Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. Maar ze had een dobber, een deun, met d'r man: dat moet gezegd. Bij zoo'n gelegenheid maakte me vrouw Deutekom van die korte, venijnige, bijterige opmerkingen. Vader Deutekom bleef 's middags wei eens wat laat „plakken". Was al een paar maal per rijtuig thuisgebrachtZat dan, aan tafel, erg lodderif te kijkenHad van die „domino-avondjes", waarte gen mevrouw altijd den kamp aanbond als ze haar zin wou doorzetten In dit geval had ze een poosje gedacht: 't lukt me niet. Maar zij gaf niet gauw op...... zette door. En op een middag, toen Willemien van „de muziekles" thuiskwam, wenkte moe haar met blijde oogjes... Fluis terde haar iets in, dat 't meisje deed huppelen, schrei en van geluk, moeder zoenen dat d'r wangen er pijn van gingen doenVader zou Gijs z'n pa ontvan gen En als meneer Remmers nu niet zoo heel veel van z'n jongen gehouden had, zou 't toen nog zijn inisge- loopen. Want vader Deutekom deed verschrikkelijk grof. Zat kalf-afgeschoven op z'n fauteuil, in de „goeie kamer te rinkelen met zijn gouden horloge: dan weer liet hij blikkeren zijn vier, vijf, „zware" ringen, voor die ge legenheid aan de vingers gestoken. Had zich nu eens voorgenomen om dien Remmers lekker betaald -te zetteno, of-ie 't zich niet nog herinnerde!Zijn trotsch, minachtend niet-groeten van toen-ie een jongen wasDeutekom z n vader kruier, Remmers z'n pa deftig-meneerHoe hij wel eens eerbiedig gezegd had: „Dag, jongeheer! En die aap van 'n bengel 'm had aangekeken, van. „Durf-je mij groeten! Dat had Deutekom nog niet vergeten! En daarom rin kelde hij zoo met z'n ketting Had-ie pa Remmers aangehoord met knorrig gezicht... Hem opnemend van 't hoofd tot de voeten, in zich voelend oplaaien oude wrok bij het zien van die koele grijze oogen: de oogen van trotsch, vijftiger jaren „Zie-je," had Deutekom gezegd, toen de ander hem zeer officieel-hoffelijk de zaak had voorgedragen, „dat is nu alles goed en wel. Maar 't komt per slot va.11 rekening op de centen aan, heOp de centen Vader Deutekom trommelde met de eene, geschoeide hand op de leuning van z'n stoel. Moest maar aldoor denken aan de groote, blauwe oogen, -de smeekende, de soms zoo treurige van zijn jongen: de wogen van ma-zaliger, wier taak Ilij, zoo goed en zoo kwaad als 't kon, maar altijd met zoo teedere toewijding, tegen over den knaap had vervuld, sinds ze nu toch al vijftien jaar geleden was heengegaan Toen heeft, dien middag, pa Remmers wel anderhalf uur met vader Deutekom gesproken, 't Begon al don ker te wprden, en moeder had pijn in d'r lenden van 't staan luisteren. Maar opeens hoorde zij vaders stem... Die klonk jolig, prettig, opgewektMoe en Mien gaven elkaar een kneep in den armZij wist: de zaak stond gezond. „Ant!" schreeuwde vader op eens, bij *11 andere deur. ,.Ant, ben je daar!? Er moest port komen. Men klonk. Mien kreeg van meneer Remmers een vaderlijken zoenGijs stond in de straat te wachtenWerd geroepen, 't Liep prachtig En toen 's avonds, Deutekom en z'n vrouw samen alleen zaten Mien was nog even met pa en Gijs mee, om het groote nieuws van het engagement te vertellen aan oom Karei toen zei vader, dat ,,'t hem nog machtig meegevallen wasVeel was 't niet. En hij bleef erbij: 't was een stomme streek. Een deern als hun Mien kon waarachtig wel „wat beters" krijgen danMaar enfin, 't was toch nog anders dan-ie ge dacht hadDie Remmers scheen een duitendief te zijnAls-ie woord hieldEn anders zou vader Deutekom hem wel leerenIa, dan kreeg Gijs ten minste een aardig ameublementje meeEn een klein stuivertje om te beginnenVoor 't eerste jaar Enfin, 't was, bij hem Deutekom, vergeleken „armoe troef"; daar ging geen steek van af „Vooruit met de geit!"'