AfflstsrtlamscliB Brieyen.
MARIANNE DENIER.
Schetsen lil de Becltzaal.
bondag 26 April 1908.
52e Jaargang. No. 4355.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
SdUET Cilll.
CXXXIX.
Bezoek der Koningin Troonsopvolging.
..De Burgemeester van Amsterdam brengt ter kennis,
dat bij gelegenheid van de te houden cours ten Hove
en de te geven diners in het Koninklijk paleis, be
treffende het aan- en afrijden van rijtuigen," enz.
„Burgemeester en Wethoudeis brengen ter kennis,
dat ter bevordering van orde en veiligheid bij gelegen
heid van het Koninklijk bezoek te dezer stede; enz.
,.De Burgemeester brengt teT kennis, dat voor de
handhaving der orde bij gelegenheid van het ten Paleize
te geven bal op Donderdag 23 April, des avonds ten
negen uur, de volgende maatregelen zijn vastgesteld
..le. Houders van uitnoodigingskaarten voor Heeren
alleen (geen militairen) zullen achter elkander aanrij
den van de zijde van de Nieuwe Kerk tot voor den
hoofdingang van 't Paleis op den Dam; de ledige
rijtuigen zullenenz.
■>e Houders van uitnoodigingskaarten voor Dames
alleen of voor Heeren met Dames of voor Militairen,
zullen achter elkander aanrijden tot voor den achter
ingang van 't Paleis op den N. Z. Voorburgwal, komende
van den N. Z. Voorburgwal, zijde St. Luciensteeg. in
de richting naar de Paleisstraat, en zich daarna ver
wijderen langs den N. Z. Voorburgwal in de richting
naar het Hekelveld.
.,3e Rijtuigen, welke bezoekers aanbrengen, enz.
„4e. Rijtuigen, welke bezoekers komen halen, enz.
Voorts wordt bepaald, enz.
„Nader zij medegedeeld, enz."
Vier kolommen lang, niets anders dan kennisgevingen,
orders en bevelen, alle uit naam van Burgemeester en
Wethouders van Amsterdam, ter oorzake van het be
zoek van H. M. de Koningin en Z. K. H. Prins Hen
drik der Nederlanden, welk bezoek bij de verschijning
dezer courant zijn einde nadert; want a.s. Dinsdag
28 April, des morgens 10.15 zal de trein, die de Vorste^
lijke personen zal vervoeren naar het Loo, uit het
Centraal Station vertrekken.
En dan zal de drukte, de buitengewone drukte in
Amsterdam weer voorbij zijn, en zullen de Amsterdam-
sche gemoederen weer tot rust komen. En de Koningin
mag zich 'n paar dagen terugtrekken in landelijke een
zaamheid, om te bekomen van het voor Haar zoo
bizonder enerveerend leven in de Hoofdstad. Uitrijden
en weer uitrijden, Cour houden, opstaan, buigen, vrien-
delijkheidjes zeggen, Koningin blijven tusschen al dat
gedoe van vleierijen en zich niet laten meeslepen door
dien stroom van onbeduidendheden, waaraan het hof
leven, dat in elk nietsje 'n gewichtigheid ziet, zoo rijk
is, veel belang stellen in dingen, die Haar geen lor
schelen kunnen, altijd begluurd worden, in Arti. in
Artis, in de Kerk, in den schouwburg, in het zieken
huis, op de boot, overal waar Zij maar Haar voeten
ziet, 'en dat is dan de uitgaansdag, de uitgaansweek
van de Koningin. Als Zij van japon verwisselt staat
't in de couranten, als Zij aan Van Lijnden of n
anderen dignitaris de eer verleent met Haar den voor
dans te dansen, kan Zij 't 's „morgens met den noodigen
of liever totaal onnoodigen omhaal in 't Handels
blad lezen. Wat zal Ze blij wezen, als Ze na afloop
van zoo'n dag, van zoo n Cour, van zoo n bal, van
zoo'n diner weer eens met Haar man alleen is! Als ze
weer eens eenvoudig mogen doen, net als gewone men-
schen, vreemd aan allerlei ceremonieel, dat zeker wel
goed en gewenscht is, maar toch van 'n mensch feitelijk
n ledepop maakt.
Toen de Koningin onlangs dat ongeval had met Haar
rijtuig, en tot Haar man zoo doodgewoon zei: „Zeg,
Hendrik, doe je jas dicht en laten wij naar
huis gaan," toen keken de omstanders elkaar zoo
gek aan, alsof ze er van schrokken, dat 'n Koningin
gewone menschenpraat praatte. Als Zij 't in 't Fransc.h
of in 'n andere taal gezegd had, was 't misschien ge
woon gevonden, maar nu Zij t in 't Hollandsch zei,..
