Amsterflamsclie Mm. Zijn laatste Wil. Uit Lissabon. Zondag 31 Mei 1908. 52e Jaargang. No. 4365. DERDE BLAD. Bekendmakingen GEMEENTE SCHAGEN. Verjaring van Vorderingen. Burgemeester en Wethouders der gemeente Schagen brengen belanghebbenden in herinnering, dat alle vor deringen ten laste van het Rijk, de Provincie en de Gemeente, over het dienstjaar 1907 vóór of op den laatsten Juni aanstaande, by de besturen en de ambte naren, dien het aangaat, moeten zyn ingediend. Alle op dien termyn niet ingediende vorderingen worden voor verjaard en vernietigd gehouden. Voorts worden belanghebbenden verzocht niet den uitersten termyn af te wachten, maar de indiening der bwvysstukken zooveel mogelyk te bespoedigen. Schagen, den 26 Mei 1908. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Do Secretaris, De Burgemeester, ROGGEVEEN. H. J. POT. o— Collecte voor den Gewapenden Dienst. Burgemeester en Wethouders der gemeente Schagen maken bekend, dat de jaarlyksche collecte ten behoeve van het „Fonds tot aanmoediging en ondersteuning van den gewapenden dienst in de Nederlanden" in deze gemeente zal worden gehouden aan de huizen der ingezetenen. Zij achten het niet ondienstig de ingezetenen te herinneren, dat dit Fonds niet is opgericht en wordt aangewend om datgene te doen, waartoe de Staat ver plicht is, maar om buitengewone belooningen uit te reiken aan hen, die by de verschillende oorlogen voor ons vaderland en onze overzeesche bezittingen lyf en leven hebben feil gehad. Burgemeester en Wethouders vertrouwen, met het oog op de steeds toenemende behoefte, dat de ingezete nen door milde offers blyken zullen geven van hunne belangstelling in het lot der gekwetsten. Schagen, den 26 Mei 1908. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Secretaris, De Burgemeester, ROGGEVEEN. H. J. POT. Door ISABELLE KAYSER. De zieke rilde en sloot zich enger de sjaal om de schouders. „U moet naar binnen gaan, mijnheer," vermaande de pleegzuster. Hij knikte; maar toch wendde hij zijne oogen nog niet af van de groote zonneschijf, die langzaam weg stierf, evenals hij met een tragische zachtheid. „Wat een heerlijke aanblik toch! Hoe groatsch en hoe liefelijk! Laat mij het nog éénmaal zien!" prevelde Douglas Lindsay. „Maar, mijnheer, wees toch verstandig. U weet hoe slecht de avondlucht voor u is," berispte zacht de stem der verpleegster. Het was inderdaad het voor teringlijders zoo verra derlijke uur, dat in het zuiden onmiddellijk na zons ondergang aanbreekt Een uur vol verlokking van schoonheid en rust, maar door de plotselinge afkoeling zoo verderfelijk. De zieke rijst met moeite op, onwillig. Wat deerde hem het gevaar? Hij wist dat hij dezen nacht weer hoesten zou. Maar wist hij of hij morgen nog de zon zou wederzien? Hij heeft den arm genomen van de pleegzuster en stapt nu langzaam naar het hotel, waarvan de tuin uitkomt aan den "Boulevard de la Ooi set te. Bij het gaan langs eene kleine villa, die als dépen dance dient, vraagt hij: „Is 't niet hier, dat dat jonge meisje zoo plotseling gestorven is?" „Ja ja, mijnheer. Haar vader en haar verloofde moe ten ontroostbaar zijn." „Waarom?.... Gelukkig kind! Benijdenswaardig, zoo te mogen sterven bemind en betreurd De zuster zwijgt, discreet. Onder deze verzuchting ligt een zoo bittere spijt verborgen. Want niemand zal hem betreuren den armen rijke! Hij gaat, de hooge gestalte reeds gebogen naar de aarde. Maar in de houding en in de manieren van dezen ten doode opgieschrevene bleef toch nog het air van mannelijkheid, van voornaamheid, dat den En- gelschman van goeden huize eigen is. Op den drempel van het hotel keert hij zich nog eens om naar de zee. De luister is er van verdwenen; het water is grauw geworden, en slechts eenige