Schotsen uil de Rectaal.
MstonMie Brieven.
52e Jaargang. No 4401.
Zondag 4 Oef. 1908.
DERDE BLAD.
Bekendmakingen
van Beijeren. de repeteerende weduwe, heeft nooit a's 'n vriend mij bedriegen kan met 'n handdruk van Paus Pius X viert zijn vijftigjarig jubileum, en
L'^nnplioc ftoKr.lrlrn'n f L l i InurtAn 'r» Klilr i-on loilrton Tl Tir/V-irH VU Tl 1 PI 1 fXPTl PVP.T1- L" U7,'lU/vltv.inn JVJ11Ji 1 l
Gemeente SCHAGEN.
Loting voor de Nationale Militie.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente SCHA-
GEN maken bekend, dat de loting voor de lichting
van 1901) voor deze Gemeente zJl plaats hebben in
de „Ceres" op Maandag den 12 October 1908, des
vq^r middags te 9 uren.
Aan de loting nemen deel de ingeschrevenen voor
die lichting, wier inschrijving plaats had vóór den len
September j.l„ met inbegrip van hen, wier inschrij
ving voor die lichtiiig na evenvermelden datum krach
lens art. 24 der Militiewët 1901 mocht zijn bevolen.
Bedoelde ingeschrevenen worden mitsdien uitgenoodigd
om op het hierboven vermelde uur ter aangegeven
plaatse aanwezig te zijn.
Bepalingen betrekkelijk de loting..
De ingeschrevenen worden in de volgorde der alpha-
betisehe naamlijst afgeroepen ten einde zelf een nom-
mer te hekken. Voor den ingeschrevene die niet is
opgekomen of, hoezeer opgekomen, buiten staat of on
willig is zelf een nommer te hekken, kan dit geschieden
door zijn vader, moeder, voogd of curator. Is ook
deze niet opgekomen, dan geschiedt het trekken door
den Burgemeester of het Lid van den Gemeenteraad, bij
de loting tegenwoordig; het lotingsbiljet wordt alsdan
bewaard ter Gemeentesecretarie, waar de loteling het
binnen drie maanden na de hekking kan afhalen of
doen afhalen.
Voor hen, die op den dag der loting blijken te
zijn overleden, wordt niet geloot.
Door belanghebbende lotelingen of door hun vader,
moeder, voogd of curator kunnen tegen de wijze waar
op de loling is geschied, bezwaren worden ingebracht
bij Gedeputeerde Staten. Het bezwaarschrift kan op on
gezegeld papier worden gesteld, doch moet, na behoor
lijk te zijn onderteekend. binnen vijf dagen, te rekenen
van den dag waarop de loting heeft plaats gehad, tegen
bewijs van ontvang worden ingeleverd bij den Burge
meester. Gedurende vijf dagen, te rekenen van den
dag waarop de uitspraak ter kennis van belangheb
benden is gebracht, kan daarvan bij de Koningin in
beroep worden gekomen door belanghebbende lotelin
gen, of door hun vader, moeder, voogd of curator.
Het daartoe strekkend verzoekschrift kan op ongezegeld
papier worden gesteld. Het moet rechtstreeks aan Hare
Majesteit worden verzonden en behoeft niet gefran
keerd te zijn.
Vrijstelling van den dienst.
De loteling, die vermeent recht te hebben op vrij
stelling van den dienst, geeft de redenen van vrijstel
ling op bij de loting, na het trekken van zijn nommer.
Is de loteling niet in persoon bij de loting tegenwoordig,
of is hij, hoewel tegenwoordig, buiten staat die opgave
zelf te doen, dan kan het opgeven der redenen van
vrijstelling ook geschieden door zijn vader, moeder,
voogd of curator.
Onverminderd de opgave bij de loting gedaan, moet
de vrijstelling in elk geval nog worden gevraagd bij
den Militieraad, zulks op het tijdstip nader bij open
bare kennisgeving bekend te maken.
