Grepen uit Lid- en Tuinbouw. DE STORM. Zondag 22 Maart 1908. 52e Jaargang. No. 4445. VIERDE BLAD. Voor onze tuinen. Ajrondissements Rechtbank te Alkmaar. Sciaisr Cf ai. Aanplanting en snoei der heesters. II Tal van pracntige heesters staan den gelukkigen be zitter van een tuin thans ten dienste om dezen te ver fraaien en tot een verrukkelijk plekje te vormenmits goed geplaatst, dragen zij hiertoe nog meer bij dan fraaie bloemperken. Men plant de heesters in het algemeen in groepen langs den omtrek van den tuin en ingroote tuinen ook in vakken in het grasveld (gazon), terwijl enkele bijzonder fraaie alleenstaand worden geplant, b.v. de spirea areaefolia, de maznolica, de picea pungens glanca (blauwe sierden), de abiës Nordmanniana (groene prachtden) enz. Jammer, dat door verkeerden snoei de heesters zoo dikwijls niet tot mooie planten opgroeien en in plaats van een rijken bloemenschat, slechts zelden een enkel bloemetje voortbrengen. Daar de snoei der heesters eigenlijk zeer eenvoudig is, wil ik trachten in het volgende de hoofdzaken ervan mee te deelen. Er zijn bloem- en bladheesters en met de eerste wil ik beginnen. Voor het leeren snoeien der heesters verdeelt men ze in 2 groepen a. die op het oude hout bloeien b.v. de sering, de sneeuw bal, de weigelia, de jasmijn, de ribes, de meidoorn en nog vele schoone bloeiers. Al deze heesters mag men nooit in den winter of in het voorjaar snoeien. Dit mag alleen geschieden in den zomer, direct als het bloeien geëindigd is; dan hoe eer, hoe beter; b. die uit de jonge scheuten bloeienb.v. de rozen, de pluimhortensia's de sneeuwbes, de chematis-soorten en de blazenstruik. Deze worden in het voorjaar, Januari tot April, gesnoeid. Thans, nu we weten op welken tijd de heesters ge snoeid behooren te worden, kunnen we aangeven, hoe het dient te geschieden. Nimmer mag dit geschieden met een heggescbaar, al ziet men vaak onervaren tuinlieden de heesters aldus in den vorm scheren. Men moet tak voor tak snoeien met een scherpe snoeischaar of goed snoeimes. Als eerste voorbeeld, hoe gesnoeid moet worden, kies ik de sering. Dadelijk nadat deze gebloeid heeft, in Juni, knippen of snijden we al de uitgebloeide pluimen weg. Wordt de struik ons te grool, dan kunnen we terzelfdertyd enkele oude, kale takken flink inkorten of geheel weg nemen. Van de nieuwe scheuten mogen we niets af nemen, omdat juist aan haar uiteinde het volgond voor jaar nieuwe bloemtrossen zullen ontluiken. Als tweede voorbeeld kiezen we de rijkbloeiende weigelia. Zoodra de bloei ervan geëindigd is, snijden we de uitgebloeide takken weg tot dicht bij hunnen voet, d.i. de inplanting aan den dikkeren tak. Hier staan in den regel een paar flinke, nieuwe scheuten, waar we niets af mogen snijden, omdat deze het volgend jaar weer beladen zullen zijn met een schat van heerlijke bloe men. Oude, uitgeputte takken, die kwijnen en reeds kaal geworden zijn, snijden we tot dicht bfj den grond af en laten een flinke, jonge scheut in zijn plaats op schieten. Bij zulk eene behandeling worden onze heesters niet te groot, blijven beneden goed gevuld en kunnen jaren lang staan zonder er oud uit te zien, want we ver jongen ze immers regelmatig door de oude takken regelmatig te verwijderen, en de jonge te sparen. Zoo blijft onze weigelia mooi los van bouw en beloont ons eiken zomer met een kwistigen bloemenschat. Precies op dezelfde wijze dient men ook de jasmijnen, de Japansche pirus en andere heesters dezer groep te behandelen. Nooit 's voorjaars snoeien 1 Veel menschen meenen, dat men 's zomers niets mag snoeien dan hagen en 'svooijaars er maar lustig op los moet knip pen, doch het omgekeerde is waar. De voorjaarsknip- woede moet voor een groot deel de wereld uit. Doode of bevroren takken mag