DE AARDBEVING. De heilige Sebastiaan. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. 1 J Zondag t> Sept. 1908. 52e Jaargang. No. 4393. ,,Ga je uit van avond. Daniël?" De heer Du Breuille keek van zijne courant op en wierp zijne sigarette weg. „Ja z^ker. Waarom vraag je dat zoo, Eli?" ..Och ja," antwoordde de jonge vrouw, en zij hui verde even. „Je gaat eiken avond uit dat is waar. Maar er is iets in de lucht. Ik vrees dat we boos weer krijgen." Hij volgde haar op het terras, waar zij over de balustrade leunde. „Wat oen je toch sensitief, Elisabeth." Maar ook hij voelde wel dat er iets broedde aan den hemel. De Middellandsche Zee, ongewoon donker blauw, leek als bevroren van gladheid, en de zon ging onder als in een gloeienden oven. Geen blaadje roerde zich. en de geuren van citroenboomen, eucalyptus, laurieren en rozen walmden zoo benauwend zwaar. ..Wat is het drukkend! Het is alsof er een verraad onder schuilt," zeide de jonge wouw. Haar man keek haar zijdelings aan. Tegen den gou den achtergrond van den avondhemel teekende zich klaar haar reine profieleen heiligengelaat, met hoog vcorhoofd en oogen van ondoorgróndelijke diepte. Het mystische karakter harer schoonheid verbijsterde altijd min of meer dezen wereldschen man trok hem aan, en vervulde hem tevens met eene onredelijke ja loezie tegenover hel hem onbekende Opperwezen, dat hem de heerschappij: over deze ziel betwistte. Gelijk alle diepere naturen, droeg deze vrouw in zich een mysterie, dat de man nimmer had kunnen doorgronden. Nu verwijderde zij zich een weinig, plukte een paar gele rozen, die zij in eene vaas plaatste; en eensklaps zeide zij „Als je uit wilt. Daniël, dan vóór het onweer losbreekt." Hij fronste de wenkbrauwen. Zij scheen ongeduldig om hem te zien vertrekken. „En waarom ga je niet mee, Eli?" vroeg hij. „Maar daar kan ik toch niet aan denken' Eene moe der die een kind zoogt'. Wat zou onze kleine Gabriël wel zeggen „Dut is waar. Je hebt gelijk." En eensklaps ver- Uederde hem iels als berouw, zoodat hij er op volgen liet: ,.lk heb afgesproken me! Jean Rodier in het Café Anglais. Maar als je liever hadt dat ik thuisbleef „Wel neen, mijn jongen. En ik zou je tóch van avond niet gezelschap kunnen houden. Ik heb andere plichten." „Wat heb je dan te doen?" „O. van allerlei. Allereerst heb ik mijn kind, dat mij in beslag neemt." ..Blijf niet op tot ik terugkom, lievf. Ik heb aan Devrainne beloofd een kijkje te gaan nemen in het Casino-bal, waar Prins Carnaval gehuldigd wordt. Zal je niet bang zijn van het onweer?" ..Ik? bang!" antwoordde zij dapper. Neen, voorwaar, zij beminde het toornen van de zee en het bulderen van den storm, die als met beze men de ijdelheid wegvaagde van deze wereldstad. Maar hij, haar echtgenoot, begreep deze dingen niet— Waar om?.... Zij legde hare handen op de schouders van haren man, en keek hem in het gelaat, met de metaal glanzige oogen, wier blik zich bepaalde tot de opper vlakte der dingen. Zou hij nimmer den diepcren zin van het leven vatten? Zou nimmer de openbaring der hoogere waarheden den sceptischen plooi verdrijven van zijnen mond en tusschen hen de samensmelting brengen van twee gelijkgezinde zielen? Een groot verdriet, misschien Toen hij terugkwam, om afscheid van haar te nemen, zag hij dat zij weende, staande en in Stilte. „Ik weet niet wat inij van avond scheelt," zeide zij glimlachend. En toen, haren vinger besproeiend met het vocht van hare oogwimpers, sloeg zij vluchtig een kruis op het voorhoofd van haren man. Hij haalde de schoudeis op. „Wat een onzin! Je