Amsterüafflsclie Brieven. iilige Sebastiaan. Zondag 2 Aug. 1908. 52e Jaargang. No. 4383. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Bekendmakingen 10' Gemeente HCHAOEN. 0— Nntionnle Militie. Kostwinners I)e lo. Burgemeester der gemeente SCHAGEN brengt ter kennis van wien hel aangiat: lo. dat bi] de eerste zinsnede van art. 113bis der Militie wet 1901 (Staatsblad 1901, No. 212; 1903, No. 293) het volgende is bepaald: „Indien blijkt, dal ten gevolge van het verblijf on der de wapenen of in werkelijken dienst van een in gelijfde bij de militie, door het gezin, waartoe deze behoort of waarin hij is opgenomen, of door den persoon of de personen, in wiens of in wier levens onderhoud hij voorzag of hielp voorzien, zonder zijne aanwezigheid niet of niet voldoende in eigen onder houd kan worden voorzien, dan wordt aan dat gezin, aan dien persoon of aan die personen, naar door Ons te stellen regelen, voor eiken dag dien de ingelijfde onder de wapenen of in werkelijken dienst is. op hun verzoek uit 's Rijks kas eene vergoeding toegekend van ten hoogste éen gulden, tenzij door Onzen Minister van Oorlog, zoo de ingelijfde tot de militie te land behoort, of door Onzen Minister van Marine, zoo de ingelijfde tot de zeemilitie behoort, aan Ons wordt voorgesteld, den ingelijfde van den werkelyken dienst te ontheffen en deze ontheffing door Ons wordt ver leend." 2o. dat het Koninklijk besluit van 24 December 1903 (Staatsblad No. 329), houdende regelen betrek kelijk het toekennen van bovenbedoelde vergoeding, 't volgende inhoudt Artikel 1. Het hoofd van het gezin, waartoe de ingelijfde be hoort of waarin hij is opgenomen, dan wel de per- soon of de personen, in wiens of in wier onderhoud de ingelijfde vóór zijne inlijving of vóór zijne opkomst in werkelijken dienst voorzag of hielp voorzien, zal, om toekenning van vergoeding te kunnen erlangen, daartoe een verzoek hebben te richten tot Onzen Minister van Oorlog, zoo de ingelijfde tot de militie te land behoort, tot Onzen Minister van Marine, zoo de ingelijfde tot de zeemilitie behoort. Onze voornoemde Ministers regelen, ieder voor zoo veel hem betreft, de wijze, waarop zal worden onder zocht, of en in hoeverre er grond bestaat het verzoek in gunstige overweging te nemen. Artikel 2. Blijkt uit het ingestelde onderzoek betrekkelijk een aanvrage om vergoeding, dat er termen aanwezig zijn, den ingelijfde ingevolge de vierde, in verband met de derde zinsnede van art. 113 der Militiewet 1901 in aanmerking te doen komen om van den werkelijken dienst te worden ontheven, dan zal Onze bij de aan vrage betrokken Minister aan den ingelijfde doen kennen, dat deze zich tot Ons zal kunnen wenden met een verzoek tot het erlangen van de ontheffing hiervcren bedoeld. Artikel 3. De vergoeding mag niet te boven gaan het bedrag aan inkomsten, dat door de vervulling van den wer kelijken dienst van den ingelijfde wordt onttrokken, hetzij aan het gezin waartoe hij behoort of waarin hij is opgenomen, hetzij aan den persoon of aan de personen, in wiens of in wier onderhoud hij voor zag of hielp voorzien. Bij het bepalen van het bedrag der vergoeding wordt verder rekening gehouden met hetgeen de ingelijfde aan levensonderhoud kostte, hetzij aan dat gezin, het zij aan dien persoon of aan die personen, althans indien de ingelijfde met dien persoon of met die per sonen samenwoonde. Artikel 4. Toekenning van vergoeding aan een persoon of aan personen, met wien of met wie de ingelijfde niet tot hetzelfde gezin behoort, mag niet geschieden, indien deze persoon of deze personen den ingelijfde niet in bloed- of aanverwantschap bestaan, of indien de graad van bloed- of aanverwantschap eene andere is