öb Zaagmolen m Moriël
AmstBrdamscüB Brieven.
52e Jaargang. No. 4418.
Donderdag 3 Dec. 1908.
TWEEDE BLAD.
Bekendmakingen
FEUILLETON.
Binnenlandse!) Nieuws.
Mater Cnt
Gemeente SCHAGE.M.
0—
Vegen van schoorsteenen.
De Burgemeester der gemeente SCHAGEN, brengt
ter voorkoming van bekeuringen ter kennis van de in
gezetenen, dat de schoorsteenen ingevolge het
paalde bij art. 127 der algemeene politieverordening
dier gemeente, ten minste twee malen 's jaars en
vsel in December en Maart moeten worden geveegd
en schoongemaakt.
Schagen, 1 December 1908.
De Burgemeester,
H. J. POT.
O
Waterdiepte Privaten.
Burgemeester en Wethouders der gemeente SCHA
GEN, herinneren de ingezetenen aan de bepaling, lui
dende als volgt:
Onder privaten geplaatst boven vaarten, slooten of
wateringen moet bij eene uitgestrektheid van minstens
1 M2. eene waterdiepte van minstens 0.50 M. aanwezig
zijn. Een onderzoek of deze bepaling behoorlijk wordt
nagekomen zal worden ingesteld voor den 24 Decem
ber dezes jaars.
Nalatigheid is strafbaar met eene geldboete van ten
hoogste 25.of hechtenis van ten hoogste 6 dagen.
Schagen, 1 December 1908.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Secretaris, De Burgemeester
ROGGEVEEN. H. J. POT.
o—
VOORBEREIDEND MILITAIR ONDERRICHT.
Onderzoek ter verkrijging van een bewijs van voor
geoefendheid.
De Burgemeester der Gemeente SCHAGEN brengt
ter kennis van belanghebbenden, dat in de maand Janu
ari a.s. ten overstaan van eene Militaire Commissie,
een onderzoek zal plaats hebben ter verkrijging van
een bewijs van voorgeoefendheid.
Aan dat onderzoek mogen deelnemen:
lo. de lotelingen, die in aanmerking komen om
in het volgend jaar bij de militie te worden ingelijfd;
2o. de tot korte oefening ingelijfde lotelingen in
het genot van uitstel van eerste-oefening, die hun
vroeger verkregen bewijs van voorgeoefendheid wen-
schen opnieuw te verwerven, ten einde daarvoor aan
spraak te verkrijgen op verlenging van dit uitstel; en
3o. de jongelieden, die het vereischte getuigschrift
van lichamelijke geoefendheid wenschen te verwerven
om eene verbintenis te kunnen aangaan bij het Reserve
kader der Infanterie, der Vesting-Artillerie of der Genie
De lotelingen, hiervoren onder lo. genoemd, kunnen
bij het onderzoek drieërlei bewijzen van voorgeoefend
heid behalen, te weten:
het bewijs van militaire bekwaamheid;
het bewijs van lichamelijke geoefendheid, of
het bewijs van militaire bekwaamheid en lichame
lijke geoefendheid.
Bedoelde lotelingen, die een dezer bewijzen hebben
verworven, worden, op hunne aanvrage, ingelijfd bij
het korps en geplaatst in het garnizoen hunner keu
ze, voor zoover zij daartoe geschikt zijn en dit
met de belangen van den dienst is overeen te bren
gen. Bezitters van het in de derde plaats genoemde
bewijs hebben daarbij den voorrang boven hen, die een
der beide eerstvermelde bewijzen verwierven.
De houders van het in de derde plaats genoemde
bewijs hebben daarenboven aanspraak om voor ande
ren in aanmerking te komen voor inlijving tot korte
oefening (vier maanden).
Alleen de bewijzen van voorgeoefendheid, die in
Januari a.s. zullen worden behaald, geven bij de inlij
ving in het volgend jaar aanspraak op vermelde voor
rechten; alle vroegere verkregen bewijzen zijn alsdan
van onwaarde.
