werd tot dat lokaal waar de bezoe
kers waren, (de woonkamer n.1.), zich nog even heen
begaf om 'n kijkje.
Op zijn terugtocht naar Wognum ontmoette hij toen
eenige luidjes, die hij in „de Stoomboot" ook al, te oor-
deelen naar hunne stemmen, had aangetroffen.
Niet tevreden over de houding door Zuuibier aange
nomen, maakte Appel daarvan procesverbaal op, met
het gevolg dat de O. v. J. wegens het opzettelijk niet
voldoen aan een bevel of eene vordering, kiachtens
wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar metde
uitoefening van eenig toezicht belast, enz., enz., tegen be
klaagde Zuurbier eischte f10 boete of 10 dagen hech
tenis.
Ken Wicringcr zaakje.
Piet de Jong, de volgende beschuldigde, was er wel,
maar hij was in de rechtzaal net thuis als een kat in
'n vreemd pakhuis; trouwens, bij i adere overweging
nog zoo'n slechte aanbeveling niet.
't Was overigens krek, of Piet in een doolhof dwaalde
en of deurwaarder Klein Spaansch tegen hem sprak.
Dan troonde hü achter 'n advoeatenbank, 'n volgend
oogenblik scheen hü weer grootere voorliefde te koeste
ren voor het gjetuigenhekje, terwül hü ondanks de dui-
delüke uitnoodiging, de verkeerde deur ingestormd was.
't Hield kortom heel wat, eer Piet „ter bestemder
plaatse" was aangeland. En eenmaal daar op zün ge
mak, raakte hü 'm ongemakkelyk.
Uw beroep? luidde welwillend 's magistraten vraag.
„Griffemeerd, meheer!" riep de 28-jarige Wieringer,
maar na eenige struikeling kwam De Jong toch ook
door de inleiding heen en hoorden we, dat hü sjouwer
man is. Vervolgens kwam de zaak, die hem hier ge
bracht had, op de proppen.
Hij was den 8sten Februari j.1. knapjes aangeschoten
's avonds op den publieken weg onder Hippolytuahoef
met üver aan 't laveeren, toen een paar andere bewo
ners van Wieringen» A. G. en H. Grin, wagenmakers.
20 en 18 jaren oud, hem bü een hoek ontmoetten.
Daar werd 'teen heel gescharrel. Hü trapte de fiets
van den een om en bracht de fietslantaarn schade toe,
gaf den ander een fikschen klap om de ooren, en stelde
zich dan al heel onbetamelyk aan.
Waar de gebroeders natuurlük het stilzwügen niet
over bewaarden.
Ze waren verstandig genoeg, hunne handen thuis te
houden, maar eene aanklacht werd ingediend en dat
die effect sorteerde, kwam al spoedig aan 't licht. De
Jong mocht bü ontkenning van de gepleegde mishande
ling zooveel mogelük baat trachten te zoeken het gaf
hem geen zier.
Hü betoogde, inmiddels hoe langer hoe pathetischer
wordende, met 'n allesoverstemmenden woordenvloed,
dat hü niet dronken was geweest, o nee hü had
zich laten „barbieren" en had „twee, nö leite we zegge,
bóóg8tens drie" slokjes gehad, maar meer in geen geval.
En hü is bovendien geen man van sterken drank. Ook
had hü nog getuigen, o.a. een notariszoon, die 't
geval gezien hadden, maar meegenomen had hü die
niet.
De Officier geloofde niet al te veel van beklaagde's
praatjes en vorderde wegens de straatschenderü aan de
fiets gepleegd, f 6 boete of 3 dagen hechtenis, en voor
de mishandeling f 2 boete of 4 dagen hechtenis.
„Kan 'k nu naar huis gaan vroog Piet ten slotte,
niet heel opgewekt. Ja, dat kon hü en hü hoeft
niet terug te komen, als de zeeën hem te hoog gaan.
Je moet maar dronken wezen!
Michiel Hendrik Vis uit Hoorn, geboren te Amster
dam, was absent en dies werd hü behoorlü'k verstekt,
waarna het „spul" doorging.
Zwaar beladen met „zoete genietinge van de gave
des wünstoks", had hü wat te doen om „zün fatsoen
op te houden", toen hü in 't middernachtelük spookuur
tusschen 15 en 16 Februari ji. op 't Groote Oost te
Hoorn rondzwalkte. Agent Zwart achtte het plicht om
den beschonkene zoowel voor diens eigen als anderer
veiligheid op te brengen.