Voorts wordt ter kennis gebracht:
lo. dat tot het bekomen van vrijstelling wegens eigen
militairen dienst moet worden overgelegd hetzij een
paspoort of ander bewijs van ontslag, hetzij een uit
treksel uit het stamboek of een bewijs van werkelijken
dienst
2o. dat tot het erlangen van vrijstelling op grond
van broederdienst ten aanzien vai; eiken dienenden
of gediend hebbenden broeder moet worden overgelegd
een bewijs als onder lo. bedoeld, alsmede een door
den Burgemeester - af te geven getuigschrift, waaruit
blijkt het getal zonen tot het gezin behoorende;
3o dat e.en getuigschrift als onder 2o. bedoeld, ook
moet worden overgelegd, indien vrijstelling wordt ge-
wenseht wegens vermoedelijke aanwijzing tot den dienst
van een of meer in hetzelfde jaar geboren broeders;
4o. dat het getuigschrift hiervoren onder 2o. en 3o.
bedoeld, door of vanwege de lotelingen aan den Bur
gemeester kan worden aangevraagd op Woensdag, den
11 October 1908, des voormiddags te 10 uren ter Ge
meentesecretarie;
5o. dat de hiervoren genoemde bewijsstukken, noodig
voor het erlangen van vrijstelling wegens eigen mili
tairen dienst of wegens dienst van een broeder of van
broeders ten minste veertien dagen vóór de opening
der zitting van den Militieraad, alzoo vóór den 23en
November 1908, moeten worden ingeleverd bij den
Burgemeester, althans voor zoover bedoelde stukken
op dat tijdstip niet reeds ter Gemeentesecretarie be
rusten.
Waar in het bovenstaande sprake is van vader, moe
dei of voogd, heeft zulks betrekking'op minderjarigen
en strekt de uitdrukking„vader" vcor het geval dat
de vader de ouderlijke macht uitoefent; de uitdruk
king moeder" voor het geval dat de moeder de
ouderlijke macht uitoefent, en de uitdrukking „voogd'
voor hel geval de minderjarige onder voogdij staat.
De uitdrukking „euratcr" geldt den meerderjarige, die
kannetjes gebakken of geboetseerd, en dronk alleen
maar gesmokkelde wijntje uit de soort kannetjes, die
haar naam dragen. De Damiaatjes zijn niet echt. Met
de gedenkteekenen van Laurens Janszoon Koster weten
we geen raad en laten ze maar staan voor 't geen ze
zijn, al blijven ze dan ook de nagedachtenis bewaren
van n herbergier of 'n kaarsenmaker. Marnix van St.
Aldcgonde dichtte het ..Wilhelmus" beslist niet. De
heldhaftigheid van Jan van Schaffelaar is al jaren in
verval, en als de snuffelaars en gesehiedzoekers er niet
eindelijk eens uitscheiden met snuffelen en zoeken,
dan zal men nog bewijzen, dal Columbus van Amerika
uitzeilde en Europa ontdekte.
Geschiedenis is nog zwaarder dan wiskunde en geefl
veel meer dan eenig ander vak aanleiding tot oneenig-
heid en tot erger dan tweespalt. We hebben 'n neu
trale, 'n Roomsche en 'n Engelsche algemeene geschie-
denis. plus vele varianten, die zich bewegen in wijs-
geerige, afbrekende, novellistische en utilistische rich
ting. en alleen 't vak theologie zou in zijn veelvuldige
verscheidenheid van uiting met dat der geschiedenis
kunnen vergeleken worden.
't Is te begrijpen, dat er inenschen zijn, die wenschen
over vijfhonderd of duizend jaar nog eens geboren te
worden; niet alleen om te zien. hoe men dan door
'1 luchtruim zeilt naar de een of andere ster, of hoe
men dan in den nu nog Amsterdamsehen en Neder-
leugen. 'n blik van leugen, 'n woord van leugen, even- Koningin Wilhelmina der Nederlanden zendt een legatie
indien ik waarachtig ben.
bezoek geweest is. De Nederlandsche magnaten wor-
Dit is 't bewijs van onzer zielen groei, en heeft maar den mei den pauselijken zegen terug verwacht,
weinig te maken met de stevigheid onzer voeten, die e Europeesche vorsten kunnen 't niet hou-
zullen blijven wankelen; heeft maar weinig te maken den van vredesliefde en VTedesweelde. en breiden dién-
met den juisten greep onzer handen, die zullen blijven tengevolge hun legers en vloten uit tot in 't onbe-
mistasten; heeft maar weinig uit te staan met ons grensde Zij kussen elkander en houden roerende bij-
arme. arme hart, dat zal blijven dwalen en zich zal i eenkomsten, om den oorlog uit te roeien. Een on-
blijven vergissen, zoolang het zal blijven liefhebben.
