GEEN BRUG.
Donderdag 11 Juni 1908.
52e Jaargang. No. 4368.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Binnenlandse!) Nieuws.
In antwoord op de vraag naar een overzieht omtrent minister van landbouw, nijverheid en handel.
de reeds verstrekte rentelooze voorschotten voor spoor-
wegaanleg en de daaiop terugbetaalde bedragen ver
wijst de Minister naar een desbetreffend en staat gevoegd
bij de watprstaatsbegrooting voor 1908, uit welken
staat blijkt dat in het tijdvak van 1893—1907 ten
behoeve van een 35-tal nieuwe Ijjnen een gezamenlijk
bedrag van f 11.477.204 uit 's Rijks schatkist is beschik
baar gesteld, van welk bedrag ongeveer f 6.500.000 is
uitgekeerd.
Van deze lijnen zijn er reeds 25 geheel of althans
byna geheel voltooid en in exploitatie tot een gezamen
lijke lengte van ongeveer 800 kilometer. Op de voor
deze lijnen uitgekeerde rentelooze voorschotten is tot
dusver nog slecht f 30.209.88J als restitutie ontvangen
en wel alleen uit de opbrengsten van de lijn Alkmaar
Purmerend. Hieruit mag echter niet worden afgeleid
dat hij geene der overige lijnen de exploitatie-uitkom
sten aanleiding zouden geven tot uitkeering van eenige
Bt fiU -*21--
Oude Pinkstergebrulken.
I ouvu miniviw<Mp-w-
Evenals op vele andere plaatsen in ons vaderland, restitutie aan den Staat vele lijnen zijn eerst sedert
was 't op Texel vanouds gebruikelijk, om op den Zater- ^ort voltooid en in explotatie, en bij onderscheidene
dag vóór Pinksteren vroeg op te staan, ten einde dobr daarvan is de bouwrekening nog in onderzoek,
ideren niet voor .luilak" te worden uitgemaakt. De Minister deelt voorts o. a. mede voornemens te
Lang vóór de dageraad zichtbaar werd, waren soms Zyn met betrekking tot de ontworpen lijn Groningen lendat het port van
--Dragten spoedige indiening van een Rijks voorschot te voegsels bedraagt per nommer of exemplaar voor een
gewicht van niet meer dan 55 gram J cent; boven 55
anderen niet voor
Lang vóór de o
tal van knapen reeds bezig, om allerlei voorwerpen, die —Dragten spoedige indiening
zn machtig konden worden, naar de vischmarkt te sle- bevorderen.
1idnni> «lino Hnnr öltaar
Doperwten in den nazomer
T—i.: ir,
De invoering van postzegels van IJ cent en van brief
kaarten met een zegelopdruk van die waarde zal bij
aanneming van het wetsontwerp aan de Kroon in over
weging worden gegeven.
Door den Minister zijn eenige wijzigingen in het wets
voorstel aangebracht: Een daarvan strekt om te bepa
len dat onder bijvoegsel van een nieuwsblad wordt ver
staan „het vervolg van een nieuwsblad, namelijk dat
gedeelte waarvoor het hoofdblad geen genoegzame ruim
te aanbiedt, doch dat overigens, hoewel op een afzon
derlijk vel gedrukt in aard en strekking met dat blad
overeenstemt en daarvan kennelijk een wezenlijk deel
uitmaakt en niet afzonderlijk verkrijgbaar wordt ge
steld of voor afzonderlijke verspreiding bestemd is."
Deze nieuwe redactie zal er niet toe leiden, geïllus
treerde Zondagsbladen, die bij een courant behooren,
mits zij overigens aan de voor bijvoegsels gestelde
eischen voldoen, van de verzending als zoodanig uit
te sluiten.
Afzonderlijk verzonden is daarop het port der nieuws
bladen toepasselijk.
Bij een andere wijziging wordt voorgesteld te bepa
len dat het port van nieuwsbladen met of zonder bij
tot en met 150 gram 1 cent; en voorts voor elk meer
der gewicht van 50 gram of van een gedeelte van 50
tl IJ lUOV/Uuig avuvv.. -• J
pen of naar een andere plaats, en daar alles door elkaar
op te stapelen. T u - i V'1" - r—
De jeugd vermaakte zich dan 'smorgens bij de twis- In.het laa^st van Juni en van Juli heeft iedereen a- daarboven
- - 4..-ent-standen lerlel groenten in den tuin, de doperwten ontbreken t cent aaarpoven.
zeker niet. Vooral Juli is de tijd van de doperwten, Bier-Idylle.
