klaaTTó'r l,
feuilleton.
52e Jaargang. No. 4411.
Zondag 8 Nov. 1908.
TWEEDE BLAD
de moordenaar*
CLXVII.
.liet hart van deze koningen zal
wezen om kwaad te doen, en aan
éene tafel zullen zjj zitten liegen."
Daniël XI 27.
Zijn er nog mensehen, die er uit wijs kunnen wor
den? die ze volgen kunnen, die duizend en een kwes-
tien, voortgekomen uit de Konings-proclamatie van den
„Kleinen Uzaar uit de onafhankelijk-verklaring van
Bulgarije? Als 't in miniatuur te zien was, dan zou
t een troebele waterdroppel gelijken, duizendmaal ver
groot, waarin 't eene monsterdier het andere verzwelgt
of slukken van zijn poolen of staart, of wel zijn heelen
kop afbijt Zijn dal nu daden van fatsoenlijke menschen
Van Koningen en Ministers?! Om er met heele land
streken, mei halve werelden van door te gaan?! En
zijn er dan nog lui, die zoon daad goed praten en
toejuichen kunnen?! Dan wordt 't tijd, dat we onze
wetten en onze boekeu over opvoedkunde verscheu
ren; dan kunnen we Mozes, met zijn „Gij zult niet
stelen," „Gij zult niet )>egeeren" wel op non-actiel
stellen; dan hebben Pestalozzi en Rousseau en al die
andere lui, die waren voor eerlijk denken en eerlijk
handelen, uitgediend, en kan ik me niet begrijpen, hoe
er nog ééne regeering is, die zoo n afgedwaalde stum
per ais h.v. Frans Kosier durft grijpen en opsluiten.
vVanl ze zijn van dezelfde familie, Frans en die diplo
matieke dieven; ze behooren tot dezelfde soort, en '1
verschil tussehen hen is volstrekt niet specifiek, maar
enkel gradueel. Wat Frans deed is maar kinderwerk,
vergeleken bij wal nu die vorsten doen. Er is voor
l>eider handelingen maar één woorddieverij. Maar
Frans wordt er voor -opgesloten en Ferdinand krijgt
er een kroon voor op zijn hoofd.
Was Bulgarije tribuiair aan Turkije of niet? Met
welk recht heeft Ferdinand dan nu gedaan, wat hij
gedaan heeft?
Stel je voor, dat iemand jaren lang 'n huis van
u bewoont, en daarvoor natuurlijk huur betaalt, en
dan op 'n goeien dag zegt: huur?! Wal is dat?! Dal
huis is van mijDan zoudt ge natuurlijk naar 'I ge
recht 1 oopen en uw goed recht bepleiten. Maar slel
je voor, dat dan de rechters zeiden: Zoozoo, wil die
man geen huur betalen?! Dat is 'n gek geval. Heb
je nog meer huizen?
Ja, meneer, ik heb nog villa „Herzegowina" en
de hoeve „Bosnië".
Zoozoo! Nu, die zullen wij dan maar inpikken,
Maar heeren, dandan
Mond houën, en niet zooveel praatjes hier, asje
blieft! Die dieven zijn heele fatsoenlijke, knappe men
sehen, enneMaar 't is tijd voor koffie-drinken. Por
tier, gooi dien kerel de deur is uit.
Zóó is 't nu gegaan in 't Oosten, zóó wordt de
Sultan behandeld, en wie dit in beeld duidelijk aan
schouwen wil, die zie de plaat van „de Groene" van
25 October.
Maar er zijn menschen en bladen om de woor
den „individuen" en „pamfletten" niet te gebniiken
die zoon manier van doen kranig a-inden. In het
wereld beroerde Nederlandsche orgaan „Allen weerbaar"
van 16 October kunl ge lezen: „Het is een kloeke
daad. de onafhankelijkheidsverklaring van het Bul-
gaarsehe volkEn verder: „Wij mannen van Volks
weerbaarheid, die voelen voor elk vrij en onafhankelijk
vaderland, juichen deze daad van harte toe en in ge
dachten zenden wij het kleine maar moedige Bulgaar-
sche volk onze welgemeende gclukwenschen
Sedert wanneer is 'n diplomatieke streek „e e n
kloeke daad"? Had die onafhankelijkheid niet door
fatsoenlijke middelen verkregen kunnen wor
den? 01 worden daartoe ook „bedriegerijen" gerekend?
Menschen met maar 'n zier geweten, zullen de daad
van Ferdinand afkeuren, en haar zeker niet, zooals
't hyper-chauvinistisch, topzwaar geworden „Allen Weer
baar'' doel, haar toejuichen.