.riep vader, die in lustige bui was door de feest-portjes, „zooals ik zeg, houdt-le woordMaar moe sprak geen syllabe. Begreep, dat hij nog „een steentje wou gaan leggen"Prut telde er, vanwege de ongedachte uitkomst der zaak niet overPiekerde over de „candidatuur" van d'r mail, die, nu zij bij oom den advocaat aan huis zou den komen Met deernis keek de rechter-commissaris naar het krijtwitte gelaat en de starre smartoogeii van den ge detineerde, die tegenover hem zat. „Maar wist u, iemand van ervaring in zaken, schoon dan niet in 't effecten-vak, dan niet," zei de rechter, „dat al dergelijke kantoren, hoe zij zich noemen mogen niet anders dan vormen zijn de rampzalige, verderflijke speelwoede? Dat, wie daar z'n geld toe vertrouwt, nagenoeg zeker kan zijn er nooit iets van terug te zien?" „Ik wist 't niet," zei, nog eens, de toonlooze, matte stem van den verdachte, van Gijs z'n vader, die den vorigen dag, toen hij op weg was naar z'n patroon, die alles wist van de gepleegde verduistering, op weg om meneer genade te smeeken was aangehou den „Hadt u daar geen idee van?" vroeg de rechter met nadruk, den verdachte scherp aanziendTerwijl tikji wantrouwen door de deernis scheen te dringenVer dachte schudde 't hoofd. Richtte op den rechter den blik van die wanhoopsoogen, waarin de smart zoo fel brandde, doch waarin, hoe diep men ook peilde, geen perfide oneerlijkheid was te vinden „Dus om uw zoon het huwelijk met die jonge dame mogelijk te maken, hebt gij gelden van uw patroon ge waagdIn de stellige overtuiging dat sidderende wanhoop, waarmee het arme slachtoffer van „Beursgok- kerij" de om erbarming smeekende armen naar den rechter-commissaris uitstrekte, echt en waarachtig was, maakt deze een potloodstreepje op zijn lijst Besloot om dit punt dan maar eens later te be handelen Een heele poos duurde 't eer men in de kamer van den rechter iets anders hoorde dan 't moeizaam-hijgend geluid van den afgemartelden man, die straks weer naar z'n cel zou worden geleid MAITRE CORBEAU. CLXX. Vondels „Adam in Ballingschap". Ned. Vereen. „Het Tooneel". Directie: W. Rooyaards en W. Stumpf. Paleis voor Volksvlijt. J. van Vloten, die de uitgave van Vondels Dicht werken bij Roelants te Schiedam bezorgde, jaren gele den, schreef „Ter Inleiding" van het hier boven ge noemde Treurspel, het volgende: „Aangelokt door den Adamus exul van den jeugdigen Huig de Groot, koos Vondel op 73-jarigen leeftijd het zelfde onderwerp, 'twelk eigenlijk ook reeds dat van zijn Lucifer had uitgemaakt, tot dat van een nieuw Treur spel, en waarlijk geen zijner minste, maar door de keurige bewerking onder alle uitblinkende. Hoe zelf standig en meesterlijk tevens hij, tegenover De Groots jeugdigen arbeid, dit gewrocht zijner grijsheid dichtte, bewijst een vergelijking van beide. Waar De Groot bijv. zich aan Seneca's breedsprakigen trant houdende, Dui velen of Engelen had laten uitweiden en tot zichzelf redeneeren, laat Vondel hen als in den aanvang Lucifer tot anderen het woord voeren of vervangt hun breedsprakig verslag als aan 't slot van 't eerste bedrijf door 'u treffenden reizang. Den „krui penden slang" van den Adamus maakt hij terecht tot een „geschubden draak", om op de straf niet vooruit te loopen, eerst later op Eva's sluwen verleider ge legd. Het verloop dier verleiding zelve is met de spre kendste waarheid geschetst, en niet minder waar komt het vrouwelijk karakter van Eva in haar later gesprek met haren man uit. Aan 't slot sluiten zoowel hij als De Groot zich geheel bij 't Bijbelverhaal aan, terwijl hij. God zelf niet op 't tooneel wagende te brengen Uriël in Gods schijn doet spreken, gelijk Adam dat in zijn laatste woorden bij zijn wegspoeden uit Eden, betuigt." Er is heel wat tegen de Treurspelen van Vondel ge schreven. Niet als