klaaTTó'r l, feuilleton. 52e Jaargang. No. 4411. Zondag 8 Nov. 1908. TWEEDE BLAD de moordenaar* CLXVII. .liet hart van deze koningen zal wezen om kwaad te doen, en aan éene tafel zullen zjj zitten liegen." Daniël XI 27. Zijn er nog mensehen, die er uit wijs kunnen wor den? die ze volgen kunnen, die duizend en een kwes- tien, voortgekomen uit de Konings-proclamatie van den „Kleinen Uzaar uit de onafhankelijk-verklaring van Bulgarije? Als 't in miniatuur te zien was, dan zou t een troebele waterdroppel gelijken, duizendmaal ver groot, waarin 't eene monsterdier het andere verzwelgt of slukken van zijn poolen of staart, of wel zijn heelen kop afbijt Zijn dal nu daden van fatsoenlijke menschen Van Koningen en Ministers?! Om er met heele land streken, mei halve werelden van door te gaan?! En zijn er dan nog lui, die zoon daad goed praten en toejuichen kunnen?! Dan wordt 't tijd, dat we onze wetten en onze boekeu over opvoedkunde verscheu ren; dan kunnen we Mozes, met zijn „Gij zult niet stelen," „Gij zult niet )>egeeren" wel op non-actiel stellen; dan hebben Pestalozzi en Rousseau en al die andere lui, die waren voor eerlijk denken en eerlijk handelen, uitgediend, en kan ik me niet begrijpen, hoe er nog ééne regeering is, die zoo n afgedwaalde stum per ais h.v. Frans Kosier durft grijpen en opsluiten. vVanl ze zijn van dezelfde familie, Frans en die diplo matieke dieven; ze behooren tot dezelfde soort, en '1 verschil tussehen hen is volstrekt niet specifiek, maar enkel gradueel. Wat Frans deed is maar kinderwerk, vergeleken bij wal nu die vorsten doen. Er is voor l>eider handelingen maar één woorddieverij. Maar Frans wordt er voor -opgesloten en Ferdinand krijgt er een kroon voor op zijn hoofd. Was Bulgarije tribuiair aan Turkije of niet? Met welk recht heeft Ferdinand dan nu gedaan, wat hij gedaan heeft? Stel je voor, dat iemand jaren lang 'n huis van u bewoont, en daarvoor natuurlijk huur betaalt, en dan op 'n goeien dag zegt: huur?! Wal is dat?! Dal huis is van mijDan zoudt ge natuurlijk naar 'I ge recht 1 oopen en uw goed recht bepleiten. Maar slel je voor, dat dan de rechters zeiden: Zoozoo, wil die man geen huur betalen?! Dat is 'n gek geval. Heb je nog meer huizen? Ja, meneer, ik heb nog villa „Herzegowina" en de hoeve „Bosnië". Zoozoo! Nu, die zullen wij dan maar inpikken, Maar heeren, dandan Mond houën, en niet zooveel praatjes hier, asje blieft! Die dieven zijn heele fatsoenlijke, knappe men sehen, enneMaar 't is tijd voor koffie-drinken. Por tier, gooi dien kerel de deur is uit. Zóó is 't nu gegaan in 't Oosten, zóó wordt de Sultan behandeld, en wie dit in beeld duidelijk aan schouwen wil, die zie de plaat van „de Groene" van 25 October. Maar er zijn menschen en bladen om de woor den „individuen" en „pamfletten" niet te gebniiken die zoon manier van doen kranig a-inden. In het wereld beroerde Nederlandsche orgaan „Allen weerbaar" van 16 October kunl ge lezen: „Het is een kloeke daad. de onafhankelijkheidsverklaring van het Bul- gaarsehe volkEn verder: „Wij mannen van Volks weerbaarheid, die voelen voor elk vrij en onafhankelijk vaderland, juichen deze daad van harte toe en in ge dachten zenden wij het kleine maar moedige Bulgaar- sche volk onze welgemeende gclukwenschen Sedert wanneer is 'n diplomatieke streek „e e n kloeke daad"? Had die onafhankelijkheid niet door fatsoenlijke middelen verkregen kunnen wor den? 01 worden daartoe ook „bedriegerijen" gerekend? Menschen met maar 'n zier geweten, zullen de daad van Ferdinand afkeuren, en haar zeker niet, zooals 't hyper-chauvinistisch, topzwaar geworden „Allen Weer baar'' doel, haar toejuichen. Zulke mensehen maken elkander gek; hun versland verwildert en hun moraliteit ligt braak, zooals hun zuiver waardeerings- en onderscheidingsvermogen braak