Zulke mensehen maken elkander gek; hun versland
verwildert en hun moraliteit ligt braak, zooals hun
zuiver waardeerings- en onderscheidingsvermogen braak
ligt. Als er geen wapengekletter is, deugt 't nietals
er geen bloed vloeit, voelen ze zich onwel. Ze hongeren
en dorsten naar ongerechtigheid, en prijzen de voeten
„zalig" van hen, die den onvrede verkondigen en
het kwade boodschappen. Als de Balkancrisis zon
der bloedstorting afloopt, gevoelen zij zich onvoldaan,
en is er, volgens hen, in dien afloop iets niet in (jen
haak Van zwaarden, die. tot sikkelen omgesmeed dien
den te worden, hebben ze geen begrip, en dal 'n jona-
mannenleven groote waarde kan hebben, groote waarde
hééft, kan tot hun verduisterd verstand niet meer door
dringen.
En uit elk metaal weten ze munt te slaan, om de
legers le versterken, om nog maar meer geld te werpen
in dien bodemloozen put van oorlogsuitgaven, in dat
Danaïden-vat, dal de 49 dochters van Daneiis niet vol
konden krijgen en waaraan het vermogen en de wel
vaart van alle volken wordt opgeofferd, zonder dat
't iets baat. Uit de wereldbekende en door heel de
wereld en alle couranten gewraakte rede des Duitschen
Keizers wist Wüliam Stead alleen de conclusie te
trekken, dat 't voor Engeland hoog lijd werd om nog
zes Dreadnoughts" op stapel te zetten. En Engeland
zal dien raad. zoo 't al niet dadelijk er naar doet
toch wel in zijn ooren knoopen. Als men eenmaal
zoover Is. dat men jaarlijks vijf honderd m 11-
l'i o e n wegsmijt, dan zou 't krenterig wezen, om op
'n arme veertig vijftig millioen aanmerkingen te maken.
Wie over den hond komt, komt ook over zijn staart.
Maar de belastingschuldigen en wie daarvoor door
gaan. kunnen 't dure gelag betalen.
De vrome „Standaard die bij alles te rade
gaat met „Gods Woord dat voor haar alleen in
oen Bijbel te vinden is heeft uit het gebeurde ui
hel Baikangebied de les getrokken, dal Nederland zijn
leger moet versterken, zich beroepende op het feil,
dai Bulgarije bij een bevolking van slechts vier millioen
een grooter leger heen dan wij. Heeft de „christelijke
Kedactie van genoemd blad nooit iels anders in den
Bijbel gelezen dan het boek „Higieren of van de
gruwelen in later dagen door David en dergelijke
„godsrnannen gepleegd Had volgens die raadgevers
•voel ook n knuppel moeten meenemen naar i veld,
toen hij den Heer zijn oller bracht? Vinden zij de 1
daad van 5amuel tegenover Koning Agag met aiscnu-
welijk? Stel u voor, dat Christus daar eens bij geweest
W/ismet weLte oogen zou Hij dan dien ijveraar nebben
aangezien'' is doodslag ook nog te verdedigen? Ai zal
niemand Mozes, den doodslag, door hem tegen dien
Egyptenaar begaan, verwijlen, 't blijfl n donkere vlek
in zijn heilig leven Laat de mannen van de „Stan
daard liever de „Bergrede lezen en hare lessen be
trachten, dan zal zij eer op den naam van „Qiristelijk
aanspraak kunnen maken, dan door het geven van
zulk een raad, waar allicht de een ol andere zwak-
hooldige Minister zijn ooren naar laai hangen, maai
die voor de wet en het recht der menschel ijkheid en
der rede niet mag besiaan. Worden er nog met genoeg
jongens aan het maatschappelijk leven van nuttigen
arbeid onttrokken, en worden er nog niel genoeg inil-
lioenen verspild?
En voor welk doel? Voor welk doel?! vraag ik.
Kan er iemand 'n ander antwoord op deze vraag geven
dan; „Om menschen te vermoorden Als 't <lii niet
is, waar dienen dan die legers voor? God beter 'u
Is er ooit booswichtiger denkbeeld in hersenen kun
nen opkomen, dan voor zulk een doel scholen le
stichten? Dan voor zulk een doel n plan, n systeem
te bedenken?