men 's voorjaars altijd weg nemen. Het komt dikwijls voor, dat men bloemheesters dezer groep aan den kant van den tuin gelegenheid kan geven ongestoord door te groeien b.v. roode en witte meidoorns, paarsche en witte seringen, gouden regens of bottelrozen. In den loop der jaren worden dit pracht planten. Voor een jaarlijkschen Moei der seringen is het goed altijd de uitgebloeide trossen, zoodra mogelijk weg te nemen, anders werkt de plant te veel op het zaad en bloeit meestal maar om het andere jaar rijk. Dezelfde zorg eischen ook de rhododendrons en de vollegronds-azalea's. Aan deze laatste heestertjes moet verder liefst niets gesnoeid worden. Geef ze liever ge regeld eenige bemesting en belet de zaadvorming. De gewone hortensia's kan men 's voorjaars iets inkorten, desnoods tot op de helft der takken. Zij ver- eischen ook bedekking in den winter, b.v. met stroo of oude manden en hooi eronder. De heesters, welke aan de scheuten bloeien, mag men 's voorjaars zooveel inkorten, als de vorm eischt, mits men er maar op let, elk jaar ook wat oude takken tot bij den grond weg te snijden om onze heesters krachtig en onderaan gevuld te houden. Geheel op dezelfde wijze dienen de sierbladheesters behandeld te worden b.v. de bonte vlier, de bruine haze laar, de bruine beuk, de zeer fiaaie acer negundo, de tamme kastanje, enz. Deze moeten zelfs flink terug gesneden worden en vooral het fijne takjeswirwar moet weggenomen worden om krachtige scheuten met forsche bladeren te verkrijgen. Van de bladheesters moet dus veel worden weggesnoeid, opdat het nieuwe blad fleurig en krachtig zich zal ver- toonen. Hier moet men flink het mes inzetten en ver geet daarbij vooral niet, deze planten terdege te bemesten. Nu zou een leek al heel spoedig meenen, dat het snoeien wel heel mooi lijkt, maar dat hij van de hees ters in zijn tuin toch de namen niet kent. Och, dat is strikt genomen, ook niet noodig, als hij des zomers maar eens zien wil, of een heester bloeit uit de takken van het vorige jaar, of aan de nieuwe scheuten. Met die kennis gewapend, weet hij immers genoeg om zijne heesters naar een der beschreven methoden te behandelen. Groenblijvende heesters als aucuba, prunus laurocerasus, hulsten en conifeeren (sierdennen) mag men 's voorjaars wat toppen, voor zooverre zulks noodig is voor het be houd van den regelmatlgen vorm, maar scheer ze asje blieft niet bolrond of pyramidaal met de heggeschaar, want de kenners vinden dat rondweg afschuwelijk! Aan een zonnigen muur of dito schatting, of bij een prieel, staan klimmende heesters zoo fraai. Prachtig is de blauwe regen (wistariachinensis), de Clematis-soorten doen het daar ook verrukkelijk, vooral in gezelschap van fraaie klimrozen, terwijl de decoratieve Aristolochia met haar fraaie bladeren ook zeldzaam mooi siert. Wat minder kieschkeurig zijn de wilde wingerd en de geurige kamperfoelie; waar een onoogliike muur of een leelijke schutting gemaskeerd moet worden, kan men den klimop plaatsen, die zelfs op plekken, waar de zon slechts spaarzaam hare stralen zendt, nog aardig gedijt. Heel mooi doet het in menigen tuin ook een alleen staande treurboom, b.v. een treuriep, treurbeuk, treur berk of treurwilg. Men plaatse deze echter niet bij een ingang, want dat heelt iets kerkhofachtigs. Ergens vrij in het gazon daar hooren ze thuis en bekoren ze zonder droefheid op te wekken. Zn geven een voornamen, justigen indruk. groenblijvende heesters en vooral de conifeeren ver dragen geen tocht en ook geen dwarrelwinden, zoodat men in onze noordelijke streken deze mooie planten lang niet overal kan voortkrijgen zonder beschutting. Gewone blad- en bloemheesters doen het hier beter, vooral als men de sterkste soorten als vlier, wilg, esch- doorn, kastanje, plataan