Om dit alles wegen onze tekortkomingen zwaarder
dan vroeger, al is ook de wijsheid grooter geworden
en sterker om voor haar te pleiten, en om onze per
soonlijkheid tegenover de menigte en tegenover die
tekortkomingen zelf in bescherming te nemen. Om dit
alles gevoelen wij, dat er 'n vereffening, 'n gelijkmaking,
'n nivèlleering moet gebeuren van geest en stof. De
geest gaat zich schamen voor het lichaam, beraamt
middelen, zoekt uitwegen en komt ten slotte, ten langen
leste, na jaren-, jarenlange overweging tot de beken
tenis van schuld. We hebben geprobeerd, de scheuren
en gaten in ons leven bij te lappen, en zijn lot de
overtuiging gekomen, dat al dat bijlappen knoeiwerk
was. Een deugd, die niet spontaan is, en zich uit moet
sloven om zooveel mogelijk op deugd te gelijken, is
UICIL Udll HL UCI1 I1U 1 Iv/H nilUlClUdlIlaLliClI CU 11CUC1- I - 1 j 1
landschen grond de spade steekt, om merkwaardige 8ee[t deugd, maar is als n verknoeid, verknipt, veihan
en kostbare relieken op te delven, die wij nu koopen se'(' kleedingstuk. dat zoomin grooten als kleinen broer
1 t» A nn.l An 1 n/lnpp /vrv/t hni' rwl ttnll llr moo bt Amdof
in de dertig-cents-bazarmaar meer nog om eens te
hooien, hoe men dan zal spreken over ons en over
onzen tijd.
Als er dan niets meer te vinden zal zijn van 't nu
bloeiende Amsterdam. evenmin als we nu iets terug
kunnen vinden van 'I eenmaal drie millioen zielen
tellende Jeruzalem als er geen Kalverstraat meer
wezen zal, geen gasthuisachlige, tochtige Beurs, geen
Cenlraal-stalion meer om in te verdwalen, geen ge
wone of rooie „Pijp", waar zooveel meisjes wonen,
die veel te laat naar lied en veel te vroeg dood gaan;
als er geen Prinsenhof meer zijn zal en de kazernes
in puin zullen zijn gevallen, Amsterdam 'n ruïne en
Schagen 'n wereldstad wezen zal met stations voor
Maïs en luchtkabels naar de Maan of den grooten
Beer woorden „naar de maan" en „op den beer",
die we nu nog slechts als symbolen kennen als
't woord „soldaatvergeten zal zijn en geraden zal
worden naar de beleekenis van 'n ding, dat we nu
'n „kanon" noemen, als de heele wereld en de heetle
maatschappij van nu 'n vraagteeken zal zijn geworden,
omdat er toch in dien tusschentijd wel 'n paai' archie
ven en bibliotheken verbranden zullen; als Medemblik
verstoven zal zijn van de aarde, evengoed als Berlijn
en Den Haag. evengoed als Köpenick, laat dat
laatste 'n paar maanden langer bestaan; óls Keizer
Wilhelm verward zal worden met Caligula, Dr. Kuy-
past en ons in ieders oog bespottelijk maakt, omdat
er te veel lappen op staan van uitsloverij, die zonde
is. Tendentieuze deugden bestaan niet. God is goed
omdat Hij goed is. en als iemand vragen zouwaarom
dan bewijst hij alleen, dat hij zoomin van God als
van goedheid eenig begrip heeft. Zoo iemand is klaar,
om zijn deugd bij te lappen met zonde, en zijn zonden
met brokken deugd, die toch door niemand meer
worden aangekeken en waarschijnlijk door hem zijn
gevonden op 'n mestvaalt of 'n belt van afval.
En als we dan toch eenmaal aan 't bekennen zijn,
laten we dan ook maar bekennen, dat onze spontane
deugden weinige zijn. In de meeste hebben we stukjes
gezet, of ze zijn uit puren angst van niet tot vollen
bloei te komen zoo welig gaan tieren, dat ze veel
hebben gekregen van lichamen met wennen en knob
bels, die ook uit overdadigen groei-ijver misvormd wer
den. Onze blijdschap vergroeide tot uitgelatenheid, onze
ernst werd zwaar op de hand, ons fatsoen topzwaar.
Het aanvankelijk goede verstand, dat wij hadden, liet
zich door erkenning over 't paard beuren, en we hiel
den óp kinderlijk en eenvoudig te zijn; we gingen
„wijs" doen, we gingen doceeren, we gingen 't beter
weten, en als er 'n eenvoudige ziel tot ons kwam-,
deden we uit de hoogte. Onze ijver liep niet alleen
den wind. maar ook zichzelve dood; onze zuinigheid
werd gierigheid, zooals onze goedgeefschheid ons in
't armhuis bracht. Eenvoudig te zijn,, die we waren,
hebbelijk mensch, die in die dagen het boek „Daniël"
las, zette 'n rood streepje bij Hoofdst XI27, waar hij
las. „Het hart van deze koningen zal wezen om kwaad
te doen, en aan ééne tafel zullen zij zitten liegen."
