öb Zaagmolen m Moriël AmstBrdamscüB Brieven. 52e Jaargang. No. 4418. Donderdag 3 Dec. 1908. TWEEDE BLAD. Bekendmakingen FEUILLETON. Binnenlandse!) Nieuws. Mater Cnt Gemeente SCHAGE.M. 0— Vegen van schoorsteenen. De Burgemeester der gemeente SCHAGEN, brengt ter voorkoming van bekeuringen ter kennis van de in gezetenen, dat de schoorsteenen ingevolge het paalde bij art. 127 der algemeene politieverordening dier gemeente, ten minste twee malen 's jaars en vsel in December en Maart moeten worden geveegd en schoongemaakt. Schagen, 1 December 1908. De Burgemeester, H. J. POT. O Waterdiepte Privaten. Burgemeester en Wethouders der gemeente SCHA GEN, herinneren de ingezetenen aan de bepaling, lui dende als volgt: Onder privaten geplaatst boven vaarten, slooten of wateringen moet bij eene uitgestrektheid van minstens 1 M2. eene waterdiepte van minstens 0.50 M. aanwezig zijn. Een onderzoek of deze bepaling behoorlijk wordt nagekomen zal worden ingesteld voor den 24 Decem ber dezes jaars. Nalatigheid is strafbaar met eene geldboete van ten hoogste 25.of hechtenis van ten hoogste 6 dagen. Schagen, 1 December 1908. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Secretaris, De Burgemeester ROGGEVEEN. H. J. POT. o— VOORBEREIDEND MILITAIR ONDERRICHT. Onderzoek ter verkrijging van een bewijs van voor geoefendheid. De Burgemeester der Gemeente SCHAGEN brengt ter kennis van belanghebbenden, dat in de maand Janu ari a.s. ten overstaan van eene Militaire Commissie, een onderzoek zal plaats hebben ter verkrijging van een bewijs van voorgeoefendheid. Aan dat onderzoek mogen deelnemen: lo. de lotelingen, die in aanmerking komen om in het volgend jaar bij de militie te worden ingelijfd; 2o. de tot korte oefening ingelijfde lotelingen in het genot van uitstel van eerste-oefening, die hun vroeger verkregen bewijs van voorgeoefendheid wen- schen opnieuw te verwerven, ten einde daarvoor aan spraak te verkrijgen op verlenging van dit uitstel; en 3o. de jongelieden, die het vereischte getuigschrift van lichamelijke geoefendheid wenschen te verwerven om eene verbintenis te kunnen aangaan bij het Reserve kader der Infanterie, der Vesting-Artillerie of der Genie De lotelingen, hiervoren onder lo. genoemd, kunnen bij het onderzoek drieërlei bewijzen van voorgeoefend heid behalen, te weten: het bewijs van militaire bekwaamheid; het bewijs van lichamelijke geoefendheid, of het bewijs van militaire bekwaamheid en lichame lijke geoefendheid. Bedoelde lotelingen, die een dezer bewijzen hebben verworven, worden, op hunne aanvrage, ingelijfd bij het korps en geplaatst in het garnizoen hunner keu ze, voor zoover zij daartoe geschikt zijn en dit met de belangen van den dienst is overeen te bren gen. Bezitters van het in de derde plaats genoemde bewijs hebben daarbij den voorrang boven hen, die een der beide eerstvermelde bewijzen verwierven. De houders van het in de derde plaats genoemde bewijs hebben daarenboven aanspraak om voor ande ren in aanmerking te komen voor inlijving tot korte oefening (vier maanden). Alleen de bewijzen van voorgeoefendheid, die in Januari a.s. zullen worden behaald, geven bij de inlij ving in het volgend jaar aanspraak op vermelde voor rechten; alle vroegere verkregen bewijzen zijn alsdan van onwaarde. De lotelingen, hiervoren onder 2o. genoemd, kunnen bij het onderzoek alleen verwerven het bewijs van militaire bekwaamheid en lichamelijke geoefendheid; dit bewijs moet door hen bij de aanvrage om verlen ging van uitstel van eerste-oefening worden overge legd. Zij, die in deze