doet of ik naai- Amerika moest! Wie weet, Daniël? Wie weet of voor ons morgen de zon nog weer verrijst?" Zij volgde hem met hare oogen. terwijl hij naar hel tuinhek stapte; en toen zij hem zag verdwijnen, zonder dat hij zich nog eens had omgewend om haar een groet toe te knikken, toen veranderde eensklaf>s haar gelaat. Eene schier kinderlijke levendigheid maakte plaats voor de ernstige kalme houding \an daareven. „Jij loopt je genoegen ni en ik het mijne. zeide zij hij zichzelf. Zij keek naar den hemel. Eenige sterren begonnen te tintelen. De schemering besloop de aarde ais een dief in den nacht En in de na buiige straten hoorde men het dolle gerinkel en het domme gelol der karnevalsgekken. „Ik ga lóch!" besloot zij. Zij keerde in de villa terug. „Ik ben voor niemand thuis," zeide zij tot den knecht. In hare kamer schoot zij haastig eenige donkere kleeren aan en deed zich een grijzen sluier over het gelaat. Daarna ging zij in de kinderkamer. Toen, eenige uren later. Daniël du Breuille met zijn vriend Rodier uit den Cercle kwam. sloeg een stik- heete luchtstroom hem in het gezicht. Loodgrauwe wolken bedekten het firmament, en door de hijgende natuur 'ging iets als een sidderen. Hij wilde zeggen: „Mijne vrouw had wel gelijk 't is of de wereld zal vergaan" toen een geweldige windstoot hnn den adem benam, een blauwe bliksemflits hun verblindde en, terwijl hij zich vastgreep aan den arm van zijnen vriend, eensklaps onder zijne voeten de aarde begon te golven. De gedachte aan een God, den God van Elisabeth, den God van liefde, maar ook van gerechte bestraffing, schoot hem even als een lichtflits door het brein, maar op hetzelfde oogenblik lagen de beide mannen, als dronken wankelend, met hel aangezicht tegen den grond geworpen Toen hij tot zichzelf kwam, en wilde oprijzen, zag hij boven ach de onschuldige sterren glimlachen in eene klare lucht. Hij had geen besef van hetgeen er gebeurd was. Zijn lichaam had geen letsel bekomen. Hij meende te ontwaken uit een boozen droom. 'Maar zijn vriend, naast hem. sprak tot hem met verwarde stem „Du Breuille, sta op. Dal was eene aardbeving Er kunnen nog meer schokken komen. Laten wij ons ergens in veiligheid stellen." Daniël sprong op. Wat hij daar hoorde, hof hem als een stoot voor de borsiEene aardbeving' Waggelende huizen, ingestorte haardsteden, onder het puin bedolven vrouwen!Vluchten? Waarheen?.... 0, er was voor hem slechts eene wijkplaats en die lag daarginds onder de tamarindeboomen, waar zijne vrouw was met zijn kind. En hij, ellendige, die domme genoegens naliep De het zelve had hemi een halt! toegedonderd. De ge dachte aan dat bal, waarheen hij; zich begaf, leek hem gedrochtelijk hij walgde van de maskers, die hem Langs de donkere straat voerbijdraafden, slap van doods angst onder hunne harlekijnsmommen. Hij keek om naar de stad. Die stond daar nog met hare torens. Maai' het gehuil en noodgeschrei, dat er opging van tusschen hare .muren, getuigde van de verwoestingen die het onheil had aangericht. In éénen adem liep hij voort, gezweept door schrik kelijke visioenen. Het lieve huis in puin. en hulpgeroep opstijgend van onder het gesteenteTranen rolden hem over de wangen. Hij was dezelfde man niet meer, die, eenige uren geleden, vadsig en geblazeerd daar heenstapte dilettant van het leven, wiens bestaan slechts gericht was op vermaak en ijdelheid. De ramp had hem geheel onverhoeds getroffen. Nu voelde hij hoe zwak hij stond tegen alle ongeluk hoe ledig zijne ziel was van alle waarachtige sterkte. Bij het (hek gekomen, moest hij zich