Amsterflamsclie Brieven. GEEN BRUG. INGEZONDEN. FEUILLETON. LOSSE BLADEN Zondag 28 Juni 1908. 52e Jaargang. No 4373. TWEEDE KLAD. K meters Haarlem van Purraerend af ligt, waar de beste te doen dan zich met politiek of 't aanleggen van boter bereid wordt enz.; maar weten, wat je nu „weten" zou kunnen noemen, doet 'n mensch maar weinig. Over „Vrouwenkiesrecht" dus. Nu ja, maar ge be grijpt toctt wel, dat ik in de anderhalve kolom, die ik in deze krant lot mijn beschikking kreeg, dat neele congres niet kan behandelen! ik zou t ook niet willen en met kunnen. \Vat n woorden! Wat 'n applaus! L)e oude Mevrouw Üespard, n zuster van generaal i rench, stond te gesticuleeren als n jonge meid en sprak met zoon radheid van tong, dat menig EngeEch- spreaer van mijn kracht haar niet bij kon houden, ze had, zoo vertelde zij, met vele andere zusters ge tracht in t Lagerhuis te dringen, maar ze waren uij tientallen tegelijK door de poinie ingerekend en opge sloten. Mevr. Liespard wera weer gauw losgelaten om haar jaren en positie in de wereld, maar andere suf fragettes (vrouwen-kiesrechEters, bleven weken en weken in arresL JLen andere dame, die in haar gevangenis pakje optrad, vertelde hoe ze 't in Holioway-prison ge- nad ban en eischte de aanstelling van 'n (vrouwelijKe) gevangenis-inspectrice. Toen dreigde de zaal in te storten van 't handen geklap. Mevrouw Billington Greig moest meermalen ter oor- zake der toejuichingen haar rede afbreken. Zij pre dikte een formeelen opstand, zooals dit de lijfeigenen indertijd gedaan hadden, die ook geen ander middel hadden om recht te krijgen. Juffrouw Anny Sanderson behandelde de zaak humo ristisch en verleide allerlei grappige voorvallen, b.v. van 'n minister, die in zijn angst om zes politie-agenten telephoneerde, om 'm te besciiermen tegen een inval van suffragettes. Deze laatste nu waren vier in getal, die om genoor hadden verzocht Terwijl zij aan dé voordeur stonden te wachten ontvluchtte Zijn Excel lentie uit 'n achterdeur en vloog in 'n auto weg. Er spraken Duitsche, Schotsche, Engelsche, Zweed- sche, ttollandsche, Anierikaansche, Transche, Noor- sche vrouwen; vrouwen van allerlei jeugd en allerlei schoonheid. Men voelde er zich als man min of meer gegeneerd, raakte met zijn figuur verlegen en zou er toe komen om excuus te vragen voor zijn niet-vrouwe- lijke existentie, wat de heer Hugenhoitz, voorganger der Vrije Gemeente, dan ook deed: „May 1 nave grace before you, although lam aman": „Laat mij genade bij u vinden, ofschoon ik 'n man ben. Er spraken eiken dag andere vrouwen, Belgische, Boheemsche, Oostenrijkscne. Men kon er zijn geheugen opfrissclien. Fraulein Plaminkova sprak over riuss en andere groote strijders voor vrijheid en recht En er waren er velen, zeer velen, die gevoelden wat of niemendal te weten van de groote vraagstukken, die de wereld ontroeren. CXLVIII. Over Vrouwenkiesrecht. In hel eerste Hoofdsiuk van Frits Reuters „Gevan genis-herinneringen" zei de oude schout Papentin tegen den ouden Bumgoren, met wien hij 's avonds uit de kroeg naar huk ging. waar Frederik Schuit van den slag bij Leipzig'had zitten vertellen: „Wat zoon mensch al beleven kan! Zeg Bumgoren! Iemand, zooals jij of ik, kan zeventig jaar oud worden, maar beleven? Beleven doe je niks! Aan die woorden van den ouden Papentin moest ik denken, toen ik vanmorgen de strooken papier, de uitknipsels, de aanteekeningen bij elkander zocht, die ik in den loop der laatste dagen verzamelde, om iets te hebben als het uur voor den Schagerbrief zou ge slagen zijn en de dag der