Amsterüafflsclie Brieven.
iilige Sebastiaan.
Zondag 2 Aug. 1908.
52e Jaargang. No. 4383.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Bekendmakingen
10'
Gemeente HCHAOEN.
0—
Nntionnle Militie.
Kostwinners
I)e lo. Burgemeester der gemeente SCHAGEN brengt
ter kennis van wien hel aangiat:
lo. dat bi] de eerste zinsnede van art. 113bis der
Militie wet 1901 (Staatsblad 1901, No. 212; 1903, No.
293) het volgende is bepaald:
„Indien blijkt, dal ten gevolge van het verblijf on
der de wapenen of in werkelijken dienst van een in
gelijfde bij de militie, door het gezin, waartoe deze
behoort of waarin hij is opgenomen, of door den
persoon of de personen, in wiens of in wier levens
onderhoud hij voorzag of hielp voorzien, zonder zijne
aanwezigheid niet of niet voldoende in eigen onder
houd kan worden voorzien, dan wordt aan dat gezin,
aan dien persoon of aan die personen, naar door Ons
te stellen regelen, voor eiken dag dien de ingelijfde
onder de wapenen of in werkelijken dienst is. op hun
verzoek uit 's Rijks kas eene vergoeding toegekend
van ten hoogste éen gulden, tenzij door Onzen Minister
van Oorlog, zoo de ingelijfde tot de militie te land
behoort, of door Onzen Minister van Marine, zoo de
ingelijfde tot de zeemilitie behoort, aan Ons wordt
voorgesteld, den ingelijfde van den werkelyken dienst
te ontheffen en deze ontheffing door Ons wordt ver
leend."
2o. dat het Koninklijk besluit van 24 December
1903 (Staatsblad No. 329), houdende regelen betrek
kelijk het toekennen van bovenbedoelde vergoeding, 't
volgende inhoudt
Artikel 1.
Het hoofd van het gezin, waartoe de ingelijfde be
hoort of waarin hij is opgenomen, dan wel de per-
soon of de personen, in wiens of in wier onderhoud
de ingelijfde vóór zijne inlijving of vóór zijne opkomst
in werkelijken dienst voorzag of hielp voorzien, zal,
om toekenning van vergoeding te kunnen erlangen,
daartoe een verzoek hebben te richten tot Onzen
Minister van Oorlog, zoo de ingelijfde tot de militie
te land behoort, tot Onzen Minister van Marine, zoo
de ingelijfde tot de zeemilitie behoort.
Onze voornoemde Ministers regelen, ieder voor zoo
veel hem betreft, de wijze, waarop zal worden onder
zocht, of en in hoeverre er grond bestaat het verzoek
in gunstige overweging te nemen.
Artikel 2.
Blijkt uit het ingestelde onderzoek betrekkelijk een
aanvrage om vergoeding, dat er termen aanwezig zijn,
den ingelijfde ingevolge de vierde, in verband met de
derde zinsnede van art. 113 der Militiewet 1901 in
aanmerking te doen komen om van den werkelijken
dienst te worden ontheven, dan zal Onze bij de aan
vrage betrokken Minister aan den ingelijfde doen
kennen, dat deze zich tot Ons zal kunnen wenden
met een verzoek tot het erlangen van de ontheffing
hiervcren bedoeld.
Artikel 3.
De vergoeding mag niet te boven gaan het bedrag
aan inkomsten, dat door de vervulling van den wer
kelijken dienst van den ingelijfde wordt onttrokken,
hetzij aan het gezin waartoe hij behoort of waarin
hij is opgenomen, hetzij aan den persoon of aan de
personen, in wiens of in wier onderhoud hij voor
zag of hielp voorzien.
Bij het bepalen van het bedrag der vergoeding wordt
verder rekening gehouden met hetgeen de ingelijfde
aan levensonderhoud kostte, hetzij aan dat gezin, het
zij aan dien persoon of aan die personen, althans
indien de ingelijfde met dien persoon of met die per
sonen samenwoonde.
Artikel 4.
Toekenning van vergoeding aan een persoon of aan
personen, met wien of met wie de ingelijfde niet tot
hetzelfde gezin behoort, mag niet geschieden, indien
deze persoon of deze personen den ingelijfde niet in
bloed- of aanverwantschap bestaan, of indien de graad
van bloed- of aanverwantschap eene andere is dan
die van eigen kind, stiefkind, vader, moeder, stiefvader,
stiefmoeder, broeder, zuster, halfbroeder, halfzuster,
grootvader, grootmoeder, behuwdvader, behuwdmoeder,
behuwdbroeaer, behuwdzuster, behuwdstiefvader, be-
huwdstiefmoeder, behuwdhallbroeder, behuwdhalfzuster,
behuwdgrootvader of behuwdgrootmoeder.