proeven van hoog dichterlijke kunst, maar als „Treurspelen". Zoo herinner ik mij, nog niet lang geleden, in het Handelsblad gelezen te hebben, in 'n opstel van Van Bruggen, dal men in tondel wel moest onderscheiden den „Dichter" en den „Drama turg". En zeer zeker was dit van den genoemden auteur goed gezien. Het wonderbare uitoeeldingsvermogen van Siiakespeare b.v. of van Sophocles. bezit Vondel niet. Wat Vondel wil laten zien. vertelt hij. laat hij zeg gen, zooals b.v. door den Bode in de „Gijsbrecht wonderlijk schoon, maar gezegd, niet vertoond. Sopho cles en Sakespeare zijn de auteurs der handelingen, wat 'n tooneelschrijver wezen moet. Vondel bezingt de handelingen, de voorvallen, de toestanden, en doet dit zoo schoon, dat hij niet ten onrechte den naam van „Prins der Dichtren" draagt, maar tot dramaturg bracht hij 't niet.' Waarschijnlijk kunnen ook twee zulke hooge kunsten niet samengaan; al wordt dit vermoeden weer tegengesproken door de verschijning van Shakespeare Hoe 't echter zij, de „gedichten" van Vondel, voor zoover hij ze schreef in den vorm van „Treurspelen", hebben dien naam doen behouden tot op dezen dag. Maar hun eigenaardigheid van meer gedicht dan treur spel te zijn, heeft de opvoering ervan vaak bemoei lijkt en doen falen. Niet geheel. De „Gijsbrecht van Aemstel" gaat telken jare eenige malen hier in de „Koninklijke". Nu en dan kan men „Jozef in Dothan" zien „opvoeren", en bij uitzondering misschien enkel „Op hoog bevel" „Jeptha". (Tegenwoordig schrij ven wij „Jephta".) Maar, voor zoover mij bekend, heeft men zich aan de opvoering van een zijner andere „treurspelen" niet gewaagd, waarschijnlijk in de bewustheid, dat hunne verschijning op de planken door 'n even spoedige ver dwijning zou worden gevolgd. In weerwil echter van alle moeilijkheden en bezwaj #ren, heeft „Het Tooneel" de opvoering van „Aller Treilt spelen Treurspel", „Adam in Ballingschap" onderno men. „Prima malorum causa": „De eerste bron der ram pen" is het volk voor oogen gesteld. Willem Rovaards en Mevrouw RoyaardsSandbeig vervulden de rollen van Adam en Eva en aan andere leden van hun gezel schap waren de overige rollen, als die van Lucifer, den Vorst des Afgronts", Gabriël, Rafaël, Michaël, als die dei „Aertsengelen", Uriël, ais „gerechtsengel", Asmode en Belial, als .die der „Helsche Geesten" toebedeeld. Gedurende al de vijf bedrijven is het tooneel het zelfde. Was het tooneel, waarin „Lucifer voorheene de Godtheit naer de kroon stack. louter-Hemel, nu is het enkel Paradijs, daer d'erfvijant van Godt en het menschelyck geslacht heimelijck uit den afgront op dondert, om d' eerste bruiloftsstaetsie te steuren, door de hofslang". Vondel schrijft in zijn voorrede, „Aan de Kunstbemin nende Heeren Vaders van het Oudemannenhuis en Weeshuis, voorstanders van het recht gebruick der tooneelspeelen": „Het dochtme niet onstichtigh maar leerachtigh (leerzaam) Adams ballingschap, het treur-) spel aller treurspelen, tooneelwijs t'ontvouwen". En verder: „Indien d'aenschouwers, na het speelen, met een vroolijck hantgeklap eenstemmigk toonen, dat hun dit behaeght, zullen we deze moeite niet qualijck be stoet achten, en ondertusschen de'n kunstbeminnenden heeren vaderen der godtshuizen het hanthaven van 't recht gebruik der tooneelspeelen, ter eere van stadt en burgerije, bevolen laeten." Zoo heeft ook Willem Rovaards gedacht en de „kunst beminnende" bezoekers, hier in de plaats tredende van de „heeren vaderen der godtshuizen" hebben bewezen, zijn „moeite niet qualijck besteet" te achten. Na elk bedrijf ontstond „eenstemmigh een vroolijck hantge- clap", dat door den ernst van het onderwerp binnen de perken der „stemmigheid" bleef. Indien ik alles zou moeten neerschrijven, wat mij in deze voorstelling