Toen hier in Amslerdam jaren geleden n school
ontdekt werd voor zakkenrollerij, waar „de Groene'
nog n plaat van gaf, toen stonden alle bladen er
vol over. De politie nad 'n inval gedaan en zij trachtte
het kwaad uil te roeien. De justnie bemoeide er zich
mede en al wat maar iets aan moraliteit deed, gooide
zijn duil van opvoedkunde in het zakje der publieke
opinie. En misschien was dal goed; 't kon altnans als
bewijs dienen, dal we toch geen volk van zakken
rollers waren. Al wal niet in den haak der morali
teitsbegrippen past, wordt verboden, verafschuwd, ge
straft; en waai- de arm der Justitie niet hij kan, daar
slaat de publieke opinie den bedrijver ervan machte
loos.
„Gij zult niet echtbreken."
„Gij zult niet stelen."
„Gij zult geen valseh getuigenis spreken tegen uwen
naaste'; d. w. z. gij zult zijn goeden naam hem niet
ontnemen; gij zult niet liegien.
„Gij zult niet begeeren wat uws naasten is."
En al deze commande inenten, al deze zedelijke
voorschriften worden niet zonder straf overtreden. Den
vloeker, den leugenaar, den echtbreker, den dief, den
Lasteraar treft de verachting der menschen, hij wordt ook
gegrepen door de bewaarders der openbare orde en
veiligneid; in Engeland wordt ook de vloeker met
geldboete gestraft. Maar het hoogste gebod, dat den
mensch tegenover den menseh üetrelt, en boven al
de andere staat
„GIJ ZULT NIET DOODSLAAN",
schijnt alleen maar te gelden voor straatmenschen, voor
lui, die in gewone huizen wonen en gewone baantjes
waarnemen. Als 'n dominee of 'n burgemeester, 'n
kruidenier of 'n uitgever, 'n kassier ol 'n kranten
schrijver buiten zijn boekje gaat, wordt ie op zijn
vingers gelikt. Als hij steelt of lastert, of op welke
andere manier ook de wet overtreedt, dan daagt men
hem voor 't gerecht en hij betaalt boete of ondergaat
straf voor zijn overtreding. En dat is goed. Er moet
orde eji veiligheid wezen. De dieven, wier diefstal
bewezen kan worden, gaan de kast in. En 't zou niet
geraden zijn, om de Zeister moordenaars publiek langs
de straat over te brengen van het rechtsgebouw naar
de gevangenis. Het rechtsgevoel der menigte zou dan
tot daden kunnen overgaan, en misschien zouden er
brokken van menschen aan 't bedoelde adres aan
komen. De menigte mag wreed zijn, zij is rechtvaardig
tevens, en laat niet ongestraft hei hoogste recht des
levens schenden.
Maar er zijn menschen voor wie die wet niet geldt;
voor wie dat hoogste recht geen beteekenis heeft. Die
menschen zijn in sommige landen de vorsten en in
andere de ministers. Zij mogen straffeloos die aller
hoogste menschelijke wet overtreden, op zoo ruime
schaal als zij verkiezen. Vinden zij honderd of dui
zend jongens niel voldoende om te laten afmaken, dan
commandeeren zij er tienduizend op, of twintig duizend.
Die jongens mogen zich wel verdedigen, maarze
moeien toch den vijand te gemoet. Die „vijand"
bestaat dan uit 'n troep blozende, levenslustige, jonge
kerels, evenals zij zelf zijn, en die ook op dezelfde
manier als zij worden voortgedreven.
In die hoogere regionen ik bedoel bij die vorsten
en ministers met hun sleep van generaals en zeker
nog wel andere excellenties staat dat allerhoogste
en allereerste menschelijke gebod op zijn kop. Daar
heet 't: „Doodslaan zult gij". En de gewone
maatschappelijke weiten worden averechts toegepast;
daar mag ook bij gestolen worden, 't Bevel van dood
slag wordt niet zelden gevolgd door 'n ander, dat tot
plundering aanzet.
Zóó heilig wordt die wet tot doodslag, tot moord
met voorbedachten rade, in die regionen geacht, dat,
wanneer een van die jongens tot bezinning zou komen,
en zeggen zou„I k doe '1 n i e 1," hij dan als 'n
dollen hond wordt doodgeschoten. Of hij al denkt aan
zijn ouders, zijn jonge vrouw, zijn lief kindje; of, als
hij ongetrouwd is, met zijn jongenshart tobt over zijn
lieve moeder, die zoo bedroefd was toen hij heenging,
over zijn broertjes voor wie liij den kosl en 't school
geld moest verdienen, dat baat hem alles niets, hij
moet vechten tegen die andere voortgejaagden en zoo
veel mogelijk hunner afmaken. Men heeft hem wijs
gemaakt, dal zij zijn vijanden zijn, al heeft hij hen
nooit gezien en al hebben zij wederkeerig elkander
nooit eenig kwaad gedaan. De vorsten van elk hunner
landen zijn 't oneens over 'n Iraclaat, hebben dispuut
Door
MAX DREYER.