Artikel 5.
Het bedrag der vergoeding wordt bepaald door On
zen Minister van Oorlog, zoo de ingelijfde tot de
militie te land, door Onzen Minister van Marine, zoo
de ingelijfde tot de zeemilitie behoort.
Artikel 6.
Is de ingelijfde zelf hoofd van het gezin, waaraan
de vergoeding wordt toegekend, dan wordt deze ten
behoeve van dat gezin aan de rechthebbende of
rechthebbenden uitbetaald door tusschenkomst van den
biirgemeester der gemeente, waar de ingelijfde woon
plaats heeft. Woont deze buitenslands, dan kan de
uitbetaling ook rechtstreeks geschieden.
Ook wordt de in h'et eerste lid bedoelde tusschen-
Konist ingeroepen, indien de op vergoeding aanspraak
hebbende persoon of personen wegens onmondigheid
of soortgelijke reden niet in staat wordt of worden
geacht zelf over de vergoeding te kunnen beschikken.
Ook voor alle andere gevallen kan Onze Minister,
die de vergoeding toekent, bepalen, dat de uitbetaling
door tusschenkomst van bedoelden burgemeester zal
plaats hebben.
Artikel 7.
Lik verzoek om vergoeding moet zijn onderteekend
door 'hem, haar of hen, die vermeent of vermeenen
daarvoor in aanmerking te komen, uitgezonderd in
het geval bij het tweede lid van artikel 6 omschre
ven.
In laatstbedoeld geval kan de onderteekening plaats
hebben door den persoon, aan wien de uitbetaling van
de vergoeding zou geschieden.
De ingelijfde zal, zoo hij daartoe niet buiten staat
is, van zijne instemming met het verzoek moeten doen
blijken door mede-onderteekening van het verzoek
schrift.
Artikel 8.
Van de beslissing op een verzoek om vergoeding
wordt mededeeling gedaan aan de op het verzoek ge
hoorde autoriteiten.
3o. dat lotelingen, die bij de militie moeten worden
ingelijfd, en milicien-verlofgangers, die in werkelijken
dienst moeten terugkeeren, zich bij verzoekschrift recht
streeks tot de Koningin moeten wenden, indien zij
wenschen in aanmerking te komen, hetzij voor ont
heffing van den werkelijken dienst bij de militie, krach
tens de vierde, in verband met de derde zinsnede van
art. 113 van bovenaangehaalde wet, hetzij voor zoo
danige ontheffing, althans voor toekenning van de in
art. 113bis dier wet vermelde vergoeding;
4o. dat verzoekschriften, welke alleen strekken tot
het bekomen van evenbedoelde vergoeding, aan den
ter zake betrokken Minister moeten worden ingediend.
Indien door belanghebbenden omtrent het indienen
van de hierboven onder 3o. en 4o. vermelde verzoek
schriften welke op ongezegeld papier geschreven
en ongefrankeerd verzonden kunnen worden nadere
inlichtingen worden verlangd, kunnen die, op iederen
werkdag van 9 tot 12 uren, mondeling worden ge
vraagd ter Secretarie dezer Gemeente, waar zij zoo
veel mogelijk zullen worden verstrekt.
Schagen, den 20 Juli 1908.
De lo. Burgemeester voornoemd,
P. BUIS Jz.
groote stad is stilte niet wel denkbaar. Zooals drukte
van menschen op 'n kerkhof onaangenaam aandoet,
zoo onaangenaam is de Kalverstraat als zij niet vol
menschen is. 't Rembrandtplein wil bevolkt wezen en
wie er in den vroegen ochtend, tegen 'n uur of zes,
als de menschen al naar bed zijn. over gaat, en er
niets anders ontmoet, dan 'n enkel achtergebleven nacht
pitje, dat zichzelve vergat uit te blazen en nu walmend
en waggelend naar huis hort, of 'n verlepte Magdalena,
die zoomin haar liefde als haar redding vinden kon,
of 'n hond. die midden op 't trottoir in slaap viel,
zoo iemand ziet 't Rembrandtp ein niet, zooals 't in
werklijkheid wil gezien worden met 'n reeks van lich
tende tx>llen en kunst-belicht grom. De gouden toort
sen van den nacht hoewel zooveel minder dan
zonnelicht verleenen aan sommige stadsgedeelten
een eigenaardig cachet en 'n eigenaardige bekoring. De
boulevards te Parijs zijn bij dag mooi, maar mooier
bij kunstlicht, evenals onze pleinen, uitgenomen de
Dam, die weer bij dag gezien wil worden. Alles heeft zijn
eigenaardige eischen; onze grachten arme miskende
en vermeden grachten! zijn bij dag 'n weldaad voor
den wandelaar, die ze bij avond ontoegankelijk vindt.