hooge wolkjes gloeien nog een weinig na. Het licht is ge storven. De nacht breekt aan. „Ja ja," mompelt de zieke „zoo sterft eiken avond de zon en de aarde draagt rouw over haar." En hij sleept zich in de weelderig uitgeruste vesti bule, waar een lakei eerbiedig ,voor den rijken Brit de deuren (ontsluit Toen, eenige uren later, de arts uit de kamer van Lord Lindsay komt, zegt hij dat men op alles moet voorbereid zijn, dat de patiënt nog slechts enkele dagen heeft te leven. „Of hij veel zal moeten lijden f' vraagt de ver pleegster. „Lichamelijk zeer weinig maar geestelijk des te meer," antwoordt de dokter, die ook een scherpzinnig psycholoog is. „De man gaat sinds eenigen tijd gedrukt onder eene sentimenteele zwaarmoedigheid, die bij tering lijders niet zeldzaam is. Wat hem beklemt en beangstigt, is de gedachte van alléén te moeten heengaan zonder eenige liefde achter te laten, zonder door iemand be treurd te wordenMiss Mary, doe uw best om hem de laatste uren nog te verzachten. Dat is het éénigo liefdewerk, dat wij nog voor hem kunnen doen." Maar hoe kan ik dat? Wót kan ik voor hem doen? „U bent vrouw, en van een ziekbed hebben alle vrouwen een weinig van moeders, die woorden vinden oir; het leed te verzachten. Ik heb u dus niets te leeren Peinzend keerde zij in de kamer van den zieke terug. Dóór heerschte al het gerief, dat geld verschaffen kan, en dat de hand eener vrouw kan verfijnen. Overal reuklooze bloemen, anemonen en het witte heidekruid van Fréjus. Het zou bijna de innigheid hebben gehad van een „home" zonder het spooksel van de ziekte, dat hier rondwaarde en zijn prooi bespiedde. De zuster buigt zich over het bed, waarop de ver oordeelde rust, met gesloten oogen. Ja, hij draagt wei het doodsmerk op zijn voorhoofd. De neusvleugels zijn pijnlijk ingevallen, de bloedlooze lippen hijgen naai adem. En toch is de physionomie nog zoo jong. De oogwimpers zijn lang, en het blonde haar is overvloedig. En op dit jonge, maar toch mannelijke gelaat ligt bijna reeds de gewijde schoonheid van hen, over wie de dood is heengegaan. De jonge vrouw sluit de gordijnen, tempert het Lamp licht, maakt een drank gereed, en dan, met een boek in de hand, zet zij zich neer tot hare nachtwake. De zieke had do oogen geopend en volgde haar met den blik. De harmonische bewegingen dezer vrouwelijke figuur waren hem als eene muziek voor de oogen. Er ging zulk eene rust vau haar uit, dat het soms was of zij i tic ziekte ui bedwang hield. De lange maanden» go- durende welke zij hem had Verpleegd, waren de beste voor hem geweest. Hij had in zijn leven reeds heel wat verpleegsters gehad; maar geen nog had sporen in zijn geheugen achtergelaten. Miss Mary was de toe- wijduig in persoon. Zij behoorde tot die rereeniging van ziekenverpleegsters, die gerecruteerd wordt uil ue beste famieljes van Engelanu. Misschien had de zieke zien aan tiaar zoo bijzonder gehecht omdat zij eene landgenoote van hem was en zijne taal sprak. Zij had hem met als eene loontrekkende verpleegd, maar ais eene zuster, gekomen om een lijdenden broeder te verzorgen en hein den overgang naar het Huis des Vaders te vergemakkelijken. Hij sprak ook tot Haar niet als tot eene ondeige- schikie, maar ais tol eene zuster, als tot eene dame uit zyn eigen kring, die liem de eer bewees van door hare aanwezigheid zijne bittere eenzaamheid te ver zachten. Hij sloot zijne oogen en trachtte in te sluimeren, gewiegd door net ruischen van de zee en het zuchten van oen wind in de pijnboomen. Zuster Mary las in naar boek: „Wanneer uw broeder arm geworden is en de handen toesteekt om hulp,- zoo sieun hem dan. En doe dit ook den vreemdeling, opdat hij u zegene...." legen middernacht ontwaakte de zieke plotseling en kromue