Dit geschiedde, hoewel niet zonder hevig protest van
Vis, bestaande in büten, krabben, slaan en zich op den
grond laten vallen. Eindelük was hü toch in 't „spek-
hok". En daar lag hü nuRillende van kou bleef hü'
&ll66n
Eigen schuldBovendien nog 'n verbaaltje tot over
maat van ramp, en wat de O. v. J. van Michiel had te
vertellen, was ook al niet zeer vleiend. Z.E.G. eischte
f 8 of 8 dagen hechtenis.
Uit zijn humenr.
Een 51-jarige landbouwer Maarten Kooy van Anna
Paulowna was met zün fiets te Den Helder in't stations
gebouw, doch moest, ('t was 8 Februari en reeds avond
en Kooü had haast) wat te lang op den trein wachten
naar zün zin, dus wilde hü fietsen naar huis.
Door den wind martelde hü een weinig om uit het
wachtlokaal te komen en meende bü die gelegenheid
door den Helderschen politie agent Jansen te worden
bespot, wat hem zóó vertoornde, dat hü dien ambtenaar
geweldig uitschold. Daar des heeren Kooü's vermoeden
ongegrond was, wist de agent niet zoo direct, wat hü
aan dien woordenvloed had, maar dat Jansen zich al
spoedig beleedigd gevoelde, bleek wel uit den spoed,
waarmede hü Kooü verbaliseerde.
De O. v. J. eischte voor dit feit tegen Kooü f 15 boete
subs. 10 dagen hechtenis.
Met het Mes.
J. K. Mulderü en H. Verwer, 'n paar nog tamelük
jeugdige verpleegden uit de Hoornsche werkinrichting,
kregen daar den llden Februari dezes jaars zoo'n hoog-
gaanden twist over 't aardappelschillen, waarmee ze
bezig waren, dat Mulderü zün tegenpartü met 't mesje
waarmee hü zün taak verrichtte, in de borst stak.
Gelukkig beduidde de verwonding niet veel, maar
't werd toch begrijpelükerwijze heel gauw 'n strafzaakje.
Na 't getuigenverhoor achtte de O. v. J. het bewüs
geleverd. Z.E.G. wees op twee omstandigheden
le. dat er in die inrichting wel meer tüdens twisten
van schaar of mes gebruik wordt ge maak#;
2e. dat beklaagde vroeger 2 jaren gevangen heeft
gezoten wegens zware mishandeling met doodelüken
afloopwel was er bü dat geval op verzachtende om
standigheden te wüzen hü had het toen met zün
stiefpapa te kwaad maar hü is erg driftig en kan
zich niet bebeerschen.
De eisch wegens de op Verwer gepleegde mishandeling
was 8 maanden gevangenisstraf.
Allebei naar Veeriliuizen.
Gert van Dam en Gert Kaldenbach, de eerste geboren
te Gouda en zonder vaste woonplaats, de ander geboor
tig uit Spierdyk (Spanbroek) en wonende te Hoorn,
beiden gedetineerd, werden den 2lsten Februari j 1.,
toen ze bü Jan Neefjes te Bovenkarspel bedelden, inge
rekend door den Enkhuizer rüks veld wachter Jan Broere.
Wel gaven ze toen verkeerde namen op en verkoch
ten ze nu allerlei smoesjes en hadden „effentief" koop
waar gepresenteerd, maar Broere laat zich door zooiets
gansch niet van de wy's brengen.
„Is u lot werken in staat?" vroeg de Praesus aan
Van Dam. „Tot vechten??!!..." riep deze en alle vraag-
en uitroepteekens ter wereld zün niet in staat de uit
drukking weer te geven die de fiere negen-en-veertiger
in die wedervraag neerlegde. Na opheldering van een en
ander bleek Gert No. 1 gezond van lüf en leden te zijn
en wel arbeid te kunnen verrichten. De ander kan 't
schoenmakersvak uitoefenen.
De O. v. J. vond 't bewijs geleverd en acht het nuttig
zulke lui, die met hunne bedelarüen Hoorn, Enkhuizen
en omstreken onveilig maken, op te ruimen en in de
rükswerkinrichting te stoppen.
Van Dam moet echter daarin evengoed nog lang ver
toeven, dus op grond daarvan werd tegen hem alleen
12 dagen hechtenis geëischt. Kaldenbach daarentegen
werd opgeknapt met een eisch tot 2 dagen hechtenis,
met last tot plaatsing in eene rükswerkinrichting voor
den tüd van 3 maanden.
Een kinderwettenzaak tot slot, met gesloten deuren.
A.s Dinsdag uitspraken.