vermeldenswaard voorkwam, dan zou ik verre de ruimte moeten overschrijden, die mij wekelijks voor mijn „Amsterdamschen brief" is toege staan. De helsche geesten waren, evenals hun aanvoer der Lucifer, prachtig getypeerd, evenzoo de „Reij van Wachtengeleu", die steeds „het eerste Menschenpaar'j begeleidden. De toespraak van Lucifer misschietj- te lang waarmede het eerste bedrijf aanvangt, werd. ademloos aangehoord; maar het opkomen van Adam en Eva, „met Erfrechtvaerdigheid bekleet", deed de aan dacht nog grooter worden. Er zijn aanmerkingen te maken; natuurlijk! De ty peering van Adam b.v. is aan weinig menschen bevallen Het hoofd was wel zonnig, maar niet schoon, eer boersch. Eva vonden wij als type veel beter. Doch zien de wat hier te zien gegeven werd, erkennen wij eerlijk, dat waar wij een fout of' een onjuistheid op merkten, er door Rovaards waarschijnlijk wel duizend moeilijkheden overwonnen waren. 't Is overbodig hier woorden van lof te zeggen over den hoofdpersoon, Adam. (Ieder, die ooit Royaards hoor de, heeft een diepen indruk gekregen van zijn orato risch talent.) Als heilig schepsel door Gods hand neer-: gezet op de heilige aarde, maakt hij dan ook denr meest kuischen indruk, evenals de vrouw, hem tot een „hulpe" gegeven. (Mevr. RoyaardsSandberg is als kunstenares waardig de vrouw van zulk een kunstenaar te zijn.) Maar na deze twee waren het de „Wachtengelen", die door hun komen en gaan, hun zuiver zeggen en sober beweeg aller aandacht verdienden. Er zijn andere too- ntelgezelschappen, waar 't ook gebeurt, dat verzen worden gezegd; maar ik zeg u: zij mogen hier hun' volkomenheid daarin komen toetsen. De inhoud van 't stuk Hel eerste bedrijf opent Lucifer met de mededeeling, dat hij eerst geheilight, om de kroon van 't licht te spannen. En nu van 't eeuwigh licht in duisternis gaban nen", „uit den zwavelpoel beneden komt opdondren", „om hierboven te spoocken." Hij heeft zijn „Helleraedt" te zamengeroepen, om andermaal een gruwelijk stuk te ondernemen tegen God en tegen 't eerste menschen- paar. Hij zal 't Heelal rukken „uit zijnen winckel- haek", om te toonen, dat hem zijn macht ook na zijn val is bijgebleven. Maar hij weet, hoe de eerste aan slag op Gods grootheid hem is mislukt, en zal den tweeden zoo reuckeloos niet wagen«i.iaj Maer zachter toetrêen, en gelegentheit gelaegen Van waer, en hoe men best den Schepper bij den dagh In eenigh schepsel, groot of kleen, bestormen magh." Er moet met omzichtigheid te werk worden gegaan Adam en Eva komen hand in hand aanwandelen. „Men sla hun onderlingh gesprek van verre ga, Bespie wat middelen deez' schepselen tot schS 1 En afbreuck dienen. Let in eenen hoek verscholen Wat hun verboden wert, en wat hun wert bevolen, Op lijf- en zielstraf." Bij de nadering van Adam en Eva verschuilen zich de booze engelen. Adam vangt aan woorden van lof te zeggen „Daer rijst het alverquikend licht, Dat, laeg gedaelt benêen de kimmen, De schaduwen en bleeke schimmen Verdrijft van 's aerdtrijx aengezieht. De voglezang, aen 't licht ontsleecken, Begint met eene morgenwijs Den grooten Zegenaer ten prijs, Aen alle kanten uit te breecken. Ay, laet ons beurtewijs den toon, Der vog'len, vroegh aen 't quinckeleeren, Navolgen, en 't geluit schakeeren, En strengelen tot eenen kroon, lek wil u voorgaen met gezangen Ghij mooghtme volgen, rijck van lof. Maer nu, mijn liefste, van wat stof, Vanwaer den zangk best aengevangen f' Waarop Eva antwoordt „Van wien toch beter dan van Godt, De bron en springaer aller dingen? Kunt ghij van iel wat bevers zingen? Hij is uitdeeler van ons lot. Hef aen, mijn liefste, op 't lioogh behaegen lek volgh uw' voorzang keer op keer, Opdat (te gahn den beurtzang leer Aen dal, speloncken, bosch, en haegen. Die