De Amsterdamsche finantien gaan meer en
meer achteruit, wat niet wegneemt, dat er met het
geld der belastingetalenden wordt omgesprongen, alsof
t gestolen is. Misschien is 't dat dan ook wel.
Laat mij de rest nu maar aan Meulevelt overlaten.
H. d. H.
Aanteekeningen.
(1) „Aurora Leigh pag. 152 en pag. 190.
De vertaling van den tweeden druk is eenigszins
anders dan die des eersten, door mij gebruikt.
per met Cromwell en Frans Rosier met den „aqh.t- a',m -
kanten boer" of met Wilhelm Voigt; als 't paneelge- gf^en we maar zelden beproefd, en maar zelden ge
zaag aan de Nieuwe Kerk op de rekening van Frans
zal worden geboekt, en de legende gaan zal, dat Op
perdoes
Voorzichtig!
en de legende gaan zal, dat twee „kloeke
mannen", den vrijheidlievenden Frans, „al had ie dood
gemoeten",'
VoorzichtigI
Wat beteekenl dat toch?! Dat voorzichtig?! Val
je zeiven in de rede!
Kalm asjeblieft!
Jij met je kalm en voorzichtig!Hou je mond!
Ga verder; maar.... kalm.
en de legende gaan zal, dat er in die
dagen meer gekken rondom 't gekkenhuis waarden, dan
er in zaten; dat er
't Valt me nog al mee!
Wat nou weer?!
Ik zeg, dat 't me nog al mee valt!
Oh!dat men meer dieven, ladelichters, kwar
tjesvinders, bankroetiers enz. buiten 't tuchthuis sloot,
dan er in; dat er 'n soort van dieveriji bestond, die
koopmanschap heette; 'n soort van beunhazerij, die
eerlijke concurrentie genoemd werd; 'n soort van
dweperig geteem^ dat men voor godsdienst wilde doen
doorgaan; 'n soort van vaderlandsliefde, die veel had
van idiotisme; de legende gaan zal, dat er.'n Opper-
Minister was in de lage landen, die aan zee liggen, historische persoon de beste, zou het beeld met ken
die 'n anderen, 'n vorigen Opper-Minister zoozeer ver- ?eP. erkennen, dat de menschen van hem ontworpen
durfd.
Waarom toch niet? Is dan groot en dik en volbloeid
te zijn, zoo dadelijk noodzakelijk voor 'n mensch op
deze groeiende, onvoLmaakte, wordende aarde, dat 't
mij tot doodzonde gerekend kan worden dat ik óók
nog groeien en w orden moet? Als dan 1.58 Meter
niet voldoende geacht wordt voor mijn lengte zoo
als sommige vriendelijke menschen beweren kan
dan mijn welgedaanheid en mijn onwankelbare gezond
heid dit tekort aan den anderen kant niet équivaleeren?
Als ik aan den eenen kant schrokkig ben en aan
den anderen kant mededeelzaam, helpend, toewijdend,
waarom moet mij dan toch ten eeuwigen dage die schrok-
kigheid verweten worden, zonder dat ik ooit eens ge
prezen word voor mijn royaliteit? Zoudt ge 't mij ook
verwijlen als mijn neus te groot was? Neen, dan zoudt
ge 'r mij om uitlachen; maar 't een zou al evenmin
van nadenken getuigen als 't andere.
In 't kort, we zijn die we zijn, onszelven vaak te
veel, anderen niets vergevend; nooit uitgesproken, maar
door en door ons bewust van eigen tekortkomingen
en toch op elk tekort bij anderen den vinger leggend;
geschiedenis makend en aannemend zooals ze ons 't
handigst voorkomt en dient; op goed geluk 'n roman
van anderen schrijvend, die beslist onwaar is, 'n no
velle van onszelven de wereld inzendend, waarin wij
zelf zeker onszelf nooit erkennen zouden. De eerste
eerde en huldigde, dat ie 'm op sterk water liet zetten
en toen de Koningin en 't volk van die lage landen
wijs maakte, dat ie 'm „staatsraad" had gemaakt,
Ochoeh, wat zal 't nageslacht eenmaal over den tijd,
dien wij beleven dikke boeken schrijvenWat zal men
kunnen phanlaseerenWat zullen er 'n troep brave
menschen, trouwe kerkbezoekers, eerzame kranten
schrijvers, onschuldige kruiëniers op der falie krijgen!