De lotelingen, hiervoren onder 2o. genoemd, kunnen
bij het onderzoek alleen verwerven het bewijs van
militaire bekwaamheid en lichamelijke geoefendheid;
dit bewijs moet door hen bij de aanvrage om verlen
ging van uitstel van eerste-oefening worden overge
legd.
Zij, die in deze Gemeente woonachtig zijn of ver
blijf houden en aan het in Januari a.s. te houden
onderzoek wenschen deel te nemen, moeten zich voor
10 December a.s. ter Secretarie der Gemeente aan
melden. De schietbewijzen, welke bij de Schietoefe
ningen tot verhooging van 's Lands weerkracht ver
kregen zijn, moeten bij de aanmelding worden over
gelegd.
Dag en uur waarop, zoomede de Gemeente en loca-
liteit, waar het onderzoek zal plaats hebben, zullen
op een der laatste twee dagen van het jaar bij pu
blicatie ter algemeene kennis worden gebracht.
De wijze, hoe met de verworven bewijzen van
voorgeoefendheid moet worden gehandeld, ten einde
de daaraan verbonden voorrechten te doen gelden, zal
in het begin van het volgend jaar eveneens bij open
bare kennisgeving worden bekendgemaakt
Schagen, den 30 November 1908.
De Burgemeester voornoemd,
H. J. POT.
o
De Burgemeester der Gemeente SCHAGEN, brengt
bi' deze ter kennis van de ingezetenen dier gemeente,
dat het kohier no. 3 der belasting op bedrijfs- en
andere inkomsten op den 26 November j.1. door den
Heer Directeur der Directe Belastingen te Amster
dam is executoir verklaard en op heden aan den Heer
VERTELLING
van
ERNST ZAHN.
1.
Het was lente, en de zagerij van Moriel genoot
daarvan zoo kostelijk, dat het wel scheen, alsof het
daar rondom een paradijs was. Het hinderde lieelemaal
niet dat er nog sneeuw op de bergen lag en aan den
winter herinnerde, de kleuren der lente straalden
slechts te heerlijker. De hemel was blauw, alleen in het
zuiden waren enkele witte wolken, als stegen er rook
wolken achter de bergen op. Scherp teekendeu zich de
licht-groene wouden en velden tegen de witte bergen
af. Het heele heuvelige dal van Moriel schitterde in
het groen en drotg een krans, het wit der sneeuw
bergen.
Twee stroomen trokken er door het dal. De eene.
de grootste, komt van het noorden uit een der meren,
die dichtbij de gletschers liggen. De andere, egn vil
de, komt uit hel Kadliu-d-il van uit het oosten, en
loopt naar het houfddal. En niet ver van de plaats,
waar dit water de Kadlin, met den hoofdstroom zich
vereenigt, over de steile rotsblokken naar beneden
stortend, lag de zaagmolen van Moriel. De oevers van
de beek zijn hoog en groen. Beschermd door een
heuvel stond het groote hoofdgebouw, waarvan het
gedeelte tot woning bestemd, uit groote steenblok
ken was opgebouwd, terwijl reuzenschuren van hout
daarachter volgden.
De vensters der hoeve schitterden in de zon en als
Ontvanger der directe belastingen binnen deze gemeen
te ter invordering is overgegeven.
Ieder ingezetene, welke daarbij belang heeft, wordt
aDoo vermaand op de voldoening van zijnen aanslag
behoorlijk acht te geven, teneinde alle gerechtelijke
vervolgingen, welke uit nalatigheid zouden voortvloeien
te ontgaan.
SCHAGEN, den 28 November 1908.
De Burgemeester voornoemd,
H. J. POT.
CLXX. (Vervolg.)
Vondels „Adam in Ballingschap". Ned. Vereen.
„Het Tooneel". Directie: W. Rooyaards en W.
Stumpf. Paleis voor Volksvlijt.