maar in het eind van die maand is het dan ook. afee- Nieuwe Pijp.
loopen. Altijd wordt geklaagd, dat ze dan alle tegelijk Talrijk zijn in deze buurt, franje van Amsterdam
komen; ze worden gauw hard en geel. Ook is dit het BI -- -
geval, als men ze in 't voorjaar opvolgend legt, ze
loopen dan wel iets uit elkaar, maar op een gegeven
1^0 J0UKU V UI LLlctcAfV L'VJ Aiuu uau u w
ten, welke onder de respectieve eigenaars ontstonden,
als de een om zijn anker, een ander om zijn kar, een
derde om een uitgelichte tuinpoort kwam zoeken en zoo
al meer.
Deze ruwe scherts is gelukkig sedert jaren verdwenen.
Wel komt 't nog voor, dat aan de deuren van lang-
1"1wnrHor
VY 01 &ULL1L li HUf; T wa j «u.
slapers doode honden en dergelijke viezigheden worden
4-«-,i «fan- man »7.ir»h tevreden oogGnblik liGGft iQ0n byna altyd toch tö v©6l. Dit ligt
wel wat voor de hand. In de eerste plaats zaaien de
meeste menschen te spoedig r.a elkaar en houden ze te
gauw op met opvolgend zaaien, en in de tweede plaats
- ■*- - 1 rrarvrlaf: «ZA dp
UUIIUOII vil w
vastgebonden, maar meestal stelt men zich tevreden
met het vastmaken aan den deurknop van bossen brand
netels.
Onschuldiger en aardiger was het ook, dat de school
jeugd, 's morgens na acht uur, een of meer speelgenoo-
ten met in het veld geplukte bloemen kwistig opsierden.
Daarna trokken de kinderen langs de woningen en
luidde de vraag„Wil je niet eens kijken naar den
luilak
De kijklustigen gaven dan centen aan de versierde
kleinen, die later met de speelgenooten het ingezamelde
geld gelijkelijk deelden.
Na den aldus versierden „luilak" vertoond te hebben,
had een ommegang plaats van de „Pinksterblommen".
Dat waren meisjes van een of anderen naaiwinkel,
waar de aankomende jonge dochters destijds geoefend
werden in de nuttige handwerken.
Op bijna alle dorpen telde men zulke naaihuizen. Vrij
dag vóór Pinksteren hielden de naaimeisjes een omme
gang langs de huizen der ingezetenen, met de vraag
„Blief je wat te geven voor de Pinksterblom?"
Zonder aarzelen werd door de ingezetenen aan dat
verzoek voldaan en stelde men aan de meisjes soms
voor duizenden guldens sieraden ter hand. Gouden
en Zilveren oorijzers, met kapspelden en zijnaalden, be
nevens zilveren lepels, snuisterijen en zoo al meer,
waren de meest begeerde voorwerpen.
Klokke tien 's morgens, van den luilaksdag, werden
een of meer meisjes van het naaihuis met de in bruik
leen ontvangen kostbaarheden dikwijls zeer smakeloos
omhangen.
Dan, begeleid door de overige meisjes, trok men langs
de woningen, overal met de vraag: „Moet je niet eens
kijken naar de Pinksterblom?"
Hoe zwaarder de „Pinksterblom" behangen was met
kostbaarheden, hoe milder vloeiden de geldstukjes der
kijklustigen in de beugeltasch, die zjj op zijde had.
Merkwaardig genoeg ontbrak er nooit iets aan de in
bruikleen verstrekte sieraden en ontving ieder het zijne
nog 's Zaterdagavonds terug.
Het ingezamelde geld werd gevoegd bij het sommetje,
door wekelyksche contributies in den pot bijeengebracht.
De geheele som was bestemd voor de „Pinksterkriek",
zooals het feest der potvertering heette, welke ieder
jaar op den tweeden Pinksterdag werd gehouden. De
feestviering begon met een rijtoer over het eiland,
waarbij ieder meisje een bloemkrans om 'thoofd droeg.
Na den rijtoer kwam men in het naaihuis bijeen en
vermaakte zich daar verder met dans en gezang.
Sedert echter in de scholen voortreffelijk onderricht
wordt gegeven in de nuttige handwerken, is het eene
naaihuis na het andere verdwenen en geraakte tevens
de „Pinksterblom" in onbruik.
Op enkele dorpen werd het feestbetoon 's namiddags
voortgezet door verkleede jongens, die zich als „ouwe
beppies" kwamen aanmelden en ook al poogden centen
in te zamelen.