verzending was aangebroken. „Wat 'n mensch al niet beleven kan! Iemand als ik kan zeventig jaar oud worden," eiken dag de stad rondwandelen, tien mensehen ontmoeten, weten dat de nieuwe aardappelen nog duur zijn. dat de vroegritten bij de tram zes centen 't „pasje 1) kosteii, weten, dat de bij-bussen van de post negenmaal per dag gelicht worden en nog honderd dingen meer; maar weten, wat je nu „w e 1 e n" zou kunnen noemen, doet ie niks. En als hij dtaar niet van overtuigd is, als hij dat niet gelooven wil, wanneer 't hem vriendelijk ge zegd wordt, dan moet Wij maar eens 'n verstandig boek in handen nemen, maar eens mei 'n denker aan den praat raken, maar eens 'n vergadering bijwonen van nog iets anders dan klompenmakers, en heusch, dan vergaat "m de betweterij wel en denkt hij heel stilletjes: zou ik wel goed denken kunnen? En dan neemt ie net als ik heel stiekum de kans waar, om eens te hooren wat 'n ander over dit of dat onder werp zegt, of hij draait zijn kamerdeur op slot en zegt als wijlen „Jonathan": „Voor niemand thuis, Judith!" en slaat dan 'n werk op van gezag, een schrij ver van beteekenis, vergelijkt zijn eigen zevende-hand-. verder? Ik weet er niet meer van Ik heb 't sche wijsheid met de oordeelen van primaire denkers. En veraerlk weel er met meei van. lk heb t zit stil voor zich te kijken en als hij dan weer onder bij kunnen houden. Er zijn recepties gehouden de mensehen komt, dan zwijgt ie „als 'n Mof", omdat blJ jjen Burgemeester uitstapjes gemaakt naar Haarlem hij in dat uurtje van afzondering althans te weten en. an. nL> boottochten langs den Amstel, er is ge gekomen is, dat 't beter is zijn mond te houden dan onzin te débiteeren. Want weten, wat je nu „weten" zou kunnen noe men, doet Ti mensch al 'n bitter beetje. Onze vergis singen zijn talloos; onze oordeelen gewoonlijk verkeerd, onze kijk op de dingen scheef, ons recht heel dikwijls averechtscli. En als we dit nu maar wilden toegeven, of althans zóólang hadden nagedacht, totdat we voor ons- zelven tot duidelijkheid en klaarheid gekomen waren, dan zouden we niet zooveel blunders maken, niet zoo dikwijls met onze kwasie-wijsheid verlegen staan, en soms niet genoodzaakt wezen de eene dronken rede neering op de andere te stapelen, om in de oogen van nog grooler ezels dan we zelf zijn, een soort van gelijk le bekomen. We verwarren „weten" en „weten". Er is 'n weten, dat we op school hebben geleerd en er is 'n ander weten, dat door 't eerste als geschied kundige basis gesteund kan worden, maar dat groeien moet in ons eigen hart en bij slot van rekening niets te maken heeft met wat in boekjes staat. Het eerste weten heeft 'n zeer groote waarde, en 't is 'n uil, die 't gering acht; maar 't tweede staat oneindig hoo- gcr. Het eerste maakt 'n mensch groot in de oogen der wereld, hlet tweede maakt hem klem voor zieh- zelven. En omdat nu vele mensehen liever groot lijken dan zich klein weten, doet 't eerste weten dikwijls meer opgeld dan 't tweede; en wordt 'n eenvoudig verstandig mensch, die „pit heeft achter d ooi en" soms in 'n hoekje gedrongen doorEn dan zijn er ook nog mensehen, die zoomin van 't eene weten „weet" hebben als van 't andere; en met die is heelemaal niet te praten; omdat ze „alles" weten. Mevrouw A: Die man van mij is toch zoo'n on geluk die weet nu hoegenaamd niemendal. Mevrouw B: Menschtief, je kent je geluk niet; met den mijne is heelemaal niets te beginnen; die weet alles. En die laatste vrouw is 't meest te beklagen; want opgescheept te zitten met 'n man, die alles weet, lis voor 'n vrouw even