ligt. Als er geen wapengekletter is, deugt 't nietals er geen bloed vloeit, voelen ze zich onwel. Ze hongeren en dorsten naar ongerechtigheid, en prijzen de voeten „zalig" van hen, die den onvrede verkondigen en het kwade boodschappen. Als de Balkancrisis zon der bloedstorting afloopt, gevoelen zij zich onvoldaan, en is er, volgens hen, in dien afloop iets niet in (jen haak Van zwaarden, die. tot sikkelen omgesmeed dien den te worden, hebben ze geen begrip, en dal 'n jona- mannenleven groote waarde kan hebben, groote waarde hééft, kan tot hun verduisterd verstand niet meer door dringen. En uit elk metaal weten ze munt te slaan, om de legers le versterken, om nog maar meer geld te werpen in dien bodemloozen put van oorlogsuitgaven, in dat Danaïden-vat, dal de 49 dochters van Daneiis niet vol konden krijgen en waaraan het vermogen en de wel vaart van alle volken wordt opgeofferd, zonder dat 't iets baat. Uit de wereldbekende en door heel de wereld en alle couranten gewraakte rede des Duitschen Keizers wist Wüliam Stead alleen de conclusie te trekken, dat 't voor Engeland hoog lijd werd om nog zes Dreadnoughts" op stapel te zetten. En Engeland zal dien raad. zoo 't al niet dadelijk er naar doet toch wel in zijn ooren knoopen. Als men eenmaal zoover Is. dat men jaarlijks vijf honderd m 11- l'i o e n wegsmijt, dan zou 't krenterig wezen, om op 'n arme veertig vijftig millioen aanmerkingen te maken. Wie over den hond komt, komt ook over zijn staart. Maar de belastingschuldigen en wie daarvoor door gaan. kunnen 't dure gelag betalen. De vrome „Standaard die bij alles te rade gaat met „Gods Woord dat voor haar alleen in oen Bijbel te vinden is heeft uit het gebeurde ui hel Baikangebied de les getrokken, dal Nederland zijn leger moet versterken, zich beroepende op het feil, dai Bulgarije bij een bevolking van slechts vier millioen een grooter leger heen dan wij. Heeft de „christelijke Kedactie van genoemd blad nooit iels anders in den Bijbel gelezen dan het boek „Higieren of van de gruwelen in later dagen door David en dergelijke „godsrnannen gepleegd Had volgens die raadgevers •voel ook n knuppel moeten meenemen naar i veld, toen hij den Heer zijn oller bracht? Vinden zij de 1 daad van 5amuel tegenover Koning Agag met aiscnu- welijk? Stel u voor, dat Christus daar eens bij geweest W/ismet weLte oogen zou Hij dan dien ijveraar nebben aangezien'' is doodslag ook nog te verdedigen? Ai zal niemand Mozes, den doodslag, door hem tegen dien Egyptenaar begaan, verwijlen, 't blijfl n donkere vlek in zijn heilig leven Laat de mannen van de „Stan daard liever de „Bergrede lezen en hare lessen be trachten, dan zal zij eer op den naam van „Qiristelijk aanspraak kunnen maken, dan door het geven van zulk een raad, waar allicht de een ol andere zwak- hooldige Minister zijn ooren naar laai hangen, maai die voor de wet en het recht der menschel ijkheid en der rede niet mag besiaan. Worden er nog met genoeg jongens aan het maatschappelijk leven van nuttigen arbeid onttrokken, en worden er nog niel genoeg inil- lioenen verspild? En voor welk doel? Voor welk doel?! vraag ik. Kan er iemand 'n ander antwoord op deze vraag geven dan; „Om menschen te vermoorden Als 't <lii niet is, waar dienen dan die legers voor? God beter 'u Is er ooit booswichtiger denkbeeld in hersenen kun nen opkomen, dan voor zulk een doel scholen le stichten? Dan voor zulk een doel n plan, n systeem te bedenken? Toen hier in Amslerdam jaren geleden n school ontdekt werd voor zakkenrollerij, waar „de Groene' nog n plaat van gaf, toen stonden alle bladen er vol over. De politie nad 'n inval gedaan en zij trachtte het kwaad uil te roeien. De justnie bemoeide er zich mede en al wat maar iets aan moraliteit deed, gooide zijn duil van opvoedkunde in het zakje der