AfflstsrtlamscliB Brieyen. MARIANNE DENIER. Schetsen lil de Becltzaal. bondag 26 April 1908. 52e Jaargang. No. 4355. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. SdUET Cilll. CXXXIX. Bezoek der Koningin Troonsopvolging. ..De Burgemeester van Amsterdam brengt ter kennis, dat bij gelegenheid van de te houden cours ten Hove en de te geven diners in het Koninklijk paleis, be treffende het aan- en afrijden van rijtuigen," enz. „Burgemeester en Wethoudeis brengen ter kennis, dat ter bevordering van orde en veiligheid bij gelegen heid van het Koninklijk bezoek te dezer stede; enz. ,.De Burgemeester brengt teT kennis, dat voor de handhaving der orde bij gelegenheid van het ten Paleize te geven bal op Donderdag 23 April, des avonds ten negen uur, de volgende maatregelen zijn vastgesteld ..le. Houders van uitnoodigingskaarten voor Heeren alleen (geen militairen) zullen achter elkander aanrij den van de zijde van de Nieuwe Kerk tot voor den hoofdingang van 't Paleis op den Dam; de ledige rijtuigen zullenenz. ■>e Houders van uitnoodigingskaarten voor Dames alleen of voor Heeren met Dames of voor Militairen, zullen achter elkander aanrijden tot voor den achter ingang van 't Paleis op den N. Z. Voorburgwal, komende van den N. Z. Voorburgwal, zijde St. Luciensteeg. in de richting naar de Paleisstraat, en zich daarna ver wijderen langs den N. Z. Voorburgwal in de richting naar het Hekelveld. .,3e Rijtuigen, welke bezoekers aanbrengen, enz. „4e. Rijtuigen, welke bezoekers komen halen, enz. Voorts wordt bepaald, enz. „Nader zij medegedeeld, enz." Vier kolommen lang, niets anders dan kennisgevingen, orders en bevelen, alle uit naam van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, ter oorzake van het be zoek van H. M. de Koningin en Z. K. H. Prins Hen drik der Nederlanden, welk bezoek bij de verschijning dezer courant zijn einde nadert; want a.s. Dinsdag 28 April, des morgens 10.15 zal de trein, die de Vorste^ lijke personen zal vervoeren naar het Loo, uit het Centraal Station vertrekken. En dan zal de drukte, de buitengewone drukte in Amsterdam weer voorbij zijn, en zullen de Amsterdam- sche gemoederen weer tot rust komen. En de Koningin mag zich 'n paar dagen terugtrekken in landelijke een zaamheid, om te bekomen van het voor Haar zoo bizonder enerveerend leven in de Hoofdstad. Uitrijden en weer uitrijden, Cour houden, opstaan, buigen, vrien- delijkheidjes zeggen, Koningin blijven tusschen al dat gedoe van vleierijen en zich niet laten meeslepen door dien stroom van onbeduidendheden, waaraan het hof leven, dat in elk nietsje 'n gewichtigheid ziet, zoo rijk is, veel belang stellen in dingen, die Haar geen lor schelen kunnen, altijd begluurd worden, in Arti. in Artis, in de Kerk, in den schouwburg, in het zieken huis, op de boot, overal waar Zij maar Haar voeten ziet, 'en dat is dan de uitgaansdag, de uitgaansweek van de Koningin. Als Zij van japon verwisselt staat 't in de couranten, als Zij aan Van Lijnden of n anderen dignitaris de eer verleent met Haar den voor dans te dansen, kan Zij 't 's „morgens met den noodigen of liever totaal onnoodigen omhaal in 't Handels blad lezen. Wat zal Ze blij wezen, als Ze na afloop van zoo'n dag, van zoo n Cour, van zoo n bal, van zoo'n diner weer eens met Haar man alleen is! Als ze weer eens eenvoudig mogen doen, net als gewone men- schen, vreemd aan allerlei ceremonieel, dat zeker wel goed en gewenscht is, maar toch van 'n mensch feitelijk n ledepop maakt. Toen de Koningin onlangs dat ongeval had met Haar rijtuig, en tot Haar man zoo doodgewoon zei: „Zeg, Hendrik, doe je jas dicht en laten wij naar huis gaan," toen keken de omstanders elkaar zoo gek aan, alsof ze er van schrokken, dat 'n Koningin