In een stad gekomen, wil men vprtier zien. bewe
ging; wil men door aanschouwing weten, dat de han
del nog niet dood is en het koopen en verkoopen
nog niet is afgeloopeh. 'n Klein dorp met 'n groot
plein voor de kerk, éen straat links en twee straten
rechts, met vijf jongens onder de boomen en twee
juffrouwen, die elkaar toevallig ontmoeten, kan zijn
eigenaardige bekoring hebben, zijn stemming meebren
gen, zijn wijding zelfs geven, maar in 'n stad vraagt
'n mensch wat anders. Een stad die stil is, alsof de
menschen er allen op vilten zolen loopen, Delft b.v.
is iets verschriklijks. Hoe is De Génestet er toe geko
men dit nest ,,'t Pikante stadje" te noemen 1) Daar
zal hij wel niets van gemeend hebben, want al zegt
hij „Delft is geen graf', toch zegt hij in hetzelfde
vers
„Maar zoek geen leven langs de grachten dezer stad,
W ant ja, die zijn meestal zoo kaal en eenzaam, dat
Onlangs, naar men vertelt de jacht was juist pas
open
Een haas, zijn drukten moe, kwam door ons Delft
geloopen.
„Hij is er mooglijk nog."
EEN HUWELIJKSGESCHIEDENIS
M van
HANS VON ZOBELTITZ
Ja Sidi sp<eld<\ komedie, want de tranen die zij te
hulp riep, vuren jniet echt. Sedert de groote Duse in
staat was op kvelf tooneel natuurlijke tranen te ver
gieten wai/utn zou zij het dan niet in het leven
doen?
Zij liet ,'ich op een stoel neervallen en sloeg de
handen vóór het gelaat. „Ik ben zoo ongelukkig
zoo doodongelukkig ben ik."
„Wees toch verstandig verzocht hij nog een-
maai. „Lieve Sidi
^3r toen aarzelde hij en zweeg.
®hners was nooit een groote kunstenares ge
weest Zij had steeds op de zinnen gewerkt, niet op
de zielen. De tnigische scènes behoorden niet tot haar
emplooi.
Op eenmaal sloop weer de argwaan liet gemoed van
naar man binnen Voor dei eerste maal stond hem
nelder voor den geestzij speelt tooneel speelt voor
Jou tooneel.
"ij zag hoe zij zich wrong, alsof zij lichamelijk
leed Hjj hooixle haar krampachtig snikken, zag haar
schokschouderen. De tranen liepen naar over de wangen.
Maar het snikken was leeg en onecht, en de tranen
kwamen als uit droge oogen.
Nog een paar oogcnblikkcn stond hij voor haar. En
hein was het, alsof haai- oogen hem tersluiks vor-
schend aankeken met de bedoeling: welke uitwerking
heeft dit alles op je.
Dan draaide hij zich kortweg om en liep de kamer
Eerst kort voor de schemering kwam hij terug De
,'hge rit. de frissche lucht hadden hem goed gedaan
muten, bijna aan de grens zijner bezittingen, had hij
'w" inspecteur ontmoet, en met dezen had hij aller-
'e' dingen besproken, eerst met eenigen tegenzin, maar
"•"1 met het gevoel: spreek maar, dwing jezelf en
v®fstrooi je gedachten.
CLIII.
Over Straatrumoer.
We zullen naar New-York moeten, om daar te
trachten middelen te beramen of wegen te leeren ken
nen, om een einde te maken aan 't straatrumoer. De
„Daily Telegraph" meldde onlang;, dat 't dóar niet
meer uit te houden was, en dat de hoofdcommissaris
van politie bizondere orders had uitgevaardigd, om met
„beleid, bescheidenheid, tact, verstand of gezag zooveel
mogelijk het straatrumoer tegen te gaan'.