en dergelijke aan de windzijde plaatst. Goed geplaatst in een luwen tuin, zijn ze overigens zeer fraai en ik heb me voorgenomen er later nog eens speciaal op terug te komen. De groenblijvende heesters plant men het best in Mei of in Augustus. Ik mag deze schets niet eindigen alvorens eenige zeer fraaie heesters Ie hebben opgesomd, die ik zal rang schikken naar de grootte, en dan noem ik de kleinste maar Jvoorop: vollegronds-azalea's, hortensia's, rhodo dendrons, amandelboompjes, deutzia's, malus Schei- deckeri en malus floribunda, Spirea van Houtti, Weigelia Eva Rötke en amabilis, Kerria japonica, hibiscus en todmarix Odessana. Deze laatste heett door haar fijn blad ook veel waarde als snjjsroen. De bruine berberis, de bruine eik en dito beuk in struikvorm hebben prachtig loof, dat een fijn effekt maakt bij gele bloemen. Arrangeer maar eens wat bruin blad met gele bloemen in een vaasje en ge zult U opgetogen gevoelen over de fijne harmonie der klenren. Witte bloemen erby zullen het effect nog verhoogen. Prachtig gevormde, groote bladeren kan men bewon deren aan Paulownia imperialis, aan Broussonnetia papyrifera en Cafalpa. Werkelijk, de heesters geven het fijne cachet aan den tuin en men beleeft er enorm veel pleizier van, indien men ze oordeelkundig snoeit en geregeld bemest, want ook in den tuinbouw geldt de regel van den achttiende- eeuwschen schrijver: „Mest is wel geen heiligheid, doch doet wond'ren waar ze leit." D. E. LANDMAN. Zitting van Dinsdag 17 Maart 1908. Hij moclil rr niet io. Wien kregen we wel als beklaagde No. 1 te zien vandaag? Niemand, lekker niks! want de man was doodeenvoudig thuis bij zijn vrouwtje en zjjn zeer talrijke schare kinderen hij heeft er wel twee en een half dozijn 1 gebleven. Hü is kastelein en heet Zuurbier, 'n Ellendige naam voor 'n herbergier zult ge zeggen. Maar wat hij schenkt, zal wel niet met zijn familienaam overeen komen, daarvoor bleven op den avond van den welbe kenden „Vrouwendag" zijne klanten veel te lang plak ken in zijn in Wadwai (gem. Wognum) staand, geré- nommeerd café „De Stoomboot." De politie kwam er zelfs aan te pas. De gemeenteveldwachter Johannes Adam Appel, een stevige vijftiger, had eerst „De vier Heemskinderen" aan den Hoornschen weg te bezoeken, vervolgens nog eenige soortgelijke gelegenheden, om ten slotte ook in „De Stoomboot" van S. J. Zuurbier zich van het „interieur" op de hoogte te stellen. In het zweet zijns aanschijns landde de brave ambte naar daar te elf ure aan. Appel nu, onderzoekend van aard, wou graag 't fijne van de zaak weten, toen hij binnen zijnde, in de woonkamer hem bekende stemmen van bezoekers hoorde. Maar al spoedig kon hij den indruk krijgen, niet welkom te zjjn. En geen wonder! Er was immers in twee gevallen ernstig gevaar dat hij, Appel, overtreding constateerde: hetzij dat het sluitingsuur (10 uur) was overschreden met het tappen aan bezoekers hetzij dat er sterken drank werd getapt in de woonkamer (waar geen ver gunning is) en die grensl aan de gelagkamer, waar wèl vergunning is. Heel netjes was 't nu juist niet, dat hem op zijn duidelijk en herhaald verzoek geen toegang tot de woonkamer werd verleend en in een oogenblik stoomde de helder in „De Stoomboot" brandende lamphalfstoom bovendien. Vrouw Zuurbier had ten laatste toch nog de vriende lijkheid, te vragen „wie er was?" Even verder in Wadwai woont kastelein Dekker, waar Appel, toen hem bij Zuurbier toch eenmaal de toegarg geweigerd werd tot dat lokaal waar de bezoe kers waren, (de woonkamer n.1.), zich nog even heen begaf om 'n kijkje. Op zijn terugtocht naar Wognum ontmoette hij toen eenige luidjes, die hij in „de Stoomboot" ook al, te oor- deelen naar hunne stemmen, had aangetroffen. Niet tevreden over de houding door