Wal zullen er 'n hoop namen, die nu met gratie en
ontzag worden uitgesproken, door de modder worden
gehaald, en vele andere, die nu bespuwd zijn, worden
opgepoetst! Savonarola's woord: „De nakomelingschap
zal u oordeelen", zal dan in practijk worden gebracht,
en het oordeel zal in vele gevallen 'n „vonnis' blijken
le zijn. De beste Ministers zullen dan de slechtste
heeten, de zaligste-praatjes verkoopers dan de meest
verdoemden. De tractementen en 'l bezit zullen dón
ook, evenals nu, als waardeeringbaromeler dienst doen,
maar in omgekeerden zin en wie nu als geweldige
uil Indië of eenig ander land terugkeert en zich als
„held" laat salueeren, diens naam zal dón geschreven
worden in het boek der misdadigen.
En dat alles weten we bij intuïtie, bij innerlijke
overtuiging; dat zien we aan 't beweeg van elkanders
handen, aan den blik van elkanders oogen. Want we
kunnen elkaar niet meer zooveel wijs maken als dertig,
veertig, honderd jaar geleden; we kijken door elkander
heen, we doorzien elkaar, en als ik 'n .brief schrijf,
een Amsterdamsehen brief, dan voel ik, wat de heer
onder curateele staat.
Belanghebbenden worden er nog uitdrukkelijk op ge
wezen, dal nalatigheid in het doen opmaken en in 'Praj man, Dr. Toxopeüs, de heer Vader, of 'n andere
het tijdig inleveren van de vereischte bewijsstukken len 0[ q me| vvien ik persoonlijk of per brief kennis
gevolge zal hebben, dat de lotelingen tol den dienst, lv,aajite. bij 't lezen van dien regel zullen denken en
zullen worden aangewezen.
D ik weet ook van anderen, wal zij van dienzelfden regel
Bij de loting zullen de lotelingen voorzien moeten anderen zeggen zullen. Dat alles voel ik van an
deren, zooals anderen het van mij gevoelen. We be
hoeven geen schepels zoul meer met elkaar te eten
zooals Heije dacht om te weten wat we aan
elkander hebben. De diersoort Mensch is in de laatste
honderd jaren met reuzenschreden vooruit gegaan. Al
heeft zij het dierlijke niet afgelegd, en J1 zal zij dit
ook de eerste tienduizend jaar niet doen, haar geeste
lijke deel is toch het dierlijke reeds boven 't hoofd
gegloeid en heeft de taak der controle erover aanvaard.
We kunnen voor anderen evenmin als voor onszelven
iets verbergen van datgene wat wij meenen te moeten
verbergen. Eer Röntgen lot de ontdekking der X-stralen
zijn van hunne oproepingsbiljetten.
'Gedaan voor de tweede maal te Schagen, den au
September 1908.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
De Secretaris, 'De Burgemeester,
ROGGEVEEN H. J. POT.
hebben. Want Julius Caesar en Karei de Goede, Èpo
van Haarlem en Lize „mit den Lappe", ieder die ge
maar wilt, van Adam af tot 't kind, dat heden geboren
woi'dt, gij en ik, zijn allen anders, heel andere dan
ze gezien worden, of ooit gezien zullen worden.
Mant wij staan te dicht bij onszelven om onszelven
goed te kunnen waarnemen, en te dicht ook bij onzen
tijd om hem eerlijk te kunnen beoordeelen.
„Elke eeuw van te nabij:
Bezien, wordt door wie niet voorbij haar leven,
Gebrekkig onderscheiden. Nemen we aan,
Dat Alexander, naar zijn plan, berg Athos
Gehouwen had tot menschelijk reuzenbeeld.
De boeren, in zijn oor aan 't sprokk'len, hadden,
Zoomin als 't grazend vee, van vorm of trek
Eens menschen iets vermoed, eerst vijf mijl ver
WTaar hun de reus verschenen in vol menschelijk
Profiel, goed zichtbaar neus en kin, de mond
„Zoo'n sohooler!"