Ik weet bij ervaring hoe lawaaierig het straatleven
te New-York is. Op sommige punten moet men, vlak
bij elkander staande, luidkeels schreeuwen, om zich
verstaanbaar te maken; en aan de buitenkanten waai
de stoombooten afvaren, is '1 somwijlen zoon leven
en lawaai, zoon rumoer, gegil van fluiten, gestamp
van machines, geschreeuw van stemmen, gerammel van
kettingen en kranen, dat men er niet eens zijn keel
aan waagt en zich er toe bepaalt om met stooten en
gebaren zich verstaanbaar te maken. Waar ik ook ooit
op de wereld kwam, nergens vond ik zoo'n herrie als
juist te New-York; midden in de stad maar weinig
minder dan aan de havens en in de dokken, waar
dag en nacht door geladen en gelost wordt, waar het
leven geen verademing kent, waar de eene ploeg van
menschen den anderen opvolgt, met 'n vlugheid, die geen
tusschenruimte doet opmerken. Waar 't losschieten van
'n lus, 't neersmakken van kisten als er maar geen
dooien bij vallen enkel aanleiding kan geven tot
daverend lachen, omdat er van persoonlijke schade
zelden sprake is, waar 'n rijke maatschappij alle ver
antwoording op zich nam.
Zooals jongens, die uit de school komen, t niet
schijnen te kunnen helpen, dat zij vliegen en lawaai
maken, en reden zouden geven tot bezorgdheid als
zij kalm waren, omdat rumoer bij hen schijnt te be-
hooren ais water in de zee, zoo schijnen er plekken
gronds te wezen, die niet zouden wezen wat ze zijn,
als er geen rumoer was. Ik kan mij Sanot Pauli, in de
buurt van Hamburg, niet voorstellen zonder kerrnis-
lawaai. Ik zou niet gelooven in 'n oliemolen te zijn
als de stampers niet onophoudelijk op de blokken
vielen, en elk gewoon gesprek onmogelijk maakten.
Zooals stilte éen is met 'n studeerkamer, éen is met
bergtoppen en alles wat 'n ziel kan ontroeren, zoo
is luidruchtigheid en lawaai éen met de straten van
'n groote stad, éen met al datgene wat van nature
onbedachtzaam is en geen behoefte heeft of schijnt
te hebben aan nadenken, 't Een behoort bij 'tander
Toen het in 1871 stil was in de straten en op de
Boulevards van Parijs, was de stad leeg gemoord. Op
n weide, op 'n bergtop kan stilte wezen, in 'n bosch
of op 'n groot meer; maar in 'n stad, 'n eenigszins
Zij waren een heel stuk met elkaar opgereden. „Ik
zou mijnheer den baron nog gaarne den nieuwen vo
lontair, den jongen Frank voorstellen," had de oude
Reder gezegd. „Hij is gisteravond aangekomen en ik
heb hem vandaag direct maar aan het werk gezet."
Kerstin was het bijna vergeten, dat hij Reder had
toegestaan een volontair aan te stellen. Hij herinnerde
zich maar even, dat het de zoon was van een rijken
boer uit Pommeren. Reder was, zooals hij zielf dik
wijls vertelde, lachend, zoodat zijn breed stoppelig ge
laat in twee deelen verdeeld scheen Reder was in
de gansche omgeving en nog verder beroemd om zijn
uitnemende eigenschappen als landbouwer, en niet min
der om zijn buitengewonen tact om jonge menschen
spoedig een eindje vooruit te schoppen.
Zij troffen den jongen man op het veld. Een groote.
stramme jongeling met een open gelaat, dien de blonde
snor goed stond Hij beviel Erich niet kwaad. „Een
beetje dwaas ben je aangekleed, te veel naar de mode,"
dacht hij vluchtig. „Maar dat zal Reder je wel spoedig
afleeren." En het dead hem een zeker genoegen, dat
de oude brombeer den jongen man den mantel uit
veegde, eigenlijk zonder eenige reden. Dat was zoo
zijn opvoedingsmethode bij zulk jong gespuis. Ook
tegenover hem had de oude heer geen blad voor den
mond genomen.
Toen was Kerstin alleen naar huis gereden. Eerst
in een lang galop, toen in draf en eindelijk had hij
den vos laten stappen.
Hij was veel kalmer geworden en dacht ook mil
der. En pi had Sidi nu werkelijk eens een beetje
komedie gespeeld! Andere vrouwen deden dat immers
eveneens Claire bijvoorbeeld was als jong meisje reeds
een kunstenares in deze kunst geweest. Wanneer die
iets wilde doorzetten, kwamen als laatste redmiddel
steeds de tranen te pas.