O
J)e eerste helft van 't Derde Bedrijf is den Boozen
Geesten toebedeeld. Lucifer en Asmode overleggen hoe
zij 't best' den mensch verschalken kunnen. Zij we
ten, dat die eene booni, die in het midden van den
lusthof staat, den menschen verboden is aan le raken
of zijn vrucht te eten. Bovendien
sloot de Hemel een ring
En wacht van Englen om deez' beide, die nu paeren,
En vroolijck bruiloften. Ghij hoort door lof en blae-
ren
Den blijden bruiloftsgalm. en schellen voglekJangk,
Uit telge, en tack, en haege, ontvonckl aen Engle-
zangk,
Het feest inluiden."
Asmode stelt voor
„Men trecke een grijns aen van het een of ander
dier."
Men overweegt of de gedaante van 'n vogel, 'n
adelaar, of 'n olifant daartoe zou kunnen dienen. Of
een geschubde draeck, voorzien van schoone
vlercken."
Maai' Lucifer stelt „den slang" voor:
„De slang is schalk en koen,
Twee eigenschappen niet onaerdig uitgekozen.''
Maai' in elk geval moet groote bedachtzaamheid in
acht worden genomen-.
„Men moet onizichtigh gaen, en spreken een voor een."
De moeilijkheid is nu, wie van beiden, ded man
of de vrouw, 't eerst zal worden aangesproken. Lu
cifer overweegt
„Het reetste is eerst het hart van haren man te winnen
De vrou volght liehtelijek het voorbeelt van den man.'
Maar hiertegen zijn weer zooveel bezwaren, dat As
mode eindelijk zegt
„De vrou moet voortrêen, als de zwackste van hun
beide,
En bieden hem de vrucht."
Eindelijk verschijnt ook Belial, die mede komt be
raadslagen, hoe de Mensch het best verleid kan wor
den tot het eten van de vrucht, hem door God ver
boden. Belial wanhoopt niet of hun toeleg zal ge
lukken
„Wij winnen met de hoope airêe de zege in 't velt.
De moedt geeft tien vooruit."
Geklank van bazuinen en snaren wordt vernomen.
Adam en Eva naderen, .gevolgd door wachtengelen,
die rozenslingers aragen. Engelen bespelen Verschillen
de instrumenten. De bruiloft gaat beginnen, debooze
geesten verschuilen zich.
De engelen dansen steeds zingende rondom 't bruids
paar.
„O geluckige gepaerde,
Bruigom met laurier bekranst,
En ghij bruit, daer 't al om danst,
Wat in hemel en op aerde
Zich in uw geluck verblijt,
Gunt uw gasten, dat ze om strijt,
Gode en u ter eere, trippelen,
En rondom u heene hippelen.
Laet ons dus den bruiloftstijt
Vieren."
„In den hemel zweeft geen geest,
Of hij slijt met lof te zingen
En een Godtsdans d' eeuwigheit,
Voor den Schepper aller dingen,
Endeloos in Majesteit."
Zij verzoeken Adam en Eva mede te dansen.
„Laetghe u dit verzoek gevallen,
Treedt zelfs voor, wij vangen aen,
Handt aen handt, dus met ons allen
Eenen ring om u te staen."
Adam ziet in het dansen der engelen de symbo
liek van den sterrenhemel.
„Eleke star bewaert liaer plichten
In Godts koor."
„Dat ick dan de zon uitbeelde,
Ghij, mijn bruit,
't Maanlicht, 't welekme noit verveelde,
Scherpe prickei van mijn weelde,
Dans vooruit!"
Hierop antwoordt Eva, terwijl zij aanvangt te dan
sen
,,'k Laet den voordans aen mij leenen;
Volghme na.
Worde ik heel of hall bescheenen,
Of is al de glans verdweenen
Van mijn ga:
'k Zal me troosten in het dwaelen
Voor een wijl,
Totdat uit uw rijeke straelen
Ick weer licht bij u magh haelen
Naer dien stijl.
Koml uw aenschijn mij buloneken
Half of ganscli,
'k Zal van zuivre liefde ontvoncken
Om den luister mij geschoncken,
Schoon van glans."