lof aan God is verder het onderwerp van ge- heel hel eerste bedrijt. De Key van Wachtengelen he- zingt „den oüsprong aller dingen en „Hoe dil heelal uil niet zoo heerlijek wert geboud. In t Tweede Bedrijl verschijnen de Aertsengelen, Gabriël, Rafaël en Michaël, die langs „den blaneken Melckwegh, de morgenzon voorbij op aarde zijn neer gedaald. Zij bewonderen den Hof van.Eden: „Wat heeft de Godtiieit hier een Hemelsdom geplant! „Hier volgiit de zonnebloem het aanschijn van de zon, tn schijnt in t harte onlvonckt met levendige straelen. Wat zingen vogels daer alle engelsche kooraelen Met hunne keeien 11a! hoe weeiigh hangt dit ooft Hoe zwilt deez muskadeld oranjeboom belooft Den mont verqunkeud sap! Men ziet het vee gedijen Bij keur van geurigh kruit, en duizenl leekemijen. Ue rug van ,t dartel lam, gedost met eene vacht Van gioènde purperverf, geiuight door zijne dracht tn welck een beeml hei weit, het draegt livreij en wapen Van koning Adams hof, ter heerschappij geschapen. De Aertsengelen weten, dat God dezen grond hei ligde en zijn nu gekomen om „de twee gelieven" in s Allerhoogsten naam te zegenen Adam en Eva treden te voorschijn. Adam heel de Aertsengelen, „die t lustte omlaegh te zweven", „wel- lekom". En Gabriël begroet Adam als„Stedehouder van het opperste gezagh op aerde', en kroont hem en ook Eva, „zijn eigen ribbe en vleesch" met lauwer bladen. De bruilott zal aanvangen. De Wachtengelen zingen liederen van lof. Dan volgt het derde bedrijf, waarover in het vol gend no. H. d. H. Zitting van Dinsdag 24 November 1908. In eene Duitengewone terechtzitting werd eerst mel ding gemaakt, van het verzoek van S. Kossen van Barsingerhorn om te worden failliet verklaard, daar zijn passief zijn actief verre overtreft. Rechtercommis saris Vir. w'i Tienhoven. Curator Mr Sluis Diefstal bij brand. „Kees Hoek hoorden we links, rechts, achter en vóór roepen maar al werd om alle hoeken en kan ten gekeken en geen plakje in heel .luslitia ondoor- zochi gelaten, Kees was en blééf absent. En ook van het drietal getuigen zagen we niets in de zaal ver schijnen. Nou, dan maar 'n ander nemen. Dat deed de Praesus dan ook en nu werd 't de beurt van den in deze rubriek welbekenden Jan Rijs van Uitgeest, die wét aanwezig was. Naar Jan's ouder dom is niet gevraagd geworden, maar hij is zoo wat een goeie twintig jaren oud, arbeider van beroep. Maar niet zeer betrouwbaar. Dat bewees hij den 26sten October van dit jaar, toen zijn plaatsgenoot, de heer Hendrik Vrouwe, een winkelier in koloniale waren, het ongeluk had, brand ui zijn pakhuis te krijgen, naai' men denkt, door zelf ontbranding van voorradige lucifers. Met spoed rukten de spuitgasten en andere bij de blussching nuttige luidjes aan 0111 het vuur te beshij- den maar ze hadden nog geen licht geriljpg. De meid, Johanna Brakenhof genaamd, ging, desgevraagd dus gauw een lamp halen, maar als ze daarmee te rugkomt, ziel ze juist dat Jan Rijs doet, wat méér bij branden wordt gedaanstelen namelijk. Jan neemt met de voorzichtigneid en handigheid, dein man, die 't méér deed, eigen een ham van een' spij ker, maar Johanna, een kranige meid, beveelt hem, van den begeerigen buit af te zien. En waarachtig ze weet het zoover te schoppen, dat Jan de ham op den grond gooit en 'm de plaat poetst. Wat zich laat denken, gebeurde. Er werd aangifte gedaan. Aan den rijksveldwachter Rab deed Jan voor zijn doen een vrij eerlijke bekentenis, maar hier op de zitting knoeide hij den boel weer zoo raar door elkaar, (lat er met iatsoen geen louw aan vast te knogpen was. Hij gaf nota bene voor, dat hij den ham in veiligheid iiad willen brengen. De President betwij felde echter heel sterk of zoo n ham bij Jan wel zoo erg veilig was en vroeg hem, waar hij dien (lan had