zien onder eene lange en hevige noestbui. De verpleegster steunde zijn arme lichaam, geschud dooi' de ruwe stooten, die opkwamen, als uit de holte ya.n een graf. Uitgeput zonk hij eindelijk néér, een weinig rocheiend. Zij wilde schellen. Maar met een wanhopig gebaar hield hij haren arm terug.... Waartoe?.... Hij wilde geen getuigen bij zijn doodsstrijd. Niemand immers kon nem nelpen. Waartoe dan iemand te roepen? z.ijue vingers tastten over het dek, met eene deerlijke poging, als om iets ongrijpbaars te zoeken.... Daar nam zij zijne vermagerde handen in de hare. De zieke opende wijd zijne oogen. Hij voelde iels als deelneming en zware tranen, de laatste, rolden over zijne wangen. „Zuster Mary is het niet vreeselijk, zóó te moeten sterven zonder iemand die mij liefheeft heel alléén?" Als een echo hoorde de verpleegster de vermaning van den arts: „Doe uw best om hem de laatste uren nog te verzachten. Dat is het éénige liefdewerk, dat wij hem nog kunnen aandoen." Daarom zeide zij„Ben i k er dan niet „U o, u! Ja ja, u hebt mij braaf verpleegd u bent goed voor mij geweest zoodat ik mij bij u haast omringd voelde door eene lieve familie. Maar ik weet dat u dezelfde zorg zoudt gewijd hebben voor den eerste den beste onder uwe zieken, en dat u straks hetzelfde medelijden zult voelen voor een stervenden bedelaar. Is het niet zoo?" Hij sprak de waarheid; en zij had dus behooren te antwoorden: „Ja." Maar de blik dier brekende oogen kwam tot haar met eene wonderlijke uitdrukking van spanning, weifelend tussehen vreugde en teleurstelling Zij voelde dat hier de waarheid een wreedaardigheid, de leugen daarentegen eene troosteres zou zijn, en dat iu deze uiterste ure het ideaal van alle dingen gelegen was in het ééne woord: teederheid. Had zij niet zichzelve bestemd tot dienaresse harer medemenschen? En was haar godsdienst niet een gods dienst van zelfopoffering? Daarom zeide zij„Neen" "heel eenvoudig maar met neergeslagen oogen, alsof zij eene bekentenis uitsprak. En toen verscheen er op zijn gelaat een opklaren, alsof er door een venster een zonnestraal op viel. En toen, dotr deze blijde opwelling als geknakt, liet hij zijn hoofd weer op het kussen vallen. Maar hij had de hand der jonge vrouw gevat en drukte ze aan zijn lippen. „Heb dank, Mary," prevelde hij. „Heb dank!" Toen do kamerdienaar 's morgens binnentrad, vond hij zijn heer op een sofa gezeten, ongeduldig om op te slaan. De gordijnen werden opgetrokken, en de groote zon van de Riviera, die de paüënt den vorigen avond had zien ondergaan, verrees wederom voor hem. Hij het zich zorgvuldig aankleeden, ontbeet met den eetlust van een reconvalescent, en toen de dokter bin nentrad, zeide hij tot hem: „O, ik ben veel beter!" De medicus zweeg. Hij wist wat hij van dit opti misme te denken hau. Hij veroorloofde den patiënt een uitritje in de zon. En, de jonge pleegzuster kleurde bij den blik van hernieuwde hoop, waarmede Douglas Lindsay haar ontving Zij voelde nu wei een groote verantwoordelijkheid op hare schouders. Zij wilde lot hem spreken als voor heen; maar hij zag hare verlegenheid voor schuchter heid aan, en hij wierp haar een smeekenden, veelzeg- genden blik toe, als om haai- de bekentenis te herin neren, die zij hem den avond tevoren had gedaan haar onder hare verplichting te stellen om hare woorden met daden te staven. Dus glimlachte zij tegen hem, en zij volhardde in hare goedheid. Het was een dier Februari-dagen, die een voorsmaak brengen van de lente, en aan de ten doode opgesclire- venen eene belofte even bedriegelijk als schoon van hernieuwd leven en herstelde kracht. Douglas Lindsay genoot van deze milde lucht als van een levensbad. Hij ontdekte in het landschap nieuwe bekoorlijkheden, eu al