Hè! Zou dan 'n Koningin toch heusch ook 'n gewoon
mensch wezen?! Net als die kellner, van wien ik niet
wist, dat ie bedroefd kon worden? Zou 11 Koningin ook
liedroefd kunnen worden? F.n 't koud kunnen vinden?
En zou Zij net als wij, zich ergeren kunnen aan allerlei
kunstmatig gedoe van de menschen, met wie Zij in
aanraking komt? Dan mag Haar 'n groote mate van
wijsheid en zelfbeheersching zijn toebedeeld, anders vrees
ik,Maar misschien, als 't lot mij in 'n koninklijke
wieg had neergelegd, dat ik dan ook wel wat wijzer
zou geweest zijn en wat meer zelfbeheersching zou
gehad hebben. Misschien brengen de omstandigheden
daar 'n mensch wel toe. Of misschien wordt men dan
als jong kindje wel onderwezen, dat men al dat geflik
flooi en al die uitslooverij maar moet nemen voor
'tgeen het is, maar toch, heel uit de hoogte, net moet
doen alsof men 't heel ernstig opneemt. Ik zou wel
eens willen weten, Vat zoo'n Koningin stilletjes aan
haai- Gemaal zegt, als Zij zoo'n heele rij van gebogen
grootheden heeft voorbij zien gaan; of als Zij gedurende
1 laar omgang door de stad hier en daar in n achter
buurt staande gehouden en getracteerd wordt op de
meest schaamtelooze vleierijen, die een ondergrond heb
ben van onbenulligheid, dikdoenerij en egoïsme. Als
het geen uiting van hysterie is, dan weet ik niet wat
het is; en als 't mij overkwam, dan zou ik, thuis
gekomen, mij haasten 'n bad te nemen. Ja, ik zou
wel eens willen weten, wat die menschen
Menschen?!
Nu ja, ik bedoel „die Vorsten" dan tegen elkaar
zeggen. Mij dunkt, dat kan nooit iets vleiends zijn voor
EENE VERTELLING
TAN
ERNST ZAH.V
o
4.
„Maar er is ook geen betere pastoor," gaf Melk
ten antwoord. „En geleerd." voegde hij er aan toe.
De geestelijke die nu met een terughoudenden, bijna
koelen groet op haai- toetrad, trok in hooge mate de
opmerkzaamheid van Marianne. Zijn jas was Van het
fijnste zwart, zijn baardeloos gelaat had scherpe, voor
name trekken en een hoog als van moeilijken arbeid
vermoeid voorhoofd. Hij reikte haar drie vingers zijner
slanke en zachte hand.
„U is vrouw Denier?" zeide hij. Zijn stem was zeer
zacht, maar de smalle lippen van den strengen mond
vormden elk woord zoo scherp, dat deze eigenaardig
duidelijk en klaar klonken. Daarna vroeg hij naar den
toestand van Denier.
Marianne keek hem vrij in het gelaat. Hij had zich
tot dusverre niet om Denier bekommerd en zij wist
dat zijn huwelijk hem hoogst onaangenaam was ge
weest. Maai' zij keek kalm naar hem, maar kon toch
een gevoel van schuwe veroering niet van zich af zetten.
Dan gaf zij antwoord op de haar gedane vraag.
Er was een zeldzame tegenstelling tusschen hen, zoo
als zij daar tegenover elkander stonïden. Al het licht
viel op de jonge vrouw, donker en streng stond de
oude priester daar.
Hij hield haar niet lang op. Zooals hij Marianne
fk* al Rf ae TK*men? roof We CTeeirtanten
En ik geloof, dat zelfs Boissevain en Van Waalwijk
gek zouden opkijken als ze 't hoorden.
Och komWat zou de Koningin daar nu tegen
hebben, of wat zou Zij nu kunnen zeggen?
Nou, bijvoorbeeld: Wat 'n troep plebejers, hè.
Hendrik? Niet 't minst gevoel van eigenwaarde. Bah!
Zou je dat denken?
Ja, dat zou ik zoo denken. TenzijNu ja, laten
we 'r maar over zwijgen, anders verdenk je me weer
van ,.'n rooie" te zijn
Nu. ga eens door: „tenzij"
Tenzij de Koningin gediend is van kruiperijen
en zich niet ergert, als Zij n mensch zich ziet verlagen.
