Amsterflamsclie Brieven.
GEEN BRUG.
INGEZONDEN.
FEUILLETON.
LOSSE BLADEN
Zondag 28 Juni 1908.
52e Jaargang. No 4373.
TWEEDE KLAD.
K
meters Haarlem van Purraerend af ligt, waar de beste te doen dan zich met politiek of 't aanleggen van
boter bereid wordt enz.; maar weten, wat je nu „weten"
zou kunnen noemen, doet 'n mensch maar weinig.
Over „Vrouwenkiesrecht" dus. Nu ja, maar ge be
grijpt toctt wel, dat ik in de anderhalve kolom, die
ik in deze krant lot mijn beschikking kreeg, dat neele
congres niet kan behandelen! ik zou t ook niet willen
en met kunnen. \Vat n woorden! Wat 'n applaus!
L)e oude Mevrouw Üespard, n zuster van generaal
i rench, stond te gesticuleeren als n jonge meid en
sprak met zoon radheid van tong, dat menig EngeEch-
spreaer van mijn kracht haar niet bij kon houden,
ze had, zoo vertelde zij, met vele andere zusters ge
tracht in t Lagerhuis te dringen, maar ze waren uij
tientallen tegelijK door de poinie ingerekend en opge
sloten. Mevr. Liespard wera weer gauw losgelaten om
haar jaren en positie in de wereld, maar andere suf
fragettes (vrouwen-kiesrechEters, bleven weken en weken
in arresL JLen andere dame, die in haar gevangenis
pakje optrad, vertelde hoe ze 't in Holioway-prison ge-
nad ban en eischte de aanstelling van 'n (vrouwelijKe)
gevangenis-inspectrice.
Toen dreigde de zaal in te storten van 't handen
geklap.
Mevrouw Billington Greig moest meermalen ter oor-
zake der toejuichingen haar rede afbreken. Zij pre
dikte een formeelen opstand, zooals dit de lijfeigenen
indertijd gedaan hadden, die ook geen ander middel
hadden om recht te krijgen.
Juffrouw Anny Sanderson behandelde de zaak humo
ristisch en verleide allerlei grappige voorvallen, b.v.
van 'n minister, die in zijn angst om zes politie-agenten
telephoneerde, om 'm te besciiermen tegen een inval
van suffragettes. Deze laatste nu waren vier in getal,
die om genoor hadden verzocht Terwijl zij aan dé
voordeur stonden te wachten ontvluchtte Zijn Excel
lentie uit 'n achterdeur en vloog in 'n auto weg.
Er spraken Duitsche, Schotsche, Engelsche, Zweed-
sche, ttollandsche, Anierikaansche, Transche, Noor-
sche vrouwen; vrouwen van allerlei jeugd en allerlei
schoonheid. Men voelde er zich als man min of meer
gegeneerd, raakte met zijn figuur verlegen en zou er
toe komen om excuus te vragen voor zijn niet-vrouwe-
lijke existentie, wat de heer Hugenhoitz, voorganger
der Vrije Gemeente, dan ook deed: „May 1 nave
grace before you, although lam aman":
„Laat mij genade bij u vinden, ofschoon ik 'n man
ben.
Er spraken eiken dag andere vrouwen, Belgische,
Boheemsche, Oostenrijkscne. Men kon er zijn geheugen
opfrissclien. Fraulein Plaminkova sprak over riuss en
andere groote strijders voor vrijheid en recht En er
waren er velen, zeer velen, die gevoelden wat of
niemendal te weten van de groote vraagstukken, die
de wereld ontroeren.
CXLVIII.
Over Vrouwenkiesrecht.
In hel eerste Hoofdsiuk van Frits Reuters „Gevan
genis-herinneringen" zei de oude schout Papentin tegen
den ouden Bumgoren, met wien hij 's avonds uit de
kroeg naar huk ging. waar Frederik Schuit van den
slag bij Leipzig'had zitten vertellen: „Wat zoon mensch
al beleven kan! Zeg Bumgoren! Iemand, zooals jij
of ik, kan zeventig jaar oud worden, maar beleven?
Beleven doe je niks!
Aan die woorden van den ouden Papentin moest
ik denken, toen ik vanmorgen de strooken papier, de
uitknipsels, de aanteekeningen bij elkander zocht, die
ik in den loop der laatste dagen verzamelde, om iets
te hebben als het uur voor den Schagerbrief zou ge
slagen zijn en de dag der verzending was aangebroken.