Zuuibier aange nomen, maakte Appel daarvan procesverbaal op, met het gevolg dat de O. v. J. wegens het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of eene vordering, kiachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar metde uitoefening van eenig toezicht belast, enz., enz., tegen be klaagde Zuurbier eischte f10 boete of 10 dagen hech tenis. Ken Wicringcr zaakje. Piet de Jong, de volgende beschuldigde, was er wel, maar hij was in de rechtzaal net thuis als een kat in 'n vreemd pakhuis; trouwens, bij i adere overweging nog zoo'n slechte aanbeveling niet. 't Was overigens krek, of Piet in een doolhof dwaalde en of deurwaarder Klein Spaansch tegen hem sprak. Dan troonde hü achter 'n advoeatenbank, 'n volgend oogenblik scheen hü weer grootere voorliefde te koeste ren voor het gjetuigenhekje, terwül hü ondanks de dui- delüke uitnoodiging, de verkeerde deur ingestormd was. 't Hield kortom heel wat, eer Piet „ter bestemder plaatse" was aangeland. En eenmaal daar op zün ge mak, raakte hü 'm ongemakkelyk. Uw beroep? luidde welwillend 's magistraten vraag. „Griffemeerd, meheer!" riep de 28-jarige Wieringer, maar na eenige struikeling kwam De Jong toch ook door de inleiding heen en hoorden we, dat hü sjouwer man is. Vervolgens kwam de zaak, die hem hier ge bracht had, op de proppen. Hij was den 8sten Februari j.1. knapjes aangeschoten 's avonds op den publieken weg onder Hippolytuahoef met üver aan 't laveeren, toen een paar andere bewo ners van Wieringen» A. G. en H. Grin, wagenmakers. 20 en 18 jaren oud, hem bü een hoek ontmoetten. Daar werd 'teen heel gescharrel. Hü trapte de fiets van den een om en bracht de fietslantaarn schade toe, gaf den ander een fikschen klap om de ooren, en stelde zich dan al heel onbetamelyk aan. Waar de gebroeders natuurlük het stilzwügen niet over bewaarden. Ze waren verstandig genoeg, hunne handen thuis te houden, maar eene aanklacht werd ingediend en dat die effect sorteerde, kwam al spoedig aan 't licht. De Jong mocht bü ontkenning van de gepleegde mishande ling zooveel mogelük baat trachten te zoeken het gaf hem geen zier. Hü betoogde, inmiddels hoe langer hoe pathetischer wordende, met 'n allesoverstemmenden woordenvloed, dat hü niet dronken was geweest, o nee hü had zich laten „barbieren" en had „twee, nö leite we zegge, bóóg8tens drie" slokjes gehad, maar meer in geen geval. En hü is bovendien geen man van sterken drank. Ook had hü nog getuigen, o.a. een notariszoon, die 't geval gezien hadden, maar meegenomen had hü die niet. De Officier geloofde niet al te veel van beklaagde's praatjes en vorderde wegens de straatschenderü aan de fiets gepleegd, f 6 boete of 3 dagen hechtenis, en voor de mishandeling f 2 boete of 4 dagen hechtenis. „Kan 'k nu naar huis gaan vroog Piet ten slotte, niet heel opgewekt. Ja, dat kon hü en hü hoeft niet terug te komen, als de zeeën hem te hoog gaan. Je moet maar dronken wezen! Michiel Hendrik Vis uit Hoorn, geboren te Amster dam, was absent en dies werd hü behoorlü'k verstekt, waarna het „spul" doorging. Zwaar beladen met „zoete genietinge van de gave des wünstoks", had hü wat te doen om „zün fatsoen op te houden", toen hü in 't middernachtelük spookuur tusschen 15 en 16 Februari ji. op 't Groote Oost te Hoorn rondzwalkte. Agent Zwart achtte het plicht om den beschonkene zoowel voor diens eigen als anderer veiligheid op te brengen. Dit geschiedde, hoewel niet zonder hevig protest van Vis, bestaande in büten, krabben, slaan en zich op den grond laten vallen. Eindelük was hü toch in 't „spek- hok". En daar lag hü nuRillende van kou bleef hü' &ll66n Eigen schuldBovendien nog 'n verbaaltje tot over maat van ramp, en wat de O. v. J. van Michiel had te vertellen, was ook al niet zeer vleiend. Z.E.G. eischte