vasthouden, wankelend. Maar 'zijn huis stond nog overeind, steen op steen, ongeschonden. Achter een der vensters brand de een licht. Een zware bloemengeur hing er nog in den tuin. De rozen hadden blijkbaar oijder de cata- strophe niet geleden Hij trad binnen. Verschrikt keken de dienstboden toen zij hein alleen zagen verschijnen. Hij Liep het huis in. In de kanier waar het licht brandde, lag het kind, door de bonne verlaten, te schreeuwen. De moedei' was er niet bij. De vader liep naar haar bed dit was ledig blijkbaar nog onaangeroerd. Hij riep hij liep door alle kamers Vergeefs. Er kwam geen antwoord. „Waar is mevrouw?" vroeg hij aan de dienstboden. Zij aarzelden te antwoorden. Gebiedend herhaalde hij zijne vraag Toen 1 lekende de kamermeid: „Mevrouw is uitgegaan." „Uitgegaan?" „Ja.zooals .eiken avond na mijnheer." „Uitgegaan....?" herhaalde hij, en op zijn gelaat tee kende zich eene verbazing die de meid verstommen deed. Maar tijdig nog bezon hij zich. Hij mocht zich toch tegen deze loontrekkenden niet blootgeven. ,,'t Is goed Ik wist 't. Maar heeft mevrouw niet gezegd wanneer zij thuis zou komen?' „Neen. mijnheer ..Zoo?... Óm hoe laai is zij gisteren thuisgekomen'.'" ...Mevrouw komt gewoonlijk kort na tien uur thuis." ...Maar nu is liet middernacht!" ..Mevrouw is zeker opgehouden ten gevolge van de aardbeving ,,'t Is goed. Je kunt gaan. Maar blijf op tot mevrouw terug is. Jenny. Zij zou je nog kunnen noodig heb ben.... Komt mevrouw alléén naar huis?" „Neen. mijnheer. Zij wordt vergezeld." „Door wien ..Door een manIk kan u niet zeggen wie bet is. Hij is nooit hier in huis geweest. Daniël Du Breuille liep weer naar buiten haar tegemoet. Ongetwijfeld zou hij haar tegenkomen. Maar inwendig trilde hij. Het scheen hem dat de eigenlijke ramp voor hem nog in aantocht was. De horizont van zijn leven verduisterde zich. Er was in zijn binnenste iets in puin gestort. Zijne vrouwZij, die hij beschouwde als eene ver persoonlijking van braafheid en waarheidszin, zij verborg voor hem een deel van haar leven?... Nog trachtte hij de vonk van argwaan, die in hem begon te smeulen, te verstikken. Hij zocht naar gangbare motieven, om zich de nachtelijke uitgangen van Elisa beth te verklaren. Bezoeken bij vriendinnen?.... O neen! Zij had geen vriendinnen hier buiten de stad. Zij ging met niemand om. en bovendien, welke reden kon zij hebben gehad om hem dit te verbergen? Dus, terwijl hij haar aan haar pianino waande, in kunstgemeenschap met Beethoven, dien zij vereerde boven allen, of verdiept in een bundei gedichten, of bij haar kind in de houding der zoogende Ma donna's, terwijl hij dit alles waande, liep zij 's avonds laat de straat op?... Zeker naar de eene of andere kerk?... Maar waartoe dan die geheimhou ding? Het was waar. dat zij over deze dingen nooit met hem. den scepticus, den smaler op alle vormen van godsdienst, kon spreken. Dus ja dat zou het wel wezen. Een late kerkgang of de eene of andere vrome vergadering. Deze onderstelling kalmeerde hem. Hij ging naar de stad. die nog in rep en roer verkeerde. Hij deed na- vrage. Geene enkele kerk was beschadigd. Maar in de oude stad waren eenige woningen ingestort en hadden de bewoners bedolven. Uren lang dwaalde hij zoekend rond, tot hij weer naar de villa terugkeerde, vermoeid als van een dagen- langen tocht door eene woestijn. Elisabeth was niet teruggekomen Hij verkeerde dien nacht in eene radelooze spanning. En van uur tot uur al vinniger begon weer de adder van den argwaan in zijn binnenste te knagen. Hij was te zeer een wereldman, hij