de schoonheid er van was voor hem slechts (dé lijst van het lieve kopje van eene vrouw. „Mary," zeide hij „als je mij een beetje liefhebt dan geloof ik dat ik nog genezen zat." „Ja ja! U zult nog genezen," verzekerde zij' heet zacht, met neergeslagen oogen. „En zal je mij dan niet verlaten.... mijn.... mijn bruidje?" Zij sidderde. Haar hart kwam in opstand... Maar het was slechts eene schim, die daar tot haar sprak. Hij stond ireeds zóó dicht bij den dood, dat hij de nabijheid ei- van niet meer voelde.... En wederom, bij deze gedachte, overwon in haar de deernis, en zij U-ok hare hand niet terug. Den zieke echter was t alsof hij eene belofte van liefelijk en verjongd leven tussehen zijne vingers hield Hij sloeg ook ditmaal geen acht op het ondergaan van de zon. Hij meende dat er voor hem geen nacht nu meer kon aanbreken. Den volgenden dag wilde Douglas Lindsay alleen zijn. Daarna ontving hij verscheidene bezoeken. Des avonds, toen Mary kwam waken aan zijn bed, sprak hij haar over de toekomst, niets dan over de toekomst met eene slem, die reeds niet meer van deze wereld was. Hij beschreef haar eene kleine villa te Bournemouth, waar zij zich zouden terugtrekken wanneer hij genezen en zij zijne vrouw zou gewor den zijn. Er was iels diep aandoenlijks in deze schildering van een geluk, dat onwezenlijker was dan een Fata morgana. Zijn adem ging voortdurend moeilijker; maar pijn had hij niet Door het venster, met uitzicht over de zee, kwam tiet luchtje aangeblazen, dat bode van de lente was. Maar de pleegzuster voelde een bode er in van het ontzaglijke; het geheimzinnige, dat over de aarde komt zoo vaak eene menschenziel aan de enge banden Jiarer gevangenis ontvlieden gaat. Toen boog zij zich over den stervende, en zij bad voor hem. En verstaande den wenseh, dien hij niet meer kon uitspreken, drukte zij, zonder tegenzin, hare lippen eerbiedig op de zijne. Arme man! dacht zij. In u kus ik al het leed en al het lijden van de metnschheid. Hij sloot zijne oogen. Hij sloot ze in zalige zekerheid van hare liefde. En hij opende ze niel weer.... Dat ééne oogensluiten was geheel zijn sterven. Bij de opening van Lord Lmdsay's testament, opge maakt en ondertcekend op den dag vóór zijn sterven, verklaarde de notaris voor do getuigen, dat de over ledene zijn vroegere testament vernietigd had, waarin hij al zijn goed vermaakte aan liefdadige instellingen. Daarna verbrak hij het verzegelde document en las de woorden: 1 „Ik benoem tot mijne universeele erfgename de vrouw die mij bemint, Mary Sullivan, mijne verloofde." Verbazing teekende zich op aller gezicht, en aller oogen wenuikn zich naar de jonge Engelsche verpleeg ster. Mary was opgestaan, zeer bleek. Aan dit gevolg van hare naad van piëteit had zij nooii zei Is gedaunt. Zij nam het papier uit de nanden van den notaris, las tiet en toen, inet eene langzame beweging, terwijl zij den man der wet strak in de oogen keek, verscheurue zij het kruiselings. „Mijnheer," zeide zij „het eerste testament van Lord Lindsay alléén blijft geldig Dit stuk hier, dat ik verscheurde, was onwaar dus onwettig. „Wat f' riep de verbaasde notaris. „Zooals ik u zeg mijnheer. Er stond geschreven: „Ik benoem tot mijne universeele erfgename de vrouw ilie mij bemint." Hij is gelukkig gestorven en daar door ben ik beloond. Maar ik heb hem nooit liefgehad Verhuizen. Lissabon, 20 Mei 1908. De vreemdeling, die niet bekend is met de gebruiken üi Lissabon, zal niet begrijpen wat er hier vandaag aan de hand is. Bij hel verlaten van zijn woning is liet hem opgevallen, dat in het pand, waarvan hij eene étage bewoont, op een andere verdieping alle ramen met een stukje papier zijn beplakt, iets giooter dan een briefkaart, éen op elke ruit, netjes in