gewone menschenpraat praatte. Als Zij 't in 't Fransc.h of in 'n andere taal gezegd had, was 't misschien ge woon gevonden, maar nu Zij t in 't Hollandsch zei,.. Hè! Zou dan 'n Koningin toch heusch ook 'n gewoon mensch wezen?! Net als die kellner, van wien ik niet wist, dat ie bedroefd kon worden? Zou 11 Koningin ook liedroefd kunnen worden? F.n 't koud kunnen vinden? En zou Zij net als wij, zich ergeren kunnen aan allerlei kunstmatig gedoe van de menschen, met wie Zij in aanraking komt? Dan mag Haar 'n groote mate van wijsheid en zelfbeheersching zijn toebedeeld, anders vrees ik,Maar misschien, als 't lot mij in 'n koninklijke wieg had neergelegd, dat ik dan ook wel wat wijzer zou geweest zijn en wat meer zelfbeheersching zou gehad hebben. Misschien brengen de omstandigheden daar 'n mensch wel toe. Of misschien wordt men dan als jong kindje wel onderwezen, dat men al dat geflik flooi en al die uitslooverij maar moet nemen voor 'tgeen het is, maar toch, heel uit de hoogte, net moet doen alsof men 't heel ernstig opneemt. Ik zou wel eens willen weten, Vat zoo'n Koningin stilletjes aan haai- Gemaal zegt, als Zij zoo'n heele rij van gebogen grootheden heeft voorbij zien gaan; of als Zij gedurende 1 laar omgang door de stad hier en daar in n achter buurt staande gehouden en getracteerd wordt op de meest schaamtelooze vleierijen, die een ondergrond heb ben van onbenulligheid, dikdoenerij en egoïsme. Als het geen uiting van hysterie is, dan weet ik niet wat het is; en als 't mij overkwam, dan zou ik, thuis gekomen, mij haasten 'n bad te nemen. Ja, ik zou wel eens willen weten, wat die menschen Menschen?! Nu ja, ik bedoel „die Vorsten" dan tegen elkaar zeggen. Mij dunkt, dat kan nooit iets vleiends zijn voor EENE VERTELLING TAN ERNST ZAH.V o 4. „Maar er is ook geen betere pastoor," gaf Melk ten antwoord. „En geleerd." voegde hij er aan toe. De geestelijke die nu met een terughoudenden, bijna koelen groet op haai- toetrad, trok in hooge mate de opmerkzaamheid van Marianne. Zijn jas was Van het fijnste zwart, zijn baardeloos gelaat had scherpe, voor name trekken en een hoog als van moeilijken arbeid vermoeid voorhoofd. Hij reikte haar drie vingers zijner slanke en zachte hand. „U is vrouw Denier?" zeide hij. Zijn stem was zeer zacht, maar de smalle lippen van den strengen mond vormden elk woord zoo scherp, dat deze eigenaardig duidelijk en klaar klonken. Daarna vroeg hij naar den toestand van Denier. Marianne keek hem vrij in het gelaat. Hij had zich tot dusverre niet om Denier bekommerd en zij wist dat zijn huwelijk hem hoogst onaangenaam was ge weest. Maai' zij keek kalm naar hem, maar kon toch een gevoel van schuwe veroering niet van zich af zetten. Dan gaf zij antwoord op de haar gedane vraag. Er was een zeldzame tegenstelling tusschen hen, zoo als zij daar tegenover elkander stonïden. Al het licht viel op de jonge vrouw, donker en streng stond de oude priester daar. Hij hield haar niet lang op. Zooals hij Marianne fk* al Rf ae TK*men? roof We CTeeirtanten En ik geloof, dat zelfs Boissevain en Van Waalwijk gek zouden opkijken als ze 't hoorden. Och komWat zou de Koningin daar nu tegen hebben, of wat zou Zij nu kunnen zeggen? Nou, bijvoorbeeld: Wat 'n troep plebejers, hè. Hendrik? Niet 't minst gevoel van eigenwaarde. Bah! Zou je dat denken? Ja, dat zou ik zoo denken. TenzijNu ja, laten we 'r maar over zwijgen, anders verdenk je me weer van ,.'n rooie" te zijn Nu. ga eens door: „tenzij" Tenzij de Koningin gediend is van kruiperijen en zich niet ergert, als Zij n mensch zich ziet verlagen. O. bedoelde je dat? Ja. laten we 'r dan maar over zwijgendaar kan ik je toch niet op antwoorden. In één woord wat 'n lange tusschenzin was dat! de