had in den Cercle en onder zijne vrienden te veel kwaads hooren vertellen van allerlei vrouwen, onv niet van een vooroordeel tegen de deugd dei' vrouw in het algemeen te zijn door trokken. Allerlei verhalen wist hij van vrouwen, die doorgingen voor toonbeelden van reinheid en deugd en die toch betrapt waren geworden op zonde, te licht bevonden waren... Dat waren andere vrou wen, die hem niets aangingenZ ij n e vrouw echter, zijne Elisabeth... neen! Onmogelijk! Nooit!... Maar die nachtelijke uitgangen dan, eiken avond En die geheimhouding? En die man, die haar thuis bracht, en van wien de dienstboden niets afweten?... In den morgen ondervroeg hij: opnieuw de kamermeid. Of zij niets had opgemerkt? Of er den vorigen dag niet iemand gekomen w-as? Het meisje bezon zichJa tóchEr was een kind gekomen, met een briefje voor mevrouw. Een kind? Wat voor een kind? Een Italiaantje, armoedig gekleed en barrevoets. Kon zij niet zeggen welken kant mevrouw gewoon lijk uitging? Kon zij hem bij zijne nasporingen niet behulpzaam zijn? Mevrouw begaf zich gewoonlijk in de richting naar de oude stad. Den eersten avond, nu een week ge leden, had zij, het kamermeisje, mevrouw moeten be geleiden tot aan de deur van een huis. „Wijs mij dat huis. Kom met mij mee!" Zij gingen. Het meisje liep vooruit, blijkbaar den weg zeer goed kennende. Toen zij een der straten van de oude stad wilde inslaan, hield een politie-agent hen staande. De toegang was door soldaten afgesperd. Du Breuille noemde zich. Hij: verklaarde dat zijne vrouw verdwenen was, en dat hij reden had om te gelooven dat zij den avond tevoren in deze buurt was geweest. Hierop liet men hen passeeren. Het meisje hield nu stil voor een huis, waarvan nog slechts één dei' muren met een paar ledige venster ramen was staande gebleven. „Hier was 't, mijnheer." Du Breuille deinsde terugHier? Hier? In dezen puinhoop?.... Neen! Het meisje moet zich verassen! EEN H UWELIJ KSGESCHIEDENIS van HANS VON ZOBELTITZ 20. Sinds Erich den brief van oom den geheimraad ge lezen had. had hij niet meer aan Matthias en Claire gedacht. Hij dachi ook nu nog net als toen: „zij moe ien zelf hun wasch maar wasschen." Maar het was nu eenmaal niet anders: hij moest er zich toch mede bezighouden. Hij zag het wel: moeder en dochter hadden een ernstig gesprek inet elkaar gehad Het was toch wonderlijk: daar gingen de kinderen, schijnbaar volkomen los, 't zij goed of boos. het ouderhuis uit. om hun eigen weg te gaan, en clan dreef het ongeluk tien naar de oude plaats terug. Was het altijd en overal zóó in de wereld? Wie niet scherp toekeek, zou niets aan de jonge vrouw opmerken, zooals zij daar zat, met over elkaar geslagen beenen, de hupsche schoentjes spelend liet op en neer wippen, met een lachje op het poppenge- zicht. En wie niet goed luisterde, die zou niet geloo ven. dat ook zij haar leed zwaar opnam. „Wel, waar de broeder, je hebt natuurlijk van die grappige ge schiedenis gehoord! De musschen tjilpen het van de daken, en in den kleinen Schouwburg zal het w-el dienen als motief voor de eerste première, hoe de beroemde renstal-bezitter zoogenaamd steeds bij den trainer in Carlshorst was, terwijl hij inderdaad zijn vrouwtje schandelijk bedroog! Ik ga in ieder geval naar de eerste opvoering, om die kostelijke Mizzi Schreiber te zien, die de hoofdrol zal spelen. Mizzi Schreiberwaar had hij dezen naam meer gehoord? t „Oom Richard schreef mij „Ja, die verstandige, die goede oom Richard. Uoin Richard met zijn wijshedenAls men die gehoord heelt is men nog even wijs als tevoren. Scheiden