O. bedoelde je dat? Ja. laten we 'r dan maar
over zwijgendaar kan ik je toch niet op antwoorden.
In één woord wat 'n lange tusschenzin was
dat! de Burgemeester van Amsterdam heeft 't bij
zoo n vorstelijk liezoek, druk. Weken te voren brieven
en telegrammen heen en weer tussehen den Opper-
ceremon iemeester en hem.
Pardon' Verspreek je toch zoo dikwijls niet. Ge
bedoelt: tusschen Hem en den Opperceremoniemeester.
Zei ik dat dan niet?
Neen, je keert de waardigheden om; de Burge
meester gaat voor.
Alweer wat nieuws!
De Burgemeester gaat vóór, zeg ik! De Ópper-
ceremoniemeester en heel het Hof, saa ingesteld uit
Baronnen en Graven van allerlei blazoen, zijn in dienst
hoor je wat ik zeg? zijn in „dienst" van
de Koningin. De Burgemeester van Amsterdam is in
niemands dienst. Er moge 'n gradueel verschil zijn
tusschen deze grootmachten, zooals er ook verschil is
tusschen de macht van den eenen Koning en die van
den ander, maar 'n specifiek verschil is er nie t.
Je durft veel te zeggen.
Niet meer dan de Burgemeester durft doen.
Of ben je die schermutseling vergeten, die aan 't Museum
plaats had, toen onlangs Keizer Wilhelm hier was?
Schermutseling
Nu ja, ze hebben niet gevochten; maar Van
Leeuwen het toch den Keizer heel duidelijk merken,
dat hij niet gelijk gesteld wenschte te worden met ,t
Hof. Misschien was t bedoeld voor de Koningin, maar
't werd geadresseerd aan den Keizer.
Daar weet ik niets van.
Luister dan. Je weet, dat de Keizer toen 'n uur
of wat hier geweest is. De Vorsten aten met elkander
in klein gezelschap; het Hof zat aan 'n Maarschalks-
disch. Ja, wat dat nu beteekent, weet ik ook niet.
maai- in elk geval zat 't apart. De Burgemeester, die,
zooals overal, hoofd van de politie is, had besprekingen
en overleggingen met zijn commissarissen en toen de
Vorsten dan ook tegen tweeën uitreden, was alles zoo
in de puntjes, dat 't liep alsof 't gesmeerd was. Zoo
kwam men aan 't Rijksmuseum, de Burgemeester 't
eerst, om als gastheer de vorstelijke bezoekers zijner
stad te kunnen ontvangen. Maarmen kon niet
voortgaan't Hof was er nog niet. Zonder
Hof schijnt 'n Koning of 'n Koningin al heel weinig
te kunnen uitrichten. Hunne Keizerlijke en Konink
lijke Majesteiten moesten wachten. Wachten nu is 'n
vreeselijk iets in 't leven, al achten sommige menschen
't een deugd het te kunnen. En vooral moet 't iets
heel ergs wezen voor 'n man, zoo voortvarend als
Keizer Wilhelm, ofschoon ook onze Koningin glans
rijk zakken zou, als Zij er examen in moest doen.
In elk geval, de Keizer toonde er zich verstoord over
en maakte er met 'n „Seitenhieb" den Burge
meester 'n verwijt van. Niet rechtstreeks, maar met
'n steek onder water.
Maar als nu Keizer Wilhelm, die onze sympathie
f-wonnen heeft gedacht mocht hebben, dat de
urgemeester zou gaan zweeten van angst of altératie,
dan vergiste Hij zich. Want Mr. Van Leeuwen, Burge
meester van Amsterdam, antwoordde kalm, dat hij van
z ij n bedienden hij drukte op die woorden -
dat hij van zijn bedienden gewend was, dat z ij
klaar waren als hij klaar wa s."
Of hij bij die woorden de Koningin heeft aangekeken,
weet ik nietmaar in élk geval kon Zij 't ad notum
nemen en 't Zich voor gezegd houden.