net midden. Doorioopende, merkt hij al gauw, dat zijn huis niet het eenige is; in sommige straten bijna huis aan huis, m andere met groote tusschenruimteii, maar tocli iu eike straat neemt hij hetzelfde verschijnsel waar. On willekeurig gaat hij er op letten, vergelijkt grootte en vorm der papieren, ziet er ook eenige op deuren van pakhuizen en leegstaande winkets, eu waar in nauwe straten de ramen der hoogste verdiepingen niet in het oog vallen, steken uit de ramen stokaen waaraan witte vierkanten hout zijn gespijkerd om de aandacht der voorbijgangers te hekken. Nu valt het hem ook op, dat het veel drukker in de stad is dan gewoonlijk, dat zelfs in het vroege morgenuur tal van dames op straat zijn en zijn nieuws gierigheid stijgt, als hij ziet, hoe haastig zij loopen, mplaats van zooais anders zich langzaam te bewegen om vooral goed te zien en te laten zien, wat voor nieuws de mode in de kleeding heeft aangebracht. En niet alleen voetgangers, ook vietoria's en automobielen doorkruisen de stad in alle richtingen. Wat dit alles tooh beteekent? Het is 20 Mei, de dag waarop men, evenals op 20 Nov. zijn huishuur betaalt, wanneer men tenminste weer voor een half jaar wil inhuren of waar op men, met verhuisplannen behebt, zijne woning te huur zet door middel vau deze papiertjes, die men den vorigen avond op alle ramen, zoowel aan de vóór als achterzijde plakt, en waarmee men tevens de ver plichting op zich neemt zijne woning van zonsop- tot ondergang aan kijkLustige bezoekers te laten zien, Wd men 1 Juli verhuizen, dan moet dit 's morgens vroeg van den 20en Mei aan de ramen dor woning te zien zijn en zelfs in geval deze al vóór den 20en verhuurd is, moeten toch da papiertjes aangeplakt worden, die men eerst dan mag wegnemen, wanneer de huisheer bericht stuurt, dat hij de woning heeft verhuurd. .Voor wie rustig thuis kan blijven, is het niet onvermakelijk al die» verhuisslachtoffers te zien ron-'tloopen. Zij zelf zien er het grappige niet van in, dat spreekt, vooral vandaag in deze warmte is het lang geen. pretje met het hoofd in den nek en zoekende oogen de eene straat na de andere te doorioopen, trap op trap af woningen te gaan zien om dan, misschien zonder zelf wat gehuurd te hebben, thuisgekomen, te hooren, dat de eigen woning intusschen verhuurd is. Dan trekt mesi er de volgende dagen maar weer op uit, totdat men op een dag, zoekensmoede, uit angst op 1 Juli dakloos te zijn, maar eene woning huurt, die men na zes maanden weer verlaat, omdat zij niet aan de eischen der familie voldoet en begint het zeilde liedje weer van voren af aan. Heeft men geen haast zijn woning op te zeggen, dan kan men het heele jaar door op zijn gemak zoe ken en houdt men vooral in aanbouw zijnde huizen in het oog en zet dan, na een andere woning gehuurd te hebben, de zijne tegen den eerstkomenden veriiuurdag te huur. Deze manier heeft dit bezwaar, dat men dan tien tegen een kans heeft eenigen tijd dubbel huur te beluien, want da nieuwe huisheer laat niet voor niet zoo lang van te voren beslag leggen op zijn liuis. Op den 20eu gaan zoeken, omdat men dan de meeste keuze heeft en eerst na thuiskomst de „escritos" aan plakken, is niet geoorloofd, wordt als contractbreuk beschouwd. Er zijn wet lijsten met opgave der huizen, die te huur komen, verkrijgbaar, maar die zijn lang niet volledig en dus maar een gebrekkige hulp bij het zoo lastige werk vau woning zoeken. De officieeie verhuisdagen zijn 1 Januari en 1 Juli, maar wie kans ziet tusscnentijds te verhuizen, is goed af, wamt het is lang niet alles, op Oudejaarsnacht bij voorbeeld uit uwe oude naar uwe nieuwe woning te trekken, waar dan dikwijls de gas- en waterverbindingen nog niet gemaakt zijn en men zich inet lampen en