O. zij kende hem. Zoo door-en-door; zoo in de fijne
puntjes. Ze wist zoo op 'n haartje wat hij graag had
en wat hem zou hinderen, als 't zoover was..,. Toen
zij. de vorige week voor 't laatst, hem bezocht had
in de gevangenis, zinspeelde ze maar heel even, heel
flauwtjes, op wat nu gebeuren zou.... De bewaarder,
die stond tusschen de twee hekken, waar zij en Dirk,
d r arme jongen, elkaar konden zien, had zich even
omgedraaid. Die wist er alles vanHad haar, toen
ze in de buitengang kwam, eventjes toegeknikt. Ze
mocht geen gesprekken houden, maar Houtmans had
d'r toch even toegevoegd, van dat ,,'t nou begon op
te schieten!".... En hij stapte naast oud-wijfje voort,
expres haVd en dreunend tredend op het steen van
den vloer om niet te laten merken dat-ie met haar
„smoesde". Zóó hadden ze 'n woord of wat gewis
seld. Zij telkens drukkend het tot nattig propje ge
worden zakdoekje tegen d'r oogen. En Houtmans had
haai' even toegewuifd van: „Nou, saluutjes hoor! Houd
je maar taai, moeder!" Dat las ze in z'n eerlijke grijze
oogen. Die Houtmans was nog de „kwaaiste" niet. Was,
in het geniep, wel eens eventjes bij: juffrouw De Bont
aangeloopen, zoo'n enkele maal. Als-ie vrij had. In
fewone kleeren natuurlijk dat de buren er niks van
onden merken. En dan zaten zij moeder en be
waarder uit de gevangenis samen te praten. In 't
begin was-ie wat stug, wantrouwend geweest. Dat had
ze best in de gatenZoo'n gevangenis-beambte komt
met zooveel bedrog, aanstellerij, malligheid van „simu
latie", zooals de geleerde menschen dat noemen, in
aanraking
Maar Houtmans had gaandeweg bespeurd, dat 't hier
toch „iets anders" was..... Moedertje had hem van Dirk
verteld. Oude portretjes laten zien. En <)e bewaarder
had lang gekeken naar het frissche, leuk-glundere jon
gensgezicht. Hij had 't hoofd geschud en voordat-ie er
aan dacht, dat moeder-zelve naast hem stond, mom
pelde hij: „Jammer! Jammer voor den kerel!"
Toen schrok hij er zelf van. Veegde over zijn langen,
dikken knevel. Verslikte zich van verlegenheidDurf
de moedertje niet aankijken. En zij stond, in een hoek
van de kamer, te schreien. Toen zij hem weer aan
keek, merkte Houtmans, hoe zielsbedroefd ze was.
Dat-ie hier niet te doen had met luidjes van het ge
wone slag der door-de-wol geverfden, die ze bedotten.
Hij werd heel anders. Nam kommetje koffie aan. Pro
beerde moeder op te beuren en moed in te spreken.
Vertelde, hoe hij gehoord had, dat de heeren „met
allen lof' van Dirk spraken. Zag hoe in moeders oogen
glans kwam stralend zonnetje van oplevenden moed
toen hij dat verzekerdeVoelde hoe oneindig-
groot de liefde in dat arme oude hart van goedig
burgervrouwtje was voor den jongen, die eerlang vrij
zou komen
En eindelijk had ze 't hem toevertrouwd, 't groote
geheim.
Hij, Houtmans, luisterde met heel-strak gezicht. Hij
pufte om de paar seconden loodgrauwe, compacte wol
ken uit z'n pijp. Hij' tuurde onafgebroken naar een
prentje aan den muur, voorstellend een kererooden
m kleurdruk vereeuwigden „Dageraad", door de buren
en kennissen meesterstuk van kunst geprezen.
Hij knikte telkens ais moeder hem aanzag, in span
ning over wat mijnheer Houtmans denken, zeggen, vin
den zou van het gevaL
Hij was moeder, dien avond, te stil. Hij snoof tel
kens alsof hiji zwaar-verkouden was. Dan stak-ie weer
een lucifer aan, terwijl z'n pijp toch walmde als de
pijp van een scheepsschoorsteen.
En toen zij uitgepraat was hem verteld had 't
geval van de jonge meid, waar Dirk dan zoo razend
veel van hield; die hem eigenlijk aan 't lijntje had ge-
Vinn^nr» an 'm, hnl/vom/r /«AYv>AALt ]„i i
o___m..houden en 'm baloorig gemaakt zoodat-ie verzeild
Hoog in de lucht den psalm der stilte preevTepd raakte onder kennissen, die hij nooit had moeten ont-
En vóór den nacht met zonnebloed gedrenkt moeten...... En hoe zij, diezelfde Klaartje, hem later
Grootsch torso, hand, die eeuwig wild den zegen weer „gelijmd' had; en cadeautjes van 'm aangenomen...