„Wat 'n mensch al niet beleven kan! Iemand als
ik kan zeventig jaar oud worden," eiken dag de stad
rondwandelen, tien mensehen ontmoeten, weten dat de
nieuwe aardappelen nog duur zijn. dat de vroegritten
bij de tram zes centen 't „pasje 1) kosteii, weten, dat
de bij-bussen van de post negenmaal per dag gelicht
worden en nog honderd dingen meer; maar weten,
wat je nu „w e 1 e n" zou kunnen noemen, doet ie
niks. En als hij dtaar niet van overtuigd is, als hij
dat niet gelooven wil, wanneer 't hem vriendelijk ge
zegd wordt, dan moet Wij maar eens 'n verstandig
boek in handen nemen, maar eens mei 'n denker
aan den praat raken, maar eens 'n vergadering bijwonen
van nog iets anders dan klompenmakers, en heusch,
dan vergaat "m de betweterij wel en denkt hij heel
stilletjes: zou ik wel goed denken kunnen? En dan
neemt ie net als ik heel stiekum de kans waar,
om eens te hooren wat 'n ander over dit of dat onder
werp zegt, of hij draait zijn kamerdeur op slot en
zegt als wijlen „Jonathan": „Voor niemand thuis,
Judith!" en slaat dan 'n werk op van gezag, een schrij
ver van beteekenis, vergelijkt zijn eigen zevende-hand-. verder? Ik weet er niet meer van Ik heb 't
sche wijsheid met de oordeelen van primaire denkers. En veraerlk weel er met meei van. lk heb t
zit stil voor zich te kijken en als hij dan weer onder bij kunnen houden. Er zijn recepties gehouden
de mensehen komt, dan zwijgt ie „als 'n Mof", omdat blJ jjen Burgemeester uitstapjes gemaakt naar Haarlem
hij in dat uurtje van afzondering althans te weten en. an. nL> boottochten langs den Amstel, er is ge
gekomen is, dat 't beter is zijn mond te houden dan
onzin te débiteeren.
Want weten, wat je nu „weten" zou kunnen noe
men, doet Ti mensch al 'n bitter beetje. Onze vergis
singen zijn talloos; onze oordeelen gewoonlijk verkeerd,
onze kijk op de dingen scheef, ons recht heel dikwijls
averechtscli. En als we dit nu maar wilden toegeven, of
althans zóólang hadden nagedacht, totdat we voor ons-
zelven tot duidelijkheid en klaarheid gekomen waren,
dan zouden we niet zooveel blunders maken, niet zoo
dikwijls met onze kwasie-wijsheid verlegen staan, en
soms niet genoodzaakt wezen de eene dronken rede
neering op de andere te stapelen, om in de oogen
van nog grooler ezels dan we zelf zijn, een soort van
gelijk le bekomen. We verwarren „weten" en „weten".
Er is 'n weten, dat we op school hebben geleerd en
er is 'n ander weten, dat door 't eerste als geschied
kundige basis gesteund kan worden, maar dat groeien
moet in ons eigen hart en bij slot van rekening niets
te maken heeft met wat in boekjes staat. Het eerste
weten heeft 'n zeer groote waarde, en 't is 'n uil,
die 't gering acht; maar 't tweede staat oneindig hoo-
gcr. Het eerste maakt 'n mensch groot in de oogen
der wereld, hlet tweede maakt hem klem voor zieh-
zelven. En omdat nu vele mensehen liever groot lijken
dan zich klein weten, doet 't eerste weten dikwijls
meer opgeld dan 't tweede; en wordt 'n eenvoudig
verstandig mensch, die „pit heeft achter d ooi en" soms
in 'n hoekje gedrongen doorEn dan zijn er ook
nog mensehen, die zoomin van 't eene weten „weet"
hebben als van 't andere; en met die is heelemaal
niet te praten; omdat ze „alles" weten.
Mevrouw A: Die man van mij is toch zoo'n on
geluk die weet nu hoegenaamd niemendal.
Mevrouw B: Menschtief, je kent je geluk niet; met
den mijne is heelemaal niets te beginnen; die weet
alles.