erg, als 't voor 'n man erg E, met 'n vrouw opgescheept te zitten, die altijd ge- 1 ijk heeft. En misschien is 't wel aan deze twee vloek bare volkomenheden te wijten, dat de twee elementen, die geschapen zijn, om in liefde en eendracht samen te gaan, zoo dikwijls ruzie hebben. Gelukkig, ik ben er! Mijn hoofd zit vol over de heerschappij der mannen, die bestaat, en het kiesrecht der vrouwen, dat er nog met is. Was 't een omweg, waarlangs ik op dit chapitre kwam? Ik geloof 't óók wel, maar daar kan ik nu eenmaal niets aan doen. Menig ander, die over „Vrou wenkiesrecht" in zoo weinig dagen zooveel had moeten lezen, aanhooren en slikken als ik gelezen, aangehoord en geslikt heb. zou nu op zijn uiterste liggen. Ge weet immers, dat hier 'n Congres daarover gehouden is? En dat congres nu heeft ons bewezen, dat er 'n heele- boel in de wereld gebeurt waarvan we niets weten en waar we geen kijk op hebben. Want ons weten is stukwerkjaartallen, namen van straten, hoeveel kilo- geten bij Couturier en als deze courant verschijnt zijn üe dames reeds lang naar hun „home" en „heimat" weergekeerd. Dat denk ik ten minste; ze zullen toch wel er E naar huE gaan ook. Dit was 't, wat mij 't meest verwonderde: kunnen die vrouwen zoolang van huis? Komt 't meer voor, dat 'n vrouw en moeder dagen aan dagen van huis gaat en de zorg voor man en kindereu en huEhouding aan anderen overlaat? Komt dat meer voor? En hoe vinden ze dan haar boeltje, haar man en haar kinderen terug? Of zijn 't allemaal ongetrouwde dames, die geen eigen huis hebben? De naamlijst overtuigde ons, dat dit niet zoo was. De ervaring van Mevrouw Anna Lillingtoin was een zeer droevige. Zij kreeg in Engeland drie weken hechtenE wegens haar verzet tegen de politie en haar overde den van jx>litie-verordeningen, en terwijl zij als 'n heldin in den kerker voor de goede zaak leed, troostte haar- man zich door gekheid te maken met de keu kenmeid. Toen zij weer vrij was, werd haar de geschiedenE van die keukenmeid door een suffragette verteld; zij vroeg echtscheiding en de rechter stond haai" die toe, zoodat ze nu ook haai' man kwijt E. Nu zegt de booze wereld, dat die onbeschaamde Lillington voor de recht bank al maar stond te grinniken en dat die keuken meid er heel aardig uit moet zien. Maar of dit nu wel waai' E, weet ik nieL Hoe 't ook zij, alle suffragettes (getrouwde dan) zullen nu wel niet zulke slechte mannen en zulke knappe keukenmeiden hebben als Mevrouw Lillington, maar ik vraag: Als de plaaG van 'n vrouw niet thuis is, waar E die dan? Als jongen reeds heb ik gehoord: „Een man en een hond, Die loopen rond; Maar een vrouw en een kat Die zitten op haar stoel." En nu weet ik wel, dat die wijsheid heel goedkoop E, maai- ik vraag mij af, hoe 't er in 't huishouden van mijn ouders zou hebben uitgezien, als mijn moe der eens even veelvuldig en langdurig er op uit was getogen als mijn vader Wel, dan had ze op 'n goeien keer den kelder op t dak en den zolder in den tuin gevonden; want wat jongens niet uit durven halen, daar sta je voor. En nu E 't wel weer mogelijk, dat andere moeders dan de mijne, „bravere" jongens heb ben, dan zij had, maar 't blijft toch altijd gevaarlijk, om ze aan hun lot of aan de zorg van anderen over te laten. Er zullen er zijn, die, dit lezende, de overtuiging krijgen, dat ik tegen vrouwenkiesrecht ben, en dan wil ik wel dadelijk zeggen, dat dit niet zoo E. Ik erken geen verschil tusschen de rechten van een vrouw en die van zijn eigene wereld en de maatschappij "heeft Een meisje, dat on getrouwd blijft, kan, dunkt