Natuurlijk is dat antwoord van den Burgemeester
het Hof medegedeeld; en het Hof, al die baronnen
en graven, hebben„Wat denkt zoo'n Burgemeester
wel met zijn „bedienden"?!" En 't was na die epoque
n meten van elkanders krachten. Hof en Gezag. Adel
en Overheid. Dienstbaarheid of Vrijmachtig gaan en
komen. Neen, wees maar gerust! Er zal geen bloed
vloeien. Groote lui hebben heel anders ruzie dan
straatventers of matrozen. Als je ze elkander had zien
ontmoeten, dan had je verbouwereerd gestaan van de
lieftalligheden. Maardat rijpt wel. Te avond of te
morgen barst 't met 'n enklen knal. Zoo: Bom!! En
dan rollen er 'n paar op hun gezicht en dan is 't
weer voorbij ook. Ja, 't is toch wel 'n leutige wereld;
vooral als je kan verstaan wat de menschen met d'r
oogen zeggen.
En nu overmorgen is de drukte, de buitengewone
drukte in Amsterdam weer voorbij. Dinsdagmorgen 10
uur, met 't slaan van de klok, rijdt de Koningin van
't Paleis af naar 't Centraal Station. En dan gaan we
allemaal naar 't Damrak om Haar goeiendag te wuiven.
Toch wel aardig als 'n Koningin op zoo'n goeien voet
staat met Haar Volk. Er is in de idee „Koningschap"....
Wat wist de „Temps" onlangs toch te vertellen van
'n kwestie over de troonsopvolging in Nederland? Ik
heb er toen verder niet op gelet; maar nu ik de
Koningin weer gezien heb en Haar wedergroet op den
welkomstgroet van 't volk Er is tegenspraak in dezen
brief nu voel ik toch, dat traditie veel vermag.
Dr. Kuvper heeft verteld, dat alleen „socialisten" 'n
republiek kunnen verlangen, en toen ik dit hoorde,
stak ik de hand in mijn boezem en schoon zij er niet
rood uitkwam,Maar ik dacht ook aan 't pleidooi,
dat ik, nog student zijnde, hield ten gunste van het
Koningschap, 't Was in Amerika en Dom Pedro van
Brazilië laad men gedwongen afstand te doen van den
troon. Ik stond tegenover vier professoren en vijf en
dertig studenten, behalve vele genoodigden, allen repu
blikeinen, en ik alleen was voorstander van 't Koning
schap, dat ik verdedigen moest. En ik weet nog, hoe
ik toen het laatste woord uit het Boek der Rigteren
gegroet had, zoo verliet hij haar, twee vingers slechts
in haar volle hand leggend. Toen hij was heengegaan,
was het Marianne te moede, als had hij haar gevraagd:
„Wat wilt gij vreemde hier onder ons?
Zij ging in huis terug en vond Denier wakker en
bij bezinning.
Hij begon te spreken, zoodra hij haar hoorde aan
komen, maar zij kon geen woord verstaan, en toen
zij naderbij kwam, werd hij ongeduldig, dat zij nog
altoos niet wist, wat hij wilde. Hij stiet rare geluiden
uit, evenals een dwingend kind, totdat zij eindelijk naast
het bed ging zitten en hem vermaande kalm te zijn,
en haar nog eenmaal te herhalen, wat hij van haar
gewild had.
Toen hij dat deed, begreep ze eindelijk wat hij wilde,
en dat hij haar wilde onderrichten wat haar te doen
stond. Hij begon haar te vertellen hoe het er met zijn
vermogen bijstond, zoover als dat niet reeds vroeger
door hem was gedaan, zeide haar dat zij zich moest
bemoeien met den veehandel en het land op den l>erg,
totdat hij zelf weer alles zou kunnen nagaan. Hij gaf
haar onderricht over allerlei dingen, noemde een naam,
dien zij met den besten wil van de wereld niet kon
verstaan, maar waaruit zij begreep, dat hij een neef
bedoelde, die ergens als knecht diende en dien hij
nu hier wilde laten komen. Het gesprek was verbazend
vermoeiend, telkens weer onderbrak de zieke het met
allerlei teekenis van toornig ongeduld, en telkens dwong
de uitputting hem op te houden. Maar Marianne leerde
toch veel daaruit en had het gevoel, als kreeg zij de
teugels steeds vaster in de hand, waardoor zij dit
nieuwe huishouden zou bestieren.
HOOFDSTUK IV.
Vier weken waren er verloopen, sedert Jost Denier
als een verongelukte was thuis gebracht. Hij behoefde niet
meer op bed te blijven liggen. Met verbonden beenen
en arm zat hij in kussens in de woonkamer. Maar
hij was blind, zijn spraak was onduidelijk, zoodat geen
vreemde hem verstond, en loopen kon hij nooit meer.
tot motto foos <m zeide: „Tn fKose days there
was no king in Israël: every man did that
wich was right in his own eyes": „In die
dagen was er geen koning in Israël en
ieder deed wat hem goeddocht". En ik ver
telde mijn republikeinschen vrinden de les, die Thorsten
gaf aan zijnen zoon Frithjof, toen hij dezen beval
den Koning te eeren.