Burgemeester van Amsterdam heeft 't bij zoo n vorstelijk liezoek, druk. Weken te voren brieven en telegrammen heen en weer tussehen den Opper- ceremon iemeester en hem. Pardon' Verspreek je toch zoo dikwijls niet. Ge bedoelt: tusschen Hem en den Opperceremoniemeester. Zei ik dat dan niet? Neen, je keert de waardigheden om; de Burge meester gaat voor. Alweer wat nieuws! De Burgemeester gaat vóór, zeg ik! De Ópper- ceremoniemeester en heel het Hof, saa ingesteld uit Baronnen en Graven van allerlei blazoen, zijn in dienst hoor je wat ik zeg? zijn in „dienst" van de Koningin. De Burgemeester van Amsterdam is in niemands dienst. Er moge 'n gradueel verschil zijn tusschen deze grootmachten, zooals er ook verschil is tusschen de macht van den eenen Koning en die van den ander, maar 'n specifiek verschil is er nie t. Je durft veel te zeggen. Niet meer dan de Burgemeester durft doen. Of ben je die schermutseling vergeten, die aan 't Museum plaats had, toen onlangs Keizer Wilhelm hier was? Schermutseling Nu ja, ze hebben niet gevochten; maar Van Leeuwen het toch den Keizer heel duidelijk merken, dat hij niet gelijk gesteld wenschte te worden met ,t Hof. Misschien was t bedoeld voor de Koningin, maar 't werd geadresseerd aan den Keizer. Daar weet ik niets van. Luister dan. Je weet, dat de Keizer toen 'n uur of wat hier geweest is. De Vorsten aten met elkander in klein gezelschap; het Hof zat aan 'n Maarschalks- disch. Ja, wat dat nu beteekent, weet ik ook niet. maai- in elk geval zat 't apart. De Burgemeester, die, zooals overal, hoofd van de politie is, had besprekingen en overleggingen met zijn commissarissen en toen de Vorsten dan ook tegen tweeën uitreden, was alles zoo in de puntjes, dat 't liep alsof 't gesmeerd was. Zoo kwam men aan 't Rijksmuseum, de Burgemeester 't eerst, om als gastheer de vorstelijke bezoekers zijner stad te kunnen ontvangen. Maarmen kon niet voortgaan't Hof was er nog niet. Zonder Hof schijnt 'n Koning of 'n Koningin al heel weinig te kunnen uitrichten. Hunne Keizerlijke en Konink lijke Majesteiten moesten wachten. Wachten nu is 'n vreeselijk iets in 't leven, al achten sommige menschen 't een deugd het te kunnen. En vooral moet 't iets heel ergs wezen voor 'n man, zoo voortvarend als Keizer Wilhelm, ofschoon ook onze Koningin glans rijk zakken zou, als Zij er examen in moest doen. In elk geval, de Keizer toonde er zich verstoord over en maakte er met 'n „Seitenhieb" den Burge meester 'n verwijt van. Niet rechtstreeks, maar met 'n steek onder water. Maar als nu Keizer Wilhelm, die onze sympathie f-wonnen heeft gedacht mocht hebben, dat de urgemeester zou gaan zweeten van angst of altératie, dan vergiste Hij zich. Want Mr. Van Leeuwen, Burge meester van Amsterdam, antwoordde kalm, dat hij van z ij n bedienden hij drukte op die woorden - dat hij van zijn bedienden gewend was, dat z ij klaar waren als hij klaar wa s." Of hij bij die woorden de Koningin heeft aangekeken, weet ik nietmaar in élk geval kon Zij 't ad notum nemen en 't Zich voor gezegd houden. Natuurlijk is dat antwoord van den Burgemeester het Hof medegedeeld; en het Hof, al die baronnen en graven, hebben„Wat denkt zoo'n Burgemeester wel met zijn „bedienden"?!" En 't was na die epoque n meten van elkanders krachten. Hof en Gezag. Adel en Overheid. Dienstbaarheid of Vrijmachtig gaan en komen. Neen, wees maar gerust! Er zal geen bloed vloeien. Groote lui hebben heel anders ruzie dan straatventers of matrozen. Als je ze elkander had zien ontmoeten, dan had je verbouwereerd gestaan van de lieftalligheden. Maardat rijpt wel. Te avond of te morgen barst 't met 'n enklen knal. Zoo: Bom!! En dan rollen er 'n paar op hun gezicht en dan is 't weer voorbij ook. Ja, 't