mij, ongestraft aan alle uithuizige snufjes deelnemen, maar 'n vrouw, die zich 'n huEgezüi stichtte, heeft dunkt mij wel wat anders sporen of iets dergelijks te bemoeien. AE er n vrouw E, die iets te zeggen heeft, waar we onze winst mee kunnen doen, dai zij spreke! Maar aE zij, door zich te bemoeien met het groote wereldleven, de opvoe ding van haar kinderen moest verzuimen, in de zorg voor haar man te kort moest komen, haar huE ver- négligeeren zou, laat ze dan loch asjeblieft van die grootere taak- at zien, en in de behartiging van haar Kleinere, maar zooveel meer innigheid en toewijding vereEchende laak zich een kroon verwerven, die haar heusch de politiek niet geven zal lk erken het te bejammeren, dat de omstandigheden zijn zooaE zij zijn; want al is er wel n enkel woord te wisselen over de onevenredigheid van mannelijk en vrouwelijk verstand, 1 is ook n besüste waarheid, dat 't verstand van n vrouw, aE dit supérieur E, dat van mannen soms verre overtreft, en waar t op uitingen en bewijzen van moed en volharding aankwam, heb ben vrouwen aan mannen dikwijE n lesje gegeven. Van kfliharina II van Rusland werd door den geschied schrijver gezegd, „qu'elle était la plus grande h o m m e üe son siècle." En zonder net nu zoo ver of zoo hoog te zoeken, zal toch menig zoon móeten bekennen, oat 't heel gelukkig was, dat zijn Lastige, driftige, soms onredelijke vader met zoon lieve, ver standige, wijze vrouw getrouwd was, die hij wel wat laat leerde waardeeren om haar voortreffelijke eigen schappen; zal menig kind moeten erkennen, dat hij in ae stille binnenKamer uit moeders mond 1 meer levenswijsheid opdeed, dan van den altijd veel te drif tigen praat, dien vader van vergaderingen en congressen meebracht lk weet mannen, die zich 't leven afzeulen van de eene vergadering naar de andere, liefdevol asyls stich ten voor verwaarloosde jongens, tehuizen voor vreemde meEjes, die thuE komen om in vliegende haast te eten en dan weer weg hollen; maar wier eigen tuintje verwildert, wier eigen vrouw zeker niet aE nummer één geldt, wier eigen kinderen bijna bang van hen zijn. O zeker, 't groote leven ik bedoel: leven in 't groot E goed, maar moeten wij voor 't bouwen van 'n kerk of 'n vredespaleE de gouden schoonheid van ons eigen lief tehuis verzuimen? Waaruit wordt dan toch üe maaEchappij opgebouwd, aE 't niet E uit het huEgezin? En aE er nu al zooveel mannen zijn, die in den drilt van hun püchEbetrachten zichzelven voorbij loopen, moeten er dan nog zooveel vrouwen óók mee gaan hollen? En de kinderen dan? En 't huishouden dan? Er dient er toch één de pan bij den steel te hou den?! Of zal 't wel slieren? t Hangt van mijn stem en oordeel niet af, dat weet ik wel, wat vrouwen al of niet doen zullen of moeten. Maar ik zou zeggen: Goed, ga jelui je gang. Wordt wat je wilt: apoinekeres ot doctor, onderwijzeres of tuinierster, kleermaakster ol aE 't lot te zeer tegen u E, desnoods krantenschrijfstermaar ik bid u, doe van dit alles aEtand, aE er 'n flinke, knappe man u komt vragen om zijn hef en leed met u te deelen en of gij zijn vrouw wilt worden. Dat wil zeggen als ge hem lief hebt; NIET aE ge hem mj 't uitblijven van uw echte liefde, met 'n oeeije of veel inspanning misschien wel lief kunt hebben. Doe 't aan maar niet; blijf dan maar liever schooljuffrouw, want 'n üefde, die eiken dag haar best moet doen om „lief" te wezen, duurt geen menschenleven. Maar hebt ge elkander hef en gaat ge trouwen, en geeft God u kinderen, ik bid u, bemoei u dan alleen met uw huishouden, met uw man, met uw kin deren; die