dan die van eigen kind, stiefkind, vader, moeder, stiefvader, stiefmoeder, broeder, zuster, halfbroeder, halfzuster, grootvader, grootmoeder, behuwdvader, behuwdmoeder, behuwdbroeaer, behuwdzuster, behuwdstiefvader, be- huwdstiefmoeder, behuwdhallbroeder, behuwdhalfzuster, behuwdgrootvader of behuwdgrootmoeder. Artikel 5. Het bedrag der vergoeding wordt bepaald door On zen Minister van Oorlog, zoo de ingelijfde tot de militie te land, door Onzen Minister van Marine, zoo de ingelijfde tot de zeemilitie behoort. Artikel 6. Is de ingelijfde zelf hoofd van het gezin, waaraan de vergoeding wordt toegekend, dan wordt deze ten behoeve van dat gezin aan de rechthebbende of rechthebbenden uitbetaald door tusschenkomst van den biirgemeester der gemeente, waar de ingelijfde woon plaats heeft. Woont deze buitenslands, dan kan de uitbetaling ook rechtstreeks geschieden. Ook wordt de in h'et eerste lid bedoelde tusschen- Konist ingeroepen, indien de op vergoeding aanspraak hebbende persoon of personen wegens onmondigheid of soortgelijke reden niet in staat wordt of worden geacht zelf over de vergoeding te kunnen beschikken. Ook voor alle andere gevallen kan Onze Minister, die de vergoeding toekent, bepalen, dat de uitbetaling door tusschenkomst van bedoelden burgemeester zal plaats hebben. Artikel 7. Lik verzoek om vergoeding moet zijn onderteekend door 'hem, haar of hen, die vermeent of vermeenen daarvoor in aanmerking te komen, uitgezonderd in het geval bij het tweede lid van artikel 6 omschre ven. In laatstbedoeld geval kan de onderteekening plaats hebben door den persoon, aan wien de uitbetaling van de vergoeding zou geschieden. De ingelijfde zal, zoo hij daartoe niet buiten staat is, van zijne instemming met het verzoek moeten doen blijken door mede-onderteekening van het verzoek schrift. Artikel 8. Van de beslissing op een verzoek om vergoeding wordt mededeeling gedaan aan de op het verzoek ge hoorde autoriteiten. 3o. dat lotelingen, die bij de militie moeten worden ingelijfd, en milicien-verlofgangers, die in werkelijken dienst moeten terugkeeren, zich bij verzoekschrift recht streeks tot de Koningin moeten wenden, indien zij wenschen in aanmerking te komen, hetzij voor ont heffing van den werkelijken dienst bij de militie, krach tens de vierde, in verband met de derde zinsnede van art. 113 van bovenaangehaalde wet, hetzij voor zoo danige ontheffing, althans voor toekenning van de in art. 113bis dier wet vermelde vergoeding; 4o. dat verzoekschriften, welke alleen strekken tot het bekomen van evenbedoelde vergoeding, aan den ter zake betrokken Minister moeten worden ingediend. Indien door belanghebbenden omtrent het indienen van de hierboven onder 3o. en 4o. vermelde verzoek schriften welke op ongezegeld papier geschreven en ongefrankeerd verzonden kunnen worden nadere inlichtingen worden verlangd, kunnen die, op iederen werkdag van 9 tot 12 uren, mondeling worden ge vraagd ter Secretarie dezer Gemeente, waar zij zoo veel mogelijk zullen worden verstrekt. Schagen, den 20 Juli 1908. De lo. Burgemeester voornoemd, P. BUIS Jz. groote stad is stilte niet wel denkbaar. Zooals drukte van menschen op 'n kerkhof onaangenaam aandoet, zoo onaangenaam is de Kalverstraat als zij niet vol menschen is. 