laten of stil chagen, heel aardig zijn, zich groot houden dat is zoo zijn allernieuwste wijze raad. Alsof er nog niet een derde oplossing ware „Claire sprak de moeder nu. Veli - wat! Erich inag het ook hooren. Namelijk niét laten scheiden en ook niet stil zijn. Ik zal mijn Mallhias h«t vuur na aan de schenen leggen tot hij op de knieën 0111 vergiffenis vraagt. D. w. z., hij heeft dat ai gedaan. Maar een langen tijd wordt dat vuur nog gestookt eu niet zuinig opk. Scheiden?? Opdat hij doen en laten kan wat hij wil, misschien wel die oude o|)gelapte vrouw trouwen die troef zal ik hem niet in handen sjjelen. Dat beetje berouw ach, dat ken ik. En morgen weer vergeten niet waar.' Hoe heb' ik geleefd ten believe vau mijn man! lederen wensch hel) ik hem van het gelaal gelezen Ik bid je, houd op, Claire. Ik kan het niet meer aa'nhoorensmeekte de moeder. Vooi' een paar oogenblikken zweeg Claire. Hij ondervroeg de buren. Wie had hier gewoond? j- Arme menschen. zeker? Neen. Dit was het atelier geweest van Giuliano Ma- rini, een bekend schilder. Hij placht veel bezoek te ontvangen van vreemden. Men vreesde dat hij. met al zijne schilderijen, onder het puin bedolven was Du Breuille verbleekte... Een schilder'. Dat maakte de zaak wel zéér verdacht!... Wat had zijne vrouw met een schilder te doen?.... Een commissaris deelde hem mee, dal er met de opruiming spoed werd gemaakt, en dat men hem on middellijk er van verwittigen zou. indien er van me vrouw Du Breuille, die in de buurt welbekend was, iets werd gevonden. Werktuigelijk dankte hij. Werktuigelijk begaf hij zich terug naar zijne woning... Maar Elisabeth was niet teruggekeerd. Nu stak in zijn binnenste de slang van den argwaan woedend den kop op. Zijn aansche vertrouwen in deze vrouw, die hij voor eer» heilige ha'd aangezien, was weg Die valsehe! Hare vroomheid was niets geweest dan huichelarij, hare liefdadigheid slechts een middel om bare zonden te bemantelen, haar heiligengezicht slechts een masker voor bedrog, haar jonge moeder schap zelfs eene leugen! Verpletterd bleef hij onder het gewicht van deze ge- gedachten. sidderend voor eene boodschap van buiten af, geslingerd tusschen den inslinctm-atigen wensch van haar nog terug te vinden, levend of dood. en den vreeselijken angst voor de zekerheid, die zijne ont- eering aan de groote klok zou hangen Zijne vrouw zijne reine Elisabeth!... Hoe had het mogelijk kunnen zijn? Waren dan de laatste sporen zelfs van trouw en rechtschapenheid uit deze wereld ver dwenen?... Daar kwam in den loop van den dag een kind, het Italiaansehe barrevoetertje, aan de villa aanbellen. Het kwam viagen waarom „la Madonna" gisterenavond niet gekomen was want „la Madre" was nog altijd ziek. Men riep den heer Du Breuille, die toehoorde zon der een woord van de zaak te begrijpen. Het kind verklaarde dat ,,la Madonna" beloofd had te zullen terugkomen. Hij maakte zich gereed om het kind te volgen, hopende daardoor op het spoor der verdvvenene te zullen geraken, toen een beambte van de politie kwam verzoeken hein te spreken. „Mijnheer Du Breuillewapen u met moed. Me vrouw is gevonden. Kom dadelijk mee. Ik heb last gegeven om alles te laten zooals het gevonden werd, totdat u het hebt gezien. Hij wilde .uitroepen: „Neen! Begraaf de doode zooals ik zelf haar reeds begraven heb Maar de blik van het arme kind, op hem gevestigd, deed hem zich schamen over zijne lafheid. „Kom mee, Signor, kom mee! Laten wij la Madonna gaan zoeken!" Zij gingen dus. Voor het atelier van Marine bleef Du Breuille staan. Zijne voeten