En die laatste vrouw is 't meest te beklagen; want
opgescheept te zitten met 'n man, die alles weet,
lis voor 'n vrouw even erg, als 't voor 'n man erg
E, met 'n vrouw opgescheept te zitten, die altijd ge-
1 ijk heeft. En misschien is 't wel aan deze twee vloek
bare volkomenheden te wijten, dat de twee elementen,
die geschapen zijn, om in liefde en eendracht samen
te gaan, zoo dikwijls ruzie hebben.
Gelukkig, ik ben er! Mijn hoofd zit vol over de
heerschappij der mannen, die bestaat, en het kiesrecht
der vrouwen, dat er nog met is.
Was 't een omweg, waarlangs ik op dit chapitre
kwam? Ik geloof 't óók wel, maar daar kan ik nu
eenmaal niets aan doen. Menig ander, die over „Vrou
wenkiesrecht" in zoo weinig dagen zooveel had moeten
lezen, aanhooren en slikken als ik gelezen, aangehoord
en geslikt heb. zou nu op zijn uiterste liggen. Ge weet
immers, dat hier 'n Congres daarover gehouden is?
En dat congres nu heeft ons bewezen, dat er 'n heele-
boel in de wereld gebeurt waarvan we niets weten en
waar we geen kijk op hebben. Want ons weten is
stukwerkjaartallen, namen van straten, hoeveel kilo-
geten bij Couturier en als deze courant verschijnt zijn
üe dames reeds lang naar hun „home" en „heimat"
weergekeerd. Dat denk ik ten minste; ze zullen toch
wel er E naar huE gaan ook. Dit was 't, wat mij 't
meest verwonderde: kunnen die vrouwen zoolang van
huis?
Komt 't meer voor, dat 'n vrouw en moeder dagen
aan dagen van huis gaat en de zorg voor man en
kindereu en huEhouding aan anderen overlaat? Komt
dat meer voor? En hoe vinden ze dan haar boeltje,
haar man en haar kinderen terug? Of zijn 't allemaal
ongetrouwde dames, die geen eigen huis hebben? De
naamlijst overtuigde ons, dat dit niet zoo was. De
ervaring van Mevrouw Anna Lillingtoin was een zeer
droevige. Zij kreeg in Engeland drie weken hechtenE
wegens haar verzet tegen de politie en haar overde
den van jx>litie-verordeningen, en terwijl zij als 'n
heldin in den kerker voor de goede zaak leed, troostte
haar- man zich door gekheid te maken met de keu
kenmeid.
Toen zij weer vrij was, werd haar de geschiedenE
van die keukenmeid door een suffragette verteld; zij
vroeg echtscheiding en de rechter stond haai" die toe,
zoodat ze nu ook haai' man kwijt E. Nu zegt de booze
wereld, dat die onbeschaamde Lillington voor de recht
bank al maar stond te grinniken en dat die keuken
meid er heel aardig uit moet zien. Maar of dit nu
wel waai' E, weet ik nieL
Hoe 't ook zij, alle suffragettes (getrouwde dan)
zullen nu wel niet zulke slechte mannen en zulke
knappe keukenmeiden hebben als Mevrouw Lillington,
maar ik vraag: Als de plaaG van 'n vrouw niet thuis
is, waar E die dan? Als jongen reeds heb ik gehoord:
„Een man en een hond,
Die loopen rond;
Maar een vrouw en een kat
Die zitten op haar stoel."
En nu weet ik wel, dat die wijsheid heel goedkoop
E, maai- ik vraag mij af, hoe 't er in 't huishouden
van mijn ouders zou hebben uitgezien, als mijn moe
der eens even veelvuldig en langdurig er op uit was
getogen als mijn vader Wel, dan had ze op 'n goeien
keer den kelder op t dak en den zolder in den tuin
gevonden; want wat jongens niet uit durven halen,
daar sta je voor. En nu E 't wel weer mogelijk, dat
andere moeders dan de mijne, „bravere" jongens heb
ben, dan zij had, maar 't blijft toch altijd gevaarlijk,
om ze aan hun lot of aan de zorg van anderen over
te laten.