kaarsen moet behelpen; bij zulke verlichting is het geen wondei-, dat de meubelen tegen trapleuning en muren aanbonsen en de sjouwers van beide partijen ui de war raken, (want met zelden komt de nieuwe huurder ar in, terwijl de vroegere nog aan inet weg gaan is), zoodat het voorkomt, dat een stuk, dat pas inet de grootste moeite naar boven is gesjouwd, door het andere stel [dragers voorzichtig de trappen Wordt afgesleept, wat tot noogst onverkwikkelijke scheldpar tijen aanleiding geeft, zoodra de vergissing ontdekt wordt. Daarom is het een geluk, als men een nieuw of leegstaand huis gehuurd heeft en het vóór den alge- meentn verhuisdag betrekkeu kan. Dat is tevens een uitkomst voor wie in uwe vroegere woning komt, en bovendien zijn de kosten dan dragelijker, want hoe dichter bij den drukken dag, hoe meer draagtoon er gevraagd wordt en hoe moeilijker men een wagen kan huren. Het schijnt wel, dat deze onaangename instelling aan de verhuismanie geen afbreuk doet, want telkens weer, wemelt het op deze dagen in de straten van inboedels die men ziet uit- en indragen. De winterdatum is nog slechter dan de andere, want met de korte dagen en de regenbuien is het een mistroostige gedachte, hoe uw boedel veilig en ongeschonden van het eene huis in het andere zal overgebracht worden. Als u denkt alles zoo keurig en zorgvuldig door handige en nette man nen te zien verpakken, en versjouwen, als in Holland, vergist ge u zeer, en daarom zal een vreemdeling zich hier niet twee-, neen wet honderdmaal bedenken, voor hij van woning verandert. Men kan het treffen en geschikte dragers vinden, die hun best doen niets te beschadigen, maar vaklui zijp het niet en voorzichtig zijn zij ook niet eens altijd, zooals bleek uit een ver huisboel, dien ik eens tegenkwam en die zoo onhandig gepakt was, dat de steel van een koekenpan zonder eenige aarzeling zich een weg gemaakt door een schil derij heen en oen bloempot gracieus op een kartonnen hoedendoos stond te balanoeeren, die daar natuurlijk niet tegen bestand is gebleken. Dat zulke onhandigheden niet voorkomen, wanneer men zelf op het opladen een oog houdt, spreekt van zelf. Er is hier eene verhuismaatschappij, die een paar groote, dichte wagens heeft, maar die zijn ontzettend duur, zoodat er weinig gebruik van wordt gemaakt. De meest gebruikelijke manier is de betere meubelen op een berrie te laten dragen en de minder mooie stukken en kisten op een diepe, maar open wagen, door muilen getrokken, te doen overbrengen. Menige Hollandsche huisvrouw zou haar hart vasthouden, als zij haar mooi onderhouden en gewreven 'meubelen op zoo'n draagbaar zag laden, met een paar dekens of doeken ertusschen voor het stooten, touwen erom ge sjord en dan op weg! Dat gaat voetje voor voetje door de dikwijls zeer steile straten, en af en toe wordt eens gerust. Niet dat vier man te veel opeens weg dragen, maar waarom zouden zij niet eens rusten!? Haast heeft oen Portugees nooit. Een man, die een fauteuil op zijn schouders nam om ze naar de nieuwe woning te brengen, vond den last wel wat zwaar of de wandeling wat erg ver voor zijn krachten, hoe dan ook, hij zette zijn vrachtje halverwege neer, ging er op zitten en rolde een cigarette, waaruit hij schijn baar kracht dacht te putten voor het overige gedeelte van den weg. Op Oudejaarsavond verleden jaar, toen we op weg waren naar een bevriende familie, moest de tram, waarin we zaten, verscheidene ntalen stoppen, omdat de weg door verhuizingen versperd werd. Ongeduldig gebet van den bestuurder, woorüentwist met dreigende gebaren tussehen conducteur en mofos, bedaard sussend op treden van een politie-agent, waarna eindelijk 't heele zaakje van de rails op t smalte trottoir werd gedra gen, zonder eenige