bleven als aan den grond gekleefd. „Het is verder, mijnheer," zeide de commissaris. „Hier zijn geen slachtoffers. Het atelier was ledig op het oogenblik van de catastroplie. Zij gingen een steegje in, dat uitkwam op eene voch tige bmnenplaats. Hier was een huisje door de aard beving geheel vernield. De muren waren ingestort, en het dak lag tegen den grond. De houweelen der brand weerlieden hadden met groote behoedzaamheid eene opening erin gemaakt, en daardoor heen kon men een blik wei-pen in het jammerlijke interieur, waar een menschengroepje door het neerstortende dak getroffen, een plotselingen dood gevonden had, in dezelfde hou dingen nog als bij het leven. Een onbedrieglijker ge tuigenis van hetgeen er aan den dood voorafging was niet denkbaar. „Kijk naar binnen, mijnheeris dat niet mevrouw Du Breuille?" Hij gehoorzaamde, zich vastklemmend aan '1 muur werk. En bij hetgeen hij zag, meende hij te sterven En toch herleefde hij. Deze doode openbaarde hem het levenEn zijne vrouw werd weder in hem opgewekt. Op een schamel bed lag eene bleeke kraamvrouw, met ingezonken wangen. Op den grond waren vier kinderen een met verbrijzelde hersenpan, een tweedé nog met het stuk brood aan den mond, waarin het gebeten had uitgestrekt aan de voeten van eene andere vrouw, wier lichaam door eene balk verplet terd was. Haai' aangezicht echter was ongeschonden gebleven, en boog zich nog, met eene uitdrukking van eindeloos medelijden, over den pasgeborene, dien zij in .hare armen hield en die uit hare half ontbloole borst het leven gedronken had. N. R. Crt. i o— „Zij houdt nog steeds van liedi," dacht Erich, „be mint hem misschien meer dan ooit. Zij kent geen andere overweging slechts de liefde. En dat is toch het hoogste." Opeens lachte Claire schril„En ja, mijn waarde broeder, verzwijgen kan ik het je toch niet Je weet liet misschien nog niet, dat ik het lieve paartje in het zachte nestje zelf overvallen heb. Ja en daar stond het portret van je vrouw Erich zat daar met gebogen hoofd en gesloten oogen. Hij beet zich op de lippen, dat 't hem: pijn deed. Hij had zoo iets venvacht; had het zien aankomen, zonder er zich tegen te kunnen verzetten. Verweet het zijn zuster niet eens dat zij het er uitgeflapt had in hare opgewondenheid. Het deed haar echter leed. Zij greep zijn arm, en fluisterde hem een zachte bede toe. Hij bloedde innerlijk. Hij schaamde zich voor die vrouw, die zijn naam droeg; hij schaamde zich voor zich zeiven; hij schaamde zich voor zijne moeder. Had hij nu maar eene verontschuldiging kunnen vin den. Die fotografie zou wel -afkomstig zijn uit den tijd van een gemeenschappelijk engagement aan den schouwburg: - Maar hij bracht geen woord over de tippen want hij wist ook, dal het een leugen ware geweest. Hier, op deze zelfde plaats, had hij een jaar geleden gestaan. Sidi in het hart, een veidediging van haar op de lippen. Nu kwam hein hier weder haar beeld voor den geest, werd weder haai' naam genoemd maar hij moest zwijgen! Hij waagde het niet, zijne moeder aan te zien' Plotseling voelde lüj een hand op zijn arm en een teederen druk. En dan sprak zijn moeder, heel rus- j tig: „Je hebt ons nog niet gezegd. Erich, hoe ge >{arga bevondt Drie dagen bleef Kerstin in het ouderlijk huis. Dagelijks zag hij Marga. lederen voormiddag en iederen namiddag kwam hij bij haar, anderhalf uur lang. Langer wilde moeder 't niet toestaan, en ook Margi zelf maande telkens aan: „Ga numaar ge komt terug." En in hare oogen was bij ieder gaan en bij ieder komen het licht der liefde. Hij zat dan aan het