10.
HOOFDSTUK VII.
In Maart werd er langs de kust zooveel haring ge
vangen, als nog nooit tevoren. De vissehers hadden
alle handen voor het werk noodig. Klaas Korl had
zijn gedachten als 't ware in den provisiekelder gebor
gen. want geen enkelen dag vond hij eens een rustig
half uurtje om eens te kunnen denken.
Maar ook aan dezen tijd kwam een einde en er
kwamen weder luie uren genoeg, men kon naar harte
lust slapen en droomen.
Met het begin van de lente kwam er wind, zooals
dat daar veelal het geval was. Vandaag blies er een
stevige Westenwind, dien het was aan te zien, dat
hij naar hartelust rondom eens schoon schip maakte.
Wat vuil en vies was aan de boomen werd er afge
blazen en alle ongerechtigheden van den winter be
hoorden spoedig,tot het verleden. En ook de hemel
^rd als 't ware schitterend blank gepoetst.
Op den' namiddag troffen Mieken en klaas elkaar m
het dorp. De wind was nog steeds stijgende. „Wil
len we het vandaag wagen? vroeg hij haar.
„Ja, gaama"
gekregen over 'n haven, over 'n vlag, over n bezoek
van weer n derde; en in plaats van i toen persoonlijk
al te maken en mekaar n paar flinke meppen om
hun verwarde koppen te geven, roepen ze de meest
gewaardeerde kracnten uit het land bijeen, om voor
nen de kastanjes uik't vuur te halen. Maar zij zelf
blijven builen schol, net zoo goed als die ministers
van oorlog, die aal moordeuaarszaakje voor hen
regelen, nei zoo goed als die generaais, die de leiding
ervan in handen nebnen. De jongens, die niet eens
weten, om Welk recht oi onrecnt t eigenlijk grat, de
jongens moeien i gelag betalen. En de generaal,
wiens troepje 't dan Aan de andere wint, wordt tot
„held bevorderd, en krijgt in Duitschland n ridder
orde van den Zwarten Aaelaar, in Engeland den titel
van Lord, m Holland 'n soort medaille, in F rankrijh
waarschijnlijk 't Legioen van Eer, en ais hij knap ge
noeg in de ateeren zit, mag hij eens ten Paleize komen
dineeren; terwijl bovendien, als hij soms van te veel
inspanning wat kon-ademig is geworden ol door ge-
vatie kou aan ischias d. i. lendejicht mocbt
lijden, hem een pensioentje wordt toegelegd, waarvan
wel uen zuinige nuisgeznuien leven kunnen. Behalve
't „sinarlegeld dat ook nog wel een paar slordige
honderd gulden bedraagt.
Maar ae jongens, die er nog levend alkomen, die
alleen maar n arm ol n been of 'n paar handden
Kwijt zijn, krijgen n pensioen indien al 'n pen
sioen waai van 't eigenlijk maar Peter was, dai ze
't niet hadden, want t is hen 'n sta-in-den-weg, 'n
belemmering, om goed te begrijpen, dat ze voor zich
zelf repondeeren moeten en ene arme twee ol drie
gulden in de week niets bettekenen.
Zooals elk hoog slaand mensch, ieder die begrip
heetl van eerlijkheid en gezond denken, 't er op toe
zal leggen, om 't verstand zich zuiver te doen ontwik
kelen, zoo schijnt i wel de toeleg der regeeringen om
i versland te benevelen en t met de eerlijkheid, bij
tijd en wijle op n aecoordje te gooien.
Op school wordt er al mee begonnen. In ieder land
hebben ze andere namen voor dezelfde evenementen.