Eén heersche alleen:
De Nacht heeft duizend oogen, de Dag maar één."
Daarom is 't ook des nachts donker en daarom is
't ook des daags licht. En ik weet, hoe twee jonge
Brazilianen, na mijn onbeholpen speech, waaruit meer
jeugdig vuur dan wijsheid sprak, mij de hand kwamen
drukken, „because they loved their good Emperor so
verv much."
Ja, traditie vermag veel; en als 't hier nu want
de Temps heeft ons aan 't denken gebracht uit
zou loopen op 'n Republiek met 'n Stadhouderschap,
zooals Mr. Van Houten dat schijnt te wenschen, of
op 'n gewone Republiek, zooals in Amerika of in
FrankrijK, och danEn ja. Prins Heinrich van Reuss
is 'n goed mensch en Wilhelm zou wel 'n beste voogd
zijn, maarAls we nu de grondwet maar eens her
zagen!Zie je, als we nu al die vreemde lui d'r is
buiten konden houden, dan dunkt me dat toch nog
maar 't beste. Och, ik zal wel Duitsch praten als 't
moet, maarliever doe ik 't niet. Wat kan de Ko
ningin daar nu toch tegen hebben, om de grondwet
te herzien? Drie jaar geleden was Ze 'r vóór; hoe
komt Ze 'r dan nu in eens zoo tegen? Als Ze 'n
jongen of 'n meisje krijgt, dan ven-alt toch immers
elk besluit.
Ja, 't is geloof ik, heel moeilijk, om 'n andermans
boeken te lezen, en te beoordeelen waarom iemand
iets wil of niet wil; maar is er dan niemand, die de
Koningin daar eens over aan kan spreken? 't Zijn toch
niet alleen Ilaar boeken, 't zijn toch de onze ook!?
I-aten we 'r nu 't volgend jaar op letten, als de
Koningin weer hier komt en er zijn dan nog geen
maatregelen genomen omtrent een eventueel kinderloos
heengaan van de Koningin, dat we 'r eens werk van
maken. Er zal dan wel weer in die lange reeks orders
en bevelen een alinea voorkomen, die luidt:
„De Burgemeester van Amsterdam brengt ter kennis
van hen, die ter audiëntie bij H. M. wenschen te wor
den toegelaten of 'n verzoek wenschen te doen, enz
De rest volgt van zelf.
We dienen toch eenigszins op de hoogte te zijn
van wat er met ons gebeuren kan'
H. d. H.
XXXI.
Van levenswee
Twee weken voordat het dan tot trouwen zou komen,
hadden de twee moeders tegenover elkaar gezeten, in
de jhuiskamer van die der bruid. En die van den
drogist had haar best gedaan om de andere te brengen
onder den indruk van de meerdere voornaamheid, def
tigheid; van den hoogeren maatschappelijken rang,
welken baai- dochter bekleedde dan bruidegomTot
nu toe maar eigenlijk simpel bediende in den winkel
van vader
Jongen, nu ja, van vooruitzichten, misschien, maar
een mensch kan toch niet wetenHij wikt, God be
schiktMevrouw de drogist had iets zalvends, tee-
mends over zich wanneer zij zulke dingen aanroerde....
Haar slanke vingers gleden dan over den dunnen gouden
ketting die bij extra-gelegenheden voor den dag kwam...'.
En ze kon ghmlachein op zoo'n manier.... Zoo'n manier....
Dat eenvoudig-bescheiden zieltjes als de bruidsmoeder,
juffrouw Terveen, zich voelden inkrimpen tot iets haast
onnaspeurbaar-kleins.... Naast haar zat de dochter, de
bruid zelve, en wie goed oplette kon datzelfde koud-
eerzuchtige, datzelfde nietig-ijdele van de oogen der
moeder terugvinden in die van het meisje. De. bruid
liet een zilveren naalden-koker door haar blanke vingers
op en neer glijden, en als aanstaande schoonma iets
/ei, dan kwam er een medelijdend-ironisch, soms min
achtend ongeduldig trekje om haar lippen.... Dan keek
ze het burgervrouwtje aan met iets in de oogen van:
wat verwaardig ik me eigenlijk naar je te luisteren?
wat doa-je eigenlijk, als gelijke en aanstaand familielid
hier in onzen kring
„Ja," zei mevrouw de drogiste, na met genadige
hoofdknikjes geluisterd te hebben naar wat burger-
menschje, ietwat heesch pratend van confusie, had
zitten verzekeren „nou ja. daar bouwen we dan
ook op, he?.„. Die Velders heeft, zooals U zegt, wat
middelenEn wanneer ze dan samen kunnen opschie
ten, Kees en hij, welnu, dan zou het een aardige
combinatie kunnen wordenHm. Emilie, wat-jij?"