Van al deze oude Pinkstergebruiken, die echter niet
op alle dorpen in zwar.g waren, is nagenoeg niets meer
overgebleven.
Spooiweg van Alkmaar door de Zjjpe naar Schagcn.
Beantwoordende het Voorloopig Verslag omtrent het
wetsontwerp tot toekenning van een renteloos voor
schot uit 's Rijks schatkist ten behoeve van den aanleg
van bovengenoemden spoorweg, merkt de minister van
waterstaat, het voorschot verdedigende, o. a. op, dat hij
het met zijn ambtsvoorganger eens is dat er geen aan
leiding bestond om in dit geval eene kleinere bijdrage
voor te stellen, dan vroeger te aanzien van de vervan
ging van de vlotbrug te Alkmaar aan die gemeente in
uitzicht was gesteld. Dat in de aanlegkosten, waarin
door het Rijk voor één-derde wordt bijgedragen, het
gedeelte der bouwkosten van de brug begrepen is, dat
ten laste van den aanleg der lijn komt, ligt voor de
hand.
de café s. En 's zomers klimt het aantal dezer instel
lingen. Want melkboertjes, en snoepwinkeltjes, en kleine
slijtertjes zetten een paar wankele tafeltjes en wat
stoelen voor hun deur, en verbeelden zich, dat ze
óók café zijn.
Zoo vlak naast-onder ine.
Een klein winkeltje, waar ze énders melk verkoopen.
gauw op mei upvuigonu ooaw, -- -
groeien de latere zaaiïngen veel vlugger, zoodat ze de en vage chocolade-reepen, en eieren, en bestofte fleschjes
eerste betrekkelijk spoedig inhalen. limonade, die 't zonlicht kleurig weerkaatsen, weken
Met een tusschenruimte van 2 a 3 weken zaait men lang drenzend in de rommelige uitstalkast,
de voor de opvolging, aangegeven soorten, tot eind Vóór 't winkeltje staan nu vier ronde, ijzeren tuin
Juni. Hiervan plukt men tot in de eerste helft van tafeltjes en zestien houten stoelen, van anaemieke af
September. Dan mogen de doperwten echter nog niet komst
yr - --- Turn oe- Daar zaten gisteravond zestien menschehjke wezens.
puffend, broeierig, zweetend, bierkroezen voor zich, de
wijfjes lebberend aan pikante limonade.
Wij zullen het punt van den horizon, waar de zon
ondergaat, gemakshalve het Westen noemen, ofschoon
dit punt in Juni ver naar h/ert Noorden opgeschoven
is. Bij het dalen der zon treden over den geheelen hemel
eigenaardige tinten op: het Westen kleurt zich geel
wit, het Noorden en het Zuiden geelrood, het Oosten
purper. Langzamerhand gaan in het Westen geel en
rood overheerschen, terwijl onmiddellijk, nadat de
zonnebol verdwenen is, in het Oosten een vaal kobalt
blauw segment „opkomt", de aardschaduw. Zoolang dit
segment nog zeer laag op den horizon, staat, is het
door een rozerooden zoom vrij scherp begrensd Naar
mate het zich echter hooger verheft en dat geschiedt
tamelijk snel wordt de grens vager. Een half uur
na zonsondergang is alleen nog maar te bespeuren, dat
de oostelijke hemel in schaduw gedompeld is, terwijl
zich het Westen nog in veelkleurig licht baadt, waarin
rood en geel de hoofdtinten zijn, door zachtgroen in
het blauw van de hoogeire deelen des hemels overgaande.
Hier, in het Westen, teekent ach nu hoe langer hoe
duidelijker een geel „schemeringssegment" af; daar
boven is, bij zeer helderen hemel, gedurende korten tijd
een prachtige rozeroode koepel zichtbaar, het zooge
naamde purperlieht. Een kwartier na zonsondergang
omspant het gele segment ongeveer 120° van den hori
zon; het bereikt in het Westen een hoogte van 15°.
Daarop rust de halfcirkelvormige purperen koepel; zijn
straal is op 30° te schatten, zoodat het purperlieht
een totale hoogte van 45° bereikt. Langzamerhand trek
ken zich beide, zoowel het schemeringssegment als het
purperlieht, naar den westelijken horizon terug, maar
het purper doet dit zooveel sneller, dat het in het
geel schijnt weg te zinken, na weinige minuten nog
slechts een purperen zoom daarvan vormt, en een half
uur na zonsondergang geheel verdwenen is.