rustbed van de zieke; hij las haar voor, hij babbelde met haar. Zij hadden beiden denzelfden wensch, geen zware gesprekken te voeren, maar zij waren niet de menschen daarvoor: steeds weer kwamen hunne gesprekken in hoogere sferen. Steeds weer kwam en ging hij heen met 't gevoel de ademtocht van de wereld daar buiten dringt biet binnen over den drempel van deze kamer. Telkens opnieuw verhief zich zijne ziel tot de reine atmosfeer, die om Marga heerschte. Steeds weer verbaasde bij zich over de schatten, die deze stille mouw mede te deelen had. Doch in deze uren en dagen vond in hem eene verandering plaats. Zijn liefde bleef, groeide van dag tot dag. Maar die liefde begeerde niet meer, zij kwam niet meer in botsing met de werkelijkheid. Niet omdat Marga ziek was. een onherstelbare. Wat kon dat aan zijne liefde veranderen! De vrede echter, die om haar heerschte. bracht ook zijn hart den vrede. Hare reinheid deed ook van hem de verkeerdheden afvallen. Zijne liefde voor haar drukte niet meer op hem als eene schuld r was hem eene bevrijding geworden voor zichzelf. Want zooals elke waarachtige liefde werd zij weder vriendschap. Toen kwam het afscheidsuur. Hij zou het afscheid nog wel uitgesteld hebben. Maar het was weder Marga, die den doorslag gaf. Zij her innerde hem aan zijn plicht, aan WaTdow. Sidi's naam was niet tusschen hen opgenoemd. Maar nu ttegon Marga eensklaps over haar te spreken, en hem verbaasde de openhartigheid, waarmede zij dat deed. „Ik heb veel over je vrouw nagedacht, gedurende dat ik ziek lag,!' zeide zij. „Dien dag dat ik bij je in het hotel was, begreep ik je niet goed. Ik had j zoo n goeden indruk van haar gekregen. Maar toen zij zelf kwam Hij had eene beweging gemaakt, die veel geleek op een bede. Laat dat. Ik moei je dat zeggen nu nog! Ik ben ook heel kalm, jij behoeft je om mij niet bezorgd te maken. Toen kwam zij zelf dusen ik begreep, bijna in hetzelfde oogenblik, wat je tevoren gezegd hadt. Ziet ge, Erich, en de gedachte daaraan heeft me sinds dien dag niet meer losgelaten." Marga zweeg een paar oogenblikken. Zij lag heel stil, j met het hoofd op het witte kussen. „Ik geloof, Eridi, dat je wel weet hoe ik over het huwelijk denk Het huwelijk moet, als het goed is, liet hoogste geluk zijn. Het blijft, ook als het niet goed is, een heiligdom. Wee hem, die het huwelijk aantast op misdadige wijze. Wee hem, die zijne plich ten niet gewillig draagt, ook als die hem zwaar wor den. Maai' zulke plichten moeten wederzijds gedragen worden. Draagt alteen do eene, dan drukken zij hem. En, lieve Erich er is ook een plicht tegenover zich zelf Zij zweeg weer. Hij had haar veel kunnen antwoorden, maar ook hij zweeg. Hij voelde, hoe zwaar deze woorden haar moesten vallen. Hij voelde echter ook, dat juist Margi deze woorden spreken mocht, en alleen zij, omdat nie mand zoo rein van hart was als zij. En hij voelde nog wat andei's, dat hem diep in het harte greep voor de eerste maal de zekerheid, dat Marga zelf niet meer op genezing hoopte. „Ga nu heen Erich!" zeide zij zacht. „En Gods rijke zegen zij met je." Hij boog zich over haar heen en kuste haar op het voorhoofd. Toen nam zij zijn hoofd tusschen haar beide handen en lachte hem toe, terwijl in haar oogen de tranen glinsterden. Het was als een ademtocht van haar lippen: „wij zijn steeds zulke goede vrienden ge weest, lieve, lieve Erich heb dank daarvoor vaarwel Zoo ging hij. Steeds had hij haar op den drempel nog een laatsten groet toegewuifd, maar nu ging hij heen, zonder om te zien. Hij ging dadelijk naar zijn kamer. Hij