't Rembrandtplein wil bevolkt wezen en wie er in den vroegen ochtend, tegen 'n uur of zes, als de menschen al naar bed zijn. over gaat, en er niets anders ontmoet, dan 'n enkel achtergebleven nacht pitje, dat zichzelve vergat uit te blazen en nu walmend en waggelend naar huis hort, of 'n verlepte Magdalena, die zoomin haar liefde als haar redding vinden kon, of 'n hond. die midden op 't trottoir in slaap viel, zoo iemand ziet 't Rembrandtp ein niet, zooals 't in werklijkheid wil gezien worden met 'n reeks van lich tende tx>llen en kunst-belicht grom. De gouden toort sen van den nacht hoewel zooveel minder dan zonnelicht verleenen aan sommige stadsgedeelten een eigenaardig cachet en 'n eigenaardige bekoring. De boulevards te Parijs zijn bij dag mooi, maar mooier bij kunstlicht, evenals onze pleinen, uitgenomen de Dam, die weer bij dag gezien wil worden. Alles heeft zijn eigenaardige eischen; onze grachten arme miskende en vermeden grachten! zijn bij dag 'n weldaad voor den wandelaar, die ze bij avond ontoegankelijk vindt. In een stad gekomen, wil men vprtier zien. bewe ging; wil men door aanschouwing weten, dat de han del nog niet dood is en het koopen en verkoopen nog niet is afgeloopeh. 'n Klein dorp met 'n groot plein voor de kerk, éen straat links en twee straten rechts, met vijf jongens onder de boomen en twee juffrouwen, die elkaar toevallig ontmoeten, kan zijn eigenaardige bekoring hebben, zijn stemming meebren gen, zijn wijding zelfs geven, maar in 'n stad vraagt 'n mensch wat anders. Een stad die stil is, alsof de menschen er allen op vilten zolen loopen, Delft b.v. is iets verschriklijks. Hoe is De Génestet er toe geko men dit nest ,,'t Pikante stadje" te noemen 1) Daar zal hij wel niets van gemeend hebben, want al zegt hij „Delft is geen graf', toch zegt hij in hetzelfde vers „Maar zoek geen leven langs de grachten dezer stad, W ant ja, die zijn meestal zoo kaal en eenzaam, dat Onlangs, naar men vertelt de jacht was juist pas open Een haas, zijn drukten moe, kwam door ons Delft geloopen. „Hij is er mooglijk nog." EEN HUWELIJKSGESCHIEDENIS M van HANS VON ZOBELTITZ Ja Sidi sp<eld<\ komedie, want de tranen die zij te hulp riep, vuren jniet echt. Sedert de groote Duse in staat was op kvelf tooneel natuurlijke tranen te ver gieten wai/utn zou zij het dan niet in het leven doen? Zij liet ,'ich op een stoel neervallen en sloeg de handen vóór het gelaat. „Ik ben zoo ongelukkig zoo doodongelukkig ben ik." „Wees toch verstandig verzocht hij nog een- maai. „Lieve Sidi ^3r toen aarzelde hij en zweeg. ®hners was nooit een groote kunstenares ge weest Zij had steeds op de zinnen gewerkt, niet op de zielen. De tnigische scènes behoorden niet tot haar emplooi. Op eenmaal sloop weer de argwaan liet gemoed van naar man binnen Voor dei eerste maal stond hem nelder voor den geestzij speelt tooneel speelt voor Jou tooneel. "ij zag hoe zij zich wrong, alsof zij lichamelijk leed Hjj hooixle haar krampachtig snikken, zag haar schokschouderen. De tranen liepen naar over de wangen. Maar het snikken was leeg en onecht, en de tranen kwamen als uit droge oogen. Nog een paar oogcnblikkcn stond hij voor haar. En hein was het, alsof haai- oogen hem tersluiks vor- schend aankeken met de bedoeling: welke uitwerking heeft dit alles op je. Dan draaide hij zich kortweg om en liep de kamer Eerst kort voor de schemering kwam hij terug De ,'hge rit. de frissche lucht hadden hem goed gedaan muten, bijna aan de grens zijner bezittingen, had hij 'w" inspecteur ontmoet, en met dezen had hij aller- 'e' dingen besproken, eerst met eenigen tegenzin, maar "•"1 met het gevoel: spreek maar, dwing jezelf en v®fstrooi je gedachten. CLIII. Over Straatrumoer. We zullen naar New-York moeten, om daar te trachten middelen te beramen of wegen te leeren ken nen, om een einde te maken aan 't straatrumoer. De „Daily Telegraph" meldde onlang;, dat 't dóar niet meer uit te houden was, en dat de hoofdcommissaris van politie bizondere orders had uitgevaardigd, om met „beleid, bescheidenheid, tact, verstand of gezag zooveel mogelijk het straatrumoer tegen te gaan'. Ik weet bij ervaring