publieke opinie. En misschien was dal goed; 't kon altnans als bewijs dienen, dal we toch geen volk van zakken rollers waren. Al wal niet in den haak der morali teitsbegrippen past, wordt verboden, verafschuwd, ge straft; en waai- de arm der Justitie niet hij kan, daar slaat de publieke opinie den bedrijver ervan machte loos. „Gij zult niet echtbreken." „Gij zult niet stelen." „Gij zult geen valseh getuigenis spreken tegen uwen naaste'; d. w. z. gij zult zijn goeden naam hem niet ontnemen; gij zult niet liegien. „Gij zult niet begeeren wat uws naasten is." En al deze commande inenten, al deze zedelijke voorschriften worden niet zonder straf overtreden. Den vloeker, den leugenaar, den echtbreker, den dief, den Lasteraar treft de verachting der menschen, hij wordt ook gegrepen door de bewaarders der openbare orde en veiligneid; in Engeland wordt ook de vloeker met geldboete gestraft. Maar het hoogste gebod, dat den mensch tegenover den menseh üetrelt, en boven al de andere staat „GIJ ZULT NIET DOODSLAAN", schijnt alleen maar te gelden voor straatmenschen, voor lui, die in gewone huizen wonen en gewone baantjes waarnemen. Als 'n dominee of 'n burgemeester, 'n kruidenier of 'n uitgever, 'n kassier ol 'n kranten schrijver buiten zijn boekje gaat, wordt ie op zijn vingers gelikt. Als hij steelt of lastert, of op welke andere manier ook de wet overtreedt, dan daagt men hem voor 't gerecht en hij betaalt boete of ondergaat straf voor zijn overtreding. En dat is goed. Er moet orde eji veiligheid wezen. De dieven, wier diefstal bewezen kan worden, gaan de kast in. En 't zou niet geraden zijn, om de Zeister moordenaars publiek langs de straat over te brengen van het rechtsgebouw naar de gevangenis. Het rechtsgevoel der menigte zou dan tot daden kunnen overgaan, en misschien zouden er brokken van menschen aan 't bedoelde adres aan komen. De menigte mag wreed zijn, zij is rechtvaardig tevens, en laat niet ongestraft hei hoogste recht des levens schenden. Maar er zijn menschen voor wie die wet niet geldt; voor wie dat hoogste recht geen beteekenis heeft. Die menschen zijn in sommige landen de vorsten en in andere de ministers. Zij mogen straffeloos die aller hoogste menschelijke wet overtreden, op zoo ruime schaal als zij verkiezen. Vinden zij honderd of dui zend jongens niel voldoende om te laten afmaken, dan commandeeren zij er tienduizend op, of twintig duizend. Die jongens mogen zich wel verdedigen, maarze moeien toch den vijand te gemoet. Die „vijand" bestaat dan uit 'n troep blozende, levenslustige, jonge kerels, evenals zij zelf zijn, en die ook op dezelfde manier als zij worden voortgedreven. In die hoogere regionen ik bedoel bij die vorsten en ministers met hun sleep van generaals en zeker nog wel andere excellenties staat dat allerhoogste en allereerste menschelijke gebod op zijn kop. Daar heet 't: „Doodslaan zult gij". En de gewone maatschappelijke weiten worden averechts toegepast; daar mag ook bij gestolen worden, 't Bevel van dood slag wordt niet zelden gevolgd door 'n ander, dat tot plundering aanzet. Zóó heilig wordt die wet tot doodslag, tot moord met voorbedachten rade, in die regionen geacht, dat, wanneer een van die jongens tot bezinning zou komen, en zeggen zou„I k doe '1 n i e 1," hij dan als 'n dollen hond wordt doodgeschoten. Of hij al denkt aan zijn ouders, zijn jonge vrouw, zijn lief kindje; of, als hij ongetrouwd is, met zijn jongenshart tobt over zijn lieve moeder, die zoo bedroefd was toen hij heenging, over zijn broertjes voor wie liij den kosl en 't school geld moest verdienen, dat baat hem alles niets, hij moet vechten tegen die andere voortgejaagden en zoo veel mogelijk hunner afmaken. Men heeft hem wijs gemaakt, dal zij zijn vijanden zijn, al heeft hij hen nooit gezien en al hebben zij wederkeerig elkander nooit eenig kwaad gedaan. De vorsten van elk hunner landen zijn 't oneens over 'n Iraclaat, hebben dispuut Door MAX DREYER. 