Tijdens de grootste helderheid van het purperlieht
beginnen de voorwerpen in het Oosten in een levendig
rozerood te lichten: hooge sneeuwbergen vertoonen het
prachtige verschijnsel, dat men Alpengloeien noemt
Ook na het verdwijnen van het purperlieht treden soms
opnieuw roode tinten aan den oostelijken hemel op.
Zelfs wordt de normale schemering een enkelen keer
in al harè verschijnselen door een zwakke „tweede
schemering" gevolgd."
Elf uur. 't Zelfde publiek, als een uur geleden. De
mannetjes zitten zwaar inééngezakt, de wijfjes drinken
mistroostig haar warme limonade. Een zware, loome
op zijn. Voor een of twee zaaiïngen na eind Juni ge
bruikt men dan nieuwe erwten, d.w.z. van de aller -
vroegste erwten tracht men wat zaad te winnen. Dit
wordt zoo snel mogelijk gedroogd, en dan weer uitge
zaaid. Men gebruikt heel jong zaad, dat hetzelfde jaar
gewonnen is. Over het geheel heeft men hiermee 't
meest succes. Het wit waaraan de doperwten in den rust hangt onder 't gelapte zeil, schuin neergelaten over
nazomer zooveel lijden, schijnt op zaaisels van jorge de vier tafeltjes.
erwten minder vat te hebben. Nu gaan twee menschen weg. 't Is half twaalf. De
Toch is het zaak om, vooral bij de late zaaiïngen, juffrouw van 't winkeltje haalt de twee leege stoelen
voorzorgsmaatregelen toe te passen, door tijdig, b.v. om naar binnen ze heeft, óf geen vergunning om later
de 8 of 10 dagen, de planten te bestuiven met zwavel- dan twaalf uur open te blijven, óf ze vindt 't welletjes,
poeder. en heeft slaap.
Het behoeft zeker nauwelijks gezegd, dat ook de la- j Dan gaan er nog een paar weg.
tere bedden, evengoed als de vroego, nauwkeurig moe- Het gorige winkeltje hapt de leege stoelen op en
ten worden verpleegd, d.w.z. op tijd van rijzen worden één van de tafeltjes.
voorzien, aangehoogd en aangebonden. Wij meenden Aan één van de drie overige zit een minnend paar,
hierop te moeten wijzen, omdat daarmee nogal eens de dicht aaneen gelijmd, als met kit. Voor den jongen, een
hand wordt gelicht. rosharigen boer, staat een vol glas bier, zooals het er
Meermalen zagen wij den bekenden stamdopper Wonder stond voor een uiir; en ook de juffrouw, een geelharige
van Amerika, gezaaid eind Mei begin Juni, in Augus boerin, met roodglimmerige koonen en pluimig, mal
tus een flinke opbrengst geven, 't Is dus de moeite nog hoedje^ staart plechtig naar een nog maagdelijk glas
wel waard hiervan nog een paar bedjes te leggen. Ook bier. Beiden zwijgen in beate verrukking tegen elkaar,
voor de markt lijkt ons dit een goed soort. Wij durven Kwart voor twaalf. De winkelierster sleept met in
de groentekweekers gerust aanraden nog een flinke
partij van deze te zaaien. Als zij een beetje gelukkig
zjjn, geven die erwten een goede opbrengst en brengen
ze een flinken prijs op.
Een jaar of drie geleden, zagen wij in Augustus te
Amsterdam op de groentemarkt eenige zakken vol van
deze erwt, geteeld op goeden kleigrond in de Haarlem
mermeer. Er werd door de opkoopers bijna om gevoch
ten. Natuurlijk brachten ze een flinken prijs op, er
kwamen toen nog bijna dagelijks van die erwten aan
de markt, aangevoerd door een paar landbouwers uit dej
spanning een tafeltje en drie stoelen naar binnen.
Tien minuten later zit 't verliefde paar, doof en blind
voor alles om zich heen, eenzaam en verlaten. Alle
klanten zijn verdwenen. De ongelukkige gelegenheids-
caféhoudster, die ze er graag zou uitgooien, maar niet
durft, staat te trampelen van ongeduld.
De tijd verloopt, 't Minnepaar zit wezenloos aanéén-
gelijmd, over de volle glazen bier heen te staren, alléén,
triest, aan het afgezonderde tafeltje aan den trottoir
band, een eenzame, donkere klip.
Een half uur later, als de winkelierster een bezwij-
Haarlemm ermeer.
Ingetrokken muntbiljetten.