Bruidje trok de mondhoekjes nog wat meer naar
beneden en fronste de wenkbrauwen. „Jawel," zei ze
op den koudst indifferenten toon, dien men zich denken
kan. „Ja, ziet u." zei mama, „die meneer Velders is
wat.... wat.Hoe zal ik zeggen.. Wat ruw, he? Geen
meneer!.... Voor onze Einmy niet prettig.... Maar enfin,"
dit met allergenadigst glimlachje naar burgervrouw
„als de liefde in het spel is...." Bruidje boog het
hoofd heel diep om den gloeienden blos, die nu haar
wangen overtoog, te verbergen. Toen ging burger juffie,
na vele strijkages en na de deftige schoondochter een
hand te hebben gereikt op de manier van keukenmeid,
die mevrouw op d'r verjaardag komt feliciteeren
Schuchter, zelve ontdaan vanwege de vrijpostigheid
Weg was ze.
En de twee vrouwen staken de hoofden bij elkaar.
Ze fluisterden met gesmoorde stemmen.
Als er een geluid was, keken ze op met verschrikte
gezichten. Moeder had een boek voor den dag gehaald
met allerlei cijfers erin
En uit het kleine kantoortje achter de woonkamer
was gekomen een grijze man met diepe rimpels op
het gezicht. Hij liep met gebogen hoofd en slofte moei
zaam voort, als drukte hem een looden last op de
smalle schouders. Hij was gewoon geraakt aan het
zwijgen en dulden en gehoorzamen in den kring van
zijn huis. De magere, slappe vingers legde hij op een
rand van de tafel en tuurde, met doffen, dwalenden
blik naar het verschoten kleed op den vloer van de
kamer.
Marianne had gezorgd van alles op de hoogte te
komen. Zij vroeg raad aan haar man, als zij dezen
noodig had; maar zij had een scherp verstand en
wist veel uit zichzelf te ordenen en te regelen. Tegen
over den zieke deed zij geduldig, ja met een zekere
vreugde haar plicht, ofschoon dat niet zoo heel ge
makkelijk was; want Denier kwam maar niet over de
kwellende gedachte heen, dat hij zijn leven lang
ellendig was, en voor een heel lang leven misschien.
Hij toonde zich verdrietig en moedeloos, een ander
maal toornig en met niets tevreden.
Marianne had berichten van huis. Vader was gaarne
«bij het hooren van het ongeluk gekomen, maar moeder,
die reeds voor de bruiloft ongesteld was, was nog niet
beter en hij durfde het niet te wagen haar alleen te
laten. Hij schreef een ernstigen blief vol medelijden,
maande zijn dochter aan sterk te zijn en haar man
nu -eerst recht een trouwe gade en liefhebbende hulp
te zijn. Ook de moeder voegde er liefdevolle woorden
aan toe. Totdus verre had elke dag nog zooveel nieuws
gebracht, zooveel arbeid en beslommering, dat Mari
anne er nog niet toe gekomen was, over zichzelf en
haar innerlijke verhouding tot haar man na le denken.
Nu zat Denier in de woonkamer en Marianne met
naaiwerk bij hem. Het middaguur was reeds voorbij.
De herfststorm blies om het huis. De doode bladeren
vlogen rondom. Deniers nog steeds verbonden hoofd
was achterover gezonken. Hij sliep. Van den krachtigen
man was weinig meer gebleven, wat aan vrocgeren
tijd herinnerde. Een gedeelte van het sterke en vrije
voorhoofd was zichtbaar, maar twee diepe naden waren
daarin.
Om het vroeger gladde gelaat stoppelde nu een don
kere baard. De eene hand, die op de eene leuning van
zijn stoel rustte, was bleek, mager en zwak. als handen
van zieken steeds zijn, zelfs het bruin van de huid
was verbleekt.