willen brengen. „Nou, in 't pakhuis vanzelf', was 't bescheid maar de Praesus voerde hem tegen, dat hij den ham juist daar u i t had gehaald. „Ja", Jan aan 't woord, die er niet gauw mee verlegen zit „maar er is nóg een pakhuis Ireelijker puntje in Jan's optreden was nog de po ging om de spuitgasten over 'te halen, het blusschings- werk te staken. „Gooi dien aker maar in den put", riep hij op den bewusten avond den 18-jarigen Nico- taas Berkhout toe. De O. v. J. achtte den diefstal bewezen en een blik op Jan's strafregister, dat tamelijk welvoorzien mag iheeten, slemde Z.E.G. niet gunsliger ten opzichte van dezen. De eiseh was twee maanden gevangenisstraf. Een nachtelijke tenor-solo. Vól was heL den 18den October in 't lokaal „Dili- gentia van den heer K. Stapel, zóó vol, dat Al- hert ijekhuizen, die te laat kwam en een heel je dronken was, er niet meer in kon en in de vestibule zich mocht vermeien. Ja, half Alkmaar had zich opgemaakt, om in üili- gentia te genieten, t Was er dan zeker verbazend mooi. Maar Albert maakte 't al gauw héél leelijk. Hij werd na een niet al te lang tijdsverloop er dan ook uitge smeten, waardoor zijn humeur, dat op 't moment tóch al veel te weuschen overliet, er niet beter op werd. Het toevai bracht hem dien avond met nog een anderen snurker in gezelschap, een waardig neudanl van 111, doch die zorgde dat hij niet op de bon kwam. Albert intusschen trachtte zich te amuseeren, door al zwaaiende en beentje over gaande, liedjes te (lebitee- ren van een gehalte prima, hoor! E11 in zijne zang partij stond voortdurend fortissimo, hier en daar aan gedikt door een crescendo, terwijl Ab steeds accelle- rando blerkte, hoewel hij alreeds prestissimo zijn ge- pfcuk had- ingezet. Dal zoo n kunstprestatie, den buren in den voor den nacht bestemden tijd tamelijk hindeiiijk was, be merkten niet alleen zij zeiven, maar ook hadden eenige Alkmaarsehe agenten dat in de gaten. Het gevolg daar van was, dat ze Appie in de voor ontnuchtering bestem de inrichting wilden brengen voor zijn eigen en ande- rer pleizier en veiligheid. En nu ging Wijckhuizen zoet mee? Geen sprake van, hoor! Hij toonde niet alleen zeer duideLijk, heelemaal geen zin in het transport te hebben, maar beleedigde de agenten ook dermate, dat ze verbaal opmaakten, met hel gevolg, dat de O. v. J. heden deswege 14 dagen gevangenisstraf tegen hem eischte. Strandjutterij. Nu werd Cornelis Hoek met méér succes afgeroepen dan bij het begin van de zitting. Wprd niet alleen dat ie nu zelf present bleek te zijn, maar ook allé getuigen waren op komen dagen. -M'n liefje wat wil je nog meer? VVat Kees gedaan hadoch. een beetje strandjul- tcrijp 3ii(i6is niemendal. iVIaar dat was al te veel zie je, in den zin van den onderstrandvonder Piet Koo- ger, tevens gemeenteveldwachter te Callantsoog. wien het zeer verdacht voorkwam, dat bij de Grople Keelen, tusschen strandpalen 8 en 10 waar Kees woont, na de stranding van een met hout geladen schip veel minder hout werd gevonden, dan 'langs de andere ge deelten van het strand. Kooger aan 't onderzoeken en jawel, hoor, eindelijk kwam de aap uit de mouw'. Kees had een partijtje gestrande mijnstulten van zeer ongelijke lengte weten te bemachtigen en een aantal dier* stutten aan zijn' schiildeischer, den bierhuishou- der Klaas Bakker verkocht, aan wien hij nog drie gulden en tien cents betalen moest. Aangezien de koopsom van 't zoodje hout op f4.60 was gesteld, kon Hoek een daaLder toevangea. Maar de schoone Augustusdag, waarop Kees mef rijken buit heiaden huiswaarts loog. zou hem nog lang heugen en het mooi ging totaal van den gesloten koop af. toen Ko0. irer hem op 't spoor kwam. Daar was géén pardon - Kees moest voor de rechtbank En Kees kwjm dan ook voor de groene tafel en kon met loochenen, wat hij had gedaan. De O v J. wees op het nogal ingewortelde begrip dat strant', oed „gemeen goed is en eischte icgen' Hoek wegens den gepleegden diefstal 2 weken gevan genisstraf. Te vlug van stal geloopen. Een groole zwart uitziende persoon. Jan Hubelmeier genaamd. 