Gemeente woonachtig zijn of ver blijf houden en aan het in Januari a.s. te houden onderzoek wenschen deel te nemen, moeten zich voor 10 December a.s. ter Secretarie der Gemeente aan melden. De schietbewijzen, welke bij de Schietoefe ningen tot verhooging van 's Lands weerkracht ver kregen zijn, moeten bij de aanmelding worden over gelegd. Dag en uur waarop, zoomede de Gemeente en loca- liteit, waar het onderzoek zal plaats hebben, zullen op een der laatste twee dagen van het jaar bij pu blicatie ter algemeene kennis worden gebracht. De wijze, hoe met de verworven bewijzen van voorgeoefendheid moet worden gehandeld, ten einde de daaraan verbonden voorrechten te doen gelden, zal in het begin van het volgend jaar eveneens bij open bare kennisgeving worden bekendgemaakt Schagen, den 30 November 1908. De Burgemeester voornoemd, H. J. POT. o De Burgemeester der Gemeente SCHAGEN, brengt bi' deze ter kennis van de ingezetenen dier gemeente, dat het kohier no. 3 der belasting op bedrijfs- en andere inkomsten op den 26 November j.1. door den Heer Directeur der Directe Belastingen te Amster dam is executoir verklaard en op heden aan den Heer VERTELLING van ERNST ZAHN. 1. Het was lente, en de zagerij van Moriel genoot daarvan zoo kostelijk, dat het wel scheen, alsof het daar rondom een paradijs was. Het hinderde lieelemaal niet dat er nog sneeuw op de bergen lag en aan den winter herinnerde, de kleuren der lente straalden slechts te heerlijker. De hemel was blauw, alleen in het zuiden waren enkele witte wolken, als stegen er rook wolken achter de bergen op. Scherp teekendeu zich de licht-groene wouden en velden tegen de witte bergen af. Het heele heuvelige dal van Moriel schitterde in het groen en drotg een krans, het wit der sneeuw bergen. Twee stroomen trokken er door het dal. De eene. de grootste, komt van het noorden uit een der meren, die dichtbij de gletschers liggen. De andere, egn vil de, komt uit hel Kadliu-d-il van uit het oosten, en loopt naar het houfddal. En niet ver van de plaats, waar dit water de Kadlin, met den hoofdstroom zich vereenigt, over de steile rotsblokken naar beneden stortend, lag de zaagmolen van Moriel. De oevers van de beek zijn hoog en groen. Beschermd door een heuvel stond het groote hoofdgebouw, waarvan het gedeelte tot woning bestemd, uit groote steenblok ken was opgebouwd, terwijl reuzenschuren van hout daarachter volgden. De vensters der hoeve schitterden in de zon en als Ontvanger der directe belastingen binnen deze gemeen te ter invordering is overgegeven. Ieder ingezetene, welke daarbij belang heeft, wordt aDoo vermaand op de voldoening van zijnen aanslag behoorlijk acht te geven, teneinde alle gerechtelijke vervolgingen, welke uit nalatigheid zouden voortvloeien te ontgaan. SCHAGEN, den 28 November 1908. De Burgemeester voornoemd, H. J. POT. CLXX. (Vervolg.) Vondels „Adam in Ballingschap". Ned. Vereen. „Het Tooneel". Directie: W. Rooyaards en W. Stumpf. Paleis voor Volksvlijt. O J)e eerste helft van 't Derde Bedrijf is den Boozen Geesten toebedeeld. Lucifer en Asmode overleggen hoe zij 't best' den mensch verschalken kunnen. Zij we ten, dat die eene booni, die in het midden van den lusthof staat, den menschen verboden is aan le raken of zijn vrucht te eten. Bovendien sloot de Hemel een ring En wacht van Englen om deez' beide, die nu paeren, En vroolijck bruiloften. Ghij hoort door lof en blae- ren Den blijden bruiloftsgalm. en schellen voglekJangk, Uit telge, en tack, en haege, ontvonckl aen Engle- zangk, Het feest inluiden." Asmode