is toch wel 'n leutige wereld; vooral als je kan verstaan wat de menschen met d'r oogen zeggen. En nu overmorgen is de drukte, de buitengewone drukte in Amsterdam weer voorbij. Dinsdagmorgen 10 uur, met 't slaan van de klok, rijdt de Koningin van 't Paleis af naar 't Centraal Station. En dan gaan we allemaal naar 't Damrak om Haar goeiendag te wuiven. Toch wel aardig als 'n Koningin op zoo'n goeien voet staat met Haar Volk. Er is in de idee „Koningschap".... Wat wist de „Temps" onlangs toch te vertellen van 'n kwestie over de troonsopvolging in Nederland? Ik heb er toen verder niet op gelet; maar nu ik de Koningin weer gezien heb en Haar wedergroet op den welkomstgroet van 't volk Er is tegenspraak in dezen brief nu voel ik toch, dat traditie veel vermag. Dr. Kuvper heeft verteld, dat alleen „socialisten" 'n republiek kunnen verlangen, en toen ik dit hoorde, stak ik de hand in mijn boezem en schoon zij er niet rood uitkwam,Maar ik dacht ook aan 't pleidooi, dat ik, nog student zijnde, hield ten gunste van het Koningschap, 't Was in Amerika en Dom Pedro van Brazilië laad men gedwongen afstand te doen van den troon. Ik stond tegenover vier professoren en vijf en dertig studenten, behalve vele genoodigden, allen repu blikeinen, en ik alleen was voorstander van 't Koning schap, dat ik verdedigen moest. En ik weet nog, hoe ik toen het laatste woord uit het Boek der Rigteren gegroet had, zoo verliet hij haar, twee vingers slechts in haar volle hand leggend. Toen hij was heengegaan, was het Marianne te moede, als had hij haar gevraagd: „Wat wilt gij vreemde hier onder ons? Zij ging in huis terug en vond Denier wakker en bij bezinning. Hij begon te spreken, zoodra hij haar hoorde aan komen, maar zij kon geen woord verstaan, en toen zij naderbij kwam, werd hij ongeduldig, dat zij nog altoos niet wist, wat hij wilde. Hij stiet rare geluiden uit, evenals een dwingend kind, totdat zij eindelijk naast het bed ging zitten en hem vermaande kalm te zijn, en haar nog eenmaal te herhalen, wat hij van haar gewild had. Toen hij dat deed, begreep ze eindelijk wat hij wilde, en dat hij haar wilde onderrichten wat haar te doen stond. Hij begon haar te vertellen hoe het er met zijn vermogen bijstond, zoover als dat niet reeds vroeger door hem was gedaan, zeide haar dat zij zich moest bemoeien met den veehandel en het land op den l>erg, totdat hij zelf weer alles zou kunnen nagaan. Hij gaf haar onderricht over allerlei dingen, noemde een naam, dien zij met den besten wil van de wereld niet kon verstaan, maar waaruit zij begreep, dat hij een neef bedoelde, die ergens als knecht diende en dien hij nu hier wilde laten komen. Het gesprek was verbazend vermoeiend, telkens weer onderbrak de zieke het met allerlei teekenis van toornig ongeduld, en telkens dwong de uitputting hem op te houden. Maar Marianne leerde toch veel daaruit en had het gevoel, als kreeg zij de teugels steeds vaster in de hand, waardoor zij dit nieuwe huishouden zou bestieren. HOOFDSTUK IV. Vier weken waren er verloopen, sedert Jost Denier als een verongelukte was thuis gebracht. Hij behoefde niet meer op bed te blijven liggen. Met verbonden beenen en arm zat hij in kussens in de woonkamer. Maar hij was blind, zijn spraak was onduidelijk, zoodat geen vreemde hem verstond, en loopen kon hij nooit meer. tot motto foos <m zeide: „Tn fKose days there was no king in Israël: every man did that wich was right in his own eyes": „In die dagen was er geen koning in Israël en ieder deed wat hem goeddocht". En ik ver telde mijn republikeinschen vrinden de les, die Thorsten gaf aan zijnen zoon Frithjof, toen hij dezen beval den Koning te eeren. Eén heersche alleen: De Nacht heeft duizend oogen, de Dag