De Minister van Financiën maakt bekend dat in de
maand Mei 1908 bjj do Algeineone Rekenkamer zijn
overgebracht 200.000 stuks ingetrokken muntbiljetten
van f 10, model 1894. (St.-Ct.)
BrievenposterQ.
Aan de Memorie van Antwoord van den Minister van
waterstaat op het Voorloopig Verslag omtrent het wets
ontwerp tot wijziging en aanvulling der wet van den
15den April 1891 tot regeling der brievenposterij en
aangevuld bij de wet van den 31 Dec. 1903, wordt o. a.
het volgende ontleend:
De Minister is gaarne bereid ons postwisseltarief in
nadere overweging te nemen, om zoo mogelijk tot ver
laging en vereenvoudiging daarvan te geraken.
De inwilliging van den wensch om portvrijdom te ver-
leenen voor stukkön te verzenden door of aan arbeids
beurzen ontmoet overwegend bezwaar. De minister
schaart zich te dezer zake aan de zijde van hen, die
zich met bedoelde uitbreiding van den portvrijdom niet
kunnen vereenigen.
Ook is de minister tegen het denkbeeld gekant van
tijdelijke verhooging van het tarief voor kaartjes bij de
jaarwisseling.
Het onderzoek in zake de invoering van een post-
chèque- en giro-verkeer is nog niet afgeloopen. Er is
advies gevraagd en ontvangen van de Kamers van K.
en F., van de staatcommissie en van de beide bonden
van den Middenstand. De zaak is nu aanhangig bij den
ming nabij is, loopt ze op de verliefden toe, pakt de volle
glazen bier, zet die vóór hen op den grond, en sleurt
t tafeltje naar binnen
Dan merken éindelijk de „Weltentflossenen", dat ze
min of meer te veel zijn.
Loom staan ze op de boer betaalt met centen.
Dan verdwijnen ze, smachtend aanééngeperst, in de
schaduw, zwijgend.
Twee hondjes drinken vliegensvlug de bierglazen
leeg.Tel.
De Schemering.
Prof. Nijland, te Utrecht, wijdt in het jongstver-
schenen nr. van het weekblad „Buiten", dat veel aan
dacht schenkt aan astronomische en meteorologische
onderwerpen, een beschouwing aan de schemering. De
Utreehtsche hoogleeraar schrijft daarover:
„De zon bereikt den 21en Juni hare grootste mid
daghoogte, voor het midden van Nederland omstreeks
61°; te middernacht staat zij in het Noorden slechts
15° onder den horizon. De waarneming heeft geleerd,
dat de schemering eerst volledig verdwijnt, wanneer
de zon 18° onder den horizon is gedaald, zoodat in
de korte Juninachten zelfs te middernacht in het
Noorden nog een zwakke schemering zichtbaar blijft
Mocht deze maand Juni zeer heldere avonden opleveren,
dan geven deze aan den klimaatschietenden en in
dolce far niente van de koelte genietenden lezer mis
schien een mooie gelegenheid het verloop van de nor
male schemering te bestudeeren, dat ik hier in enkele
woorden zal trachten te beschrijven.
EEN VERTELLING.
5.
HOOFDSTUK IV.
De dagen gingen gelijkvormig voorbij. Het gebeurde
van dien nacht verloor zijn scherpen indruk. Dominé
Hesz deed het redelijke om dat te bevorderen. Een
menseh die aangeschoten uit de herberg komt! Alsof
dat niet dagelijks gebeurde, en nog wel met menschen,
die hi hoog aanzien stonden; alsof hij nooit, al mocht
het hemzelf dan ook nooit gebeurd zijn, zijn medestu
denten bovenmatig had zien drinken en dat altoos nogal
licht en vroolijk had opgenomen. Hoe kwam nu zoo
op eenmaal die afschuw? De dominé deed zich in
hem gelden, hij zette zich ook in het leven op den
preekstoel en de oude trots van den patriciër kwam
daar nog bij. Weder begon hij zichzelf voor te praten,
dat hij de hoop niet mocht opgeven, dat hij zoeken
moest naar punten van aanknooping tusschen zichzelf
en zijn vrouw en degenen, die bij haar behoorden. Zijn
optreden tegenover zijn vrouw was in deze dagen vol
van een hoog e>n zwijgend geduld. Wanneer haar aard
haar tot takteloosheden en grove dingen verleidde, dan
zocht hij haar met een merkwaardige inschikkelijkheid
en verschooning het betere te leeren. Zij keek hem dan
eens verbaasd aan, zooals reeds vroeger bij dergelijke
dingen en beloofde bereidwillig in gedachten te houden,
wat hij zeide, een ander maal en ook zooals vroeger,
kleurde zich liaar gelaat hoogrood en brak zij los
„Ik ben oud genoeg om te weten wat ik doe. Wanneer
ik je zoo niet goed genoeg ben, hadt je me maar
niet moeten nemen."