Er zullen er zijn, die, dit lezende, de overtuiging
krijgen, dat ik tegen vrouwenkiesrecht ben, en dan
wil ik wel dadelijk zeggen, dat dit niet zoo E. Ik
erken geen verschil tusschen de rechten van een vrouw
en die van
zijn eigene
wereld en de maatschappij "heeft Een meisje, dat on
getrouwd blijft, kan, dunkt mij, ongestraft aan alle
uithuizige snufjes deelnemen, maar 'n vrouw, die zich
'n huEgezüi stichtte, heeft dunkt mij wel wat anders
sporen of iets dergelijks te bemoeien. AE er n vrouw
E, die iets te zeggen heeft, waar we onze winst mee
kunnen doen, dai zij spreke! Maar aE zij, door zich
te bemoeien met het groote wereldleven, de opvoe
ding van haar kinderen moest verzuimen, in de zorg
voor haar man te kort moest komen, haar huE ver-
négligeeren zou, laat ze dan loch asjeblieft van die
grootere taak- at zien, en in de behartiging van haar
Kleinere, maar zooveel meer innigheid en toewijding
vereEchende laak zich een kroon verwerven, die haar
heusch de politiek niet geven zal
lk erken het te bejammeren, dat de omstandigheden
zijn zooaE zij zijn; want al is er wel n enkel woord
te wisselen over de onevenredigheid van mannelijk en
vrouwelijk verstand, 1 is ook n besüste waarheid, dat
't verstand van n vrouw, aE dit supérieur E, dat van
mannen soms verre overtreft, en waar t op uitingen
en bewijzen van moed en volharding aankwam, heb
ben vrouwen aan mannen dikwijE n lesje gegeven.
Van kfliharina II van Rusland werd door den geschied
schrijver gezegd, „qu'elle était la plus grande
h o m m e üe son siècle." En zonder net nu zoo ver
of zoo hoog te zoeken, zal toch menig zoon móeten
bekennen, oat 't heel gelukkig was, dat zijn Lastige,
driftige, soms onredelijke vader met zoon lieve, ver
standige, wijze vrouw getrouwd was, die hij wel wat
laat leerde waardeeren om haar voortreffelijke eigen
schappen; zal menig kind moeten erkennen, dat hij
in ae stille binnenKamer uit moeders mond 1 meer
levenswijsheid opdeed, dan van den altijd veel te drif
tigen praat, dien vader van vergaderingen en congressen
meebracht
lk weet mannen, die zich 't leven afzeulen van de
eene vergadering naar de andere, liefdevol asyls stich
ten voor verwaarloosde jongens, tehuizen voor vreemde
meEjes, die thuE komen om in vliegende haast te
eten en dan weer weg hollen; maar wier eigen tuintje
verwildert, wier eigen vrouw zeker niet aE nummer
één geldt, wier eigen kinderen bijna bang van hen
zijn.
O zeker, 't groote leven ik bedoel: leven in 't
groot E goed, maar moeten wij voor 't bouwen
van 'n kerk of 'n vredespaleE de gouden schoonheid
van ons eigen lief tehuis verzuimen? Waaruit wordt
dan toch üe maaEchappij opgebouwd, aE 't niet E
uit het huEgezin?
En aE er nu al zooveel mannen zijn, die in den
drilt van hun püchEbetrachten zichzelven voorbij
loopen, moeten er dan nog zooveel vrouwen óók mee
gaan hollen?
En de kinderen dan?
En 't huishouden dan?
Er dient er toch één de pan bij den steel te hou
den?!
Of zal 't wel slieren?
t Hangt van mijn stem en oordeel niet af, dat weet
ik wel, wat vrouwen al of niet doen zullen of moeten.
Maar ik zou zeggen: Goed, ga jelui je gang. Wordt
wat je wilt: apoinekeres ot doctor, onderwijzeres of
tuinierster, kleermaakster ol aE 't lot te zeer tegen
u E, desnoods krantenschrijfstermaar ik bid u, doe
van dit alles aEtand, aE er 'n flinke, knappe man
u komt vragen om zijn hef en leed met u te deelen
en of gij zijn vrouw wilt worden. Dat wil zeggen
als ge hem lief hebt; NIET aE ge hem mj 't
uitblijven van uw echte liefde, met 'n oeeije of veel
inspanning misschien wel lief kunt hebben. Doe
't aan maar niet; blijf dan maar liever schooljuffrouw,
want 'n üefde, die eiken dag haar best moet doen
om „lief" te wezen, duurt geen menschenleven.