stelt voor „Men trecke een grijns aen van het een of ander dier." Men overweegt of de gedaante van 'n vogel, 'n adelaar, of 'n olifant daartoe zou kunnen dienen. Of een geschubde draeck, voorzien van schoone vlercken." Maai' Lucifer stelt „den slang" voor: „De slang is schalk en koen, Twee eigenschappen niet onaerdig uitgekozen.'' Maai' in elk geval moet groote bedachtzaamheid in acht worden genomen-. „Men moet onizichtigh gaen, en spreken een voor een." De moeilijkheid is nu, wie van beiden, ded man of de vrouw, 't eerst zal worden aangesproken. Lu cifer overweegt „Het reetste is eerst het hart van haren man te winnen De vrou volght liehtelijek het voorbeelt van den man.' Maar hiertegen zijn weer zooveel bezwaren, dat As mode eindelijk zegt „De vrou moet voortrêen, als de zwackste van hun beide, En bieden hem de vrucht." Eindelijk verschijnt ook Belial, die mede komt be raadslagen, hoe de Mensch het best verleid kan wor den tot het eten van de vrucht, hem door God ver boden. Belial wanhoopt niet of hun toeleg zal ge lukken „Wij winnen met de hoope airêe de zege in 't velt. De moedt geeft tien vooruit." Geklank van bazuinen en snaren wordt vernomen. Adam en Eva naderen, .gevolgd door wachtengelen, die rozenslingers aragen. Engelen bespelen Verschillen de instrumenten. De bruiloft gaat beginnen, debooze geesten verschuilen zich. De engelen dansen steeds zingende rondom 't bruids paar. „O geluckige gepaerde, Bruigom met laurier bekranst, En ghij bruit, daer 't al om danst, Wat in hemel en op aerde Zich in uw geluck verblijt, Gunt uw gasten, dat ze om strijt, Gode en u ter eere, trippelen, En rondom u heene hippelen. Laet ons dus den bruiloftstijt Vieren." „In den hemel zweeft geen geest, Of hij slijt met lof te zingen En een Godtsdans d' eeuwigheit, Voor den Schepper aller dingen, Endeloos in Majesteit." Zij verzoeken Adam en Eva mede te dansen. „Laetghe u dit verzoek gevallen, Treedt zelfs voor, wij vangen aen, Handt aen handt, dus met ons allen Eenen ring om u te staen." Adam ziet in het dansen der engelen de symbo liek van den sterrenhemel. „Eleke star bewaert liaer plichten In Godts koor." „Dat ick dan de zon uitbeelde, Ghij, mijn bruit, 't Maanlicht, 't welekme noit verveelde, Scherpe prickei van mijn weelde, Dans vooruit!" Hierop antwoordt Eva, terwijl zij aanvangt te dan sen ,,'k Laet den voordans aen mij leenen; Volghme na. Worde ik heel of hall bescheenen, Of is al de glans verdweenen Van mijn ga: 'k Zal me troosten in het dwaelen Voor een wijl, Totdat uit uw rijeke straelen Ick weer licht bij u magh haelen Naer dien stijl. Koml uw aenschijn mij buloneken Half of ganscli, 'k Zal van zuivre liefde ontvoncken Om den luister mij geschoncken, Schoon van glans." De Rey zingt een „Toezang" en hiermede is het Derde Bedrijf ten einde. De tweede helft van dit der de bedrijf is het allerschoonste in 't heele stuk. 't Is in een vensterglas zoo spiegelde het huis zich in de beek. Zij wierp regenboogkleuren in het stof, dat uit de razende golven opspatte, maar schitterde het meest in de droppels, die in ontelbare hoeveelheid over het oude, houten rad sprongen, dat zich in traag rollen door de beek drijven liet. Het water zong een een tonig lied, terwijl het van het rad sprong en door de steenen bedding weer naar de beek terugstroomde, vanwaar het gekomen was. In huis trilden en sisten de zagen, steunden de stammen die gezaagd werden, de machine stampte. 