hoe lawaaierig het straatleven te New-York is. Op sommige punten moet men, vlak bij elkander staande, luidkeels schreeuwen, om zich verstaanbaar te maken; en aan de buitenkanten waai de stoombooten afvaren, is '1 somwijlen zoon leven en lawaai, zoon rumoer, gegil van fluiten, gestamp van machines, geschreeuw van stemmen, gerammel van kettingen en kranen, dat men er niet eens zijn keel aan waagt en zich er toe bepaalt om met stooten en gebaren zich verstaanbaar te maken. Waar ik ook ooit op de wereld kwam, nergens vond ik zoo'n herrie als juist te New-York; midden in de stad maar weinig minder dan aan de havens en in de dokken, waar dag en nacht door geladen en gelost wordt, waar het leven geen verademing kent, waar de eene ploeg van menschen den anderen opvolgt, met 'n vlugheid, die geen tusschenruimte doet opmerken. Waar 't losschieten van 'n lus, 't neersmakken van kisten als er maar geen dooien bij vallen enkel aanleiding kan geven tot daverend lachen, omdat er van persoonlijke schade zelden sprake is, waar 'n rijke maatschappij alle ver antwoording op zich nam. Zooals jongens, die uit de school komen, t niet schijnen te kunnen helpen, dat zij vliegen en lawaai maken, en reden zouden geven tot bezorgdheid als zij kalm waren, omdat rumoer bij hen schijnt te be- hooren ais water in de zee, zoo schijnen er plekken gronds te wezen, die niet zouden wezen wat ze zijn, als er geen rumoer was. Ik kan mij Sanot Pauli, in de buurt van Hamburg, niet voorstellen zonder kerrnis- lawaai. Ik zou niet gelooven in 'n oliemolen te zijn als de stampers niet onophoudelijk op de blokken vielen, en elk gewoon gesprek onmogelijk maakten. Zooals stilte éen is met 'n studeerkamer, éen is met bergtoppen en alles wat 'n ziel kan ontroeren, zoo is luidruchtigheid en lawaai éen met de straten van 'n groote stad, éen met al datgene wat van nature onbedachtzaam is en geen behoefte heeft of schijnt te hebben aan nadenken, 't Een behoort bij 'tander Toen het in 1871 stil was in de straten en op de Boulevards van Parijs, was de stad leeg gemoord. Op n weide, op 'n bergtop kan stilte wezen, in 'n bosch of op 'n groot meer; maar in 'n stad, 'n eenigszins Zij waren een heel stuk met elkaar opgereden. „Ik zou mijnheer den baron nog gaarne den nieuwen vo lontair, den jongen Frank voorstellen," had de oude Reder gezegd. „Hij is gisteravond aangekomen en ik heb hem vandaag direct maar aan het werk gezet." Kerstin was het bijna vergeten, dat hij Reder had toegestaan een volontair aan te stellen. Hij herinnerde zich maar even, dat het de zoon was van een rijken boer uit Pommeren. Reder was, zooals hij zielf dik wijls vertelde, lachend, zoodat zijn breed stoppelig ge laat in twee deelen verdeeld scheen Reder was in de gansche omgeving en nog verder beroemd om zijn uitnemende eigenschappen als landbouwer, en niet min der om zijn buitengewonen tact om jonge menschen spoedig een eindje vooruit te schoppen. Zij troffen den jongen man op het veld. Een groote. stramme jongeling met een open gelaat, dien de blonde snor goed stond Hij beviel Erich niet kwaad. „Een beetje dwaas ben je aangekleed, te veel naar de mode," dacht hij vluchtig. „Maar dat zal Reder je wel spoedig afleeren." En het dead hem een zeker genoegen, dat de oude brombeer den jongen man den mantel uit veegde, eigenlijk zonder eenige reden. Dat was zoo zijn opvoedingsmethode bij zulk jong gespuis. Ook tegenover hem had de oude heer geen blad voor den mond genomen. Toen was Kerstin alleen naar huis gereden. Eerst in een lang galop, toen in draf en eindelijk had hij den vos laten stappen. Hij was veel kalmer geworden en dacht ook mil der. En pi had Sidi nu werkelijk eens een beetje