50 jaren geleden geboren te Den Helder en wonende op den Aehterdam te Alkmaar, mócht nu 't besehuldigden-bankje stoffeeren. Hij kwam Maandag 5 October te Noord-ScharwoutU aan het station der H IJ. S. M. en bestelde bij het daarvoor bestemde loket een maandretour Alkmaar 40 Cents, eventjes Jan legt heel offervaardig een halven gulden neer. die per schuif naar de andere zijde van den scheidenden binnenwand tusschen pu bliek en ambtenaren verhuist en krijg' op dezelfde wijze zijn kaartje daarvoor in plaats. Als de commies, de heer K Bijvoet, die hem be dient. nog bezig is in den grooten geldvoorraad te groezelen naar een dubbeltje, dat Jan natuurlijk nog terug moet hebben, heeft het opkomende wantrouwen in den grooten Jan al zóó snel gecirculeerd, dat het zijne lippen bereikt en in minder parlementaire be woordingen wordt geuit, rijkelijk aangedikt door de noodige of beter gezegd: onnoodige vloeken. Bijvoet's collega. Hartog. hoorde al die fraaiighe den en de beleedigde. ten aanhoore van het publiek uitgescholden, wou hel er niet bij laten zitten. Hij begaf zich naar den Noord-Scharw ouder rijksveldwach ter C v. d. Molen, bij wien hij de in dit geval toe passelijke klaagliederen zong. Van der Molen noteer de en Hubelmeier hobbelde de blauwe trap van Justitia op waar de heer' Officier 20 gulden boete, subsidiair 20 dagen hechtenis tegen hem eischte. 1 Vechtersbazen. Ernstiger was het gevalletje, waarvoor de 35-jarige Laurens de Graaf uit Castricum moest verschijnen. Die was met „scherp' bezig geweest. Endat loopt er in." De 54-jarige arbeider Gert Bos, was den 25sten Oc tober j.l hl 't café van Olferts üi genoemd dorp, waar Douw's broer ook 'n happie kocht. Wat hadden die twee 't gauw aan den stok! Ze zeilden echter na een heftig voorpostengevecht naai' Piet Schotvanger's herberg, waar Louw zelf 't legen Gert opnam, die hij de deur uitsmeet. Echter was er nog een andere sinjeur de herberg ingedwaald. zekere Jan Verdwaald, die, 'toen Gert er voor de tweede maai uitgekwakt was, al heel gauw tegen Louwtje te velde trok. Deze kreeg 't nu druk en trok zijn mes, maar Verdwaald bediende zich van een biljartkeu, die aan stukken en brokken hier op de zitting het bewijs leverde, hoe zachtzinnig het toege gaan was! Inmiddels was bij Gert de pijn ook door de woede verdrongen en hij zelve het kookpunt nabij. Voor hij echter smolt, nam hij in de hitte van het gevecht een bierfleschje en sloeg dat aan gruizelemen ten op De Graafs sterflijke ribbekast. Louw sloeg als een dolleman met zijn mes in 't rond en trof Gert aan zijn hoofd en linkerpols. Nu was zoo ongeveer aan de eer voldaan en trok de messenman af. Maar hij was nog niet tevreden, want bij een steenenhoop wat stukken grove puin mee nemende, smeet hij, toen hij het cafe had verlaten, met die harde projectielen eenige ruiten daarin stuk. Hij richtte met al zijne fratsen eene schade aan tot een totaal bedrag van een dozijn guldentjes. De schade heeft hij trouwens vergoed, maar de grappenmakerijen met zijn knipmes werden hem niet geschonken, want de O. v. J. eischte wegens mishandeling 3 weken ge vangenisstraf tegen Laurens. Mr. Prins, als verdediger optredende, dacht in zijn pleidooi aan noodweer en wilde in elk geval gaarne, dat de rechtbank, als zij zijne meening niet mocht deelen, dan toch aan dezen beklaagde met zijn blanco strafregister in plaats van de geëischte straf, geldboete op zou leggen. Wegens Honden-mishandeling. De 55-jarige