Dan had hij alle moeite om weer goede vrienden met
haar te worden en voor de kinderen en de menschen
te verbergen, dat zij ongenoegen hadden gehad.
Intusschen was de tijd daar, dat Angelika Ziegler
in Ruis moest komen. Zij kwam op een avond, toen
Hcsz een vergadering van den kerkeraad bijwoonde en
hij zag haar op dien dag niet meer. Maar op den
volgenden inorgon toen hij aan 't ontbijt kwam, trof hij de
beide vrouwen, Angelika en Hedwig, bezig met de
boterhammen voor die kinderen te sniiden. Hij begroette
de eerste met een paar kalme, vriendelijke woorden en
ging dan zitten. Maar spoedig wendde hij het oog weer
tot haar en de tegenstelling tusschen deze beide vrouwen
was zoo groot,' nam hem zoo gevangen, dat hij zwij
gend aan tafel zat. Angelika had over haar zwart een
voudig japonnetje een helder wit schort gebonden en
omdat haar smal gezichtje sneeuwblank was en haar
kroezend haar pikzwart, lag er over haar geheele ver
schijning een weldoende rust en eenvoudigheid, die nog
verhoogd werd door de bevalligheid harer bewegingen.
Ook mevrouw Hedwig had dezen morgen veel zorg
aan haar toilet besteed. Zij droeg een helder blauw kleed,
dat niet direct paste bij haar donkere gelaatskleur en
had evenals haar gast een schort voorgebonden. Zij
was zeer vergenoegd en begon den arbeid met het jonge
meisje met een levendige en frissche vreugde. Zij lachte
veel en luid, wierp de bus met suikerklontjes om, lachte
nog luider en stopte de verstrooide stukjes weer in
de bus.
Om de kleine Else, die zij verzorgde, maakte zij
veel misbaar met opstaan en weer gaan zitten en
monterde Hesz en Angelika elk oogenblik op, om van
de vruchten nog wat te eten en zich nog een kopje
te laten inschenken, nog een en nog een laatste. Van
Angelika wilde de kleine Johan Jacob brood en nog
eens brood hebben, beweerde dat het hem nog nooit
zoo goed had gesmaakt, ze waren nog nooit zoo goed
gesneden geweest, en toonde aan allen hoe netjes of ze
waren gesneden, zijn boterhammen. Angelika sprak
weinig. Met fijne vingers hield ze het brood vast en
bewoog zich niet van haar plaats. Toen zij zich een
stuk suiker in haar kopje deed, deed ze het evenals
Hesz, wipte het behendig op haai' lepel en zoo in
haai' kopje.
Ludwig Hesz zag dat alles, vergeleek en had een
smartelijk en weldoend gevoel tegelijk. Het eerste omdat
hij aan twintig kleinigheden erkende, hoe mevrouw
Hedwig achter dit jonge meisje stond, hetg tweede, om
dat het hem inviel hoeveel goeds er kon voortspruiten
uit d'e legenwoordigheid van dit meisje. Dat gevoel
verdrong het andere, een hoop begon er in hem levendig
te worden, dat er met de entree van dit jonge kind
een zegen in huis gekomen was Ten slotte werd hij
ook levendiger en de maaltijd liep opgewekt voorbij.
Zij was als t ware de poort tot een rij van heerlijke
dagen die nu volgden. Angelika verstond het, zich in
het huis van Hesz bemind te maken. Een hooge be
scheidenheid dreef haar aan, zich nergens op den
voorgrond te dringen en zoodoende liep ze ook nergens
üi den weg.
Waar zij kon maakte zij zich evenwel nuttig. In den
beginne bevreemdde haar rust en terughoudendheid
mevrouw Hedwig, maar spoedig verdwenen haar be
De uil en het eksternest.