f 8 of 8 dagen hechtenis. Uit zijn humenr. Een 51-jarige landbouwer Maarten Kooy van Anna Paulowna was met zün fiets te Den Helder in't stations gebouw, doch moest, ('t was 8 Februari en reeds avond en Kooü had haast) wat te lang op den trein wachten naar zün zin, dus wilde hü fietsen naar huis. Door den wind martelde hü een weinig om uit het wachtlokaal te komen en meende bü die gelegenheid door den Helderschen politie agent Jansen te worden bespot, wat hem zóó vertoornde, dat hü dien ambtenaar geweldig uitschold. Daar des heeren Kooü's vermoeden ongegrond was, wist de agent niet zoo direct, wat hü aan dien woordenvloed had, maar dat Jansen zich al spoedig beleedigd gevoelde, bleek wel uit den spoed, waarmede hü Kooü verbaliseerde. De O. v. J. eischte voor dit feit tegen Kooü f 15 boete subs. 10 dagen hechtenis. Met het Mes. J. K. Mulderü en H. Verwer, 'n paar nog tamelük jeugdige verpleegden uit de Hoornsche werkinrichting, kregen daar den llden Februari dezes jaars zoo'n hoog- gaanden twist over 't aardappelschillen, waarmee ze bezig waren, dat Mulderü zün tegenpartü met 't mesje waarmee hü zün taak verrichtte, in de borst stak. Gelukkig beduidde de verwonding niet veel, maar 't werd toch begrijpelükerwijze heel gauw 'n strafzaakje. Na 't getuigenverhoor achtte de O. v. J. het bewüs geleverd. Z.E.G. wees op twee omstandigheden le. dat er in die inrichting wel meer tüdens twisten van schaar of mes gebruik wordt ge maak#; 2e. dat beklaagde vroeger 2 jaren gevangen heeft gezoten wegens zware mishandeling met doodelüken afloopwel was er bü dat geval op verzachtende om standigheden te wüzen hü had het toen met zün stiefpapa te kwaad maar hü is erg driftig en kan zich niet bebeerschen. De eisch wegens de op Verwer gepleegde mishandeling was 8 maanden gevangenisstraf. Allebei naar Veeriliuizen. Gert van Dam en Gert Kaldenbach, de eerste geboren te Gouda en zonder vaste woonplaats, de ander geboor tig uit Spierdyk (Spanbroek) en wonende te Hoorn, beiden gedetineerd, werden den 2lsten Februari j 1., toen ze bü Jan Neefjes te Bovenkarspel bedelden, inge rekend door den Enkhuizer rüks veld wachter Jan Broere. Wel gaven ze toen verkeerde namen op en verkoch ten ze nu allerlei smoesjes en hadden „effentief" koop waar gepresenteerd, maar Broere laat zich door zooiets gansch niet van de wy's brengen. „Is u lot werken in staat?" vroeg de Praesus aan Van Dam. „Tot vechten??!!..." riep deze en alle vraag- en uitroepteekens ter wereld zün niet in staat de uit drukking weer te geven die de fiere negen-en-veertiger in die wedervraag neerlegde. Na opheldering van een en ander bleek Gert No. 1 gezond van lüf en leden te zijn en wel arbeid te kunnen verrichten. De ander kan 't schoenmakersvak uitoefenen. De O. v. J. vond 't bewijs geleverd en acht het nuttig zulke lui, die met hunne bedelarüen Hoorn, Enkhuizen en omstreken onveilig maken, op te ruimen en in de rükswerkinrichting te stoppen. Van Dam moet echter daarin evengoed nog lang ver toeven, dus op grond daarvan werd tegen hem alleen 12 dagen hechtenis geëischt. Kaldenbach daarentegen werd opgeknapt met een eisch tot 2 dagen hechtenis, met last tot plaatsing in eene rükswerkinrichting voor den tüd van 3 maanden. Een kinderwettenzaak tot slot, met gesloten deuren. A.s Dinsdag uitspraken. Uit het Zweedsch Door OTTO ELIASEN. o— Wanneer gij het slingerend voetpad volgt een eind den heuvel op, ziet gij voor u een weinig op zijde van de overige visschershuisjes moeder Tina s kleine hut in een nederige omgeving van eenige gekromde vrucht- 1 .oompjes, die Tina's boomgaard uitmaakten. Hoe bouw vallig en onaanzienlijk het hutje er uit ziet, het heeft toch reeds eene halve eeuw harde herfst- en winter stormen getrotseerd. Achter de grauwe