Dezelfde verluien, die ik in de Engelsche scholen
hooixle over Engelsche helden, en waarom ik lachen
moest had ik als kind al gehoord op mijn eigen
Hollandsehe school. De Bey van Tunis kreeg n koliek
van suhrik als hij maar even de Hollandsehe vlag
zag. Waar de Hollanders verschenen, daar vluchtte
half Europa in n hoek. Admiraal de Buyler, die zijn
krijgsgevangenen doodeenvoudig twee aan twee aan
elkaar liet binden en in zee werpen, werd ons ais
n toonbeeld van mannenmoed en vaderlandsliefde
voorgesteld. Alle andere, niel-Holiandsche legeraanvoer
ders waren schurken en geen knip voor hun neus
waard, want zij gingen niet in 't gebed, vóór zij 'n
aanval *1 eden, wat de Ruyter wel üeed. Precies andersom
wordt 't in Engeland geleerd, om die Engelsche jongens
te vergiftigen; en telkens weer anders wordt t gedo
ceerd in elk ander land. De regeeringen hilsen de
volken legen elkander op. Wat 'n jongen nó kan zeg
gen is zijn geleerdheid, zijn overtuiging, zijn wijsheid;
wordt zijn karakter, zijn levensfondanient; en in de
overtuiging 'n goed werk te doen, trekl hij straks ten
strijde met moordgedachten tegen menschen, wier ver
stand, evenals het zijne, vergiftigd is. En daarvan is
de immoraliteit der gouvernementen de schuld. Ze
hebben 'm net zoo lang aan zijn hoofd geleuterd van
„roem" en „heldenmoed", van „vijanden' en overwin
ningen op 't „veld van eer", dat hij, evenals een po-
litie-hond, ieder aanvlieg!, op wien hij aangehitst wordt.
Om hem goed in de war te brengen, hebben ze voor
de meest misdadige begrippen de mooiste namen ver
zonnen. Zooals in Klingen van spelers het woord „eere
schuld" moet bedacht zijn voor „speelschuld",
om zoo veel mogelijk bij de ellende van anderen over
te houden, zoo moeten in kringen van gepatenteerde
moordenaars woorden als „veld van eer", „krijgsmans
eer" en dergelijke enormiteiten zijn bedacht
Een slagveld is geen „veld van eert', maar 'n
veld van schande. De meest gruwelijke daden,
ooit door menschen begaan, worden daar gepleegd. En
krijgsmanseer is de eer van 'n beul. Of erger; 'n heul
maakt alleen misdadigers al, terwijl die jongens geen
grooter overtredingen op hun geweien hebben dan gij
en ik.
Zoo worden zij in den dood gejaagd, zoo boeten
zij voor de dwaasheid, de eer- en heerschzucht van
eenige groot-dieven, die de wereld onder elkander heb
ben verdeeld. Waarin men zou kunnen berusten, als
wijsheid en goedheid na die verdeeling de beweegkracht
hunner handelingen was. Maar dit is zoo niet
Is er nog één enkel woord van excuus te zeggen
voor Keizer Wilhelms staatkunde? Is de goede indruk,
dien hij hier en in Engeland achterliet, niet totaal
vernietigd door zijn leugenachtig handelen? Dat tele
gram aan Krüger en dat leveren van 'n veldtochtplan
aan Engeland! 't Is de geraffineerdste Macchiavellistische
daad, waarvan ik ooit /gehoord heb. (1) De „Times"
en de „Daily Ghronicle'stonden er vol van. Het
odium, dat is de vijandschap der natiën onderling,
wordt hem publiek verweten, en hij spreekt 't niet
tegen. Zelfs een Duitsche courant, de „Rheinische-Westf.
Zeitung", verheelt liet niet, dat gansch het Duitsche
volk diep getroffen is door de mededeeling dat zijn
Keizer dat veldtochtplan tegen de Boeren aan Enge
land leverde. „De Duitsche Keizer trad, dit doende,
ais vijand op tegen 'n Nederduitsch voik. En geen tien
tallen van jaren zullen in staat zijn, de herinnering
aan die gruwelijke daad uit te wissehen. Was dat de
hulp, die hij in 1896 Krüger bood?! Zijn misschien
ook naar dat plan dertig duizend boerenhoeven ver
brand en vrouwen en kinderen in de doodaanbrengende
concentratiekampen opgesloten? Tot dusver heeft nog
nooit 'n Duitseh Keizer zoo gehandeld, en mag geen
enkel vorst ooit handelen."
Zoo spreekt 'n Duilsch blad. De vergelijkingen met
Caligula waaraan hij in de 80er jaren bloot stond
komen weer boven. Zijn beweringen van liefde voor
den vrede, die hij ook zijn oudsten jongen wijs maakte,
blijken praatjes te zijn en niets anders. De zoenen,
die hij zijn oom Eduard geeft, blijken Judaskussen te
zijn, evenals dat telegram aan Krüger 'n Judastele-
gram was. Is er op zoo'n man nog te bouwen?! Wie
zal hem nu nog gelooven, als hij zegt, dat hij zulke
groote oorlogsschepen laat bouwen, om lange reizen
le maken naar den Stillen Oceaan? „Who trust him,
that onee _has broken faith". (Sh.) 't Gaat met zijn
vredesprincïpes als met (die van den Czaar. Wat was
Hij wees naar de landtong, op welker hoogte de sig-
naalniast stond. Daar was het stormteeken geheschen.