10. HOOFDSTUK VII. In Maart werd er langs de kust zooveel haring ge vangen, als nog nooit tevoren. De vissehers hadden alle handen voor het werk noodig. Klaas Korl had zijn gedachten als 't ware in den provisiekelder gebor gen. want geen enkelen dag vond hij eens een rustig half uurtje om eens te kunnen denken. Maar ook aan dezen tijd kwam een einde en er kwamen weder luie uren genoeg, men kon naar harte lust slapen en droomen. Met het begin van de lente kwam er wind, zooals dat daar veelal het geval was. Vandaag blies er een stevige Westenwind, dien het was aan te zien, dat hij naar hartelust rondom eens schoon schip maakte. Wat vuil en vies was aan de boomen werd er afge blazen en alle ongerechtigheden van den winter be hoorden spoedig,tot het verleden. En ook de hemel ^rd als 't ware schitterend blank gepoetst. Op den' namiddag troffen Mieken en klaas elkaar m het dorp. De wind was nog steeds stijgende. „Wil len we het vandaag wagen? vroeg hij haar. „Ja, gaama" gekregen over 'n haven, over 'n vlag, over n bezoek van weer n derde; en in plaats van i toen persoonlijk al te maken en mekaar n paar flinke meppen om hun verwarde koppen te geven, roepen ze de meest gewaardeerde kracnten uit het land bijeen, om voor nen de kastanjes uik't vuur te halen. Maar zij zelf blijven builen schol, net zoo goed als die ministers van oorlog, die aal moordeuaarszaakje voor hen regelen, nei zoo goed als die generaais, die de leiding ervan in handen nebnen. De jongens, die niet eens weten, om Welk recht oi onrecnt t eigenlijk grat, de jongens moeien i gelag betalen. En de generaal, wiens troepje 't dan Aan de andere wint, wordt tot „held bevorderd, en krijgt in Duitschland n ridder orde van den Zwarten Aaelaar, in Engeland den titel van Lord, m Holland 'n soort medaille, in F rankrijh waarschijnlijk 't Legioen van Eer, en ais hij knap ge noeg in de ateeren zit, mag hij eens ten Paleize komen dineeren; terwijl bovendien, als hij soms van te veel inspanning wat kon-ademig is geworden ol door ge- vatie kou aan ischias d. i. lendejicht mocbt lijden, hem een pensioentje wordt toegelegd, waarvan wel uen zuinige nuisgeznuien leven kunnen. Behalve 't „sinarlegeld dat ook nog wel een paar slordige honderd gulden bedraagt. Maar ae jongens, die er nog levend alkomen, die alleen maar n arm ol n been of 'n paar handden Kwijt zijn, krijgen n pensioen indien al 'n pen sioen waai van 't eigenlijk maar Peter was, dai ze 't niet hadden, want t is hen 'n sta-in-den-weg, 'n belemmering, om goed te begrijpen, dat ze voor zich zelf repondeeren moeten en ene arme twee ol drie gulden in de week niets bettekenen. Zooals elk hoog slaand mensch, ieder die begrip heetl van eerlijkheid en gezond denken, 't er op toe zal leggen, om 't verstand zich zuiver te doen ontwik kelen, zoo schijnt i wel de toeleg der regeeringen om i versland te benevelen en t met de eerlijkheid, bij tijd en wijle op n aecoordje te gooien. Op school wordt er al mee begonnen. In ieder land hebben ze andere namen voor dezelfde evenementen. Dezelfde verluien, die ik in de Engelsche scholen hooixle over Engelsche helden, en waarom ik lachen moest had ik als kind al gehoord op mijn eigen Hollandsehe school. De Bey van Tunis kreeg n koliek van suhrik als hij maar even de Hollandsehe vlag zag. Waar de Hollanders verschenen, daar vluchtte half Europa in n hoek. Admiraal de Buyler, die zijn krijgsgevangenen doodeenvoudig twee aan twee aan elkaar liet binden en in zee werpen, werd ons ais n toonbeeld van mannenmoed en vaderlandsliefde voorgesteld. Alle andere, niel-Holiandsche legeraanvoer ders waren schurken en geen knip voor hun neus