wanden bevindt zich een eenvoudige, maar nette en heldere kamer, moeder Tina's klem paradijs. Vroeger, toen zij nog jeugdige krachten had, nam zij met rusteloozen ijver deel aan het visschersbedrijf, maar nu haar rug zich gekromd heeft en hare armen den dienst weigeren, moei zij haar brood verdienen mat het maken ,van vischgerei, het breien van kousen, enz., dat haar maar weinig opbrengt. In de laatste jaren, sedert haar zoon <,e wijde wereld inging, had moeder Tina eenzaam ge leefd. Zonnestralen in de eenzaamheid der oude .Waren de schaarsche brieven van haren zoon, die de eerste jaren tamelijk regelmatig kwamen. Het gezicht stralend van trots, terwijl zij de verschillende moeilijke plaat sen van afzending spelde, dacht zij aan wat haar Gustaaf, de aardige blauwoogige visschersknaap, al niet zag daar buiten in de wijde wereld! Maar zoo langzamerhand werden de brieven al zeld zamer, tot zij ten slotte geheel en al ophielden. Maar «ie oude werd niet mistroostig. Dat kwam wel terecht, «lacht zij. Dat haar eenige zoon daarginds kon veron gelukken, was eeno gedachte, die pooit in haar op kwam. Op een dag zat moeder Tina zooals gewoonlijk in «ten groengeverfeten armstoel bij de tafel. \oor haar <;p de tafel lagen ©enige kluwen garen en een paar half afgebreide kousen, maar die moesten een uurtje rustenmoeder Tina had de oude, houten doos van de beddeplank gekregen en met den grooten bril hal verwege den neus, verdiepte zij zich in den inhoud Gustaafs brieven. De warme, zachte Julizon straalde door het gebla derte en sprenkelde als uit schelmsche plaagzucht kleine vroolijk springende zonneglansjes op de uitgespreide pa pieren. Het was wel minstens de honderdste (keer dat de oude brieven deze behandeling ondergingen. Juist toen moeder Tina hare briefstudie moest ein digen, opende zich de deur en Anders 'Peter, de oude, roodharige visscher van daar ginds bij Strandgarden kwam binnen. „Ik was van morgen even in het dorp, en daar lag een brief aan moeder Tina. Ik nam hem mede, en kon nu een oogenblik vinden om hem u te brengen. Hij zal van je Gustaaf zijn, dat begrijp ik wel." Moetfcr Tina zat sprakeloos van blijdschap. De trou we, fletse oogen straalden opnieuw met een jeugdigen glans, er lag eene vurig verlangende moederliefde (in den blijden, door tranen verduisterden blik, waarmede zij den brief aanzag. „Ga zitten." Anders Peter zette zich op de lage bank naast de deur. „Ik zal gauw terug moeten," zeide hij. Eindelijk had moeder Tina den brief opengevouwen, die gedateerd was: Bergen; 3 Juli. Met zachte stem, een beetje bevend door aandoening, begon zij te spellen: „Geliefde Moeder, „Gij denkt wel, lieve Moeder, dat het erg lang is ge leden, sedert gij iets van mij hooide, maar het kwam door vele omstandigheden, die het brievenschrijven on mogelijk maakten en die ik u binnenkort zal .ver tellen. Want nu liggen wij in Bergen en naar alle ze kerheid komen wij reeds overmorgen in Christiania, -op welke plaats ik afmonster, zoodat gij mij reeds over eenige dagen thuis kunt verwachten. Wat zal dat heerlijk zijn, lieve moeder, eindelijk thuis te komen na zoovele jaren. Tot zoolang leef wel. „I w vurig verlangende, eigen Gustaaf." Mceder Tina schreide. Maar het wanen tranen van onuitsprekelijke vreugde. „Ik wist wel, dat hij toch nog komen zou," prevelde zij. Het was de morgen van een warmen zomerdag. Daar boven aan den diepblauwen, wolkeloozen hemel straal de de zon in al hare majesteit, een vloed van warmte en lieht uitgietend over het oneindige zeestrand in zijne naaktheid, met zijne klippen, gladgeslepen door de gol ven. De door de zon gestoofde grond ligt nog ge boeid in den rust van den morgen, de golven slapen nog. Zoover het oog kan zien in de blauwe verte is alles nog stil en