Marianne had zich met haar man onderhouden. Hij
was gedurende het gesprek ingeslapen en zij had nu
Hij luisterde naar hef radde, scherpe gepraat van
de vrouw en wierp nu en dan een blik op de jongere,
de dochter
Die had hel hoofd op een der blanke handen geleund
en hoorde wal mama zei, beeld van onaandoenlijke,
bevroren onverschilligheid.
„Het moet!' zei de moeder, en het zwart van haar
oogen werd gloeiend van opwinding „er is geen
keus. Die vijfduizend gulden haalt je man er wel uit
in den loop der jarenHij doet wat jij wilt. Hij is
dol op ie.. Hij zou door het vuur vliegen om je te
krijgen. Dan mot-ie maar wat harder ploeterenWat
zou dat nog?! Die Velders merkt er geen zier van.
Desnoods ben-je wat vrindelijk tegen dien compagnon....
Voor wat hoort wat, he?"
Even richtte de dochter den blik op en zag de oudere
aanEr kwijnde een oogenblik matelooze verachting
inToen werden de trekken van het mooie, nog-kinder-
lijke gelaat weer slap.
Ze sloot (je oogen in eindelooze afmatting, en zei:
„Och ja. het is ook zool"
Maar moeder kon duvelsch worden als Emilie zulke
buien van onverschilligheid hadZe moest krachtig,
energiek zijnBegrijpen wat er op het spel stond...
„Ik weet wel!" stoof moeder op. „wat er in jou om
gaatMaar dat is nou eenmaal voorbij. Die Fran?ois
wordt niet meer levendZe lette er niet op dat
het was, of zij een mes duwde in bloedende, folte
rende hartewond
Ze bleef harde, scherpe woorden spreken. Totdat
bruidje niet meer kunnend eindelijk voelde, dat
het lauwe vocht der tranen der troostende, ont
spannende haar arm bevochtigde. Het kon haar
niet schelen, nu, en ze snikte het uit van razende
zielepijn
„Henriette!" zei de bleeke grijze man, en zijn witte
lippen beefden, van deernis en van angst, dat-ie zijn
vrouw durfde vermanen
Hij ontweek den woedenden blik der oogen van de
moeder en dieper boog-ie het hoofd.
Zoo eindigde die avond van drie weken voor het
huwelijk, waarop besloten was, dat, om den onder
gang van het huis des bruidvaders te verhoeden, straks
over een paar maanden van het geld des com
pagnonsVan den plompen, burgerlijken, ongemanier-
den VeldersNiet meer dan vijfduizend gulden
Op zijn hoogst!
....Er heerschte, in de Rechtszaal, geruischlooze stilte.
De verslaggevers durfden nauwelijks de tippelend-stip-
pende potlooden over het papier te laten dansen
Ook boven, op de publieke tribune, werd geen klank
gehoord. Aller aandacht was gericht op den schralen,
nog jongens-achtigen baardeloozen man, die daar in
de bank der beschuldigden stond.
Men zag wel, dat hij een harden, feilen strijd had
te voeren. Een onnatuurlijk, koortsig rood verfde zijn
wangen en hij beet op de onderlip, dat het bloed er
wel moest uit gevloeid zijnHij had de tanden op
elkaar geklemd. De handen, die steunden op de balu
strade voor hem, tastten telkens naar denkbeeldig hou
vastMisten de rust om te blijven, ook maar een
minuut lang, op dezelfde plek
De voorzitter der Rechtbank leunde in zijn fauteuil
en zag den beschuldigde verdacht van zijn com
pagnon jaren-achtereen opgelicht, bedrogen te hebben,
voor totaal een lang niet onbeduidend bedrag aan
met scherpen, vasten blik. De rechter tastte in duister....?
Had wel vage vermoedensOp grond van zekere
inlichtingen, van praatjes en geruchtenMaar men
had niet kunnen geraken tot eenige zekerheidTot
een bebouwbare Leidraad„Ik vraag U nogmaals,
beklaagde," zei de voorzitter, en de toon van zijn stem
was nu niet hard, niet toornig of scherp of schamper,
maar rus tig-vermanend, „waarvoor hebt gij dat geld
gebruikt?De inlichtingen omtrent uw levenswandel
zijn gunstig. Ge waart een goed huisvaderoppas
sendKunt ge ons eenige opheldering geven?.... Ge
begrijpt toch, dat bij de beoordeel ing van Uw schuld
deze factor van groote bateekenis is?..... Voelt ge dat,
beklaagde, ja of neen?"
Als ontwakend uit vreemden droom zag de man in
de zondaars bank den voorzitter aan met zonderling
verwarde oogen en knikteKnikte werktuigelijk...