De Rey zingt een „Toezang" en hiermede is het
Derde Bedrijf ten einde. De tweede helft van dit der
de bedrijf is het allerschoonste in 't heele stuk. 't Is
in een vensterglas zoo spiegelde het huis zich in de
beek. Zij wierp regenboogkleuren in het stof, dat uit
de razende golven opspatte, maar schitterde het meest
in de droppels, die in ontelbare hoeveelheid over het
oude, houten rad sprongen, dat zich in traag rollen
door de beek drijven liet. Het water zong een een
tonig lied, terwijl het van het rad sprong en door de
steenen bedding weer naar de beek terugstroomde,
vanwaar het gekomen was. In huis trilden en sisten
de zagen, steunden de stammen die gezaagd werden,
de machine stampte.
1 De molen was vol leven en geraas, maar de stilte
die rondom in het woud heerschte, was zoo groot en
plechtig, dat ook dit geraas er iets gedempts en iets.
voorzichtigs door kreeg.
Achter den zaagmolen lag de werkplaats. Ook daar
was veel hout. De eigenares van den molen was bemid
deld.' Zij kocht in den winter de hoornen uit den
ganschen omtrek.
Op een hoop planken lagen drie kinderen bij elkaar,
twee jongens en een meisje. In hun nabijheid hurktea
twee knechts naast een dikken boomstam, waarvan
zij de bast wilden kloven. De beide knechts hadden
een oogenblik rust.z aten op hun hurken hun brood
en kaas te eten. Somwijlen bij lange tusschenpoozen
zetten zij afwisselend de grauwe wijnkruik aan hun
mond. Zij onderhielden zich daarbij in de Duitsche
taal, ofschoon in Moriel meestal Welsch werd gespro
ken.
Joost Muheim de voorman sprak meer dan zijn
kameraad. Hij was degeen die vertelde, terwijl de an
der, Kurt Kummel, de gezel, die van over de Alpen
was gekomen en hier een poos werkend was blijven
hangen, slechts met enkele korte vragen de vertelling
van den ander verder hielp, wanneer deze scheen te
blijven steken. De Duitsche gezel was jong, had blond,
haar en een open gezicht. De voorman was oud en.
grijze baardstoppelen stonden hem in het donkere ge-
zóó wonderschoon, dat ik 't niet wagen durf er meer
over te schrijven. Ik zou 'n regel kunnen citeeren
uil Vondels „Lucifer"' en zeggen
„Dit eischt natuurspenseel, geen verf, maar zonnestra
len.
In 't Vierde Bedrijf bezwijkt Eva voor de verlei
ding van Belial, die, staande achter een boom, haar
bepraat om van de vrucht te eten. Eva doel 't, en
als Adam die intusschen „met de hoogste Majesteit"
gesproken heeft „mont aen mont" verschijnt, en
met schrik ziet, dat Eva van de verboden spijze at,
tracht zij ook hem tot het eten van dien appel te be
wegen.
Dit is 'n zeer mooi tafereel, waarin vooral Adams
inwendige strijd prachtig wordt weergegeven. Einde
lijk eet hij ook van de vrucht, en zijn vrouw zegt
hem:
„Zoo leert men goet en quaet met kennisse onder
scheien."
Maar Adam hoort reeds de „bruiloftsreien een klaght
aenheffen", de bruiloftsgalm verdooft. I)e Rey van
Wachtengelen beklaagt het eerste menschenpaar. Adam
had zich kunnen spiegelen aan de hoovaardij dei-
engelen.
Nu spant Vorst Lucifer de kroon.
Och Adam. hooghe ceder,
Hoe ploftghe dus ter neder!"
Adam en Eva verdwijnen schaamtevol, omdat hen
bij 't verkrijgen der kennis, het kleed der Erfrecht
vaardigheid ontvallen is en zij hunne naaktheid zien.
In het laatste, het Vijfde Bedrijf, beroemen Lucifer
en Asmode er zich op. den mensch ten val te heb
ben gebracht. Adam en Eva komen, met bladeren be
kleed, schuw te voorschijn. Zij beklagen elkander en
zeggen soms woorden van verwijt.