rustig. Het eenige, dat de feestelijke stilte verbreekt om den jongen man, daar bij de ruw1 in elkaar getimmerde boot, is het verwijderde honden geblaf, dat van land komt, of het plotseling klotsen van het water vlak voor hem, waar een zeemeeuw, pas uit den slaap, zich baadt. De eenzame bij de boot is een jonge man van vijf- of zesentwintig jaren. Het geharde, verweerde gezicht met de dooi' de zon verbleekte wenkbrauwen verraadt den zeeman. Hij had daar een langen tijd gestaan met den blik onafgewend op de zee gericht. Dacht hij al leen aan de macht van het te bedwingen, bij Jiet vor- schend beschouwen van het bekende element'? Of ver diepte hij zich met zijne gedachten in hetgeen zich aan de overzijde van de glinsterende fjord bevond"? Mogelijk zag hij een kleine hut, hoog op d ekale berg helling, het bouwvallige en misschien juist daarom te meer geliefde thuis van zijn kinderjaren, eene oude vrouw met gebogen rug en gerimpeld gelaat, zijne moeder, zijne eigen vurig verlangde moeder, die met zelfopofferende liefde aan hem «dacht. Een nauwelijks merkbaar windje rimpelde den helder- blauwen, doorschijnenden waterspiegel Milliarden zon- sprankelingen bewogen zich op de golven, verblind den de oogen en wekten daardoor den man uit zijne droomerijen. Reeds den vorigen avond had hij de boot klaar gemaakt, die hem over de gevaarlijke diepten naar zijne geboorteplaats zou voeren. Hij sprong nu vlug er in en eenige oogenblikken later stiet' hij van den kant. De wind was nog te zwak om het zeil te vullenmaar het ervaren oog van den zeeman zei hem, dat de bries niet zou uitblijven. Tot zoolang gebruikte hij de riemen. Hij had negen mijlen te varen voor hij nabij zijne geboorteplaats kon landen, en hij wist niet of hij «hen afstand vlug zou kunnen afleggen. Hij was al een flink eind uit de fjord gekomende kleine boot teekende zich als een zwarte stip af tus schen de goudbruine spitse scheren. De riemen hadden hunne plaats teruggekregen dwars over de roeibanken. Een flinke bries vulde het zeil, de man aan het roer neuriede een weemoedig visschersliedje van vroegere dagen, dat begeleid werd door het vroolijke gekabbel der speelsehe, glinsterende golfjes tegen de zachtkens voortglijdende boot. Onbewust hechten onze gedach ten zich altijd vast aan het lang begeerde. De zeeman is opnieuw in droomerijen verzonken. Werktuigelijk stuurt hij zijne boot dwars over de fjord, zijne oogen staren ver voor zich uit, doch hij ziet niets, zijne blikken zijn binnenwaarts gericht. Op deze wijze is uur na uur verloopen, zonder dat hij het heeft op gemerkt. Het golfgekabbel heeft langzamerhand opge houden, en het zeil hangt slap in diepe, geelgrauwe plooien. De wind is gaan liggen, de boot ligt stil, er heerscht een drukkende stilte. Hij ontwaakt uit zijn gepeins en ziet rond zich. Ach ter hem ligt het reeds lang verlaten strand als een donkere, onregelmatige lijn. Vooruit schemert de ge liefde kust van zijn geboorteplaats als een smalle streep in de blauwe verte. De stilte wordt steeds drukkender, de zon brandt steeds heftiger. De heldere, doorschijnende lucht wordt al dikker en zwaarder. Zonder dat men het haast bemerkt, wordt de lucht duriter, van blauw gaat het over in melkwit, van eene verblindende helder heid in een verraderlijk zwart-grijs. De man in de boot voorziet verandering. Een krakend geluid vermengt zich met den vleugelslag der zeevogels. Het zeil wordt neergelaten. Plotseling als d«x>r een donderslag is de lucht van grauw loedzwart geworden, zij lijkt een stem lustig wolkenmonster, terwijl de zon als met een zie kelijke vrees zich achter dit monster verscholen heeft. Het is bijna geheel donker geworden. De nacht teeedt in, midden op den dag. Met flinke hand heeft de man de riemen gevat