allen behooren ook tot 't groote geheeL En als ge in de krant dingen leest, die de spuigaten uit- loopen, die ge anders zoudt wenschen, zeg 't uwen man en pleeg raad en overleg met hem, en laat 't door hem in de vergadering worden gebracht In 't leven der grooEte mannen was zulk een „power jehind tne throne" werkzaam. In dat van Car- negie, Otto von BEmarck, Maeterlinck en vele ande ren. De meeste dier krachten zijn niet bekend. Een enkele heeft de geschiedenE voor vergetelheid bewaard De Romeinsche Corneha, Portia, de vrouw van Bru- tus; Calpurnia, de vrouw van Julius Caesar, Mevrouw Kies, die zich den bijnaam verwierf van de „Haar- lemsche Arria", en nog wel duizend andere, wier namen nooit op de publieke spreekplaaEen der wereld zullen genoemd worden, maar wier echtgenoot en en zonen daden deden van grootheid en toewijding, die zij van je geleera zal u zeer veel tijd kosten. Gewoonlijk begint, men Maeterlinck te lezen met ,De Schat des Harten". Andere, mij bekende werken, van hem zijn: „De bedolven Tempel" (voor welk boek de uitgever bij herdruk 'n anderen titel ztiekt), „Agla- vaine ct Sylisette", wat ik in 't Fransch las; of 't nu vertaald is, weet ik niet „La mort de Tantagiles', „Les aveugles", „Monna Vanna", een tooneelstuk, dat hier op 't Leidsche Plein ging en waarin Mevrouw MaeterlinckLeblanc de hoofdrol vervulde. Over 'n paar dagen ga ik den uitgever bezoeken. Als ik iets bizonders te weten kom, meld ik 't u. Neen. zoo bizonder duur vind ik die boeken niet Ge kunt ze bestellen bij de Firma Trapman en eiken boekhandelaar. H. d. H. n man; maar mij dunkt zoo, dat ieder en eigenaardige taak en plaaG op de EEN VERTELLING. o— 10. Later was mevrouw Hedwig weer ten prooi aan andere gevoelens. Zij verhief zich in haar gansche jeugd en sterkte en streed dapper tegen den dood, terwijl zij voor den zieke een aantal zorgen toonde, even onuitputtelijk en liefderijk als voor hare kinderen. Maar de hartstochtelijke en luide zorgen en liefde die zij hem bewees, werden somwijlen onderbroken door een herinnering aan haar eigen lot. Dan begon ze te vragen hoe het na den dood van Hesz zijn zou, en hoe haar leven en dat harer kinderen. Zij gaf aan deze gedachten uitdrukking ook tegenover ande ren en bracht ze zelfs op haar onoordeelkundige wijze m de ziekenkamer, in zulke oogenblikken de zorgen voor haar eigen-ik boven die voor haar man stellend. Zij begon er ook over te mijmeren waarom de ver houding tot haar echtgenoot niet was geweest als ze zijn kon en kwam daarbij tot geen ander resultaat, dan dat zij zich boos maakte over den aard en het karakter van haar man en zijn moeder. Hesz' moeder kwam. Met een gansche bagage nam ze haar intrek. Het was een kleine gebeurtenis voor en aleer al haar bagage was ondergebracht Maar dén was het ook nauwelijks meer te bemerken, dat zij in huE was, zoo licht was haar tred en zoo verstan dig de wijze, waarop ze naast haar luidruchtige schoon dochter wEt te leven. Aan het ziekbed kwamen zeer verschillende mensehen samen. Naast Angelika en me vrouw Hesz die zachtkens kwamen en de stervende veel liefde deden, ging mevrouw Hedwig uit en iit kon noch haar stap, noch haar stem dempen en had in haar manier van optreden ieE van een leeuwin, die haar jongen hoedL Zij schuwde geen arbeid en had geen rust noodig, zij wierp zich menigmaal op haai' knieën voor het bed en weende, dat haar gansche sterke gestalte ervan sidderde. Dan kwamen de kinde ren, de blauwoogige, blonde Else, verstrooid steeds ieE zoekend waarmee ze zich zou kunnen bezighouden en blij, wanneer