Uit het Zweedsch
Door
OTTO ELIASEN.
o—
Wanneer gij het slingerend voetpad volgt een eind
den heuvel op, ziet gij voor u een weinig op zijde van
de overige visschershuisjes moeder Tina s kleine hut
in een nederige omgeving van eenige gekromde vrucht-
1 .oompjes, die Tina's boomgaard uitmaakten. Hoe bouw
vallig en onaanzienlijk het hutje er uit ziet, het heeft
toch reeds eene halve eeuw harde herfst- en winter
stormen getrotseerd. Achter de grauwe wanden bevindt
zich een eenvoudige, maar nette en heldere kamer,
moeder Tina's klem paradijs. Vroeger, toen zij nog
jeugdige krachten had, nam zij met rusteloozen ijver
deel aan het visschersbedrijf, maar nu haar rug zich
gekromd heeft en hare armen den dienst weigeren,
moei zij haar brood verdienen mat het maken ,van
vischgerei, het breien van kousen, enz., dat haar maar
weinig opbrengt. In de laatste jaren, sedert haar zoon
<,e wijde wereld inging, had moeder Tina eenzaam ge
leefd. Zonnestralen in de eenzaamheid der oude .Waren
de schaarsche brieven van haren zoon, die de eerste
jaren tamelijk regelmatig kwamen. Het gezicht stralend
van trots, terwijl zij de verschillende moeilijke plaat
sen van afzending spelde, dacht zij aan wat haar
Gustaaf, de aardige blauwoogige visschersknaap, al niet
zag daar buiten in de wijde wereld!
Maar zoo langzamerhand werden de brieven al zeld
zamer, tot zij ten slotte geheel en al ophielden. Maar
«ie oude werd niet mistroostig. Dat kwam wel terecht,
«lacht zij. Dat haar eenige zoon daarginds kon veron
gelukken, was eeno gedachte, die pooit in haar op
kwam.
Op een dag zat moeder Tina zooals gewoonlijk in
«ten groengeverfeten armstoel bij de tafel. \oor haar
<;p de tafel lagen ©enige kluwen garen en een paar
half afgebreide kousen, maar die moesten een uurtje
rustenmoeder Tina had de oude, houten doos van
de beddeplank gekregen en met den grooten bril hal
verwege den neus, verdiepte zij zich in den inhoud
Gustaafs brieven.
De warme, zachte Julizon straalde door het gebla
derte en sprenkelde als uit schelmsche plaagzucht kleine
vroolijk springende zonneglansjes op de uitgespreide pa
pieren. Het was wel minstens de honderdste (keer
dat de oude brieven deze behandeling ondergingen.
Juist toen moeder Tina hare briefstudie moest ein
digen, opende zich de deur en Anders 'Peter, de oude,
roodharige visscher van daar ginds bij Strandgarden
kwam binnen.
„Ik was van morgen even in het dorp, en daar lag
een brief aan moeder Tina. Ik nam hem mede, en kon
nu een oogenblik vinden om hem u te brengen. Hij
zal van je Gustaaf zijn, dat begrijp ik wel."
Moetfcr Tina zat sprakeloos van blijdschap. De trou
we, fletse oogen straalden opnieuw met een jeugdigen
glans, er lag eene vurig verlangende moederliefde (in
den blijden, door tranen verduisterden blik, waarmede
zij den brief aanzag.
„Ga zitten."
Anders Peter zette zich op de lage bank naast de
deur. „Ik zal gauw terug moeten," zeide hij.
Eindelijk had moeder Tina den brief opengevouwen,
die gedateerd was: Bergen; 3 Juli. Met zachte stem, een
beetje bevend door aandoening, begon zij te spellen:
„Geliefde Moeder,
„Gij denkt wel, lieve Moeder, dat het erg lang is ge
leden, sedert gij iets van mij hooide, maar het kwam
door vele omstandigheden, die het brievenschrijven on
mogelijk maakten en die ik u binnenkort zal .ver
tellen. Want nu liggen wij in Bergen en naar alle ze
kerheid komen wij reeds overmorgen in Christiania,
-op welke plaats ik afmonster, zoodat gij mij reeds
over eenige dagen thuis kunt verwachten. Wat zal dat
heerlijk zijn, lieve moeder, eindelijk thuis te komen
na zoovele jaren. Tot zoolang leef wel.
„I w vurig verlangende, eigen Gustaaf."
Mceder Tina schreide. Maar het wanen tranen van
onuitsprekelijke vreugde. „Ik wist wel, dat hij toch
nog komen zou," prevelde zij.