Een storm begint op te steken, noodweer dreigt,
bliksems klieven de lucht, de nacht daalt,
„Het hoogh gerecht verschijnt. O, droeve bruilofts-
dagh!"
Uriël Ireedt voor als vertegenwoordiger van Gods
rechtvaardigheid. De slang wordt, evenals in liet Bij-
belsch verhaal, vervloekt en veroordeeld zijn leven
lang te kruipen, de vrouw ontvangt 'n droevige belofte,
de man, dat hij in 't zweet zijns aanschijjis eten zal.
L'riël roept de Cherubijnenwacht op:
„Godts hoftrawanten, komt, en past u trou le quijten.
Verjaeght de ballingen, verjaeght dit paer bandijten
Ten Paradijze uit.'
Toen vluchtte Adam, en begaf zich „in Balling
schap."
Als men er aan beginnen wilde, zouden er over
dit stuk en 't daarin behandelde onderwerp heel wat
kolommen geschreven kunnen worden. Er zou 'n soort
van godsdienststrijd over de historische betrouwbaar
heid ervan kunnen ontstaan; juist omdat zoovele men
schen 't als „historisch" aannemen. In onzen tijd lijkt
dit vreemden toch kunnen wij veilig aannemen, dat
de meerderheid der menschen aan de historische
persoonlijkheid van Adam en Eva en aan de histo
rische ntededeelingen der Schepping en van liet
Paradijs niet twijfelen. Die allen verbergen hun ge
brek aan nadenken achter het woord „Geloof' en
schijnen niet te weten, dat onze rijke taal juist in
dit woord en in de noodwendige tweevoudige belee-
kenis ervan, tekort schiet.
We hebben 'n „gelooven", dat niets anders is dan
'n historisch bericht voor waarheid, als werkelijk ge
schied, aannemen, en
We hebben 'n gelooven", dat is naar Paulus'
woord: „een vaste grond der dingen, die men hoopt,
en 'n bewijs van datgene wat men niet ziet.
Het eerste „Geloof heet in 't Engelsch „Belief",
en
Het tweede „Geloof" heet in 't Engelsch „Fait h."
We moesten er op zinnen in onze taal ook twee
zulke onderscheidende woorden te bezigen, dan zou
den die begrippen van geloof" niet zoo vaak voor
al bij eenvoudig ontwikkelden verward worden.
Laat ons eens aannemen, dat eenmaal de eerste
mensch, Adam geheeten, d.oor 'n wonderdaad Gods,
plotseling op aarde werd neergezet. Als we dit aan
nemen, dan nemen we 't aan als werkelijk gebeurd,
als een historische waarheid. Dan heeft ons geloof
daaraan alleen waarde voor onze historische kennis,
voor de uitgebreidheid van ons weten; maar voor
ons zedelijk bewustzijn, voor de ontwikkeling onzer
vroomheid, voor het blij vertrouwen van ons hart,
voor onze liefde en ons geluk heeft het niet de minste
beteekenis. Het is louter wat de Engelschen noemen
„belief", ,maar met „faith" theeft 't niets uit te
staan.
Het ornament echter van het historisch gegeven,
slaat hooger dan 't gegeven zelf. Adam krijgt bevel
van God, iets te doen en iets na te laten. Hij overtreedt
die goddelijke bevelen en dompelt zich zeli in rouw,
wordt uit Gods nabijheid verdreven, omdat hij God
verliet; wordt verstooten door God, omdat hij begon
nen was Gods ordonnantiën (e overtreden.
„Verlaten wordt, wie God verlaat,
Wie God verstoot, verstooten."
(Beet s.)
Het geloof aan deze mededeeling is geen „belief",
maar „faith"; omdat de bewustheid ervan waarde heeft
voor ons hart en leven, voor ons gedrag en innerlijk
bedenken, 't Kan ons misschien van veel kwaad
terughouden. Maar of Adam al of niet bestaan heeft,
heeft voor mijn ziel niet de minste waarde of betee
kenis.