Jiaast en onder geweldig protest en de tram door kon lijden, totdat zich even verder hetzelfde geval weer herhaalde. Nu wil eene verhuizing voor eene Portugeesehe familie niet dat zeggen, wat wij er onder verstaan. In een burgerfamilie komen geen tapijten voor, en veel zeil en gordijnen zijn er niet af te nemen. Het bezwaar van kasten leegmaken is niet zoo groot, omdat men eenvoudig geen vast; kasten in de huizen heeft, wat dit voordeel heeft, dat men niet al die dingen verzamelt en bewaart, che we in Holland niet o\er ons hart kunnen verkrijgen weg te doen, omdat ze nog „uit moeders huishouden" of „uit hot begin van ons trou wen" zijn, en waarvan het bewaren door die kasten zoo vergemakkelijkt wordt. Van gordijnen gesproken: in de laatste jaren prijken ook hier de vensters van moergegoeden net als in 't Noorden met mooie vitrages, brigp-bise, overgordijnen, enz. maar vroeger stelde men zich tevreden met de houten luiken, waarvan alle ramen en balcondeuren voorzien zijn, zoodat eene kamer met stue-mure.il en totale afwezigheid van vensterbedekking er voor onze begrippen alterongezelligst uitzag. Nu is dat veel ver anderd waarschijnlijk is het door de vele vreemde lingen, die hiei- wonen, dat het gevoel voor gezellige meubiieering en smaakvolle stofteering er in is ge komen. Toch ziet men nog wel, dat de vloer van den salon van onbedekt geschrobd hout is, waarop dan een kleedje voor de canapé en een ander voor de piano allerverrassendst afsteken, zoodat een Hollandsen bezoeker onwillekeurig herinnerd wordt aan het kale, ongezellige aanzien van de kamers thuis gedurende dé groote-schoonmaakperiode. Dat men hier over het algemeen minder behoefte heeft aan een mooie en geriefelijke huisinrichting, is een gevolg van het klimaat. Diaar het weer meestal zacht en 's zomers bepaald heet is, is jnen veel op straat; daar ziet men zijn kennissen, daar draagt men zijn beste kleeren en waar het geld in de eerste plaats wordt uitgegeiven voor gouden kettingen, zijden japon nen, juweelen, verlakte (knellende) laarzen, hoeden naar de laatste mode, en allerlei opschik, kan het niet aan de verfraaiing der woning besteed worden. In noemde daar zooeven het woord: 111050. Dit is de man, dien de Rotterdammers besteller zouden noe men en in Amsterdam kruier heet, al is er ook eenig verschil op te merken tussehen deze Hollandsche heereu en den Portugeeschen 01050 de esquina, wat letterlijk beteekentknecht van den hoek. Want hierin verschilt hij van den kruier, dat hij niet in zijne woning, maar op de hoeken der straten op karweitjes waeiit, als verhuizingen, boodschappen, terwijl hij ook te vinden is voor de rol van postillon d'amour of om uw Kerstmiskalkoen, dien men hier levend aau de deur koopt, den kop af te snijden. Een vast tarief houdt hij er niet op na, maar meestal kan er iets van zijn prijs afgedongen worden. Van den besteller verschilt nij hierin, dat hij voor eigen rekening werkt, maar draagt als deze zijn nummer, waarop hij ingeschreven is, en een touw, dat hij om een schouder geslagen heeft, wanneer bij liet tenminste niet aan een bek of een vooruitstekend punt in een muur vastmaakt, om zich in de gevormde lus neer te zetten, ten einde wat uit te rusten, als het staan hem te vermoeiend wordt. Heeft men een mogo (ook wei gallego genaamd, omdat zij dikwijls uit Gatlicië afkomstig zijn) noodig, dan kijkt men uit het raam en roept er een, op de algemeen in gebruik zijnde manier, n.1. door psst! 