Toen hij over den hof reed, zag hij oen elegante
coureuse met twee vurige bruinen bespannen. Hij ken
de noch rijtuig, noch paaiden en hij vroeg er zijn
rijknecht naar, die hem zijn paard afnam. „Het is
de graaf uit Tommitsehau. De graaf is in het slot.'
Neef Praeh? Dat was wonderlijk.
Keistin vond hem en Sidi beneden in den kleinen
salon van zijn vrouw. Hij zag de twee menschen reeds
van uit de andere kamer, zonder dut zij hem bemerk
ten Zij zaten dicht aan het venster tegenover elkaar
en waren druk in gesprek. \an den graaf kon li ij
alleen den breeden rug zien en den diep in den nek
afloopenden kalen schedel. Maar Sidi zat zoo, dat hij
gestalte en gelaat kon monsteren. Zij had groot toilet
gemaakt en werkte als een mooi beeld. Jong scheen
zij en frisch, met roode wangen en lachende, stra-
Des winters is 't er stil, des zomers is 't er stom.'
't Is dan ook 'n stadje, dat al schrikt 't om
de zooveel jaren even wakker om 'n lustrum te vie
ren, zooals 'n week of vier geleden, toen Lorenzo er
even binnenkwam alleen bekend is om 't graf der
Oranjevorsten. Maar 'n stad met handel en vertier,
waar scheepsladingen aankomen uit verre gewesten en
zolders hijgen onder lasten koopwaar, is het niet. Als
drie huismoeders 't in haar hoofd krijgen, om op
denzelfden dag tafelgoed in te slaan, is Delft uitver
kocht, evenals Gouda, evenals wel meer oud-Holland-
sche stedekens,H die vroeger op muren met poorten
bogen mochten, maar waar ten huidigen dage de aan
komst van een schip aan 't bolwerk 'n evenement is.
Als er vijf inwoners met denzelfden trein vertrokken
zijn, is 't in 't stadje te merken; als de meid van
den notaris van dienst verandert is ze 'n onderwerp
van gesprek. In 'n kleine stad is 't uithangen van
spiegeltjes niet oneigenaardig „spionnen" genoemd
'n voornaam nummer op de lijst der dagelijksche
werkzaamheden, en als de menschen er elkaar niet
bij naam en toenaam kenden, en niet wisten, dat de
dochter van den neef van den burgemeester getrouwd
was met den zoon van 'n kleindochter van den broer
van den brander, dan zou ik niet weten waar ze over
praten moesten. TenzijJa, tenzij die klein-stedelingeti
deden wat beslist niet alle groot-stedelingen doen, n.1.
boeken koopen en zich opsluiten en iets trachtten te
weten te komen, wat met den nieuwen hoed van de
juffrouw aan den overkant niets heeft uit te staan.
En zoo zijn er in kleine steden en op dorpen. Zoo
zijn er. Dit geven de eerlijken in de groote steden toe.
De bevolking aan Universiteiten wordt gefourneerd uit
de provincie en onze leerstoelen heel dikwijls bezet
door „provinciaaltjes". Want 't klein-steedsche leven,
voor zoover 't zich niet vergaloppeert in buur- en
beuzelpraatjes is ernstiger (jan 't leven in 'n groote
stad, waai" „De Kroon staat naast „Mille Colonnes"
en 't „Rembrandt-Theater" naast „De Kroon", en ,,'t
Gouden Hoofd" naast ,,'t Rembrandt-Theater", en „De
Quelle" naast ,,'t Gouden Hoofd". „De nieuwe Karsen-
boom" staat weer aangedrongen teigen de „Quelle" en
't „Panopticum" kijkt uit zijn bovenramen in 't „Grand
Theater". En in al die gelegenheden- zit 't vol, den
heelen dag door menschen, die even uitrusten, 'n krant
inkijken, eten, koffie drinken, thee, kwast, biertjes,
mensehen, die komen en niet weten waarom, en weer
weggaan, zonder te weten waarheen, straatslijpers, kof
fiehuis-typen, die nu hier en dan daar op 'n stoel, die
op 'n trottoir staat, neervallen. En 't is er altijd vol
of nagenoeg, maar 't allervolst tegen den nacht of na
middernacht, als verstandige mensehen al 'n uur of
daaromtrent slapen. Maar de een houdt hier den ander
wakker en zoo zou men, generaliseerend, de conclusie
kunnen maken, dat alle Amsterdammers wel suf en
slaperig moeten zijn, omdat ze van den dag nacht
en den nacht tot dag maken, 's Avonds twaalf uur
gaan in de hoofdstraten, Kalverstraat, Leidsche straat,
Leidsche Plein, Rembrandtplein de electrische boog
lampen uit, waarschijnlijk om de menschen eraan te
herinneren dat 't alweer morgen-ochtend is en ze toch
eindelijk eens gaan slapen moeten, maar helpen
doet 't niet. Klokke twee moeten ze weg gedreven
lende oogen. Daarbij zag liij duidelijk dat zij ook nu
weer komedie speelde. Ziji had alles bepaald in scène
gezet om Prach te behagen. Reeds de plaats was met
overleg gekozen; juist zoo dat de laatste zonnestra
len op haar roodbruin haar speelden. Ver voorover
gebogen zat zij; de kanten blouse liet een vrij groot
gedeelte hals ontbloot, de voeten waren over elkaar
geslagen en zij wipte coquet met haar kleine voetje
op en neer.