maar één." Daarom is 't ook des nachts donker en daarom is 't ook des daags licht. En ik weet, hoe twee jonge Brazilianen, na mijn onbeholpen speech, waaruit meer jeugdig vuur dan wijsheid sprak, mij de hand kwamen drukken, „because they loved their good Emperor so verv much." Ja, traditie vermag veel; en als 't hier nu want de Temps heeft ons aan 't denken gebracht uit zou loopen op 'n Republiek met 'n Stadhouderschap, zooals Mr. Van Houten dat schijnt te wenschen, of op 'n gewone Republiek, zooals in Amerika of in FrankrijK, och danEn ja. Prins Heinrich van Reuss is 'n goed mensch en Wilhelm zou wel 'n beste voogd zijn, maarAls we nu de grondwet maar eens her zagen!Zie je, als we nu al die vreemde lui d'r is buiten konden houden, dan dunkt me dat toch nog maar 't beste. Och, ik zal wel Duitsch praten als 't moet, maarliever doe ik 't niet. Wat kan de Ko ningin daar nu toch tegen hebben, om de grondwet te herzien? Drie jaar geleden was Ze 'r vóór; hoe komt Ze 'r dan nu in eens zoo tegen? Als Ze 'n jongen of 'n meisje krijgt, dan ven-alt toch immers elk besluit. Ja, 't is geloof ik, heel moeilijk, om 'n andermans boeken te lezen, en te beoordeelen waarom iemand iets wil of niet wil; maar is er dan niemand, die de Koningin daar eens over aan kan spreken? 't Zijn toch niet alleen Ilaar boeken, 't zijn toch de onze ook!? I-aten we 'r nu 't volgend jaar op letten, als de Koningin weer hier komt en er zijn dan nog geen maatregelen genomen omtrent een eventueel kinderloos heengaan van de Koningin, dat we 'r eens werk van maken. Er zal dan wel weer in die lange reeks orders en bevelen een alinea voorkomen, die luidt: „De Burgemeester van Amsterdam brengt ter kennis van hen, die ter audiëntie bij H. M. wenschen te wor den toegelaten of 'n verzoek wenschen te doen, enz De rest volgt van zelf. We dienen toch eenigszins op de hoogte te zijn van wat er met ons gebeuren kan' H. d. H. XXXI. Van levenswee Twee weken voordat het dan tot trouwen zou komen, hadden de twee moeders tegenover elkaar gezeten, in de jhuiskamer van die der bruid. En die van den drogist had haar best gedaan om de andere te brengen onder den indruk van de meerdere voornaamheid, def tigheid; van den hoogeren maatschappelijken rang, welken baai- dochter bekleedde dan bruidegomTot nu toe maar eigenlijk simpel bediende in den winkel van vader Jongen, nu ja, van vooruitzichten, misschien, maar een mensch kan toch niet wetenHij wikt, God be schiktMevrouw de drogist had iets zalvends, tee- mends over zich wanneer zij zulke dingen aanroerde.... Haar slanke vingers gleden dan over den dunnen gouden ketting die bij extra-gelegenheden voor den dag kwam...'. En ze kon ghmlachein op zoo'n manier.... Zoo'n manier.... Dat eenvoudig-bescheiden zieltjes als de bruidsmoeder, juffrouw Terveen, zich voelden inkrimpen tot iets haast onnaspeurbaar-kleins.... Naast haar zat de dochter, de bruid zelve, en wie goed oplette kon datzelfde koud- eerzuchtige, datzelfde nietig-ijdele van de oogen der moeder terugvinden in die van het meisje. De. bruid liet een zilveren naalden-koker door haar blanke vingers op en neer glijden, en als aanstaande schoonma iets /ei, dan kwam er een medelijdend-ironisch, soms min achtend ongeduldig trekje om haar lippen.... Dan keek ze het burgervrouwtje aan met iets in de oogen van: wat verwaardig ik me eigenlijk naar je te luisteren? wat doa-je eigenlijk, als gelijke en aanstaand familielid hier in onzen kring „Ja," zei mevrouw de drogiste, na met genadige hoofdknikjes geluisterd te hebben naar wat burger- menschje, ietwat heesch pratend van confusie, had zitten verzekeren „nou ja. daar bouwen we dan ook op, he?.