ze weer mocht heengaan, en de kleine, teere Johan Jacob. De knaap kwam aan het bed van den vader en groette hem, even zooals zijn zusje het deed, maar hij liep niet dadelijk weer weg, maai' bleef tegen het bed geleund, staan en liet Hesz hand de zijne streelen. Intusschen keek hij met zijn zwarte, bruine oogen verwonderd en onrustig in het gelaat van den zieke, die hem zoo vreemd scheen. Somwijlen trilde de kleine mond. Eenmaal vroeg hij „Is het waar, vader, wat EEe zegt, dat dat u spoedig zult sterven?" Het aangrijpende en ontzettende, dat er in deze kindervraag lag, ging geheel verloren in de sidderende troosteloosheid, die den knaap daarbij aangreep. Hij poogde het weenen te onderdrukken, maar het over weldigde hem en hij snikte luid. Ludwig Hesz drukte de lippen stijf op elkaar en legde de hand op het hoofd van het kind. Dan bracht zijn moeder den jongen weg. Maar er kwamen aan het ziekbed ook mevrouw Reimann en haar zoon. De eerste was een weinig onbeholpen en verlegen, maar vol zorg en vriendelijk heid. En den laaEte keek de aanhankelijkheid uit het roode. ronde gelaat Hij meende zijn zwager met aller lei stadsnieuwtjes te moeten onderhouden, rukte steeds op zijn stoel heen en weer en ging en kwam op den zelfden dag nog eenmaal, door een goedmoedige liefde en medelijden gedreven. Dikwijls had hij tranen in de oogen wanneer hij naast den zieke zat Eindelijk kwam ook, naast vele andere bezoekers, dominé Schwarzmann. Slecnts zijn vrouw kwam met meer in het huE waarin mevrouw Hedwig woonde. En de dominé toonde een waardevol medegevoel, dat hij den kranke, diens vrouw en moeder met schoone, uit het hart opwellende woorden en geloovige hoofd die lieve onbekende en vergetene geleerd hadden. Nu eindig ik met de bewustheid het vraagstuk geen steek verder te hebben gebracht Ik wEt dit te voren; en heeft er iemand ieE anders van dezen brief ver wacht, dan vraag ik excuus voor de teleurstelling, die ik hem bereidde. Laat mij probeeren hel goed te maken, door een klein DuiEch versje over te schrijven, dat ik verleden week vond „Onder de Streep" in 't Handelsblad. Het luidt Lass Andern ilir Reform-Kostüm, Sie sollen radeln und rauchen Und Reden halten voll Ungestüm Dass sie uns Manner nicht brauchen. Lass Arzt sie werden und Jurist Und versticken des Herzens Regung, Doch Du umarme und kiisse mich, Das Et die schönste Frauenbewegung. Dichter unbekannL H. d. H. Aanteekeningen. 1) Met 't woord „pasje" ook wel „passie" bedoelt de Amsterdammer 'n biljet, dat geldig E voor 'n dubbelen tramrit Mijnheer de Redacteur, Eerst heden las ik het ingezonden stuk .Plichtsbe trachting* pharizeesch, omdat het gebazel over plichts betrachting de vlag is, die de lading: pleidooi voor de verbetering der salarissen van gemeente-secretarissen, moet dekken. Was de inzender daarmee ruiterlijk voor den dag ge komen, dan zou niemand daaraan aanstoot genomen hebben. Behalve de plichtsbetrachting, worden de onderwijzers er ook bijgehaald om eenige enormiteiten te debiteeren. Volgens inzender voldoet de gemeente-secretaris aan hooge en meestuitgebreide eischen, heeft hij grooter verantwoordelijkheid dan de onderwijzer en is de kennis van dezen niet zooveel grooter. Men vraagt zich inderdaad af, of domheid of brutaal heid dit hebben neergeschreven? Ik zal deze drie punten verder niet analyseeren, noch ingaan op andere opmerkingen, waarvan men zich afvraagt, of die soms ook bedoeld zij als vunzige insi nuaties aan den onderwijzersstand, doch mij slechts tot de volgende opmerking bepalen. Verscheidene personen (bv. onderofficieren) besluiten pas op later leeftijd zich te bekwamen voor gemeente secretaris en slagen daarin dikwijls. De meesten van hen, zoo niet allen, zouden tevergeefs trachten dan nog voor het onderwijzers-exa men te slagen. Men stelle vrijelijk de verdiensten der gemeente secretarissen, wien ik alles goeds wensch, in het licht, doch late de onderwijzers niet vrede. Tenslotte nog dit: Iemand, die den treurigen moed of de grenzenlooze onnoozelheid heeft zulk een stuk te schryven, moest verplicht kunnen worden, dit met zijn eigen naam te onderteekenen. C. D. COLPA, H. d. S. Winkel, 24 Juni 1908. o— Losse geruchten. Ik heb de eer my aan de lezers van de „Schager Courant" voor te stellen als verslaggever van losse ge ruchten. Dikwijls hoort men in spoor of tram of op theevisite dingen vertellen, die noodig in de courant moesten, als ze waarheid behelsden. Ik zal met een voorbeeld duidelijk maken, wat ik bedoel. Er wordt verteld, dat verleden herfst iemand uit Kolhorn, een zekere B., naar Rotterdam is gegaan en niet is teruggekomen, zonder dat de naaste familieleden weten waar hij gebleven is. De man was naar Rotter dam vertrokken om zoogenaamde onderkruipersdiensten te doen tijdens de staking der havenarbeiders. Wy zeg gen nog eens: is het waar, dan moet het in de courant en is het niet waar, dan moet het worden tegengesproken. Te Barsingerhorn is ook iemand verloren geraakt, maar die is nog springlevend en welverzorgd. Daar heeft n.1. een arme weduwnaar uit verlegenheid een kind van enkele weken afgestaan aan een kinderloos echtpaar te Winkel. De vader is Protestant en de pleeg ouders zijn Katholiek. En nu heeft de kleine zuigeling bij de wisseling van pleegouders ook gewisseld van geloof: het kind is omgedoopt. Wij wenschen hierbij alleen maar op te merken, dat het omgekeerde niet gemakkelijk zou gebeuren. Daar zou de pastoor wel voor zorgen. Wat wy ten zeerste in dien pastoor zouden prijzen. Wij moeten er evenwel bjjvoegen, dat we niet weten of er van protestantsche zyde nog pogingen zy aangewend om dit zieltje te be houden. Dat men te Winkel nog maar geen dominé kan krijgen, is zeker algemeen bekend. Er wordt beweerd, dat de verschillende predikanten voor dit beroep bedan ken, omdat de mensehen er zoo slecht naar de kerk gaan. Wy voor ons meenen, dat dit juist een reden moest zijn, om het aan te nemen. SIMON. CORRESPONDENTIE. A. K. Uwe mededeeling doet mij zeer veel gen. Maar ik heb u in mijn brief gewaarsehu ■noe- dat neigingen aE op een presenteerblaadje overhandigde. Toen de zeer eerwaarde heer na zijn bezoek de trap weer afliep, streek hij met de hand welgevallig over den grijs-zwarten baard en de scherpe oogjes keken rechts en links, of niemand hem nakeek. Toen hij zich alleen wist, helderde het gelaat van Schwarz mann op en hij verheugde zich. dat een bekwaam collega hem spoedig heel spoedig uit den weg zou gaan. Met stormen en regen werd uit het voorjaar de zomer. De dender rolde boven de stad. Menigmaal schoot een vurige bliksemstraal door de steeg „MEsehien nog enkele dagen," zeide de dokter. Dal gold Ludwig Hesz. Deze was nu bijna zoo bleek aE het linnen van zijn bed. Het gelaat was vervallen, alleen de oogen hadden nog de helder-blauwe kleur en hun zinnende uitdrukking. De oude dame was er nog en had het oog gevestigd op de beide vrouwen die de ziekekamer in- en uitgingen, Hedwig en Angelika. Hedwig's onrust werd steeds grooter. Zij weende veel, en het was alsof ze nu eerst geheel besefte, wat ze aan haar man had. In Angelika's wezen was niets veranderd. Zij