Hij had zeer gemakkelijk kunnen hooren wat zij
spraken en waarover zij lachten. Maar hij wilde niet
den luisteraar spelen. Zoo trad hij vlug met een luiden
groet binnen.
Prach sprong direct op. Zijn gelaat was licht ge
kleurd, zooels immer wanneer hij opgewonden was,
hetzij door den wijn, of door het gesprek
„Zoo ridderzoon goeden avond. Ik wilde je toch
eens opzoeken ja, en moest je ook eens spreken.
.Vlet het oog op de Landbouw-vereeniging. Goed dal je
nu juist komt. Nu lang is mij de tijd niet gevallen.
Wij hebben elkaar voortreffelijk onderhouden, nichtje
en ik
.Men gaf elkaar de hand, nam daarna weer pl-iéts.
Erich verzocht Prach dien avond te blijven, maar dat
werd geweigerd. Maar een glas wijn natuurlijk
en een sigaar als mevrouw het veroorloofde. Nietwaar,
nichtje versmaadde misschien zelf een sigaret niet.
Sidi lachte. Misschien ganscii zonder reden, maar
liet was weer dat zilveren Lachje, dat Erich zoo dikwijls
in verrukking had gebracht. Vandaag klonk liet hem
gekunsteld in de ooren en gedwongen.
Man en vrouw hadden elkaar vluchtig een hand
gegeven. Sidi met een half boozen, half schuwen blik.
Prach sprak bijna alleen en vroeg Kerstin lid te
worden van de vereeniging, die in den herfst een feest
avond gaf in Gehrau, de hoofdstad van den kring, hij
vroeg naar den oogst, spotte een weinig over den ijver
van Erich. Hij wendde zich in hoofdzaak tot den
huisheer, maar zijn blikken gingen zoo nu en dan
naar Sidi. Daartussohen dronk hij in flinke teugen.
„Mag ik ook vragen hoe het je vrouw gaat?"
„Ach die armie! Ze is in het Witte Hert, een kuur
Erich drukte zijn spijt uit. Maar een spottend lachje
kon hij toch niet achterwege houden en ook niet de
bemerking: ..Dan heb jij nu zeer veel vrijen tijd."
„Een landheer en vrije lijd? Nu. Ik bid je Ten
hoogste kan men een paar vrije uurtjes voor zich ver
overen. Menigmaal ga ik 's avonds nog naar Gehrau,
Daar is een heel goed hotel. De man heeft een besten
kok en een flinke juffrouw. Je moet daar ook eens
met nichtje komen.
Kerstin schudde het hoofd.
worden en als ze kans zien. om 'l met den gérant
op 'n accoordje te gooien en in gesloten binnenkamer
nog 'n potje te maken in societeits-bewustzijn, dan
doen ze 't.
Ja, 't groote-stadsleven. met zijn koophandel en ver
keersdrukte, met zijn Beurs gedoe, zijn paleizen en
musea, zijn mooie winkels en magazijnen, zijn volle
straten en deftige grachten, zijn schitterende plantsoen
nen en spiegelende vijvers, zijn hooge kathedralen en
nog hooger torens heeft veel moois en veel aantrekke
lijks. maarJa, het heeft ook heel wat „maren".