waard, want zij gingen niet in 't gebed, vóór zij 'n aanval *1 eden, wat de Ruyter wel üeed. Precies andersom wordt 't in Engeland geleerd, om die Engelsche jongens te vergiftigen; en telkens weer anders wordt t gedo ceerd in elk ander land. De regeeringen hilsen de volken legen elkander op. Wat 'n jongen nó kan zeg gen is zijn geleerdheid, zijn overtuiging, zijn wijsheid; wordt zijn karakter, zijn levensfondanient; en in de overtuiging 'n goed werk te doen, trekl hij straks ten strijde met moordgedachten tegen menschen, wier ver stand, evenals het zijne, vergiftigd is. En daarvan is de immoraliteit der gouvernementen de schuld. Ze hebben 'm net zoo lang aan zijn hoofd geleuterd van „roem" en „heldenmoed", van „vijanden' en overwin ningen op 't „veld van eer", dat hij, evenals een po- litie-hond, ieder aanvlieg!, op wien hij aangehitst wordt. Om hem goed in de war te brengen, hebben ze voor de meest misdadige begrippen de mooiste namen ver zonnen. Zooals in Klingen van spelers het woord „eere schuld" moet bedacht zijn voor „speelschuld", om zoo veel mogelijk bij de ellende van anderen over te houden, zoo moeten in kringen van gepatenteerde moordenaars woorden als „veld van eer", „krijgsmans eer" en dergelijke enormiteiten zijn bedacht Een slagveld is geen „veld van eert', maar 'n veld van schande. De meest gruwelijke daden, ooit door menschen begaan, worden daar gepleegd. En krijgsmanseer is de eer van 'n beul. Of erger; 'n heul maakt alleen misdadigers al, terwijl die jongens geen grooter overtredingen op hun geweien hebben dan gij en ik. Zoo worden zij in den dood gejaagd, zoo boeten zij voor de dwaasheid, de eer- en heerschzucht van eenige groot-dieven, die de wereld onder elkander heb ben verdeeld. Waarin men zou kunnen berusten, als wijsheid en goedheid na die verdeeling de beweegkracht hunner handelingen was. Maar dit is zoo niet Is er nog één enkel woord van excuus te zeggen voor Keizer Wilhelms staatkunde? Is de goede indruk, dien hij hier en in Engeland achterliet, niet totaal vernietigd door zijn leugenachtig handelen? Dat tele gram aan Krüger en dat leveren van 'n veldtochtplan aan Engeland! 't Is de geraffineerdste Macchiavellistische daad, waarvan ik ooit /gehoord heb. (1) De „Times" en de „Daily Ghronicle'stonden er vol van. Het odium, dat is de vijandschap der natiën onderling, wordt hem publiek verweten, en hij spreekt 't niet tegen. Zelfs een Duitsche courant, de „Rheinische-Westf. Zeitung", verheelt liet niet, dat gansch het Duitsche volk diep getroffen is door de mededeeling dat zijn Keizer dat veldtochtplan tegen de Boeren aan Enge land leverde. „De Duitsche Keizer trad, dit doende, ais vijand op tegen 'n Nederduitsch voik. En geen tien tallen van jaren zullen in staat zijn, de herinnering aan die gruwelijke daad uit te wissehen. Was dat de hulp, die hij in 1896 Krüger bood?! Zijn misschien ook naar dat plan dertig duizend boerenhoeven ver brand en vrouwen en kinderen in de doodaanbrengende concentratiekampen opgesloten? Tot dusver heeft nog nooit 'n Duitseh Keizer zoo gehandeld, en mag geen enkel vorst ooit handelen." Zoo spreekt 'n Duilsch blad. De vergelijkingen met Caligula waaraan hij in de 80er jaren bloot stond komen weer boven. Zijn beweringen van liefde voor den vrede, die hij ook zijn oudsten jongen wijs maakte, blijken praatjes te zijn en niets anders. De zoenen, die hij zijn oom Eduard geeft, blijken Judaskussen te zijn, evenals dat telegram aan Krüger 'n Judastele- gram was. Is er op zoo'n man nog te bouwen?! Wie zal hem nu nog gelooven, als hij zegt, dat hij zulke groote oorlogsschepen laat bouwen, om lange reizen le maken naar den Stillen Oceaan? „Who trust him, that onee _has broken faith". (Sh.) 