Wat er uit dit verhaal te leeren is, is niet met
'n paar woorden te zeggen. Er zullen eens alleen
over dit verhaal van Adams val dikke boeken ge
schreven worden, omdat 't is volgepropt van zielkundig
weten en hooge wijsheid. Maar wie 't verhaal aanneemt
als historisch gebeurd, die slaat de plank mis en be
rooft zich van veel schoons en waars. Die zal stuiten
op enormiteiten, die 't verhaal wei geen schade doen,
maar den geloover zelf schade kunnen berokkenen, en
hij zal er anderen niets schoons uit kunnen leeren.
HL zal de gelegenheid openen tot onwaardige grap
pen, en de vraag doen rijzen of de slang dan vroeger
pooten had; of 't wel goed was van God om den mensch
de vrucht te verbieden, die kennis gaf van goed en
kwaad; of God dan niet alwetend was en te voren
zicht. Zijn oogen waren koud en hard en zijn blikken
gingen giftig naar alle kanten. Even beweeglijk was
zijn mond. De oude kon kletsen als een waschvrouw.
Beide knechts droegen een armoedige plunje en uit
de ruwe hemden staken knokige, donkere armen.
Het land behoorde jaren en jaren aan Lombardije,
beweerde Muheim. „De duivel weet, waarom wij het
hebben losgelaten. Toen waren wij nog een macht, voor
den duivel, die iets te zeggen bad. Wanneer jij, zoo
ais je zegt, over een paar maanden verder wilt, kom
je aan Bolletz de hoofdstad. Daar in den omtrek ligt
het eene slagveld naast het andere, daar hebben onze
ouders gestreden, het hart springt op van vreugde
en siddert als men daarover leest.
De kinderen waren op het gesprek van de mannen
opmerkzaam geworden en kwamen wat naderbij.
De eene jongen, die blond was en er wat oadach-
tig uitzag en een norsch gelaat had, en ook het jonge
meisje, gingen vrij naast de beide mannen zitten. Zij
waren de kinderen van Maria Lombardi, de eigenares
van den molen, kinderen van de meesteres dus, die niet
hadden te vragen, wanneer zij zich tegenover de
knechts een vrijheid permitteerden. De andere knaap
bleef op eenigen afstand van de mannen. Hij was
blootshoofds en barrevoets en stond in de zon. Zijn
kleeren wauen vele malen versteld en het blauwe hemd,
dat uit zijn vest te voorschijn kwam was kaal gewas-
schen en eveneens met lappen bezet. Toch was het
kind helder en frisch. Op zijn hoofd brandde het ais
met vlammen. De zon was heet, maar het haar van den
knaap nog meer. Het was zoo brandend rood ais laai
end vuur, en nu de zon er op scheen, kon men mee-
cen het knetteren der vlammen te hooren. De wenk
brauwen en wimpers waren zachtblond, maar ook die
schitterden. Het gelaat evenwel was blank en fijn,
van koenen vorm, en beweeglijke vurige oogen ston
den daarin. De donkerblauwe kijkers waren wijd geo
pend, zoo stond hij daar en luisterde met gretige
wist, wat er in dien hof zou gebeuren. Zoo kan men
voortgaan tot in 't oneindige. Wie eene dwaasheid
begaat, opent voor duizend andere dwaasheden den
weg. Wat kan 't mij schelen of er ooit 'n Adam
ia 'n Paradijs geweest is! Ik zoek naar 'n Paradijs en
vind dit soms, als ik mij, van mijn hooge mensch-
zijn bewust, beteugel en beheersch, en niet eet van
elke vrucht, die in mijn bereik is.. Ik overtreed eij
gevoel schaamte, en vind vertroosting in bekentenis,
en niet in 't werpen van mijn schuld op vrouwen of
'n slang. Ik zoek naar kennis, ik wil weten, maar de
Paradijslegende leerde mij, dat God aan deze heilige
gave, evenals aan de gave der liefde, smart verbond.