Ik noemde u er al eenige, en ik zou er u nog twintig
bij kunnen noemen. Maar de grootste bedenking, die
we hier hebben tegen het publieke leven, de grootste
grief die hier knaagt aan ons leven, en ons humeur
bederft is het oorverdoovend leven, het razend rumoer,
dat ons belet te spreken of te denken, dat ons de
ademhaling belemmert en oorzaak is, dat veel wat
gedaan moest en kon worden, ongedaan "blijft. Het
vervolgt u in huis van buren, die, geloof ik, paarde-
hoeven hebben, van kinderen, die op zolders touwtje
springen. van dienstmeisjes, die, twintig door elkander,
allemaal "n ander liedje zingen, van straatventers, die,
zeven door elkaar, allemaal 'n andere koopwaar aan
bevelen met 'n stem die aan Stentor doet denken. Het
vervolgt u op straat in 't aanhoudend gerinkel van
trams en knarsende wagenwielen, en van die stinkende,
schreeuwende, gillende, toeterende, blazende, hijgende,
ter noodlottiger ure uitgevonden automobielen, die u
ook achterna komen als ge 'n park in vlucht, waar
zooveel honderd fietsers met hun enerveerend ting-ting
u al op stonden te wachten. Het vervolgt u overal,
op de buitenwegen en in de stad, en als ge den beer
tracht te ontvluchten, loopt ge den wolf in zijn muil.
Als ik in de voorkamer zit te werken wordt ik vandaar
verdreven door 't geschreeuw van tien venters of 'n
„oploopje", dat in Amsterdam nog al eens te zien is.
En als ik in de achterkamer kom, mijn balcondeuren
open, dan hoor ik niet zelden zes of zeven piano's,
'n gramophoon, "n viool, twee occarino's en altijd men-
schenstemmen, mitsgaders katten. Als dit nog niet ge
noeg is, komen er Vrijdags straatmuzikanten bij, orgel
draaiers en „Duise moffe'die steeds vergezeld worden
door benden jongens en kerels, meisjes en vrouwen,
die, als ze niet vechten, de muziek begeleiden met
hun dans. Is de muziek in rust. dan amuseeren ze
zich met 't gooien van rotte appelen of 't inslaan van
'n hoed van 'n voorbijganger. Bij gebrek aan voorbij
gangers, stoeien ze met elkaar totdat er ..moord" ge
roepen wordl, wat voor den agent die in de. buurt is,
het teeken is om zich te verwijderen, wat hij dan
ook meestal doet. De politie is hier minder rumoerig
dan 't publiek, en als ze 't af kan met „doorloopen
maakt ze haar handschoenen niet vuil, al doet 'n
straatkerel in uw raamkozijn de onwelvoeglijkste din
gen. Hiervan zouden staaltjes zijn te vertellen, die mis
schien niet geloofd zouden worden, maar die toch waar
zijn. Of deze lamlendigheid in 't optreden der politie
Dan de agenten ligt, of dat ze gezocht moet worden
in 'n averechtsche discipline, is niet te zeggen. Zooveel
is zeker, dat de agenten meer hebben van Icdepoppen
dan van waakzame mannen, die op hun qui vive zijn
of er iets ongerechts gebeurt, 't Heeft mij vaak toege
schenen, dat dit hierdoor komt, dat zij, die mannen
plicht en mannenwerk te vervullen hebben, zelf als
kinderen behandeld worden en men hen niet de
minste vrijheid van inzicht, tact of handelen laat. Ze
sidderen als zij 'n commissaris zien aankomen, en
halen onnoozel hun schouders op als 'n straatvent
'n dame, die hem passeerde, 'n pruim tabak in 't
gezicht gooit, wat ik gezien heb.
Met 'n jongen, die 'n blikken bus in 'n straat voort-
schopt en daardoor 'n helseh leven veroorzaakt, weet
'n agent geen raad. Als 't op 'n gracht gebeurde en
een passant zou om 't leven 'te doen ophouden
de bus in 't water schoppen, zou die passant bekeurd
worden, de jongen niet.
Alle leven en rumoer is hier geoorloofd, tot verdriet
van wel tien- en wel honderdduizend inwoners.