„. Die Velders heeft, zooals U zegt, wat middelenEn wanneer ze dan samen kunnen opschie ten, Kees en hij, welnu, dan zou het een aardige combinatie kunnen wordenHm. Emilie, wat-jij?" Bruidje trok de mondhoekjes nog wat meer naar beneden en fronste de wenkbrauwen. „Jawel," zei ze op den koudst indifferenten toon, dien men zich denken kan. „Ja, ziet u." zei mama, „die meneer Velders is wat.... wat.Hoe zal ik zeggen.. Wat ruw, he? Geen meneer!.... Voor onze Einmy niet prettig.... Maar enfin," dit met allergenadigst glimlachje naar burgervrouw „als de liefde in het spel is...." Bruidje boog het hoofd heel diep om den gloeienden blos, die nu haar wangen overtoog, te verbergen. Toen ging burger juffie, na vele strijkages en na de deftige schoondochter een hand te hebben gereikt op de manier van keukenmeid, die mevrouw op d'r verjaardag komt feliciteeren Schuchter, zelve ontdaan vanwege de vrijpostigheid Weg was ze. En de twee vrouwen staken de hoofden bij elkaar. Ze fluisterden met gesmoorde stemmen. Als er een geluid was, keken ze op met verschrikte gezichten. Moeder had een boek voor den dag gehaald met allerlei cijfers erin En uit het kleine kantoortje achter de woonkamer was gekomen een grijze man met diepe rimpels op het gezicht. Hij liep met gebogen hoofd en slofte moei zaam voort, als drukte hem een looden last op de smalle schouders. Hij was gewoon geraakt aan het zwijgen en dulden en gehoorzamen in den kring van zijn huis. De magere, slappe vingers legde hij op een rand van de tafel en tuurde, met doffen, dwalenden blik naar het verschoten kleed op den vloer van de kamer. Marianne had gezorgd van alles op de hoogte te komen. Zij vroeg raad aan haar man, als zij dezen noodig had; maar zij had een scherp verstand en wist veel uit zichzelf te ordenen en te regelen. Tegen over den zieke deed zij geduldig, ja met een zekere vreugde haar plicht, ofschoon dat niet zoo heel ge makkelijk was; want Denier kwam maar niet over de kwellende gedachte heen, dat hij zijn leven lang ellendig was, en voor een heel lang leven misschien. Hij toonde zich verdrietig en moedeloos, een ander maal toornig en met niets tevreden. Marianne had berichten van huis. Vader was gaarne «bij het hooren van het ongeluk gekomen, maar moeder, die reeds voor de bruiloft ongesteld was, was nog niet beter en hij durfde het niet te wagen haar alleen te laten. Hij schreef een ernstigen blief vol medelijden, maande zijn dochter aan sterk te zijn en haar man nu -eerst recht een trouwe gade en liefhebbende hulp te zijn. Ook de moeder voegde er liefdevolle woorden aan toe. Totdus verre had elke dag nog zooveel nieuws gebracht, zooveel arbeid en beslommering, dat Mari anne er nog niet toe gekomen was, over zichzelf en haar innerlijke verhouding tot haar man na le denken. Nu zat Denier in de woonkamer en Marianne met naaiwerk bij hem. Het middaguur was reeds voorbij. De herfststorm blies om het huis. De doode bladeren vlogen rondom. Deniers nog steeds verbonden hoofd was achterover gezonken. Hij sliep. Van den krachtigen man was weinig meer gebleven, wat aan vrocgeren tijd herinnerde. Een gedeelte van het sterke en vrije voorhoofd was zichtbaar, maar twee diepe naden waren daarin. Om het vroeger gladde gelaat stoppelde nu een don kere baard. De eene hand, die op de eene leuning van zijn stoel rustte, was bleek, mager en zwak. als handen van zieken steeds zijn, zelfs het bruin van de huid was verbleekt. Marianne had zich met haar man onderhouden. Hij was gedurende het gesprek ingeslapen en zij had nu Hij luisterde naar hef radde, scherpe gepraat van de vrouw en wierp nu en dan een blik op de jongere, de dochter Die had hel hoofd op een der blanke handen geleund en hoorde wal mama zei, beeld van onaandoenlijke, bevroren onverschilligheid. „Het