's Avonds zal men deze hoeren vergeefs zoeken, zij eindigen, als de handwerkslui, hun dagtaak met zonsondergang, (maar 's morgens vroeg zijn zij weer op hun post te vinden, óf alleen ót met een paar meer, met wie zij de kansen op werk moeten deelen. Gewoonlijk nemen zij hun maaltijd in een volksherberg of wijnhuis, jwaar zij een eenvoudig maal kunnen krijgen, meestal bestaande uit gebakken sardines, stok- viscn, of soep en veel brood en wijn, die heel goed koop is, twintig cents de L. ongeveer. Een rechtgeaard Portugees neemt bij zijne maaltijden altijd telkens een halven L. wijn. Overigens zijn zij zeer matig en wor den de restauranis moer gebruikt voor maaltijden dan om eens even te gaan zitten achter een bittertje of glas bier, zooals bij ons. Maar zijn wijn moet de Por tugees hebben, zoo goed als zijn twee warme maal tijden daags en een zilveren knop aan zijn wandel stok. Naarmate zijn inkomen stijgt, komen er meer be hoeften \bij, zooals een ring met reusachtigen steen aan den pink, een Zondagsche rijtoer in de file don Cainpo Grande, 's winters een plaats in de groote opera, 's zomers eenige maanden naar buiten. In ver band met dit laatste komt het, dat men op 20 Mei zooveel moer escritos ziet dan op 20 November, want sommigen breken tegen den zomer de woning in de stad op 0111 eerst 111 Oetober weer terug te keeren. Men huurt buiteai een chalet of eene verdieping, trekt daar met de familie en meubelen heen, zonder zich er erg aan te storen, als men soms met zijn tienen erg nauw ui eene dakverdieping opeengedrongen zit. Dit is minder, men is den heeten dag aan het strand en bovendien, men heeft er wel wat ongemak voor over om te kunnen zeggen: wij gaan naar buiten. De hoofdzaak <is: meedoen. AViio het in de puntjes wit doen, en het voorbeeld van het hof volgt, gaat eerst eenige maanden üi of bij Cintra (in een dal gelegen) vochtige lucht happen, en trekt voor de latere maanden naai* Cascaes, Mout, Estoril en andere plaatsen la nas het strand. Verleden jaar klaagden de huiseigenaars buiten zeer, dat er minder trekvogels dan gewoonlijk kwamen. De oorzaak hiervan? De eerlijkheid van Joao Franco, die niet toestond dat er voorschotten werden verstrekt, wat vroeger altijd gedaan werd aan officieren en burger lijke ambtenaren, die zoo heel graag mee wilden doen en er het geld niet voor hadden. Dan werden er bi navolging van de hoogen in den lande eenvoudig voor schotten gevraagd en gegeven, die men vergat te ver rekenen. Uit in den Haag. Een bezoek aan het „Huis ten Bosch". CXLIV. Den Haag en feest-vieren behooren bij elkander als boomen in een bosch; ge kunt u 't een niet voorstellen Zonder het ander. De mensehen, die er wonen, mogen zich al gewend hebben aan de tegenwoordigheid van het Hof, met zijn bijbehooronden stoet van adel en weelderig vertoon, met zijn klinkende lange namen en paleisachtige woningen, voor 'n mansch, die er zoo nu en dan maar eens komt, om eren uit te rusten van zijn dagelijkschen arbeid of 'n soirée in „üiligontia" bij te wonen, is hei vertoeven in Den Haag als 't zich bevinden in een feestzaal, 't Heeft alleen dit tegen dat 't verbtijt er duur is, en dat 'n man als ik, zich telkens vergist 111 zijn débourses; zoodat 't bezit van n retourtje naar eigen veste en eigen haard, in den ailerhoogsten nood het hek kan wezen, waar hij over heen springt, om weg te komen en zijn minder luxueus gewone leven weer te hervatten. Zoo is 't mij dan ook gegaan. De eerste dagen ging alles goed, 111001 eten, lekkere wijntje, mooi loge eren ruime fooien, duur rijden, in een woord: uit-zijn Maar dien laatsten dag! Ochoch! Hadden we nog een dubbeltje voor 'n krentebroodje in ons zak? Ik weet het niet. Er zijn van. die waarheden, die m<?n niet bevestigd durft te zien. Ik voelde zoo nu en dan maar eens of ik mijn retourtje nog had en dan ging ik maar weer getroost mijn weg, toldat wij eindelijk des loopens en des koffer-zeuiens moede, het hek vau hel

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 9