Verleden week is 't in den Raad ter sprake gebracht
door den heer Ter Haar, die midden in 't deftig par
ket gezeten, opstond en luidkeels gilde: „Zes centen
die mooie aardbeien!" op welk aanhoudend geschreeuw
de bezoekers der Nieuwe Kerk den Zondag te voren
onthaald waren, terwijl ze zaten te luisteren naar den
predikant. Er zijn maatregelen genomen om dit ge
schreeuw rondom de kerk, althans gedurende den
dienst, te voorkomein^^^^H^H
Dit is althans iets, al is 't niet veel. Laat ons hopen,
dat deze maatregelen zich zullen uitbreiden en dat
evenals de hoofdcommissaris van New-York, ook de
hoofdcommissaris van Amsterdam maatregelen neemt,
om zooveel mogelijk het straatrumoer tegen te gaan;
dat ook hij aan 't korps der politie 'n bizondere order
uitvaardigt ,,om met beleid, bescheidenheid,
verstand en gezag op te treden tegen al
die geluiden, die overlast geven en ver
minderd of vermeden kunnen worden, 't
geschreeuw van venters, het onnoodig
gefluit van stoombooten, het uitpuffen,
het getoeter en gegil van auto's, het voort-
schoppen van blikken bussen, enz."
Zoo stond 't in de Daily Telegraph; en laat
ons dan tevens hopen, dat de commissaris ook zelf
met „beleid, met Jieseheidenheid, met verstand en ge
zag" die order uitvaardige. opdat onze agenten eens
'n beetje anders optreden, dan ze tot nu toe deden.
H. d. H.
Aanteekeningen:
1) „De Mailbrief vers 14 v.v.
(o;
„Menschenkind, je bent een barbaar. Rondweg gezegd,
een groote barbaar Hoe kan je nu van een jonge
vrouw verlangen, dat zij dag in dag uit rustig op
haar kussen tnuis zit. Dat gaat immers niet. Dat valt
onszelf immers uitermate zwaar, laat dus staan voor
zulk eeai jonge vrouw. Neen, Erich, ik moet het je
ronduit zeggen, dat behandel je glad verkeerd. Je doet
onrecht, eerstens jegens je echtgenoote en dan jegens de
menschheid. En nu u. mevrouw, wat zegt u?"
„Eriohs wil is mijn hemelrijk," zeide Sidi met scherpe
iippen.
„Hemelrijk is goed Praeh lachte, dat het dreun
de. „Je weet toen, wat men bij ons hemelrijk noemt?
Ons nationaal gerecht, zuurkool met worst! Maar wat
is nu de wil van Erieh?" Die vraag gold nu weer
Sidi.
Zij keek met een spottend lachje eerst haai' man
en dan Praeh aan: „Ja wanneer ik dat wist
„Troost u nichtje, dat is in het huwelijk meestal
zoo. Ik heb den wil mijner hooge gebiedster nog nooit
kunnen doorgronden. Maar wij hebben hier den boos
doener bij ons. Dus vooruit, waarde heer, maak het
van jouw kant dus mogelijk dat een ontmoeting plaats
heef! in de Gouden Leeuw van Gehrau. Die man
daar meet toch ook leven."
Kerstin ontweek een antwoord. Waartoe zou hij
Prach uiteenzetten, waarom hij niet naar Gehrau komen
wilde, in Sidi's tegenwoordigheid beslist niet. Waar
toe hem te zeggen: ik wil niet met jou samenkomen
in de herberg, omdat jou het onderhoud met mijn vrouw
pikant schijnt met mijn vrouw, die jou vrouw in
den grond van de zaak jiiet voor vol aanziet! Zijn
gevoel verzette zich er tegen deze gedachte uit te
spieken en toch wilde hij geen uitvlucht bezigen ook.
„Zeg toch ja, Erich?" vroeg Sidi.
Toen zeide hij grof„Neen
Kortweg neen. Dut woord was hem over de lippen
geschoten, oindat hij in het laatste oogenblik meende
te hebben opgemerkt, dat Sidi en Prach een blik van
verstandhouding wisselden. Alsof beider oogen wilden
zeggen: wij zullen toch eens zien, hoe ver hij zijn
eigenzinnigheid drijft.
Een pijnlijke pauze ontstond. Sidi trok de wenk
brauwen hoog op. Dan lachte Prach weder luid: „Aan
duidelijkheid laat je weigering tenminste niets te wen
schen over."
Kerstin voelde dat hij grof, zeer grof geweest was.
Zoodoende voegde hij er aan toe: „Ik houd niet van
die samenkomsten in huis van een derde. Het is mij
veel aangenamer, ais men elkaar bezoekt in eigen huis."
De graaf draaide wat met zijn glas. „Nu ja on
gelijk heb je niet Ik neem dat aus op als een uit-