Als een levenlooze automaat, door instrumentje in be
weging gebrachtHij knikte van ja. Zeker, edelacht
bare, dat begreep hij
„Welnu." ging de president der Rechtbank voort,
„zeg ons dan, waarvoor hebt gij die fondsen, door U
verduisterd, gebruikt?Waart gij misschien aan het
spel verslaafd?"
De wezanlooze man in de bank der beklaagden
schudde het hoofd. En een doffe, toonlooze stem, komend
uit zieke longen, zei„Neen, edelachtbare."
Enkele oogenblikken keken de president en de officier
van Justitie elkander aan. Het was of de voorzitter
iets begreep van wat de ambtenaar van het O. M.
wilde zeggen. Hij boog zich nu in zijn fauteuil voor
over, keek nog scherper dan tevoren den beschuldigde
aan, en vroeg, wat luider nu: „Of hebt gij misschien
derden geholpen?Hebben anderen U ten val ge
bracht
De stilte ruischte in de zaal. Met iets van doodelijken
schrik in de oogen zag nu de beklaagde den president
in het gelaatHeviger trilden de handen, die steunden
op de balustrade„Neen. edelachtbare!O, neen!
Niemand!"
En de oogen van ontzetting bleven den rechter
aanstaren, als hem smeekend om toch niet te gelooven....
Niet te meenen,.... Weer keken de voorzitter en de
officier elkaar aan. Maar zij begreipen ook wel, dat
hij toch niet spreken, niet onthullen zouWat ze
vermoedden.... Maar waar ze geen schijn van bewijs
voor hadden kunnen vinden
De spanning in de zaal verminderde. Er werd zacht-
kens gefluisterd, hier en daar
Een paai- van de getabberden, aan de groene tafel,
hadden elkaar iets mee te deelen
En ze kekenKeken naar een der getuigenbanken,
waar een hog jonge vrouw zat, in sober-zwart kostuum....
Die het wasbleeke gelaat, van fijne lijdenslijnen door
sneden, omhoog richtte nuLeunend tegen de bank,
de ingezonken oogen sluitend, inzinkend van mate
looze afmatting, van uitgestreden-zijn in bitteren levens
kamp van wee en van schande
MAiTRE CORBEAU.
haar gedachten den vrijen loop gelaten. Zij voelde zich
door de stilte die rondom heerschte bedrukt en liet
haar naaiwerk rusten en keek naar Denier. Zij had
hem gedurende eenige weken dikwijls aangekeken, maar
hein nog nooit zoo scherp opgenomen als nu. Daarom
drong de schrik over datgene wat er met hem was
gebeurd, sterker tot haar door. Zij keek naar het lichaam
van den slapenden man met een soort angst en inner
lijke onrust. Telkens weer drong zich aan haar op,
wat de man vroeger was geweest, maar het gelukte
haar niet uit deze ruïne het beeld van vroeger op te
bouwen.
De kamer, waarin zij zich nog niet thuis gevoelde,
de slapende, die voor haar zat, gaven haar een gevoel
van kwelling. Dan kwamen de gedachten aan thuis.
Zij zag haar vriendelijk huis op den groenen heuvel
in de zon, de knikkende bloemen in de vroolijke woon
kamer. Nu zat zij hier in een vreemd en donker land,
onder menschen die haar onverschillig waren en die
op hun beurt haar haatten. Daar zou zij nu haar leven
lang moeten blijven!
Zij voelde in haar binnenste een klein berouw, dat
zij gekomen was, en omdat dit haar onrecht scheen,
begon zij zich rekenschap te geven, waarom of alles
zich zoo had gevoegd. Daarbij nam zij haar arbeid
weder op.
En terwijl haar vingers zich repten, overlegde zij
bij zichzelf, dat niemand er eenige schuld aan had,
dat het gekomen was, zooals het was. Enkele dingen
waren veranderd, maar de hoofdzaak was hetzelfde
gebleven: zij, Marianne, woonde in het sterke en ern
stige land, waarnaar zij zoo had verlangd, en de werk
kring en het levensdoel dat zij zich had gehoopt, was
niet kleiner geworden, maar grooter.
Toen zij dat bedacht kreeg zij haar gelijkmoedigheid
en Innerlijke tevredenheid terug. Met breeden rug leunde
zij in haar stoel. De wind rukte buiten voor de zon
een wolk in tweeën. Daar gleed een zonnestraal als
een bliksem ia de kamer en scheen scherp op de