komedie gespeeld! Andere vrouwen deden dat immers eveneens Claire bijvoorbeeld was als jong meisje reeds een kunstenares in deze kunst geweest. Wanneer die iets wilde doorzetten, kwamen als laatste redmiddel steeds de tranen te pas. Toen hij over den hof reed, zag hij oen elegante coureuse met twee vurige bruinen bespannen. Hij ken de noch rijtuig, noch paaiden en hij vroeg er zijn rijknecht naar, die hem zijn paard afnam. „Het is de graaf uit Tommitsehau. De graaf is in het slot.' Neef Praeh? Dat was wonderlijk. Keistin vond hem en Sidi beneden in den kleinen salon van zijn vrouw. Hij zag de twee menschen reeds van uit de andere kamer, zonder dut zij hem bemerk ten Zij zaten dicht aan het venster tegenover elkaar en waren druk in gesprek. \an den graaf kon li ij alleen den breeden rug zien en den diep in den nek afloopenden kalen schedel. Maar Sidi zat zoo, dat hij gestalte en gelaat kon monsteren. Zij had groot toilet gemaakt en werkte als een mooi beeld. Jong scheen zij en frisch, met roode wangen en lachende, stra- Des winters is 't er stil, des zomers is 't er stom.' 't Is dan ook 'n stadje, dat al schrikt 't om de zooveel jaren even wakker om 'n lustrum te vie ren, zooals 'n week of vier geleden, toen Lorenzo er even binnenkwam alleen bekend is om 't graf der Oranjevorsten. Maar 'n stad met handel en vertier, waar scheepsladingen aankomen uit verre gewesten en zolders hijgen onder lasten koopwaar, is het niet. Als drie huismoeders 't in haar hoofd krijgen, om op denzelfden dag tafelgoed in te slaan, is Delft uitver kocht, evenals Gouda, evenals wel meer oud-Holland- sche stedekens,H die vroeger op muren met poorten bogen mochten, maar waar ten huidigen dage de aan komst van een schip aan 't bolwerk 'n evenement is. Als er vijf inwoners met denzelfden trein vertrokken zijn, is 't in 't stadje te merken; als de meid van den notaris van dienst verandert is ze 'n onderwerp van gesprek. In 'n kleine stad is 't uithangen van spiegeltjes niet oneigenaardig „spionnen" genoemd 'n voornaam nummer op de lijst der dagelijksche werkzaamheden, en als de menschen er elkaar niet bij naam en toenaam kenden, en niet wisten, dat de dochter van den neef van den burgemeester getrouwd was met den zoon van 'n kleindochter van den broer van den brander, dan zou ik niet weten waar ze over praten moesten. TenzijJa, tenzij die klein-stedelingeti deden wat beslist niet alle groot-stedelingen doen, n.1. boeken koopen en zich opsluiten en iets trachtten te weten te komen, wat met den nieuwen hoed van de juffrouw aan den overkant niets heeft uit te staan. En zoo zijn er in kleine steden en op dorpen. Zoo zijn er. Dit geven de eerlijken in de groote steden toe. De bevolking aan Universiteiten wordt gefourneerd uit de provincie en onze leerstoelen heel dikwijls bezet door „provinciaaltjes". Want 't klein-steedsche leven, voor zoover 't zich niet vergaloppeert in buur- en beuzelpraatjes is ernstiger (jan 't leven in 'n groote stad, waai" „De Kroon staat naast „Mille Colonnes" en 't „Rembrandt-Theater" naast „De Kroon", en ,,'t Gouden Hoofd" naast ,,'t Rembrandt-Theater", en „De Quelle" naast ,,'t Gouden Hoofd". „De nieuwe Karsen- boom" staat weer aangedrongen teigen de „Quelle" en 't „Panopticum" kijkt uit zijn bovenramen in 't „Grand Theater". En in al die gelegenheden- zit 't vol, den heelen dag door menschen, die even uitrusten, 'n krant inkijken, eten, koffie drinken, thee, kwast, biertjes, mensehen, die komen en niet weten waarom, en weer weggaan, zonder te weten waarheen, straatslijpers, kof fiehuis-typen, die nu hier en dan daar op 'n stoel, die op 'n trottoir staat, neervallen. En 't is er altijd vol of nagenoeg, maar 't allervolst