Het was de morgen van een warmen zomerdag. Daar
boven aan den diepblauwen, wolkeloozen hemel straal
de de zon in al hare majesteit, een vloed van warmte
en lieht uitgietend over het oneindige zeestrand in zijne
naaktheid, met zijne klippen, gladgeslepen door de gol
ven. De door de zon gestoofde grond ligt nog ge
boeid in den rust van den morgen, de golven slapen
nog. Zoover het oog kan zien in de blauwe verte is
alles nog stil en rustig. Het eenige, dat de feestelijke
stilte verbreekt om den jongen man, daar bij de ruw1
in elkaar getimmerde boot, is het verwijderde honden
geblaf, dat van land komt, of het plotseling klotsen
van het water vlak voor hem, waar een zeemeeuw,
pas uit den slaap, zich baadt.
De eenzame bij de boot is een jonge man van vijf-
of zesentwintig jaren. Het geharde, verweerde gezicht
met de dooi' de zon verbleekte wenkbrauwen verraadt
den zeeman. Hij had daar een langen tijd gestaan met
den blik onafgewend op de zee gericht. Dacht hij al
leen aan de macht van het te bedwingen, bij Jiet vor-
schend beschouwen van het bekende element'? Of ver
diepte hij zich met zijne gedachten in hetgeen zich
aan de overzijde van de glinsterende fjord bevond"?
Mogelijk zag hij een kleine hut, hoog op d ekale berg
helling, het bouwvallige en misschien juist daarom
te meer geliefde thuis van zijn kinderjaren, eene oude
vrouw met gebogen rug en gerimpeld gelaat, zijne
moeder, zijne eigen vurig verlangde moeder, die met
zelfopofferende liefde aan hem «dacht.
Een nauwelijks merkbaar windje rimpelde den helder-
blauwen, doorschijnenden waterspiegel Milliarden zon-
sprankelingen bewogen zich op de golven, verblind
den de oogen en wekten daardoor den man uit zijne
droomerijen. Reeds den vorigen avond had hij de boot
klaar gemaakt, die hem over de gevaarlijke diepten
naar zijne geboorteplaats zou voeren. Hij sprong nu
vlug er in en eenige oogenblikken later stiet' hij van
den kant. De wind was nog te zwak om het zeil te
vullenmaar het ervaren oog van den zeeman zei
hem, dat de bries niet zou uitblijven. Tot zoolang
gebruikte hij de riemen. Hij had negen mijlen te varen
voor hij nabij zijne geboorteplaats kon landen, en hij
wist niet of hij «hen afstand vlug zou kunnen afleggen.
Hij was al een flink eind uit de fjord gekomende
kleine boot teekende zich als een zwarte stip af tus
schen de goudbruine spitse scheren. De riemen hadden
hunne plaats teruggekregen dwars over de roeibanken.
Een flinke bries vulde het zeil, de man aan het roer
neuriede een weemoedig visschersliedje van vroegere
dagen, dat begeleid werd door het vroolijke gekabbel
der speelsehe, glinsterende golfjes tegen de zachtkens
voortglijdende boot. Onbewust hechten onze gedach
ten zich altijd vast aan het lang begeerde. De zeeman
is opnieuw in droomerijen verzonken. Werktuigelijk
stuurt hij zijne boot dwars over de fjord, zijne oogen
staren ver voor zich uit, doch hij ziet niets, zijne
blikken zijn binnenwaarts gericht. Op deze wijze is
uur na uur verloopen, zonder dat hij het heeft op
gemerkt. Het golfgekabbel heeft langzamerhand opge
houden, en het zeil hangt slap in diepe, geelgrauwe
plooien. De wind is gaan liggen, de boot ligt stil, er
heerscht een drukkende stilte.
Hij ontwaakt uit zijn gepeins en ziet rond zich. Ach
ter hem ligt het reeds lang verlaten strand als een
donkere, onregelmatige lijn. Vooruit schemert de ge
liefde kust van zijn geboorteplaats als een smalle streep
in de blauwe verte. De stilte wordt steeds drukkender,
de zon brandt steeds heftiger. De heldere, doorschijnende
lucht wordt al dikker en zwaarder. Zonder dat men
het haast bemerkt, wordt de lucht duriter, van blauw
gaat het over in melkwit, van eene verblindende helder
heid in een verraderlijk zwart-grijs. De man in de
boot voorziet verandering. Een krakend geluid vermengt
zich met den vleugelslag der zeevogels. Het zeil wordt
neergelaten. Plotseling als d«x>r een donderslag is de
lucht van grauw loedzwart geworden, zij lijkt een stem
lustig wolkenmonster, terwijl de zon als met een zie
kelijke vrees zich achter dit monster verscholen heeft.