moet!' zei de moeder, en het zwart van haar oogen werd gloeiend van opwinding „er is geen keus. Die vijfduizend gulden haalt je man er wel uit in den loop der jarenHij doet wat jij wilt. Hij is dol op ie.. Hij zou door het vuur vliegen om je te krijgen. Dan mot-ie maar wat harder ploeterenWat zou dat nog?! Die Velders merkt er geen zier van. Desnoods ben-je wat vrindelijk tegen dien compagnon.... Voor wat hoort wat, he?" Even richtte de dochter den blik op en zag de oudere aanEr kwijnde een oogenblik matelooze verachting inToen werden de trekken van het mooie, nog-kinder- lijke gelaat weer slap. Ze sloot (je oogen in eindelooze afmatting, en zei: „Och ja. het is ook zool" Maar moeder kon duvelsch worden als Emilie zulke buien van onverschilligheid hadZe moest krachtig, energiek zijnBegrijpen wat er op het spel stond... „Ik weet wel!" stoof moeder op. „wat er in jou om gaatMaar dat is nou eenmaal voorbij. Die Fran?ois wordt niet meer levendZe lette er niet op dat het was, of zij een mes duwde in bloedende, folte rende hartewond Ze bleef harde, scherpe woorden spreken. Totdat bruidje niet meer kunnend eindelijk voelde, dat het lauwe vocht der tranen der troostende, ont spannende haar arm bevochtigde. Het kon haar niet schelen, nu, en ze snikte het uit van razende zielepijn „Henriette!" zei de bleeke grijze man, en zijn witte lippen beefden, van deernis en van angst, dat-ie zijn vrouw durfde vermanen Hij ontweek den woedenden blik der oogen van de moeder en dieper boog-ie het hoofd. Zoo eindigde die avond van drie weken voor het huwelijk, waarop besloten was, dat, om den onder gang van het huis des bruidvaders te verhoeden, straks over een paar maanden van het geld des com pagnonsVan den plompen, burgerlijken, ongemanier- den VeldersNiet meer dan vijfduizend gulden Op zijn hoogst! ....Er heerschte, in de Rechtszaal, geruischlooze stilte. De verslaggevers durfden nauwelijks de tippelend-stip- pende potlooden over het papier te laten dansen Ook boven, op de publieke tribune, werd geen klank gehoord. Aller aandacht was gericht op den schralen, nog jongens-achtigen baardeloozen man, die daar in de bank der beschuldigden stond. Men zag wel, dat hij een harden, feilen strijd had te voeren. Een onnatuurlijk, koortsig rood verfde zijn wangen en hij beet op de onderlip, dat het bloed er wel moest uit gevloeid zijnHij had de tanden op elkaar geklemd. De handen, die steunden op de balu strade voor hem, tastten telkens naar denkbeeldig hou vastMisten de rust om te blijven, ook maar een minuut lang, op dezelfde plek De voorzitter der Rechtbank leunde in zijn fauteuil en zag den beschuldigde verdacht van zijn com pagnon jaren-achtereen opgelicht, bedrogen te hebben, voor totaal een lang niet onbeduidend bedrag aan met scherpen, vasten blik. De rechter tastte in duister....? Had wel vage vermoedensOp grond van zekere inlichtingen, van praatjes en geruchtenMaar men had niet kunnen geraken tot eenige zekerheidTot een bebouwbare Leidraad„Ik vraag U nogmaals, beklaagde," zei de voorzitter, en de toon van zijn stem was nu niet hard, niet toornig of scherp of schamper, maar rus tig-vermanend, „waarvoor hebt gij dat geld gebruikt?De inlichtingen omtrent uw levenswandel zijn gunstig. Ge waart een goed huisvaderoppas sendKunt ge ons eenige opheldering geven?.... Ge begrijpt toch, dat bij de beoordeel ing van Uw schuld deze factor van groote bateekenis is?..... Voelt ge dat, beklaagde, ja of neen?" Als ontwakend uit vreemden droom zag de man in de zondaars bank den voorzitter aan met zonderling verwarde oogen en knikteKnikte werktuigelijk... Als een levenlooze automaat, door instrumentje in be weging gebrachtHij knikte van ja. Zeker, edelacht bare, dat begreep