tegen den nacht of na middernacht, als verstandige mensehen al 'n uur of daaromtrent slapen. Maar de een houdt hier den ander wakker en zoo zou men, generaliseerend, de conclusie kunnen maken, dat alle Amsterdammers wel suf en slaperig moeten zijn, omdat ze van den dag nacht en den nacht tot dag maken, 's Avonds twaalf uur gaan in de hoofdstraten, Kalverstraat, Leidsche straat, Leidsche Plein, Rembrandtplein de electrische boog lampen uit, waarschijnlijk om de menschen eraan te herinneren dat 't alweer morgen-ochtend is en ze toch eindelijk eens gaan slapen moeten, maar helpen doet 't niet. Klokke twee moeten ze weg gedreven lende oogen. Daarbij zag liij duidelijk dat zij ook nu weer komedie speelde. Ziji had alles bepaald in scène gezet om Prach te behagen. Reeds de plaats was met overleg gekozen; juist zoo dat de laatste zonnestra len op haar roodbruin haar speelden. Ver voorover gebogen zat zij; de kanten blouse liet een vrij groot gedeelte hals ontbloot, de voeten waren over elkaar geslagen en zij wipte coquet met haar kleine voetje op en neer. Hij had zeer gemakkelijk kunnen hooren wat zij spraken en waarover zij lachten. Maar hij wilde niet den luisteraar spelen. Zoo trad hij vlug met een luiden groet binnen. Prach sprong direct op. Zijn gelaat was licht ge kleurd, zooels immer wanneer hij opgewonden was, hetzij door den wijn, of door het gesprek „Zoo ridderzoon goeden avond. Ik wilde je toch eens opzoeken ja, en moest je ook eens spreken. .Vlet het oog op de Landbouw-vereeniging. Goed dal je nu juist komt. Nu lang is mij de tijd niet gevallen. Wij hebben elkaar voortreffelijk onderhouden, nichtje en ik .Men gaf elkaar de hand, nam daarna weer pl-iéts. Erich verzocht Prach dien avond te blijven, maar dat werd geweigerd. Maar een glas wijn natuurlijk en een sigaar als mevrouw het veroorloofde. Nietwaar, nichtje versmaadde misschien zelf een sigaret niet. Sidi lachte. Misschien ganscii zonder reden, maar liet was weer dat zilveren Lachje, dat Erich zoo dikwijls in verrukking had gebracht. Vandaag klonk liet hem gekunsteld in de ooren en gedwongen. Man en vrouw hadden elkaar vluchtig een hand gegeven. Sidi met een half boozen, half schuwen blik. Prach sprak bijna alleen en vroeg Kerstin lid te worden van de vereeniging, die in den herfst een feest avond gaf in Gehrau, de hoofdstad van den kring, hij vroeg naar den oogst, spotte een weinig over den ijver van Erich. Hij wendde zich in hoofdzaak tot den huisheer, maar zijn blikken gingen zoo nu en dan naar Sidi. Daartussohen dronk hij in flinke teugen. „Mag ik ook vragen hoe het je vrouw gaat?" „Ach die armie! Ze is in het Witte Hert, een kuur Erich drukte zijn spijt uit. Maar een spottend lachje kon hij toch niet achterwege houden en ook niet de bemerking: ..Dan heb jij nu zeer veel vrijen tijd." „Een landheer en vrije lijd? Nu. Ik bid je Ten hoogste kan men een paar vrije uurtjes voor zich ver overen. Menigmaal ga ik 's avonds nog naar Gehrau, Daar is een heel goed hotel. De man heeft een besten kok en een flinke juffrouw. Je moet daar ook eens met nichtje komen. Kerstin schudde het hoofd. worden en als ze kans zien. om 'l met den gérant op 'n accoordje te gooien en in gesloten binnenkamer nog 'n potje te maken in societeits-bewustzijn, dan doen ze 't. Ja, 't groote-stadsleven. met zijn koophandel en ver keersdrukte, met zijn Beurs gedoe, zijn paleizen en musea, zijn mooie winkels en magazijnen, zijn volle straten en deftige grachten, zijn schitterende plantsoen nen en spiegelende vijvers, zijn hooge kathedralen en nog hooger torens heeft veel moois en veel aantrekke lijks. maarJa, het heeft ook heel wat „maren". Ik noemde u er al eenige, en ik zou