Maar hebt ge elkander hef en gaat ge trouwen,
en geeft God u kinderen, ik bid u, bemoei u dan
alleen met uw huishouden, met uw man, met uw kin
deren; die allen behooren ook tot 't groote geheeL En
als ge in de krant dingen leest, die de spuigaten uit-
loopen, die ge anders zoudt wenschen, zeg 't uwen
man en pleeg raad en overleg met hem, en laat 't
door hem in de vergadering worden gebracht In 't
leven der grooEte mannen was zulk een „power
jehind tne throne" werkzaam. In dat van Car-
negie, Otto von BEmarck, Maeterlinck en vele ande
ren. De meeste dier krachten zijn niet bekend. Een
enkele heeft de geschiedenE voor vergetelheid bewaard
De Romeinsche Corneha, Portia, de vrouw van Bru-
tus; Calpurnia, de vrouw van Julius Caesar, Mevrouw
Kies, die zich den bijnaam verwierf van de „Haar-
lemsche Arria", en nog wel duizend andere, wier namen
nooit op de publieke spreekplaaEen der wereld zullen
genoemd worden, maar wier echtgenoot en en zonen
daden deden van grootheid en toewijding, die zij van
je geleera
zal u zeer veel tijd kosten.
Gewoonlijk begint, men Maeterlinck te lezen met
,De Schat des Harten". Andere, mij bekende werken,
van hem zijn: „De bedolven Tempel" (voor welk boek
de uitgever bij herdruk 'n anderen titel ztiekt), „Agla-
vaine ct Sylisette", wat ik in 't Fransch las; of 't nu
vertaald is, weet ik niet „La mort de Tantagiles',
„Les aveugles", „Monna Vanna", een tooneelstuk, dat
hier op 't Leidsche Plein ging en waarin Mevrouw
MaeterlinckLeblanc de hoofdrol vervulde.
Over 'n paar dagen ga ik den uitgever bezoeken.
Als ik iets bizonders te weten kom, meld ik 't u.
Neen. zoo bizonder duur vind ik die boeken niet
Ge kunt ze bestellen bij de Firma Trapman en eiken
boekhandelaar.
H. d. H.
n man; maar mij dunkt zoo, dat ieder
en eigenaardige taak en plaaG op de
EEN VERTELLING.
o—
10.
Later was mevrouw Hedwig weer ten prooi aan
andere gevoelens. Zij verhief zich in haar gansche
jeugd en sterkte en streed dapper tegen den dood,
terwijl zij voor den zieke een aantal zorgen toonde,
even onuitputtelijk en liefderijk als voor hare kinderen.
Maar de hartstochtelijke en luide zorgen en liefde die
zij hem bewees, werden somwijlen onderbroken door
een herinnering aan haar eigen lot. Dan begon ze
te vragen hoe het na den dood van Hesz zijn zou,
en hoe haar leven en dat harer kinderen. Zij gaf
aan deze gedachten uitdrukking ook tegenover ande
ren en bracht ze zelfs op haar onoordeelkundige wijze
m de ziekenkamer, in zulke oogenblikken de zorgen
voor haar eigen-ik boven die voor haar man stellend.
Zij begon er ook over te mijmeren waarom de ver
houding tot haar echtgenoot niet was geweest als ze
zijn kon en kwam daarbij tot geen ander resultaat,
dan dat zij zich boos maakte over den aard en het
karakter van haar man en zijn moeder.
Hesz' moeder kwam. Met een gansche bagage nam
ze haar intrek. Het was een kleine gebeurtenis voor
en aleer al haar bagage was ondergebracht Maar dén
was het ook nauwelijks meer te bemerken, dat zij
in huE was, zoo licht was haar tred en zoo verstan
dig de wijze, waarop ze naast haar luidruchtige schoon
dochter wEt te leven. Aan het ziekbed kwamen zeer
verschillende mensehen samen. Naast Angelika en me
vrouw Hesz die zachtkens kwamen en de stervende
veel liefde deden, ging mevrouw Hedwig uit en iit
kon noch haar stap, noch haar stem dempen en had
in haar manier van optreden ieE van een leeuwin,
die haar jongen hoedL Zij schuwde geen arbeid en
had geen rust noodig, zij wierp zich menigmaal op
haai' knieën voor het bed en weende, dat haar gansche
sterke gestalte ervan sidderde. Dan kwamen de kinde
ren, de blauwoogige, blonde Else, verstrooid steeds ieE
zoekend waarmee ze zich zou kunnen bezighouden
en blij, wanneer ze weer mocht heengaan, en de
kleine, teere Johan Jacob. De knaap kwam aan het
bed van den vader en groette hem, even zooals zijn
zusje het deed, maar hij liep niet dadelijk weer weg,
maai' bleef tegen het bed geleund, staan en liet Hesz
hand de zijne streelen. Intusschen keek hij met zijn
zwarte, bruine oogen verwonderd en onrustig in het
gelaat van den zieke, die hem zoo vreemd scheen.