J. Lak o verhaalt in „De Levende Natuur" van een
aanval van een uil op een eksternest. Hij schrijft:
Toen ik jl. Zondagmorgen omstreeks tien uur Middel
burg verliet 'teneinde eene wandeling te maken den
weg op naar Grijpskerke was het koud en guur weer
er vertoonden zich in de lucht sneeuwkoppen en wind
strepen met N.-O. wind, het leek meer of het kerstdag
dan wel paschen was, er waren dan ook heel weinig
menschen op de wandeling Toch kwam nu en dan
het lieve zonnetje voor den dag en deed de vogelen
hun schuilhoeken verlaten en begonnen zij langzamer
hand hun zangen te doen hooren. Vooral ontmoette ik
langs de oude wilgentronken vele roodborstjes, meezen
en een kwikstaartje of paardewachtertje, boomgaard- of
slagvinken, duimpjes of winterkoninkjes, een enkele gele
vink alsmede meerls en lijsters alle om strijd hun
best doende het Zondagmorgenoonoert zoo goed mogelijk
te doen slagen, hetwelk hun allen naar mijn bescheiden
meening bizonder mocht gelukken, althans mijne dank
baarheid droeg het ten volle weg en ik was dankbaar
dat ik opmarsch was gegaan.
Op eens hoorde ik op mijn eenzamen weg een angstig
vervaarlijk geschreeuw, alsof kraaien, eksters en bosch
duiven aan het vechten waren, ik keek natuurlijk rond
om te zien vanwaar dat angstgeluid kwam en ja,
eindelijk ontwaarde ik, ik was reeds op mijn terug
tocht, in de buurt van het hof „Booïenhove" aan de
achterzijde in hooge olmenboomen een eksternest waar
aan beide zijden een ekster was gezeten die dat vree-
selijk geluid aanhieven, op dat geluid kwamen een
tweetal eksters aanvliegen die post vatten kort bij de
eerste.
Waren de eerste in groote spanning en zichtbaren
angst, de tweede poogden iets te doen om hunne stam-
genooten eenigszins gerust te stellen en moed in te
spreken; hun houding en doen geleek veel op posten
die worden uitgezet om het overrompelen van wacht
of hoofdpost te voorkomen en werkelijk niet zonder
reden.
Wat toch was het geval van uit een open hol of
gat in de schuur kwam van uit die richting een groote
boschuil vliegen die eene opwaartsche vlucht nam naar
de plaats waar het eksternest zich bevond, maar op
het zien van het goed bewaakte nest door eigenaars;
en buren zakte de moed uit de vleugels van den
uil die langzaam maar 1beslist afdreef en een goed
heenkomen zocht in een hol van eene groote wilgen
boomtronk, zeker uit vrees voor erger gevolgen. De
aanval op het eksternest was dus mislukt. Indien het
vrouwtje van den ekster alleen op haar eieren had
gezeten was zeker de uil op haar en op haar eieren
gevallen en had mogelijk beide buit gemaakt.
Nadat de roover uit het gezicht was, verdwenen eerst
de te hulp gesnelde buren, daarna vader ekster om
eens rond te vliegen teneinde wat te bekomen van
zijn schrik, daarna nam moeder ekster de zorgen van
het nieuw overdekte huis weer waar en alles verkeerde
nu weer in stille Zondagsrust.
Hulde aan den Prins.
Aan Prins Hendrik is onlangs van uit Engeland een
eigenaardige hulde gebracht wegens de levendige be
langstelling in het reddingswezen, van welke Z. K. H.
reeds meermalen op zoo sympathieke en aanmoedigen
de wijze heeft blijk gegeven.
Door den heer Axel Welin, Zweedsch ingenieur te
denkingen door de dienstvaardigheid der nieuwe huis-
genoote en zonder dat zij het wilde, won Angelika het
hart van Hedwig. Met scherpen blik had het jonge
meisje al heel spoedig opgemerkt, dat het geluk m
het huis van Hesz niet zoo groot was, als de buiten
wereld wel dacht. Zij zag dat hier twee in den grond
verstandige menschen naast elkaar voortleefden, die :t
evenwel niet met elkaar konden vinden, en met ver
standige hand zocht ze hun hardheden wat af te
slijpen, zoodat zij minder afstieten. Deze eigenschappen
vond zij bij Hedwig het meest. Dominé Hesz liep
vrijer en opgeruimder door zijn huis. Zij was als een
zon m die eenvoudige kamers, een zon die alles milder
en mooier deed vinden, en die een zacht welbehagen
biaeht voor allen. Mevrouw Hedwig was jong en vroo
lijk en vertoonde zich in haar beste gedaante. Wanneer
zij met een glans in haar oogen met haar man spotte
en plaagde, voelde deze iets van de oude rust en
kalme vreugde, waarmede hij eens het besluit had
genomen, dat sterke meisje tot zijn vrouw te maken.
„Die hadden we juist noodig." zeide Hedwig van
Angelika.