Rinnert Bangma van Hoorn, die onlangs aan den Westfrieschen dijk te St. Maarten zijne hon den, die ijverig zijn kar trokken, mishandelde, door voor hen te gaan staan en ze met zijn met klompen gewapende voeten te schoppen en te trappen, werd deswege opgekalkt door den gemeenteveldwachter Al bert Tin, die niet kon zien, dat de kerel de schulde- looze beesten zoo pijnigde. Meester Quintus (bijzittend rechter) vroeg of Tin nooit iets met den man had gehad, omdat Bangma aan de rechtbank had geschreven, dat dit het geval is en dat hij, Bangma, deze zaak als eene soort wraak neming beschouwt. Tin beweerde echter, niets met hem te hebben gehad en beschreef Rinnert als een ruwen klant, die vaak onder den invloed van sterken drank verkeert. De O. v. J. eischte 15 boete of 15 dagen hecht. Een onverbeterlijke dronkaard en leugenaar. De grijze 47-jarige Johannes Theodorus Hackvoort uit Alkmaar, een beste stucadoor, maar die, zooals on der die lieden meer gebruikelijk is, nogal graag een pierenverschrikkertje lust, heeft in eerste instantie den 2den October j.l. terechtgestaan voor 't Alkmaar sehe Kantongerecht, omdat hij den lOden Augustus jJ. kwart over tienen 's morgens dronken, vloekende, ra zende en tierende, steenen wierp naar ean in aanbouw zijnd huis in de Kinheimstraat en dat, terwijl nog geen jaar was verloopen sinds zijn vorige veroordeeling wegens dronkenschap. (En die vorige veroordeeling 1'j Augustus 1907 was al bij vierde herhaling.) Den 15den October j.l. veroordeelde de Kantonrech ter hem wegens openbare dronkenschap en ordever storing bij vijfde herhaling tot 2 dagen hechtenis en 7 maanden rijkswerkinrichting. 27 October werd echter netjes apel aangeteekend dcor beklaagde en nu staat hij dan in hooger beroep terecht, omdat het vonnis niet waar is, zooals mijn heer belieft te zeggen. De heer Officier had eerst geen getuigen willen dag vaarden, maar naar aanleiding van de houding van beklaagde, die zelfs met een getuige a decharge kwam aansjouwen, had Z.E.G. toch een drietal ooggetuige" gedagvaard. Vermakelijk was de brutaliteit waarmee be klaagde op hunne verklaringen afgaf, die heel andeis waren dan toen zij voor 't Kantongerecht getuigden, zocals Hackevoort mee..de. Vooral de verklaring van den politieagent Piebe Duif week sterk af van wat door dezeu „man der wet" aan 't Kantongerecht was verkondigd, meende beklaagde. „Is u voor den Kantonrechter geweest als getuige?" informeerde de Officier. „Neen, ik hen er niet eeus geweest," zei Duif. Tableau! Wat 't ten laste gelegde feit betrof, de fratsen dooi' hem uitgehaald, schreef Hackvoort toe aan een hart kwaal, die hem af en toe plaagt. De drank had volgens hem hierbij maar een zeer ondergeschikte rol gespeeld. Maar vrij erg was het, wat beklaagde volgens den hoer Officier daags voor deze zitting aan Z.E.G. ver telde. Toen heette het, dat hij, Hackvoort, in de K Katholieke kerk had gewerkt en bij die gelegenheid had gezondigd tegen de gebruiken, welke in dië her» '"acht genomen plegen te worden, tengevolge waar va" liij bij den Pastoor niet gezien was. En de Eerw. bee1 1 hstoor zou volgens Hackvoort menschen hebben Se zocht, die ten nadeele van hem optreden. .j Dat had Hackvoort aan den heer Officier vert\, onder vier oogen en nu vroeg Z.E.G. of hij lust had- dat hier op de zitting nog eens te herhalen. Neen, op den man af herhalen wou li1J het n>e Wel er zoo'n beetje omheen zeuren. De O. v. J. wees er op, dat de strafzaak thans zoo keer had genomen, dat hij niet kan gaan elschen da beklaagde in een rijkswerkinrichting wordt 8eP'aSjtg Spreker requireerde vernietiging van het vonnis d Kantonrechters en eischte 2 dagen hecht, tegen he" Uitspraken over 8 dagen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 10