„Dan juist!" verklaart zij.
Na een uur treffen zij elkaar op het strand, w-aar
een groote bocht tegen den Westenwind bescherming
geeft. Klaas Korl had met behulp van een paar an
dere vissehers de boot daarheen gesleept. En afschoon
het scheepje buiten den wind lag. was het toch zeer
onrustig en woelig.
Klaas Korl springt er in. Mieken reikt hem haar
oliepak, dat zij heeft meegenomen. Hij wil hdhr steu
nen. maar zij heeft zijn arm niet noodig om in de
boot te komen. Zij weet bescheid met de zeilen, en
helpt hem ze hijsehen Zonder woorden of aanwij
zingen werken ze met elkaar. Zij hebben, waar zij
liggen, water genoeg en wind is hier meer dan vol
doende om vlot te worden. Zoo komen zij zonder
veel gescharrel in de vaart.
Klaas Korl heeft het touw los gemaakt, dan nog
wat afgestooten met den bootshaak en als een aal is
hij reeds naar het roer gegleden, dat in zijn hand
en in geen andere behoort.
Mieken had reeds meermalen gezien, hoe behen
dig sommige zware mannen bij het zee werk zijn en
zoo was ze over Klaas Korts handigheid dan ook
niet al' te zeer verbaasd.
Zij hadden beiden hun oliegoed aangetrokken. Zij
wilden vandaag eens een stuk zeilen, dat gezien mocht
worden. Klaas Korl gaat zoo diep onder den wind.
meer dan eenmaal denkt Mieken. nu gaat het mis.
De eene zijde van de boot komt niet uit het water
vandaan, zoodat zij. die tegen de andere zijde leunt
bijna recht op de beenen staat. En het beetje spoel
water dat naar binnen dringt de hemel weet hoe
ze zich daar over verheugt, aanstonds slikt de boot
nog meer dan zij kan verdragen.
de heele wereld blij en verrukt, toen die boodschap
uit SL Petersburg kwam; en wat is er op gevoigd?
Behalve de gruwelijke Jodenmoorden in Rusland zelf,
die beeslachuge tooneelen in 't Oosten, die misschien
in geen enkelen voorgaanden oorlog hun gelijken vin
den De uitgaven voor oorlogsmateriaal nemen hand
over hand toe en 't gaat eer gelijken op een algemeenen
wereld-oorlog dan op 'n algemeenen wereld-vi^de.
Tenzij..... tenzij de volken zelf wijzer wordeft,en
den vorsten bewijzen, dat men aan te veel-staalhoudende
drankjes óók sterven kan. Tenzij de volken in gaan
zien, dat vorsten niet te vertrouwen zijn, en alleen
deugen om te banketteeren, te liegen en den boel in
de war te sturen Daar is op gansch de wereld geen
enkel vorst, die zijn leven zou geven voor het land
dat hij beheerscht; maar om honderdduizend zijner
onderdanen op te offeren aan een zijner persoonlijke
grillen, vindt hij niet zoo erg Laat 't maar eens ge-
Deuren, dat Engeland en Duiischland 't aan den stok
krijgen met elkaar, en laat 't dan in het Reich'sge-
baude te Berlijn en in 't Parlement in Londen worden
uitgemaakt, dat de twee vorsten t samen maar moe
ten uitvechten, en let dan eens op den afloop daarvan.
Zoo waar ik dezen briel schrijf, die afloop zal, zon
der voorafgaand duel, op niets anders uitloopen, dan
op 'n heel duur diner met de allerduurste wijnen.
Koningen zijn niet te vertrouwen, evenmin als zij,
die dageüjks rondom hen zijn. ALs er van welopgevoede
menschen gesproken wordt, moeten koningen en hove
lingen zich maar koest houden.
Tsaar Nicolaas heet nu de Vredes-Tsaar, Keizer
Wilhelm besteedde zijn heele leven aan 't behoud van
den Vrede, dal heeft die jongen van 'm nog gezegd,
toen dat briefje van Carnegie kwam; Eduard draagt
nu bij zijn titel van „Defender of the Faith"
ook nog dien van „Defender of the Peace".