moest alleen zijn Het werd nog een zeer onrustige avond. De dokter kwam en daarna kwamen Claire en haar man dineeren. „Matthias in een lange grijze gekleede jas met een grijzen pantalon aan, en een grijze das in een grauwe herfststemming, zeer stil en bedeesd, vol teedere opmerkzaamheid tegenover schoonmoeder en echtgenoote. Claire was stekelig en hitter. Maar Erich zag toch dat ook hier de weg tot vergeven werd gevonden. Zoo nu en dan schoof Claire tusschen haar druk geratel de vraag weer in: „nietwaar Matthias?" en zij sprak ook weer over een reis die zij samen zouden maken. „Zoo heerlijk in de eenzaamheid, beste Matthias Spitsbergen of IJsland. Je zult niet willen gelooven hoe uitstekend dat is voor je zenuwen." Eindelijk gingen die twee menschen heen. Moeder en zoon zaten alleen in de hal onder den schoorsteen. Zij spraken over Claire en haar man, zij spraken over Marga. En dan zwegen beiden. Zooals menschen zwijgen die innerlijk aan een vraag komen, die be sproken moet worden, maar wat niet anders dan hoogst pijnlijk kan rijn. Zij waren elkaar veel nader gekomen in deze dagen; nader dan ooit te voren. Ook hier had Marga het veld bereid, waarin het zaad nu welig kiemde. Wel lag de sneeuw nog in de voren, maar daartusschen staken de groene sprietjes toch reeds hun kopjes op, als wachtten zij op de zon. In het winterleed was rtioeder en zoon het vertrouwen geboren geworden. En toch aarzelden zij beiden. Vluchtig maar, alleen als het noodig was, was tus schen hen over Erich's huwelijk gesproken. Sedert het taktlooze optreden van Claire had de moeder dit punt niet meer aangeroerd en voor Erich was haar zwij gen een weldaad geweest. En toch wisten zij. dat een uitspraak onvermijdelijk was, vóór dat Erich het ouderlijk huis verliet. De moeder zat hoog opgericht in den leunstoel, dien zij zoo dicht mogelijk bij het vuur had geplaatst als had zij het verbazend koud. Aan de andere zijde had de zoon een stoel bijgeschoven. Zij keken beiden in het levendige vonkenspel, en beiden wachtten, de een dat de ander zou beginnen. Toen sprak de moedei' het eerst: „Ik wil je geen pijn doen, Erich, maar je zult het begrijp>en, dat ik je moet vragen naar je plannen voor de toekomst." ,.lk heb geen plannen," zeide hij. „Of wanneer u het zoo noemen wilt, ja dan toch. Ik zal alle jaren mijn velden en akkers bewerken, zaaien en oogsten en voor mijn arbeiders een goed meester zijn, zooveel als dat maar eenigszins in mijn vermogen is Zij legde haar beide handen op de kanten van haar stoei en zij sprak verder steeds met de oogen gericht op het vuur in den schoorsteen: „Waarom zullen wij er omheen praten, Erich. dat is immers zelfbedrog? Jij weet wel, dat meende ik niet. Moet ik het dan uitspreken? Ik bedoel je ongelukkig huwelijk." „Heb ik dat huwelijk ongelukkig genoemd'? Heb ik geklaagd?" „Dat niet. Maai' moet ik ook dat zeggen je hebt je vrouw niet jneer lief." Voor de eerste maai draaide hij haar het gelaat toe. En ook zij keek hem. op hetzelfde oogenblik aan. Hij schudde het hoofd. „Lieve moeder, u meent, omdat ik Margi lief heb! Zie ik kan het zonder aarzelen uitspreken. Misschien eerst nu maar nu ook zon der schaamte en schuld: mijn liefde voor Marga slaat hoog boven alle aardsche liefde." Hij haalde diep adem. „Maar ik wil open en eerlijk zijn in dit uur. Neen ik heb mijn vrouw niet meer lief. Ook daarin open: u hadt gelijk het was slechts liartstocht, die mij tot haar bracht, geen liefde. Jk heb dat bitter genoeg moeten boeten en zal dat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5