en met krachtige slagen dwingt hij de boot voorwaarts. Nu geen twijfel meer. Een razend onweer is op handen. De eenzame in de boot is op den strijd voorbereid. Een uitschietende rukwind brengt dc vuilgrijze, loodkleurige fjord in plotselinge dwar reling. Nog een oogenblik is alles st.1, maar op een afstand hoort men reeds het loeien. Plotseling schiet een flikkerende bliksemstraal door nachtzwarte wolken Een seconde licht, daarop doodelijke slilte en een vreeselijke donderslag rolt voort in geweldige golven. Dit was het begin. Groote, dikke regendroppels begonnen te vallen. Uit de blauwzwarte duisternis in het zuidwesten Vlak bij hem lichtte da strijd dar elementen. Nu begon het te stormen. Duisternis was overal. Vlammende blik semt a en kruisen elkander afgewisseld door donderen de slagen De storm woedde met geheel zijn vreeselijke kracht. De f.ord kookte. Stortregen, orkaan, bliksem stralen, bruisende (golven, die onbarmhartig over de op.n bo-ri spoelden, het knetteren en kraken der don derslagen, het geloei van den storm, alles kwam tege lijk. Het ondier van den storm had zijne kettingen verbroken en raasde in wilde vreugd. De man arbeidde met al zijn kracht om de boot op de geweldige, mei schuim bedekte golven te 'houden. Het roeien te verslap pen stond gelijk met ondergang, zijn arbeid moest het water verhinderen zich in de boot te werpen. Daar breekt de rechterriem. Een vreeselijke golf wendt de boot m korter dan een oogwenk met de bakboordzijde naar zich toe en met een gebrul werpt zij er zich in cn vult de boot tot op de helft. Er zijn oogenblikken in het menschenlevan, waarin men een onbegrijpelijk stoïcisme vertoont. Met verbazende kracht begint de man opnieuw te strijden voor zijn teven. Met d ©rechterhand voert hij den riem, met de linker- den schepper. Het pnweer heeft nu zijn hoogtepunt bereikt. De storin kon onmo gelijk heviger zijn; hij zweepte nog hoogere zeeën op, het koken en schuimen der golven werd nog erger. Maar de man moest naar huis, naar zijne moeder! Hij kan telkens iets van de geliefde kust zien, als een groote golf, als om met hem den sjx>t te drijven, de reddelooze boot hoog op haren schuimenden rug heft. Het houdt niet op, het vermindert niet, geen rust, geen tijd om adem te scheppen. Er ligt iets lafs in deze verspilling van krachten tegen het weerlooze. De arbeidende, hijgende man wordt overrompeld door een reuzengolf, die hem met onzinnige vaart met hel halve lijf over de reeiing werpt. De hevige schomme ling drukt de boot half onder water, die nu ver over de helft met water is gevuld. Een gevoel van verdoovende moeheid sluipt als een duivelsch gif door het lichaam van den armen, voor leven en huis kampenden man. Hij bukt voor de over macht. Met een blik van hopelooze berusting in de we zenloos starende oogen, zit hij in elkander" voorin de boot. „Moeder! mijne Lieve, oude moeder!" mompelt hij in zichzelf, „ik heb gestreden. Ga ik onder, vergeef uw zoon al zijn fouten en al de zorgen, Uie pij u heeft veroerzaakt! Vaarwel! Vaarwel Moeder!' Maar den loeiende orkaan overstemt den laats ten angst kreet. De regen heeft opgehouden. De storm is gaan lig«en. De zon schijnt opnieuw, hoewel door dikke nevels. De golven liggen weer geketend in rust en stille, liet onweer is voorbij. Wandelaar, die lui neervalt op dc door de zon ge stoofde klippen aan den rand van het graf, om te genieten van den aanblik op het grootschc, glanzende stilte water voor u, gij vormt u een verkeerd denk beeld van dit alles, nu gij het ziet in (Je zachte rust blinkend in de namiddagzon. De eenzame fjord weet voor altid hare ontelbare of-rs te verbergen, en daarmede, den geheelen omvang van hare misdaden. N. R. Ct

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 13