Wie 'n ander mensch gaat liefkrijgen, begeeft zich
op 'n gevaarlijk pad; maar wie kennis en waarheid
gaat zoeken, wete evenzeer, dat 't leed hem niet ge
spaard zal worden, dat elke blijdschap van openba
ring een stoet van droefenissen na zich sleept. Wie
van den boom der kennis eet, wie 't verschil gaat
weten tusschen goed en kwaad, dien is menig genot
vergald, en moet 't Paradijs van onbedacht genieten,
uit. „Een Ilias van ontelbare rampzaligheden" volgt
dan op den droom van 't onnadenkend Paradijsleven.
Heeft „Het Tooneel" dit misschien den bezoekers
willen teeren en voor oogen stellen? Ik geloof 't;
behalve dat de directie er op bedacht scheen het
publiek iets meer in te wijden in 't gebied onzer
schoone letteren, en te laten zien wat „Kunst" ver
mag. Of zij daarin slaagde, is 'n andere vraag. Laat
ons er 't beste van hopen.
Dit onderwerp bracht mij op 'n te wijd veld. Ik moet
mij beperken en eindigen, al zou ik graag over dit
mooie onderwerp blijven doorpraten en u alles vertel
len wat ik ervan las en leerde, en erzelf in vond.
Ga de „Adam in ballingschap" zien, al^ ge 'r toe
in de gelegenheid zijt; ik geef u de verzekering, dat
ge 't u niet beklagen zult. Er is meer schoons in, dan
ik u zeggen kou. Maar ga 't zien met klare oogen
en 'n onbevangen hart. Leer er uit, wat er uit te lee
ren is, en weet, dat 't verlies van dien paradijsstaat,
dat de ontwaking van ons verstand en van onze
zedelijke bewustheid, dat 't eten van den „Boom der
Keifnis", die ons 't verschil doet zien „tusschen goed
en kwaad", niet is versta mij goed niet is; de
weemoedige ondergang van 'n wegzinkend Paradijs,
maar de blijde profetie van 'n steeds meer schitteren
den Dageraad, van 'n steeds meer bewust leven, waarin
wij, kennende de gevaren die rondom ons zijn, we
tende onze eigen zwakheid, trachten willen en trach
ten zullen, „volmaakt te worden, zooais God volmaakt
is". (Matth. V: 48).
De kinderstaat waarin Adam verkeerde, schijnt mij
niet benijdenswaardig toe.
H. d. H.
Oudjes.
Te Akelsberg bij Nieuweschans (Gr.), is Vrijdag
overleden de oudste inwoonster van Oost-Friesland,
de weduwe Saathoff. in den wandel „Jantjemin in 't
Veengenoemd, in den ouderdom van 105 jaren en
juist een maand.
En gisternacht is na een zeer korte ongesteldheid
overleden de heer L. Boerhave Keur te Medemblik,
die op den 23 October 1.1. zijn 103den verjaardag
ierde.
Verpakking van eetwaren.
Mo'.eschott bevat een artikel tegen het wikkelen
van voedingsmiddelen in oud papier, welke wijze van
doen vooral wordt afgekeurd bij eetwaren, die rauw
worden genuttigd of te voren gekookt zijn, wegens het
gevaar van besmetting met ziektekiemen op het pa
pier aanwezig.
Men meene niet, schrijft de redacteur van het
weekblad, dat dit gevaar van denkbeeldigen aard is
of slechts op theoretische beschouwingen berust. In
vele Fransche steden heeft men tegen de gevaren van
het verspreiden van ziekten door middel van oud pa
pier, dat gebruikt wordt om voedingsmiddelen te ver
pakken, verordeningen in het leven geroepen. Deze
verordeningen zijn eerst vastgesteld, nadat de nood
zakelijkheid daarvan gebleken was en na de onderzoe
kingen van den directeur van het gemeentelijk labora
torium te Montpellier. Het resultaat dezer proefne
mingen was dat:
lo. Oude couranten, prospectussen, brochures en
andere drukwerken geheel en al verboden moeten wor
den voor het inwikkelen van zoowel droge als
natte voedingsmiddelen.