Eens zilvren bergstroom® over 't landschap stort. H°e dat, en dat alleen.»... Dat cadeautjes moeten ge-
Zoo ook de tijd, waarin men leeft: te groot vpn aar> rllp ■--*
Om onderkend te worden van nabij." (i)
Nu zegt Mevrouw Barrett Browning wel in de voort
zetting van dit gedicht, dat „'t gezichtsvermogen van
'n dichter dubbel moei zijn. en dat hij, wat nabij
is, zoo duidelijk moet onderscheiden, alsof 't veraf ligt."
Maar of dit wel altijd mogelijk is, mag betwijfeld
worden.
Dichters zien wel meer en wel mooier dan
andere menschen, maar zij zien niet historisch juister.
Zij zien wat schilders zien, binnen in zich, en zeggen
dat naar buiten uit. Al ging Constanlijn Huijgens niet zoo
diep op de zaak in, toch is de onbetrouwbaarheid,
let wel: de historische onbetrouwbaarheid
der dichters door hem verklapt.
„De dichtere zijn dichtblind", zoo zegt hij in zijn
„Oogentroost",
„Zij tasten blindeling de zwaarste zaken aan
En hopen, wil het rijm maar volgen, 't zal wel gaan:
En wil het rijm niet voort, zij wenden ,t van die wal af
VX eer op een nieuwen boeg en raken er zoo mal af
En weer zoo lam daaraan en lam is av'rechts m a l
Dat reden endelijk in 't rijmende geval
Als in den lijm verstikt; en ziet eens, waar ze u
sleepen,
schepen
M'e hebben 'n tijd van veel gebeuren
onsMeulevelt en andere samenstellers van gesc
en jaartallenboekjes, kunnen gaan b ij schrijvenzwijgend overeen gekomen er nooit
nieuwe geschiedenis schijnt n weer- nieuwer R|a Wan( me[ den geesle,ijke„
e zijn binnen gegaan, t Napoleonlis valt zoo groei van ons beslaan houdt de groei van ons zedelijk
'eden om er nog veel over te praten en ra^zoo 8^ gelijkm t e|1 wie [n daad of woord
Ms het tildva^va^^ra^m^en'^Saksers als der loden verspreek, krijgt het loon niet dat het diermenseh
blrugkeer uit Babel t kigt ahes ver weg en wat we had uitgeloofd voor openbaarmaking.
lUugKeei uit uaoei. t »igi alles \er veg namen n0emen? t Is niet noodig. en over-
r van weten, is weinig anders dan ge bodig. Mrie mij nu niet verstaan, zouden mij ook niet
zoo goed als andei. De aannemelijkheid d verslaan al noemde ik honderd namen, 't Voornaamste
vervaagt; we moeien t een zoo goed als t ander, op e.sja dal wij meer ontwaken,
goed geluk, voor waar aannemen. Het bew js is ge is, datj 'J. §uid»jijker beseffen zobveel, dat eertijds
woonlijk geen bewijs, of vaak met sterkei dan verborgen bleef en nu als tastbaarheid voor onze zie-
bewijs. Als men u op t Louvre den staf van Napoleon verboden waarachtiger worden, üi de eerste
laai zien. die nog van Carolus Magnus afkomstig heet len staat„dat delven, waar 't gevolg, het dadelijk
dan kunt ge van meer dan een geschiedvorscher-te '"fnTs zachtmoedigheid, goldlieid. liefde, ver-
"'rcnk «TSp» «„Vtata N» dDc"X tl'g £>'1^
schuld, die we hebben tegenov
medemenschen in t algemeen en tegenov ei eiken
meiT 'u mes en vork zien van Andreas Hofer
maar de bezoekers - al zoo yfak ^Vrnreiken^heer,"'"eiken'vriend en elEen vijand in
halen er de schouders ooi op. .1d de t bjZOnder dat we onze taak kennen, onzen plicht
we jarenlang goed verbrand ^.^^de bizonder,^da waaraatl wij
Fiwelschen. werd twintig jaren na haar verscneiueu en we.
als dc gelukkige ^"^ZuW-F^nkrijk^Wll- ^En'dat alles weten wij wel, bij intuitie, bij innerlijke
aangetroffen in n stadje ergens inz. J dat er OVertuiging maar we willen 't niet weten, we hou-
krachtiger dan met mij zelv' beduiden?