„Ik mag hel meisje eiken dag liever," voegde zij er
een paai' dagen later aan toe. Zij zat dikwijls boven
op de kamer van Angelika, of liet deze beneden roepen,
wanneer Hedwig met een handwerkje aan het ven
ster zat.
Het was eigenaardig, dat het dagen duurde, eer Hesz
en Angelika, die in ae kunst hun hoogste verkwikking
vonden, er aan dachten met elkaar te musiceeren. Er
viel wei nu en dan een enkel woord over de reeds
begonnen studie van Angelika, maar 's avonds was
Hesz door allerlei werk in beslag genomen en als de
kinderen naar bed waren brachten de beide vrouwen
haar tijd verder in de huiskamer door. Op den eersten
Zondag nadat Angelika de piano reeds had gehoord,
verzocht Hesz na den eten de beide vrouwen bij zich
in zijn kamer. „Het is hoog tijd, dat wij twee muzi
kanten elkaar eens leeren kennen," zeide hij lachend
tot Angelika en zich tot Hedwig wendend meende hij
met hetzelfde lachje: „Jij hebt lang rust gehad, kind
lief."
Zij verklaarde welgeluimd, naar hen te willen luiste
ren. En een oogenblik later zaten alle drie in de duis
tere kamer van den predikant, waarin slechts de met
een groene kap bekleede pianolamp een zacht licht
op het notenblad en Hesz zelf wierp, die aan het in
strument had plaats genomen.
Het was buiten vol onrust, de regen kletterde in
de steeg op de steenen en de wind huilde tusschen
de huizen door en rukte aan de vensters. Mevrouw
Hedwig was in een stoel dicht bij een der vensters
gaan zitten en breide. Het klapperen van de lange
houten naalden klonk menigmaal storend in het spel
van haar man, zoodat Angelika onwillekeurig het hoofd
naar haar omwendde, maar Hedwig was zoo in haar
arbeid verdiept, dat ze daarop niet lette.
Hesz speelde en vergat zichzelf; zijn hoofd met de
lange naar achter gestreken blonde haren was in den
nek gebogen, in zijn heldere oogen was een uitdrukking
van ware verrukking. Angelika was jong en nog onbe
dreven; maar de tegenstelling tusschen de sterke, in
haar werk geheel verdiepte vrouw en den hoogen en
verstandigen mensch aan het klavier, drong zich toch
sterk aan haar op.
Na een poos eindigde Hesz, zeide geen woord, keek
ook niet naar zijn vrouw om, maar nam stil en nog
onder den indruk van zijn eigen muziek, de boeken
op, die Angelika had meegebracht, legde er een voor
op het klavier en bladerde erin. Dan keek hij het
jonge meisje aan, dit stond op en ging naast hem staan.
Hij had een lied opgeslagen. Zij begon te zingen. Haar
stem klonk vol en diep, als een mooie klok. Zelfs me
vrouw Hedwig werd opmerkzaam en liet een oogenblik
haar armen zinken. Toen het lied uit was, klapte zij
luid in haar handen. Dat klonk zoo plotseling in de
stilte van de kamer, dat Angelika bijna schrikte en zij
zag duidelijk, dat Hesz als onder een zweepslag ineen
kromp.
„Bravo, bravo!" zeide mevrouw Hedwig. „Die kan
het nu eens," wendde zij zich tot haar man.
Hij lachte met moeite. Hesz deed een ander boek
„Nu dit, juffrouw Angelika," noodigde hij uit.
Zoo zongen en speelden zij verder en vergaten een
poos de derde. Toen zij in een pauze zich toevallig
omwendden geeuwde Hedwig met grooten open mond
Dan lachte zij. „Ziet ge," zeide zij tot Angelika, „dat
i is nu juist het vervelende van mijn man. Wanneer
hij muziek maakt, weet hij nooit van ophouden."
Zij was een kind in haar vrijmoedigheia.
Hesz deed zwijgend het deksel van het klavier dicht
Maar Angelika zette zich naast Hedwig en prees haar
werk. Intusschen nam Ludwig Hesz den tija om over
zijn onaangename gewaarwording heen te komen.
Op djezen avond speelden zij niet meer. Zij onder
hielden zich nog een poos en gingen dan slapen. Maar
vanaf dien dag maakten zij zeer dikwijls samen muziek
wanneer er bezoek was, maar nog liever alleen, vooral
als mevrouw Hedwig tot haar eigen vreugde door haar
werk in keuken of kamer werd gehouden.
l En de muziek hielp weer, den vrede des huizes te
verhoogen.
(Wordt vervolgd.j