hij „Welnu." ging de president der Rechtbank voort, „zeg ons dan, waarvoor hebt gij die fondsen, door U verduisterd, gebruikt?Waart gij misschien aan het spel verslaafd?" De wezanlooze man in de bank der beklaagden schudde het hoofd. En een doffe, toonlooze stem, komend uit zieke longen, zei„Neen, edelachtbare." Enkele oogenblikken keken de president en de officier van Justitie elkander aan. Het was of de voorzitter iets begreep van wat de ambtenaar van het O. M. wilde zeggen. Hij boog zich nu in zijn fauteuil voor over, keek nog scherper dan tevoren den beschuldigde aan, en vroeg, wat luider nu: „Of hebt gij misschien derden geholpen?Hebben anderen U ten val ge bracht De stilte ruischte in de zaal. Met iets van doodelijken schrik in de oogen zag nu de beklaagde den president in het gelaatHeviger trilden de handen, die steunden op de balustrade„Neen. edelachtbare!O, neen! Niemand!" En de oogen van ontzetting bleven den rechter aanstaren, als hem smeekend om toch niet te gelooven.... Niet te meenen,.... Weer keken de voorzitter en de officier elkaar aan. Maar zij begreipen ook wel, dat hij toch niet spreken, niet onthullen zouWat ze vermoedden.... Maar waar ze geen schijn van bewijs voor hadden kunnen vinden De spanning in de zaal verminderde. Er werd zacht- kens gefluisterd, hier en daar Een paai- van de getabberden, aan de groene tafel, hadden elkaar iets mee te deelen En ze kekenKeken naar een der getuigenbanken, waar een hog jonge vrouw zat, in sober-zwart kostuum.... Die het wasbleeke gelaat, van fijne lijdenslijnen door sneden, omhoog richtte nuLeunend tegen de bank, de ingezonken oogen sluitend, inzinkend van mate looze afmatting, van uitgestreden-zijn in bitteren levens kamp van wee en van schande MAiTRE CORBEAU. haar gedachten den vrijen loop gelaten. Zij voelde zich door de stilte die rondom heerschte bedrukt en liet haar naaiwerk rusten en keek naar Denier. Zij had hem gedurende eenige weken dikwijls aangekeken, maar hein nog nooit zoo scherp opgenomen als nu. Daarom drong de schrik over datgene wat er met hem was gebeurd, sterker tot haar door. Zij keek naar het lichaam van den slapenden man met een soort angst en inner lijke onrust. Telkens weer drong zich aan haar op, wat de man vroeger was geweest, maar het gelukte haar niet uit deze ruïne het beeld van vroeger op te bouwen. De kamer, waarin zij zich nog niet thuis gevoelde, de slapende, die voor haar zat, gaven haar een gevoel van kwelling. Dan kwamen de gedachten aan thuis. Zij zag haar vriendelijk huis op den groenen heuvel in de zon, de knikkende bloemen in de vroolijke woon kamer. Nu zat zij hier in een vreemd en donker land, onder menschen die haar onverschillig waren en die op hun beurt haar haatten. Daar zou zij nu haar leven lang moeten blijven! Zij voelde in haar binnenste een klein berouw, dat zij gekomen was, en omdat dit haar onrecht scheen, begon zij zich rekenschap te geven, waarom of alles zich zoo had gevoegd. Daarbij nam zij haar arbeid weder op. En terwijl haar vingers zich repten, overlegde zij bij zichzelf, dat niemand er eenige schuld aan had, dat het gekomen was, zooals het was. Enkele dingen waren veranderd, maar de hoofdzaak was hetzelfde gebleven: zij, Marianne, woonde in het sterke en ern stige land, waarnaar zij zoo had verlangd, en de werk kring en het levensdoel dat zij zich had gehoopt, was niet kleiner geworden, maar grooter. Toen zij dat bedacht kreeg zij haar gelijkmoedigheid en Innerlijke tevredenheid terug. Met breeden rug leunde zij in haar stoel. De wind rukte buiten voor de zon een wolk in tweeën. Daar gleed een zonnestraal als een bliksem ia de kamer en scheen scherp op de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5