Zoo is dan 't oordeel, ons ontzegd en dichters
niet toevertrouwd overgelaten aan den gewonen man,
niet 'n gewoon verstand en van gewoon nadenken,
't Eenige, wat wij beslist weten, is, dat wij niets,
niets weten van onzen tijd en van de menschen
die nu leven, 't Nageslacht zal onze boeken lezen, onze
wetten bespreken, onze zeden beoordeelen, zooals wij
dit doen de zeden onzer vaderen, 't Eenige wat wij
te doen hebben, in dezen lijd van veel gebeuren, is
notities te maken.
Meulevelt en andere samenstellers van geschiedenis-
en jaartallenboekjes, kunnen gaan bijschrijven:
190 8. Frans Rosier breekt uit en wordt, uit
gehongerd en uitgedoret, gegrepen door twee „h e l-
d e n", die 'm niet zouden hebben losgelaten „al had
ie dood gemoeten."
Dr. A. Kuijper, die de wereldzee omvoer en ais ,n
andere Alviss Jotunheim, MidtgaKlt en zeker ook wel
Hilfheim bezocht, wordt, in zijn vaderland terug ge
keerd, voor de vele en gewichtige diensten den lande
bewezen, volgens Uilenspiegel op sterk water gezet, vol
gens de „Groene" de wereld uitgeholpen door 'm
gloeiend lood in zijn oor te gieten, als wijlen Hamiets
vader, en volgens Heemskerck de Jongere tot staatsraad
ven aan die meidHaar Dirk in 't ongeluk gestort
had
Toen vatte moedertje plotseling in haar wilde op
winding ze was anders nooit zoo „eigen", zoo fami
liaar, hoor! - een van meneer Houtmans' handen
in haar broodmagere knuistjes, die kletsnat waren van
de tranen, die erop gevallen waren, en ze zei al-maar
weer:
„Om haar heeft-ie 't gedaan.... zoo waar.... zoo waar
zal ik Och, meneer Houtmans, en nou zie 'k er
niet meer.... Ik heb haar een briefje gestuurd, maar
geen asem.... Ik weet. Ik weet dat-ie.... Als ze
Met groot gedruisch had meneer Houtmans z'n pijp
uitgeklopt bij de kachel. Met zeker vertoon van schrik
gezegd, dat-ie geen seconde meer te verliezen had. Had
kijkend naar een kant, waar moeder De Bont hem
niet bespieden kon eventjes gewuifd met de hand
weer, van „Nou, ajuusjes
De straat opgeloopen. Regelrecht naar het sombere
gebouw, waai- zijn taak hem riep.
Maar wie gezien had wat er leefde op dien terug
tocht naai' de gevangenis in het soms koude en
dan weer zoo vriendelijke, zoo warme grijs van de
oogen des beambten, hij zou erin gelezen hebben
echt, groot, mooi verdriet over een jong leven dat niet
meer te redden viel
En voordat hij, dien avond, aan de groote hoofd
poort sein hiad gegeven Van veilig binnen laten,
had-ie een paar maal zeer hevig over zijn forschen
knevel gestreken, want hij voelde dat 't hem andere
te machtig zou worden..... Als-je zoo om en bij de
vijf-en-dertig jaar die dingetjes hebt meegemaakt, dan
weet je te voorspellen wat er komt, alsof je „met den
helm geboren waart
Moeder zat op haar gewone plaatsje met een
stapeltje wit goed op d'r knieën toen hij binnen
kwam. Dat wist-ze, hoe gewoner, kalmer, eenvou
diger t maai- was, des te liever zou 't hem zijn. In
haar oude lichaam hamerde 't haast-afgesloofde hart
met wilde slagen. Dat vonkjes dansten voor haar oogen.
En ze moest heel hard knarsen op de tanden om
terug te dringen de tranen, die dreigden te komen
En de naald in haar vingers danste op 't katoen, meer
dan-ie prikte of naaide.
Zij had hem hooren binnenkomen. En gaan zitten.
Toen. over haar bril heen, met dat intense wit van
matelooze aandoening der afgetobde ziel, keek ze hem
aan, haar Dirk. Na de acht maanden.
Zag ze hem aan. Zoo vriendelijk; met zoo'n heerlijk
cembel van haar moedervreugde, knikte zij tegen hem.
Willende uitdmkken: Dag, kind! Dag lieveling! Dac
nllinrlu'^>enlt>eder 13 200 büJ> je er weer bent'
t Glimlacht® om de oude. slappe, afgeleefde lippen.
En ook was er heelemaal uit verborgen hoekje van ziel
komend zoon angst op dat gezicht.