kwam en ging in huis en kwam en ging in de ziekekamer. zooals de omstandigheden dat vorderden. Zij had veel macht over zichzelf en door woord noch gebaar verried zij, wat er in haar omging. Slechts Hesz" moe der. die de mensehen kende, en wier scherpen blik niets ontging, zag somwijlen, wanneer het jonge meEie zich onbespied waande, een smartelijken trek om naar fijnen mond en wist dat de weinige woor den die zij tot den kranke sprak en die uiterlijk slechE alledaagsche woorden waren, met groote moeite wer den gezegd en dat de stem onmerkbaar sidderde. Op een middag een onweersbui was juist afge trokken waren Ludwig Hesz en zijn moeder alleen. Hij lag sedert geruimen tijd stil; het hoesten dat hem anders zoo kon kwellen, was opgehouden. Aan het venster verdampten de droppels die een heftige Tegen daartegen had gejaagd. Een zonnetje kwam en deed ze schitteren. In de kamer was spoedig een mooi, warm licht De oude vrouw werd daardoor geheel uit het Boek van F 1 D 117 8. XVI. Ik heb geaarzeld u den schat te geven, Dien ik maar aan een enkle geven kan; Toch deed ik het en wjjdde aan u myn leven En voelde niet den zwaren last er van. Och, waarom hebt ge'een geeselriem geweven Van 't gouddraad, dat 'k u gaf My dacht uw plan Om rijk en vry te zyn, zooals mijn streven Dat was. En och, nu treft my zelfs uw ban. Ik loop uw huis voorbij en zeg dan stil Uw zoeten naam met vele lieve woorden, En denkt my vast een offer van uw gril. Toch zou een gril van u, die mij vermoordde, Mü minder zwaar zijn dan de hooge wil Van anderen, die nooit myn ziel bekoorden. beschenen. Zij zat in een leunstoel, het smalle, rim pelige gelaat door het grijze haar omgeven, de han den in den schoot „Moeder," zeide Ludwig Hesz. „Ik zou allen wel goeden dag willen zeggen. Ik wil slapen." Zij stond op en trad aan het bed. „Zeker," zeide zij, „ik zal ze roepen." Met de smalle hand greep zij een doek, streek over zijn voorhoofd, dat vochtig was, dan keek zij hem een oogenblik aan. Hij scheen haar zoo vreemd „De kinderen eerst," zeide Ludwig Hesz. Toen ging ze de kinderen halen. Zij kwamen vlug over den drempel gesprongen. Daar bleven ze plotseling staan. De kamer scheen hen veranderd, was het 't licht, de stilte die daarbinnen was, of was het wezen van den zieke de schuld daarvan, hij lag zoo stil, alsof hij sliep. Toen zij zacht en schuw nader kwamen, opende Ludwig Hesz de oogen. Hij nam hun handen tusschen de zijne en wendde zich tot hen. „Je zult mij goeden nacht zeggenBen jelui braaf geweest vandaag?Zult ge steeds gehoorzaam zijn voor je moeder?" Hij sprak het langzaam en afge broken. De kleine EEe viel de tijd spoedig lang. „Ja, ja," zeide zij, naar kinderaard reeds weer aan wat anders denkend. Toen haar vader haar voorhoofd kuste, ont snapte ze hem en liep naar de deur. De knaap wilde volgen, maar Hesz hield hem vast Hij' hield hem lang, aE kon hij zich niet van hem scheiden. Zijn blik zocht in het ronde, ernstige gezichtje. Eindelijk kuste hij ook hem. „Ga!" zeide huj haastig. Zijn moeder stond aan de deur en keek hem vra gend aan. „Nu zal ik Hedwig.begon zij. Maar hij viel haar in de rede en wenkle haar tot ach. Heel dichtbij aan zijn bed wilde hij haar hebben, toen zij haar stoel dicht naast hem liad gelrokken, wendde hij zich tot haar. zoodat zijn blik haar vol m het gelaat trof. Met heldere stem zeide hijJe moet haar de kinderen Eten, moeder. Houdt u ver van hen! Zij hebben hun eigen wegen, Hedwig en de anderen, maar zij meenen het goed en het komt

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5