Somwijlen trilde de kleine mond. Eenmaal vroeg hij
„Is het waar, vader, wat EEe zegt, dat dat u
spoedig zult sterven?"
Het aangrijpende en ontzettende, dat er in deze
kindervraag lag, ging geheel verloren in de sidderende
troosteloosheid, die den knaap daarbij aangreep. Hij
poogde het weenen te onderdrukken, maar het over
weldigde hem en hij snikte luid.
Ludwig Hesz drukte de lippen stijf op elkaar en
legde de hand op het hoofd van het kind. Dan bracht
zijn moeder den jongen weg.
Maar er kwamen aan het ziekbed ook mevrouw
Reimann en haar zoon. De eerste was een weinig
onbeholpen en verlegen, maar vol zorg en vriendelijk
heid. En den laaEte keek de aanhankelijkheid uit het
roode. ronde gelaat Hij meende zijn zwager met aller
lei stadsnieuwtjes te moeten onderhouden, rukte steeds
op zijn stoel heen en weer en ging en kwam op den
zelfden dag nog eenmaal, door een goedmoedige liefde
en medelijden gedreven. Dikwijls had hij tranen in
de oogen wanneer hij naast den zieke zat
Eindelijk kwam ook, naast vele andere bezoekers,
dominé Schwarzmann. Slecnts zijn vrouw kwam met
meer in het huE waarin mevrouw Hedwig woonde.
En de dominé toonde een waardevol medegevoel, dat
hij den kranke, diens vrouw en moeder met schoone,
uit het hart opwellende woorden en geloovige hoofd
die lieve onbekende en vergetene geleerd hadden.
Nu eindig ik met de bewustheid het vraagstuk geen
steek verder te hebben gebracht Ik wEt dit te voren;
en heeft er iemand ieE anders van dezen brief ver
wacht, dan vraag ik excuus voor de teleurstelling, die
ik hem bereidde.
Laat mij probeeren hel goed te maken, door een
klein DuiEch versje over te schrijven, dat ik verleden
week vond „Onder de Streep" in 't Handelsblad. Het
luidt
Lass Andern ilir Reform-Kostüm,
Sie sollen radeln und rauchen
Und Reden halten voll Ungestüm
Dass sie uns Manner nicht brauchen.
Lass Arzt sie werden und Jurist
Und versticken des Herzens Regung,
Doch Du umarme und kiisse mich,
Das Et die schönste Frauenbewegung.
Dichter unbekannL
H. d. H.
Aanteekeningen.
1) Met 't woord „pasje" ook wel „passie"
bedoelt de Amsterdammer 'n biljet, dat geldig E voor
'n dubbelen tramrit
Mijnheer de Redacteur,
Eerst heden las ik het ingezonden stuk .Plichtsbe
trachting* pharizeesch, omdat het gebazel over plichts
betrachting de vlag is, die de lading: pleidooi voor de
verbetering der salarissen van gemeente-secretarissen,
moet dekken.
Was de inzender daarmee ruiterlijk voor den dag ge
komen, dan zou niemand daaraan aanstoot genomen
hebben.
Behalve de plichtsbetrachting, worden de onderwijzers
er ook bijgehaald om eenige enormiteiten te debiteeren.
Volgens inzender voldoet de gemeente-secretaris aan
hooge en meestuitgebreide eischen, heeft hij grooter
verantwoordelijkheid dan de onderwijzer en is de kennis
van dezen niet zooveel grooter.
Men vraagt zich inderdaad af, of domheid of brutaal
heid dit hebben neergeschreven?
Ik zal deze drie punten verder niet analyseeren, noch
ingaan op andere opmerkingen, waarvan men zich
afvraagt, of die soms ook bedoeld zij als vunzige insi
nuaties aan den onderwijzersstand, doch mij slechts tot
de volgende opmerking bepalen. Verscheidene personen
(bv. onderofficieren) besluiten pas op later leeftijd zich
te bekwamen voor gemeente secretaris en slagen daarin
dikwijls. De meesten van hen, zoo niet allen, zouden
tevergeefs trachten dan nog voor het onderwijzers-exa
men te slagen.