2o. Oude handelsboeken, belastingbiljetten, registers
en dergelijke kunnen toegelaten worden voor droge
eetwaren als het papier zindelijk is.
3o. Alleen niet kunstmatig gekleurd, niet bedrukt
of niet beschreven papier mag voor vochtige voedings
middelen worden gebruikt.
4o. Winkelvisitatiën of andere behoorlijke controle
is dringend noodig.
In ons land bestaan dergelijke bepalingen nog niet.
Wij wekken daarom onze lezers op zelf paal en perk
te stellen aan het verspreiden van ziekten, dood, zorg
en verdriet door oud papier.
Eisch van uwen winkelier dat hij zuiver onbedrukt
papier voor uw eetwaren gebruikt.
In de Tweede Kamer.
Men zendt ons het volgende beeld van de vergader
zaal der Tweede Kamer bij de aanneming der justitie-
begrooting 1909 op Vrijdag 27 November 1908 's avonds
6 u. 50 min.
Gapende ruimte. In het midden, a 1'instar van de
Palmpaardenmarkt op het Vreeburg een hek, waarbin
nen, voorovergebogen over hun werk, analysten en ste
nografen. Achter ministerstafel een minister en acht
leege fauteuils. Daartegenover verhoogd podium, waar
op gezeten: voorzitter met twee commiezen-griffier.
Op banken rechts een lid; op banken links een lid;
tegen het spreekgestoelte, leunend, een lid. Voorts alle
banken leeg. Tegen muur, rechtergedeelte, op piano
kruk, kamerbewaarder, oud soldaat met onbewegelijk
gelaat, waarop niet te lezen valt of hij zich amuseert
of 't heele zaakje naar betere gewesten wenscht.
Aan tegenovergestelden muur twee boden moe van
het waterdragen naar de sprekers, nu werkeloos daar
er geen sprekers meer zijn, of sprekers die op dit uur
belangstelling naar wat de voorman vertelde. Die schil
derde zoo juist dat hij een oude kroniek bezat, nog
van zijn overgrootvader, waarin hij 's Zondags menig
maal las en waaruit hij alles had, wat hij nu ten
beste gaf. Uit den naam van het oord was het nog
gemakkelijk op te maken hoe dit landschap eenmaal
Euitsch en Urnersch was geweest, en nog steeds
mengde zich het bloed der Urners met dat der Wel-
schen.
„Daar heb je nu een voorbeeld," ging de oude voort,
op de kinderen van de meesteres wijzend. „Hun vader
is een Welsch, hij heeft zich een vrouw van over
<!e bergen uit Uri gehaald. Zij is een Baumann uit
Meijen, de meesteres."
„En daar staat de tegenstelling," onderbrak hij zich
zelf, terwijl zijn blikken den roodharigen knaap langen
lijd alles behalve vriendelijk hadden gemonsterd. „Die
zijn vader is een Urner geweest, een schand-kerel
da's waar, en die heeft een Welsche tot vrouw ge
had."
„Wat moet jij, bandietentuig?" riep hij, terwijl hij
den jongen met groote vijandschap aankeek. „Nie
mand heeft je gezegd hier te komen."
De oude werd boos toen hij deze woorden zeide.
Dat had ook zijn reden, want de vader van den roo-
den jongen was lang zijn metgezel geweest, en bittere
vijandschap had er steeds tusschen hen geheerscht.
De knaap groef de handen in de zakken, hield derf
blik van den knecht lang uit, zoodat diens woede
nog steeg en draaide zich dan langzaam om, naar
zijn vorige zitplaats teruggezonden.
..Je hebt hier op de werkplaats niets te zoeken,
uilskuiken," schimpte Joost Muheim en zich tot de
andere kinderen wendend, „de meesteres heeft jelui
reeds genoeg verboden dien jongen niet steeds mee
te sleepen."
(Wordt vervolgd.)