't Gaat met zijn vredesprincïpes als met (die van den Czaar. Wat was Hij wees naar de landtong, op welker hoogte de sig- naalniast stond. Daar was het stormteeken geheschen. „Dan juist!" verklaart zij. Na een uur treffen zij elkaar op het strand, w-aar een groote bocht tegen den Westenwind bescherming geeft. Klaas Korl had met behulp van een paar an dere vissehers de boot daarheen gesleept. En afschoon het scheepje buiten den wind lag. was het toch zeer onrustig en woelig. Klaas Korl springt er in. Mieken reikt hem haar oliepak, dat zij heeft meegenomen. Hij wil hdhr steu nen. maar zij heeft zijn arm niet noodig om in de boot te komen. Zij weet bescheid met de zeilen, en helpt hem ze hijsehen Zonder woorden of aanwij zingen werken ze met elkaar. Zij hebben, waar zij liggen, water genoeg en wind is hier meer dan vol doende om vlot te worden. Zoo komen zij zonder veel gescharrel in de vaart. Klaas Korl heeft het touw los gemaakt, dan nog wat afgestooten met den bootshaak en als een aal is hij reeds naar het roer gegleden, dat in zijn hand en in geen andere behoort. Mieken had reeds meermalen gezien, hoe behen dig sommige zware mannen bij het zee werk zijn en zoo was ze over Klaas Korts handigheid dan ook niet al' te zeer verbaasd. Zij hadden beiden hun oliegoed aangetrokken. Zij wilden vandaag eens een stuk zeilen, dat gezien mocht worden. Klaas Korl gaat zoo diep onder den wind. meer dan eenmaal denkt Mieken. nu gaat het mis. De eene zijde van de boot komt niet uit het water vandaan, zoodat zij. die tegen de andere zijde leunt bijna recht op de beenen staat. En het beetje spoel water dat naar binnen dringt de hemel weet hoe ze zich daar over verheugt, aanstonds slikt de boot nog meer dan zij kan verdragen. de heele wereld blij en verrukt, toen die boodschap uit SL Petersburg kwam; en wat is er op gevoigd? Behalve de gruwelijke Jodenmoorden in Rusland zelf, die beeslachuge tooneelen in 't Oosten, die misschien in geen enkelen voorgaanden oorlog hun gelijken vin den De uitgaven voor oorlogsmateriaal nemen hand over hand toe en 't gaat eer gelijken op een algemeenen wereld-oorlog dan op 'n algemeenen wereld-vi^de. Tenzij..... tenzij de volken zelf wijzer wordeft,en den vorsten bewijzen, dat men aan te veel-staalhoudende drankjes óók sterven kan. Tenzij de volken in gaan zien, dat vorsten niet te vertrouwen zijn, en alleen deugen om te banketteeren, te liegen en den boel in de war te sturen Daar is op gansch de wereld geen enkel vorst, die zijn leven zou geven voor het land dat hij beheerscht; maar om honderdduizend zijner onderdanen op te offeren aan een zijner persoonlijke grillen, vindt hij niet zoo erg Laat 't maar eens ge- Deuren, dat Engeland en Duiischland 't aan den stok krijgen met elkaar, en laat 't dan in het Reich'sge- baude te Berlijn en in 't Parlement in Londen worden uitgemaakt, dat de twee vorsten t samen maar moe ten uitvechten, en let dan eens op den afloop daarvan. Zoo waar ik dezen briel schrijf, die afloop zal, zon der voorafgaand duel, op niets anders uitloopen, dan op 'n heel duur diner met de allerduurste wijnen. Koningen zijn niet te vertrouwen, evenmin als zij, die dageüjks rondom hen zijn. ALs er van welopgevoede menschen gesproken wordt, moeten koningen en hove lingen zich maar koest houden. Tsaar Nicolaas heet nu de Vredes-Tsaar, Keizer Wilhelm besteedde zijn heele leven aan 't behoud van den Vrede, dal heeft die jongen van 'm nog gezegd, toen dat briefje van Carnegie kwam; Eduard draagt nu bij zijn titel van „Defender of the Faith" ook nog dien van „Defender of the Peace". Oostenrijk, Griekenland, Bulgarije hebben allen den mond vol over den Vrede; maar ze stelen als de raven en liegem dat ze zwart worden. Het boek „D a n i 1" kon geschreven zijn in onze dagen: „Het hart dezer koningen zal wezen om kwaad te doen, en aan ééne tafel zullen rij