Het is bijna geheel donker geworden. De nacht teeedt
in, midden op den dag. Met flinke hand heeft de
man de riemen gevat en met krachtige slagen dwingt hij
de boot voorwaarts. Nu geen twijfel meer. Een razend
onweer is op handen. De eenzame in de boot is op
den strijd voorbereid. Een uitschietende rukwind brengt
dc vuilgrijze, loodkleurige fjord in plotselinge dwar
reling. Nog een oogenblik is alles st.1, maar op een
afstand hoort men reeds het loeien. Plotseling schiet een
flikkerende bliksemstraal door nachtzwarte wolken Een
seconde licht, daarop doodelijke slilte en een vreeselijke
donderslag rolt voort in geweldige golven. Dit was het
begin. Groote, dikke regendroppels begonnen te vallen.
Uit de blauwzwarte duisternis in het zuidwesten Vlak
bij hem lichtte da strijd dar elementen. Nu begon het
te stormen. Duisternis was overal. Vlammende blik
semt a en kruisen elkander afgewisseld door donderen
de slagen De storm woedde met geheel zijn vreeselijke
kracht. De f.ord kookte. Stortregen, orkaan, bliksem
stralen, bruisende (golven, die onbarmhartig over de
op.n bo-ri spoelden, het knetteren en kraken der don
derslagen, het geloei van den storm, alles kwam tege
lijk. Het ondier van den storm had zijne kettingen
verbroken en raasde in wilde vreugd. De man arbeidde
met al zijn kracht om de boot op de geweldige, mei
schuim bedekte golven te 'houden. Het roeien te verslap
pen stond gelijk met ondergang, zijn arbeid moest het
water verhinderen zich in de boot te werpen. Daar
breekt de rechterriem. Een vreeselijke golf wendt de
boot m korter dan een oogwenk met de bakboordzijde
naar zich toe en met een gebrul werpt zij er zich
in cn vult de boot tot op de helft.
Er zijn oogenblikken in het menschenlevan, waarin
men een onbegrijpelijk stoïcisme vertoont.
Met verbazende kracht begint de man opnieuw te
strijden voor zijn teven. Met d ©rechterhand voert hij
den riem, met de linker- den schepper. Het pnweer
heeft nu zijn hoogtepunt bereikt. De storin kon onmo
gelijk heviger zijn; hij zweepte nog hoogere zeeën op,
het koken en schuimen der golven werd nog erger.
Maar de man moest naar huis, naar zijne moeder!
Hij kan telkens iets van de geliefde kust zien, als
een groote golf, als om met hem den sjx>t te drijven,
de reddelooze boot hoog op haren schuimenden rug
heft. Het houdt niet op, het vermindert niet, geen rust,
geen tijd om adem te scheppen. Er ligt iets lafs in
deze verspilling van krachten tegen het weerlooze.
De arbeidende, hijgende man wordt overrompeld door
een reuzengolf, die hem met onzinnige vaart met hel
halve lijf over de reeiing werpt. De hevige schomme
ling drukt de boot half onder water, die nu ver over
de helft met water is gevuld.
Een gevoel van verdoovende moeheid sluipt als een
duivelsch gif door het lichaam van den armen, voor
leven en huis kampenden man. Hij bukt voor de over
macht. Met een blik van hopelooze berusting in de we
zenloos starende oogen, zit hij in elkander" voorin de
boot.
„Moeder! mijne Lieve, oude moeder!" mompelt hij
in zichzelf, „ik heb gestreden. Ga ik onder, vergeef
uw zoon al zijn fouten en al de zorgen, Uie pij u heeft
veroerzaakt! Vaarwel! Vaarwel Moeder!'
Maar den loeiende orkaan overstemt den laats ten angst
kreet.
De regen heeft opgehouden. De storm is gaan lig«en.
De zon schijnt opnieuw, hoewel door dikke nevels.
De golven liggen weer geketend in rust en stille, liet
onweer is voorbij.
Wandelaar, die lui neervalt op dc door de zon ge
stoofde klippen aan den rand van het graf, om te
genieten van den aanblik op het grootschc, glanzende
stilte water voor u, gij vormt u een verkeerd denk
beeld van dit alles, nu gij het ziet in (Je zachte rust
blinkend in de namiddagzon. De eenzame fjord weet voor
altid hare ontelbare of-rs te verbergen, en daarmede,
den geheelen omvang van hare misdaden.
N. R. Ct