Oostenrijk, Griekenland, Bulgarije hebben allen den
mond vol over den Vrede; maar ze stelen als de raven
en liegem dat ze zwart worden. Het boek „D a n i 1"
kon geschreven zijn in onze dagen: „Het hart dezer
koningen zal wezen om kwaad te doen, en aan ééne
tafel zullen rij zitten liegen." „Zij zullen in hun land
terugkeeren met groot vermogen, maar hun hart zal
rijn tegen het heilig verbond.
De volken mogen op hun hoede rijn; de volken
hebben behoef té aan vrede. Zonder vrede geen wel
vaart, zonder welvaart geen geluk. Het kapitaal der
natie dient aan andere, aan betere en nuttiger dingen
besteed te worden dan aan oorlogsschepen en aan
geweren, waar de meeste mensehen en vooral jon
gens niets anders mee uitvoeren dan kwaad.
En dan, voor alles, dient er eens 'n wet gemaakt
te worden tegen ieder, die 'n moord doet of tot 't
doen van 'n moord anderen, heel dikwijls onmondigen,
aanzet. Maar die wet moet voor allen gelden, zoo
wel voor 'n koning, 'n minister, 'n generaal, 'n ser
geant als voor mij of voor Frans Rosier. En
ofschoon ik tegen de doodstraf ben dan zou ik
die wet eens tien jaar gehandhaafd willen zien, alleen
maar om le bewijzen dat er meer misdadigers of
is iemand, die aanzet tot moord geen misdadiger?
dat er meer misdadigers in die hoogere regionen ver
toeven dan in de kringen waaruit ze nu gegrepen
worden.
Zoolang er legers rijn, kazernes, scholen waarin op
staatskosten en onder staatsbescherming les wordt ge
geven in mensehenmoord, sluwen overval, en meer
van dat moois, is elke berechting van 'n moordzaak
'n paskwil.
Als er 'n wezen van 'n andere planeet op onze
aarde neerdaalde, om onderzoek te doen naar onze
rechtsbegrippen en naar onze moraliteit, dan zou hij
tien jaren lang er zich blind op kunnen turen, zonder
er iets van te begrijpen. Dit raadsel is te duister en
voor 'n onbevangen verstand volkomen onoplosbaar.
Maar opgelost zal 't worden, als onze jongens helder
van hoofd genoeg geworden rijn, om zich niet meer
te laten opzetten tegen even onschuldigen. als zij zelf
zijn. Opgelost zal 't worden, wanneer van pacifistisch
standpunt alles gedaan wordt, om de dwaasheid, de
zonde, de willekeur van den oorlog ieder aan 't
verstand te brengen. De Balkancrisis kan hoe in
gewikkeld ook zonder bloedstorting ten einde komen,
als 't gezond verstand en de Rode slechts 'n oogen-
blik aan 't woord mag komen. De Algemeen Nederl.
Bond „Vrede door Recht" en zijn gelijken hebben een
heerlijke roeping te vervullen. Met die vredesbonden
wallen wij telkens weer wijzen op de dwaze en ver
worden denkbeelden, die er nog altijd bestaan over
oorlog en 't in stand houden van staande legers.
Evenzeer als de publieke opinie zich keert tegen
'n moord in onze maatschappij gepleegd, evenzeer moet
zij zich verzetten tegen moord op groote schaal, wan
neer zoogenaamde groote heeren <hen moord verlan
gen en hem prijzen zullen.
Vorst Ferdinand diende tot de orde te worden ge
roepen, Minister Aehrenthal in Oostenrijk te worden
afgezet, dat zou heel wat beter wezen, dan 'n afspraak
te maken tot Inbraak en dan samen den buit te deelen.
Hl 4 H.
Aanteekeningen.
1. Macchiavelli (spreek uit: makkiawelli) was
een beroemd florentijnsch geschiedschrijver, f 1527.
Hij schreef 'n boek „II principe" (de Vorst),
en ontwikkelde daarin het beeld van 'n sluwen vorsl,
die aan zijn gewaand naaste voordeel recht en zede
lijkheid opofferde. Dit boek dient niet als 'n model
voor vorsten, maar is geschreven tot onderwijs der
volken, wat men langen tijd niet heeft ingezien.
Macchiavellistisch wil zeggengewetenlooze,
schurkachtige staatsmanswijsheid.
Uit Kramers-Bonte.
Correspondentie.
G. G. Dat zou U mee kunnen vallen. Het einde
van den brief, zooals U het las, was anders dan ik
het schreef.
Ja, dat gold 'n bepaald persoon, wiens naam; ik
aan niemand noemde, maar die den schoen heeft aan
getrokken. Dit is voldoende.
Ik ken die menschen geen van beiden; en 't geval
heb ik zeer onsmakelijk gevonden.