Men stelle vrijelijk de verdiensten der gemeente
secretarissen, wien ik alles goeds wensch, in het licht,
doch late de onderwijzers niet vrede.
Tenslotte nog dit: Iemand, die den treurigen moed
of de grenzenlooze onnoozelheid heeft zulk een stuk
te schryven, moest verplicht kunnen worden, dit met
zijn eigen naam te onderteekenen.
C. D. COLPA, H. d. S.
Winkel, 24 Juni 1908.
o—
Losse geruchten.
Ik heb de eer my aan de lezers van de „Schager
Courant" voor te stellen als verslaggever van losse ge
ruchten. Dikwijls hoort men in spoor of tram of op
theevisite dingen vertellen, die noodig in de courant
moesten, als ze waarheid behelsden. Ik zal met een
voorbeeld duidelijk maken, wat ik bedoel.
Er wordt verteld, dat verleden herfst iemand uit
Kolhorn, een zekere B., naar Rotterdam is gegaan en
niet is teruggekomen, zonder dat de naaste familieleden
weten waar hij gebleven is. De man was naar Rotter
dam vertrokken om zoogenaamde onderkruipersdiensten
te doen tijdens de staking der havenarbeiders. Wy zeg
gen nog eens: is het waar, dan moet het in de courant
en is het niet waar, dan moet het worden tegengesproken.
Te Barsingerhorn is ook iemand verloren geraakt,
maar die is nog springlevend en welverzorgd. Daar
heeft n.1. een arme weduwnaar uit verlegenheid een
kind van enkele weken afgestaan aan een kinderloos
echtpaar te Winkel. De vader is Protestant en de pleeg
ouders zijn Katholiek. En nu heeft de kleine zuigeling
bij de wisseling van pleegouders ook gewisseld van
geloof: het kind is omgedoopt.
Wij wenschen hierbij alleen maar op te merken, dat
het omgekeerde niet gemakkelijk zou gebeuren. Daar
zou de pastoor wel voor zorgen. Wat wy ten zeerste
in dien pastoor zouden prijzen. Wij moeten er evenwel
bjjvoegen, dat we niet weten of er van protestantsche
zyde nog pogingen zy aangewend om dit zieltje te be
houden.
Dat men te Winkel nog maar geen dominé kan
krijgen, is zeker algemeen bekend. Er wordt beweerd,
dat de verschillende predikanten voor dit beroep bedan
ken, omdat de mensehen er zoo slecht naar de kerk
gaan. Wy voor ons meenen, dat dit juist een reden
moest zijn, om het aan te nemen.
SIMON.
CORRESPONDENTIE.
A. K. Uwe mededeeling doet mij zeer veel
gen. Maar ik heb u in mijn brief gewaarsehu
■noe-
dat
neigingen aE op een presenteerblaadje overhandigde.
Toen de zeer eerwaarde heer na zijn bezoek de trap
weer afliep, streek hij met de hand welgevallig over
den grijs-zwarten baard en de scherpe oogjes keken
rechts en links, of niemand hem nakeek. Toen hij
zich alleen wist, helderde het gelaat van Schwarz
mann op en hij verheugde zich. dat een bekwaam
collega hem spoedig heel spoedig uit den weg zou
gaan.
Met stormen en regen werd uit het voorjaar de
zomer. De dender rolde boven de stad. Menigmaal
schoot een vurige bliksemstraal door de steeg
„MEsehien nog enkele dagen," zeide de dokter. Dal
gold Ludwig Hesz.
Deze was nu bijna zoo bleek aE het linnen van
zijn bed. Het gelaat was vervallen, alleen de oogen
hadden nog de helder-blauwe kleur en hun zinnende
uitdrukking. De oude dame was er nog en had het
oog gevestigd op de beide vrouwen die de ziekekamer
in- en uitgingen, Hedwig en Angelika. Hedwig's onrust
werd steeds grooter. Zij weende veel, en het was alsof
ze nu eerst geheel besefte, wat ze aan haar man had.