zitten liegen." „Zij zullen in hun land terugkeeren met groot vermogen, maar hun hart zal rijn tegen het heilig verbond. De volken mogen op hun hoede rijn; de volken hebben behoef té aan vrede. Zonder vrede geen wel vaart, zonder welvaart geen geluk. Het kapitaal der natie dient aan andere, aan betere en nuttiger dingen besteed te worden dan aan oorlogsschepen en aan geweren, waar de meeste mensehen en vooral jon gens niets anders mee uitvoeren dan kwaad. En dan, voor alles, dient er eens 'n wet gemaakt te worden tegen ieder, die 'n moord doet of tot 't doen van 'n moord anderen, heel dikwijls onmondigen, aanzet. Maar die wet moet voor allen gelden, zoo wel voor 'n koning, 'n minister, 'n generaal, 'n ser geant als voor mij of voor Frans Rosier. En ofschoon ik tegen de doodstraf ben dan zou ik die wet eens tien jaar gehandhaafd willen zien, alleen maar om le bewijzen dat er meer misdadigers of is iemand, die aanzet tot moord geen misdadiger? dat er meer misdadigers in die hoogere regionen ver toeven dan in de kringen waaruit ze nu gegrepen worden. Zoolang er legers rijn, kazernes, scholen waarin op staatskosten en onder staatsbescherming les wordt ge geven in mensehenmoord, sluwen overval, en meer van dat moois, is elke berechting van 'n moordzaak 'n paskwil. Als er 'n wezen van 'n andere planeet op onze aarde neerdaalde, om onderzoek te doen naar onze rechtsbegrippen en naar onze moraliteit, dan zou hij tien jaren lang er zich blind op kunnen turen, zonder er iets van te begrijpen. Dit raadsel is te duister en voor 'n onbevangen verstand volkomen onoplosbaar. Maar opgelost zal 't worden, als onze jongens helder van hoofd genoeg geworden rijn, om zich niet meer te laten opzetten tegen even onschuldigen. als zij zelf zijn. Opgelost zal 't worden, wanneer van pacifistisch standpunt alles gedaan wordt, om de dwaasheid, de zonde, de willekeur van den oorlog ieder aan 't verstand te brengen. De Balkancrisis kan hoe in gewikkeld ook zonder bloedstorting ten einde komen, als 't gezond verstand en de Rode slechts 'n oogen- blik aan 't woord mag komen. De Algemeen Nederl. Bond „Vrede door Recht" en zijn gelijken hebben een heerlijke roeping te vervullen. Met die vredesbonden wallen wij telkens weer wijzen op de dwaze en ver worden denkbeelden, die er nog altijd bestaan over oorlog en 't in stand houden van staande legers. Evenzeer als de publieke opinie zich keert tegen 'n moord in onze maatschappij gepleegd, evenzeer moet zij zich verzetten tegen moord op groote schaal, wan neer zoogenaamde groote heeren <hen moord verlan gen en hem prijzen zullen. Vorst Ferdinand diende tot de orde te worden ge roepen, Minister Aehrenthal in Oostenrijk te worden afgezet, dat zou heel wat beter wezen, dan 'n afspraak te maken tot Inbraak en dan samen den buit te deelen. Hl 4 H. Aanteekeningen. 1. Macchiavelli (spreek uit: makkiawelli) was een beroemd florentijnsch geschiedschrijver, f 1527. Hij schreef 'n boek „II principe" (de Vorst), en ontwikkelde daarin het beeld van 'n sluwen vorsl, die aan zijn gewaand naaste voordeel recht en zede lijkheid opofferde. Dit boek dient niet als 'n model voor vorsten, maar is geschreven tot onderwijs der volken, wat men langen tijd niet heeft ingezien. Macchiavellistisch wil zeggengewetenlooze, schurkachtige staatsmanswijsheid. Uit Kramers-Bonte. Correspondentie. G. G. Dat zou U mee kunnen vallen. Het einde van den brief, zooals U het las, was anders dan ik het schreef. Ja, dat gold 'n bepaald persoon, wiens naam; ik aan niemand noemde, maar die den schoen heeft aan getrokken. Dit is voldoende. Ik ken die menschen geen van beiden; en 't geval heb ik zeer onsmakelijk gevonden. Als ik mij niet vergis, aan het „S t r a n d", tussehen twee kerken in. Vier allegorische beelden zitten rond om 't