Als ik mij niet vergis, aan het „S t r a n d", tussehen
twee kerken in. Vier allegorische beelden zitten rond
om 't voetstuk. „Brotherhood", „Education" en nog
twee andere, waarvan ik de namen vergeten ben.
Uw brief was mij zeer welkom.
H. 4 H.
Een genot is heL Het doortintelt haar, dat genot.
Het is of wind en water en zon de boot tot steeds
grooter snelheid aanzweepen. Een zwakke borst moet
men hier niet hebben, anders slikt men. „Jelui zult
er spoedig genoeg van krijgen", zoo lijkt de boot wel
te denken, „ik zal je er genoeg van bezorgen" en
de boot zucht en steunt. „Je zult toonen wat je kunt
oude kast", denkt Klaas Korl. „Zoolang wij het uit
houden jij en ik, houden we koers."
De beide menschen spreken geen woord. Ook al
hadden ze gewild, ze zouden geen woord hebben kun
nen zeggen. Zij rijn beiden blij en sterk. Beiden weten
dat van zichzelf en van elkander. En wanneer hij dal
voelt, verheft zich nog meer zijn blijheid en rijn
kracht. Maar voor woorden is dat niets.
Zij varen zonder woorden, zonder doel en zonder
tijd. Zij zien geen land, slechts water, hemel en zon.
Zij zeggen niets, maar rij denken en wenschen ook
niets. Klaas Korl heeft vast in rijn oog rijn boot,
elke beweging, elke sprong en tussehen oogen en stu
rende hand gaat een wil onbewust, maar des te zeker
der rijn weg. Anders is hij ver van alle dingen in
een groote en gelukkige afgezonderdheid. Het is een
heerlijke feestdag ver rondom hem.
Mieken heeft niets te doen voor oogen en hand,
rij is nog meer absent dan Klaas. Zij vliegt als 't
ware door het luchtruim, en rij zelf is als zonder
lichaam. Zij is los van de aarde en vaart in
een andere wereld. Zij is gestorven, een verloste ziel
en keert niet meer terug in het land der kwelling.
Zij is alleen, want die andere daar in de boot behoort
niet bij haar Dat is alleen de stuurman, die moet
weer terug Zij echter wordt aan den anderen, oever
verwacht. Maar omdat rij het is, die het gemakke
lijkst en 't verst vliegt, keert ze ook het spoedigst tot
de werkelijkheid terug. Heel plotseling en scherp gaat
haai- vermanend de vraag door het hoold: hoe laat
zou het zijn? Zeker zij hebben minstens reeds een
paar uur gevaren. Zij moeten omdraaien, daar is niets
aan le doen.
Zij maakt een beweging, die hij dadelijk waarneemt
en verstaat. Met een wending van het hoofd beant
woordt hij haar teeken, zij knikt en dadelijk draait
hij bij. Hij maakt de schoot van het gaffelzeil los,
het fladdert in den wind. hij brengt den kluiver over
naar de andere zijde en helpt dan het groote zeil om.
En nu. eer rij weer de vaart opnemen, stijgt snel
en machtig een verlangen in haar op. Zij kan haar
blikken niet meer van het roer losmaken. Zij rij
zou het roer ook wel eens in de hand willen hebben.
Al is het ook maar voor een oogenblik rij wil het
hebben. Hij zal het haar niet overgeven. Hij mag dat
niet doen. Wat weet hij van haar? Hij weet immers
niet of rij genoeg van het sturen verstaat. En ook
wanneer hij haar vertrouwen kon. zoo goed als zich
zelf. welke zeeman geeft de plaats aan het roer over,
die aan hem behoort? Die hem eerst recht behoort
als het zwaar weer is. Hoe na moest rij hem wel
staan, als hij haar dat zou toestaan? Zij wil hem heel
niel na staan. Maar dat roer wil rij hebben. Hij mag
het haar niet geven toch zal ze het van hem ver
langen. Juist omdat het zoo iets ongehoords is, daar
om heeft rij er al haar zinnen op gezet.
Zij buigt zich naar hem heen. „Laat mij ook eens
aan het roer!" roept rij hel en vast Groot kijkt hij
haar aan, verbazing is er in zijn blik, maar geen
toornig weigeren. En rijn verbaring wordt nog erger,
een groote vraag, bijna kinderlijke hulpeloosheid-
Toen was hij aan haar overgeleverd.
Nader nijgt rij zich naar hem toe. „Geef mij de
roerpen eens!" reeds is rij naar hem toe gekropen.
N u schudt hij zacht het hoofd. „Het is te zwaar