er u nog twintig bij kunnen noemen. Maar de grootste bedenking, die we hier hebben tegen het publieke leven, de grootste grief die hier knaagt aan ons leven, en ons humeur bederft is het oorverdoovend leven, het razend rumoer, dat ons belet te spreken of te denken, dat ons de ademhaling belemmert en oorzaak is, dat veel wat gedaan moest en kon worden, ongedaan "blijft. Het vervolgt u in huis van buren, die, geloof ik, paarde- hoeven hebben, van kinderen, die op zolders touwtje springen. van dienstmeisjes, die, twintig door elkander, allemaal "n ander liedje zingen, van straatventers, die, zeven door elkaar, allemaal 'n andere koopwaar aan bevelen met 'n stem die aan Stentor doet denken. Het vervolgt u op straat in 't aanhoudend gerinkel van trams en knarsende wagenwielen, en van die stinkende, schreeuwende, gillende, toeterende, blazende, hijgende, ter noodlottiger ure uitgevonden automobielen, die u ook achterna komen als ge 'n park in vlucht, waar zooveel honderd fietsers met hun enerveerend ting-ting u al op stonden te wachten. Het vervolgt u overal, op de buitenwegen en in de stad, en als ge den beer tracht te ontvluchten, loopt ge den wolf in zijn muil. Als ik in de voorkamer zit te werken wordt ik vandaar verdreven door 't geschreeuw van tien venters of 'n „oploopje", dat in Amsterdam nog al eens te zien is. En als ik in de achterkamer kom, mijn balcondeuren open, dan hoor ik niet zelden zes of zeven piano's, 'n gramophoon, "n viool, twee occarino's en altijd men- schenstemmen, mitsgaders katten. Als dit nog niet ge noeg is, komen er Vrijdags straatmuzikanten bij, orgel draaiers en „Duise moffe'die steeds vergezeld worden door benden jongens en kerels, meisjes en vrouwen, die, als ze niet vechten, de muziek begeleiden met hun dans. Is de muziek in rust. dan amuseeren ze zich met 't gooien van rotte appelen of 't inslaan van 'n hoed van 'n voorbijganger. Bij gebrek aan voorbij gangers, stoeien ze met elkaar totdat er ..moord" ge roepen wordl, wat voor den agent die in de. buurt is, het teeken is om zich te verwijderen, wat hij dan ook meestal doet. De politie is hier minder rumoerig dan 't publiek, en als ze 't af kan met „doorloopen maakt ze haar handschoenen niet vuil, al doet 'n straatkerel in uw raamkozijn de onwelvoeglijkste din gen. Hiervan zouden staaltjes zijn te vertellen, die mis schien niet geloofd zouden worden, maar die toch waar zijn. Of deze lamlendigheid in 't optreden der politie Dan de agenten ligt, of dat ze gezocht moet worden in 'n averechtsche discipline, is niet te zeggen. Zooveel is zeker, dat de agenten meer hebben van Icdepoppen dan van waakzame mannen, die op hun qui vive zijn of er iets ongerechts gebeurt, 't Heeft mij vaak toege schenen, dat dit hierdoor komt, dat zij, die mannen plicht en mannenwerk te vervullen hebben, zelf als kinderen behandeld worden en men hen niet de minste vrijheid van inzicht, tact of handelen laat. Ze sidderen als zij 'n commissaris zien aankomen, en halen onnoozel hun schouders op als 'n straatvent 'n dame, die hem passeerde, 'n pruim tabak in 't gezicht gooit, wat ik gezien heb. Met 'n jongen, die 'n blikken bus in 'n straat voort- schopt en daardoor 'n helseh leven veroorzaakt, weet 'n agent geen raad. Als 't op 'n gracht gebeurde en een passant zou om 't leven 'te doen ophouden de bus in 't water schoppen, zou die passant bekeurd worden, de jongen niet. Alle leven en rumoer is hier geoorloofd, tot verdriet van wel tien- en wel honderdduizend inwoners. Verleden week is 't in den Raad ter sprake gebracht door den heer Ter Haar, die midden in 't deftig par ket gezeten, opstond en luidkeels gilde: „Zes centen die mooie aardbeien!" op welk