voetstuk. „Brotherhood", „Education" en nog twee andere, waarvan ik de namen vergeten ben. Uw brief was mij zeer welkom. H. 4 H. Een genot is heL Het doortintelt haar, dat genot. Het is of wind en water en zon de boot tot steeds grooter snelheid aanzweepen. Een zwakke borst moet men hier niet hebben, anders slikt men. „Jelui zult er spoedig genoeg van krijgen", zoo lijkt de boot wel te denken, „ik zal je er genoeg van bezorgen" en de boot zucht en steunt. „Je zult toonen wat je kunt oude kast", denkt Klaas Korl. „Zoolang wij het uit houden jij en ik, houden we koers." De beide menschen spreken geen woord. Ook al hadden ze gewild, ze zouden geen woord hebben kun nen zeggen. Zij rijn beiden blij en sterk. Beiden weten dat van zichzelf en van elkander. En wanneer hij dal voelt, verheft zich nog meer zijn blijheid en rijn kracht. Maar voor woorden is dat niets. Zij varen zonder woorden, zonder doel en zonder tijd. Zij zien geen land, slechts water, hemel en zon. Zij zeggen niets, maar rij denken en wenschen ook niets. Klaas Korl heeft vast in rijn oog rijn boot, elke beweging, elke sprong en tussehen oogen en stu rende hand gaat een wil onbewust, maar des te zeker der rijn weg. Anders is hij ver van alle dingen in een groote en gelukkige afgezonderdheid. Het is een heerlijke feestdag ver rondom hem. Mieken heeft niets te doen voor oogen en hand, rij is nog meer absent dan Klaas. Zij vliegt als 't ware door het luchtruim, en rij zelf is als zonder lichaam. Zij is los van de aarde en vaart in een andere wereld. Zij is gestorven, een verloste ziel en keert niet meer terug in het land der kwelling. Zij is alleen, want die andere daar in de boot behoort niet bij haar Dat is alleen de stuurman, die moet weer terug Zij echter wordt aan den anderen, oever verwacht. Maar omdat rij het is, die het gemakke lijkst en 't verst vliegt, keert ze ook het spoedigst tot de werkelijkheid terug. Heel plotseling en scherp gaat haai- vermanend de vraag door het hoold: hoe laat zou het zijn? Zeker zij hebben minstens reeds een paar uur gevaren. Zij moeten omdraaien, daar is niets aan le doen. Zij maakt een beweging, die hij dadelijk waarneemt en verstaat. Met een wending van het hoofd beant woordt hij haar teeken, zij knikt en dadelijk draait hij bij. Hij maakt de schoot van het gaffelzeil los, het fladdert in den wind. hij brengt den kluiver over naar de andere zijde en helpt dan het groote zeil om. En nu. eer rij weer de vaart opnemen, stijgt snel en machtig een verlangen in haar op. Zij kan haar blikken niet meer van het roer losmaken. Zij rij zou het roer ook wel eens in de hand willen hebben. Al is het ook maar voor een oogenblik rij wil het hebben. Hij zal het haar niet overgeven. Hij mag dat niet doen. Wat weet hij van haar? Hij weet immers niet of rij genoeg van het sturen verstaat. En ook wanneer hij haar vertrouwen kon. zoo goed als zich zelf. welke zeeman geeft de plaats aan het roer over, die aan hem behoort? Die hem eerst recht behoort als het zwaar weer is. Hoe na moest rij hem wel staan, als hij haar dat zou toestaan? Zij wil hem heel niel na staan. Maar dat roer wil rij hebben. Hij mag het haar niet geven toch zal ze het van hem ver langen. Juist omdat het zoo iets ongehoords is, daar om heeft rij er al haar zinnen op gezet. Zij buigt zich naar hem heen. „Laat mij ook eens aan het roer!" roept rij hel en vast Groot kijkt hij haar aan, verbazing is er in zijn blik, maar geen toornig weigeren. En rijn verbaring wordt nog erger, een groote vraag, bijna kinderlijke hulpeloosheid- Toen was hij aan haar overgeleverd. Nader nijgt rij zich naar hem toe. „Geef mij de roerpen eens!" reeds is rij naar hem toe gekropen. N u schudt hij zacht het hoofd. „Het is te zwaar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 6