In Angelika's wezen was niets veranderd. Zij kwam
en ging in huis en kwam en ging in de ziekekamer.
zooals de omstandigheden dat vorderden. Zij had veel
macht over zichzelf en door woord noch gebaar
verried zij, wat er in haar omging. Slechts Hesz" moe
der. die de mensehen kende, en wier scherpen blik
niets ontging, zag somwijlen, wanneer het jonge
meEie zich onbespied waande, een smartelijken trek
om naar fijnen mond en wist dat de weinige woor
den die zij tot den kranke sprak en die uiterlijk slechE
alledaagsche woorden waren, met groote moeite wer
den gezegd en dat de stem onmerkbaar sidderde.
Op een middag een onweersbui was juist afge
trokken waren Ludwig Hesz en zijn moeder alleen.
Hij lag sedert geruimen tijd stil; het hoesten dat hem
anders zoo kon kwellen, was opgehouden. Aan het
venster verdampten de droppels die een heftige Tegen
daartegen had gejaagd. Een zonnetje kwam en deed
ze schitteren. In de kamer was spoedig een mooi,
warm licht De oude vrouw werd daardoor geheel
uit het Boek van
F 1 D 117 8.
XVI.
Ik heb geaarzeld u den schat te geven,
Dien ik maar aan een enkle geven kan;
Toch deed ik het en wjjdde aan u myn leven
En voelde niet den zwaren last er van.
Och, waarom hebt ge'een geeselriem geweven
Van 't gouddraad, dat 'k u gaf My dacht uw plan
Om rijk en vry te zyn, zooals mijn streven
Dat was. En och, nu treft my zelfs uw ban.
Ik loop uw huis voorbij en zeg dan stil
Uw zoeten naam met vele lieve woorden,
En denkt my vast een offer van uw gril.
Toch zou een gril van u, die mij vermoordde,
Mü minder zwaar zijn dan de hooge wil
Van anderen, die nooit myn ziel bekoorden.
beschenen. Zij zat in een leunstoel, het smalle, rim
pelige gelaat door het grijze haar omgeven, de han
den in den schoot
„Moeder," zeide Ludwig Hesz. „Ik zou allen wel
goeden dag willen zeggen. Ik wil slapen."
Zij stond op en trad aan het bed. „Zeker," zeide
zij, „ik zal ze roepen."
Met de smalle hand greep zij een doek, streek over
zijn voorhoofd, dat vochtig was, dan keek zij hem
een oogenblik aan. Hij scheen haar zoo vreemd
„De kinderen eerst," zeide Ludwig Hesz. Toen ging
ze de kinderen halen. Zij kwamen vlug over den
drempel gesprongen. Daar bleven ze plotseling staan.
De kamer scheen hen veranderd, was het 't licht, de
stilte die daarbinnen was, of was het wezen van den
zieke de schuld daarvan, hij lag zoo stil, alsof hij
sliep. Toen zij zacht en schuw nader kwamen, opende
Ludwig Hesz de oogen. Hij nam hun handen tusschen
de zijne en wendde zich tot hen.
„Je zult mij goeden nacht zeggenBen jelui braaf
geweest vandaag?Zult ge steeds gehoorzaam zijn
voor je moeder?" Hij sprak het langzaam en afge
broken.
De kleine EEe viel de tijd spoedig lang. „Ja, ja,"
zeide zij, naar kinderaard reeds weer aan wat anders
denkend. Toen haar vader haar voorhoofd kuste, ont
snapte ze hem en liep naar de deur. De knaap wilde
volgen, maar Hesz hield hem vast Hij' hield hem
lang, aE kon hij zich niet van hem scheiden. Zijn
blik zocht in het ronde, ernstige gezichtje. Eindelijk
kuste hij ook hem. „Ga!" zeide huj haastig.
Zijn moeder stond aan de deur en keek hem vra
gend aan.
„Nu zal ik Hedwig.begon zij.
Maar hij viel haar in de rede en wenkle haar tot
ach. Heel dichtbij aan zijn bed wilde hij haar hebben,
toen zij haar stoel dicht naast hem liad gelrokken,
wendde hij zich tot haar. zoodat zijn blik haar vol
m het gelaat trof. Met heldere stem zeide hijJe
moet haar de kinderen Eten, moeder. Houdt u ver
van hen! Zij hebben hun eigen wegen, Hedwig en
de anderen, maar zij meenen het goed en het komt