aanhoudend geschreeuw de bezoekers der Nieuwe Kerk den Zondag te voren onthaald waren, terwijl ze zaten te luisteren naar den predikant. Er zijn maatregelen genomen om dit ge schreeuw rondom de kerk, althans gedurende den dienst, te voorkomein^^^^H^H Dit is althans iets, al is 't niet veel. Laat ons hopen, dat deze maatregelen zich zullen uitbreiden en dat evenals de hoofdcommissaris van New-York, ook de hoofdcommissaris van Amsterdam maatregelen neemt, om zooveel mogelijk het straatrumoer tegen te gaan; dat ook hij aan 't korps der politie 'n bizondere order uitvaardigt ,,om met beleid, bescheidenheid, verstand en gezag op te treden tegen al die geluiden, die overlast geven en ver minderd of vermeden kunnen worden, 't geschreeuw van venters, het onnoodig gefluit van stoombooten, het uitpuffen, het getoeter en gegil van auto's, het voort- schoppen van blikken bussen, enz." Zoo stond 't in de Daily Telegraph; en laat ons dan tevens hopen, dat de commissaris ook zelf met „beleid, met Jieseheidenheid, met verstand en ge zag" die order uitvaardige. opdat onze agenten eens 'n beetje anders optreden, dan ze tot nu toe deden. H. d. H. Aanteekeningen: 1) „De Mailbrief vers 14 v.v. (o; „Menschenkind, je bent een barbaar. Rondweg gezegd, een groote barbaar Hoe kan je nu van een jonge vrouw verlangen, dat zij dag in dag uit rustig op haar kussen tnuis zit. Dat gaat immers niet. Dat valt onszelf immers uitermate zwaar, laat dus staan voor zulk eeai jonge vrouw. Neen, Erich, ik moet het je ronduit zeggen, dat behandel je glad verkeerd. Je doet onrecht, eerstens jegens je echtgenoote en dan jegens de menschheid. En nu u. mevrouw, wat zegt u?" „Eriohs wil is mijn hemelrijk," zeide Sidi met scherpe iippen. „Hemelrijk is goed Praeh lachte, dat het dreun de. „Je weet toen, wat men bij ons hemelrijk noemt? Ons nationaal gerecht, zuurkool met worst! Maar wat is nu de wil van Erieh?" Die vraag gold nu weer Sidi. Zij keek met een spottend lachje eerst haai' man en dan Praeh aan: „Ja wanneer ik dat wist „Troost u nichtje, dat is in het huwelijk meestal zoo. Ik heb den wil mijner hooge gebiedster nog nooit kunnen doorgronden. Maar wij hebben hier den boos doener bij ons. Dus vooruit, waarde heer, maak het van jouw kant dus mogelijk dat een ontmoeting plaats heef! in de Gouden Leeuw van Gehrau. Die man daar meet toch ook leven." Kerstin ontweek een antwoord. Waartoe zou hij Prach uiteenzetten, waarom hij niet naar Gehrau komen wilde, in Sidi's tegenwoordigheid beslist niet. Waar toe hem te zeggen: ik wil niet met jou samenkomen in de herberg, omdat jou het onderhoud met mijn vrouw pikant schijnt met mijn vrouw, die jou vrouw in den grond van de zaak jiiet voor vol aanziet! Zijn gevoel verzette zich er tegen deze gedachte uit te spieken en toch wilde hij geen uitvlucht bezigen ook. „Zeg toch ja, Erich?" vroeg Sidi. Toen zeide hij grof„Neen Kortweg neen. Dut woord was hem over de lippen geschoten, oindat hij in het laatste oogenblik meende te hebben opgemerkt, dat Sidi en Prach een blik van verstandhouding wisselden. Alsof beider oogen wilden zeggen: wij zullen toch eens zien, hoe ver hij zijn eigenzinnigheid drijft. Een pijnlijke pauze ontstond. Sidi trok de wenk brauwen hoog op. Dan lachte Prach weder luid: „Aan duidelijkheid laat je weigering tenminste niets te wen schen over." Kerstin voelde dat hij grof, zeer grof geweest was. Zoodoende voegde hij er aan toe: „Ik houd niet van die samenkomsten in huis van een derde. Het is mij veel aangenamer, ais men elkaar bezoekt in eigen huis." De graaf draaide wat met zijn glas. „Nu ja on gelijk heb je niet Ik neem dat aus op als een uit-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5