1 De molen was vol leven en geraas, maar de stilte die rondom in het woud heerschte, was zoo groot en plechtig, dat ook dit geraas er iets gedempts en iets. voorzichtigs door kreeg. Achter den zaagmolen lag de werkplaats. Ook daar was veel hout. De eigenares van den molen was bemid deld.' Zij kocht in den winter de hoornen uit den ganschen omtrek. Op een hoop planken lagen drie kinderen bij elkaar, twee jongens en een meisje. In hun nabijheid hurktea twee knechts naast een dikken boomstam, waarvan zij de bast wilden kloven. De beide knechts hadden een oogenblik rust.z aten op hun hurken hun brood en kaas te eten. Somwijlen bij lange tusschenpoozen zetten zij afwisselend de grauwe wijnkruik aan hun mond. Zij onderhielden zich daarbij in de Duitsche taal, ofschoon in Moriel meestal Welsch werd gespro ken. Joost Muheim de voorman sprak meer dan zijn kameraad. Hij was degeen die vertelde, terwijl de an der, Kurt Kummel, de gezel, die van over de Alpen was gekomen en hier een poos werkend was blijven hangen, slechts met enkele korte vragen de vertelling van den ander verder hielp, wanneer deze scheen te blijven steken. De Duitsche gezel was jong, had blond, haar en een open gezicht. De voorman was oud en. grijze baardstoppelen stonden hem in het donkere ge- zóó wonderschoon, dat ik 't niet wagen durf er meer over te schrijven. Ik zou 'n regel kunnen citeeren uil Vondels „Lucifer"' en zeggen „Dit eischt natuurspenseel, geen verf, maar zonnestra len. In 't Vierde Bedrijf bezwijkt Eva voor de verlei ding van Belial, die, staande achter een boom, haar bepraat om van de vrucht te eten. Eva doel 't, en als Adam die intusschen „met de hoogste Majesteit" gesproken heeft „mont aen mont" verschijnt, en met schrik ziet, dat Eva van de verboden spijze at, tracht zij ook hem tot het eten van dien appel te be wegen. Dit is 'n zeer mooi tafereel, waarin vooral Adams inwendige strijd prachtig wordt weergegeven. Einde lijk eet hij ook van de vrucht, en zijn vrouw zegt hem: „Zoo leert men goet en quaet met kennisse onder scheien." Maar Adam hoort reeds de „bruiloftsreien een klaght aenheffen", de bruiloftsgalm verdooft. I)e Rey van Wachtengelen beklaagt het eerste menschenpaar. Adam had zich kunnen spiegelen aan de hoovaardij dei- engelen. Nu spant Vorst Lucifer de kroon. Och Adam. hooghe ceder, Hoe ploftghe dus ter neder!" Adam en Eva verdwijnen schaamtevol, omdat hen bij 't verkrijgen der kennis, het kleed der Erfrecht vaardigheid ontvallen is en zij hunne naaktheid zien. In het laatste, het Vijfde Bedrijf, beroemen Lucifer en Asmode er zich op. den mensch ten val te heb ben gebracht. Adam en Eva komen, met bladeren be kleed, schuw te voorschijn. Zij beklagen elkander en zeggen soms woorden van verwijt. Een storm begint op te steken, noodweer dreigt, bliksems klieven de lucht, de nacht daalt, „Het hoogh gerecht verschijnt. O, droeve bruilofts- dagh!" Uriël Ireedt voor als vertegenwoordiger van Gods rechtvaardigheid. De slang wordt, evenals in liet Bij- belsch verhaal, vervloekt en veroordeeld zijn leven lang te kruipen, de vrouw ontvangt 'n droevige belofte, de man, dat hij in 't zweet zijns aanschijjis eten zal. L'riël roept de Cherubijnenwacht op: „Godts hoftrawanten, komt, en past u trou le quijten. Verjaeght de ballingen, verjaeght dit paer bandijten Ten Paradijze uit.' Toen vluchtte Adam, en begaf zich „in Balling schap." Als men er aan beginnen wilde, zouden er over dit stuk en 't daarin behandelde onderwerp heel wat kolommen geschreven kunnen worden. Er zou 'n soort van godsdienststrijd over de historische betrouwbaar heid ervan kunnen ontstaan; juist omdat zoovele men schen 't als „historisch" aannemen. In onzen tijd lijkt dit vreemden toch kunnen wij veilig aannemen, dat de meerderheid der menschen aan de historische persoonlijkheid van Adam en Eva en aan de histo rische ntededeelingen der Schepping en van liet Paradijs niet twijfelen. Die allen verbergen hun ge brek aan nadenken achter het woord „Geloof' en schijnen niet te weten, dat onze rijke taal juist in dit woord en in de noodwendige tweevoudige belee- kenis ervan, tekort schiet. We hebben 'n „gelooven", dat niets anders is dan 'n historisch bericht voor waarheid, als werkelijk ge schied, aannemen, en We hebben 'n gelooven", dat is naar Paulus' woord: „een vaste grond der dingen, die men hoopt, en 'n bewijs van datgene wat men niet ziet. Het eerste „Geloof heet in 't Engelsch „Belief", en Het tweede „Geloof" heet in 't Engelsch „Fait h." We moesten er op zinnen in onze taal ook twee zulke onderscheidende woorden te bezigen, dan zou den die begrippen van geloof" niet zoo vaak voor al bij eenvoudig ontwikkelden verward worden. Laat ons eens aannemen, dat eenmaal de eerste mensch, Adam geheeten, d.oor 'n wonderdaad Gods, plotseling op aarde werd neergezet. Als we dit aan nemen, dan nemen we 't aan als werkelijk gebeurd, als een historische waarheid. Dan heeft ons geloof daaraan alleen waarde voor onze historische kennis, voor de uitgebreidheid van ons weten; maar voor ons zedelijk bewustzijn, voor de ontwikkeling onzer vroomheid, voor het blij vertrouwen van ons hart, voor onze liefde en ons geluk heeft het niet de minste beteekenis. Het is louter wat de Engelschen noemen „belief", ,maar met „faith" theeft 't niets uit te staan. Het ornament echter van het historisch gegeven, slaat hooger dan 't gegeven zelf. Adam krijgt bevel van God, iets te doen en iets na te laten. Hij overtreedt die goddelijke bevelen en dompelt zich zeli in rouw, wordt uit Gods nabijheid verdreven, omdat hij God verliet; wordt verstooten door God, omdat hij begon nen was Gods ordonnantiën (e overtreden. „Verlaten wordt, wie God verlaat, Wie God verstoot, verstooten." (Beet s.) Het geloof aan deze mededeeling is geen „belief", maar „faith"; omdat de bewustheid ervan waarde heeft voor ons hart en leven, voor ons gedrag en innerlijk bedenken, 't Kan ons misschien van veel kwaad terughouden. Maar of Adam al of niet bestaan heeft, heeft voor mijn ziel niet de minste waarde of betee kenis. Wat er uit dit verhaal te leeren is, is niet met 'n paar woorden te zeggen. Er zullen eens alleen over dit verhaal van Adams val dikke boeken ge schreven worden, omdat 't is volgepropt van zielkundig weten en hooge wijsheid. Maar wie 't verhaal aanneemt als historisch gebeurd, die slaat de plank mis en be rooft zich van veel schoons en waars. Die zal stuiten op enormiteiten, die 't verhaal wei geen schade doen, maar den geloover zelf schade kunnen berokkenen, en hij zal er anderen niets schoons uit kunnen leeren. HL zal de gelegenheid openen tot onwaardige grap pen, en de vraag doen rijzen of de slang dan vroeger pooten had; of 't wel goed was van God om den mensch de vrucht te verbieden, die kennis gaf van goed en kwaad; of God dan niet alwetend was en te voren zicht. Zijn oogen waren koud en hard en zijn blikken gingen giftig naar alle kanten. Even beweeglijk was zijn mond. De oude kon kletsen als een waschvrouw. Beide knechts droegen een armoedige plunje en uit de ruwe hemden staken knokige, donkere armen. Het land behoorde jaren en jaren aan Lombardije, beweerde Muheim. „De duivel weet, waarom wij het hebben losgelaten. Toen waren wij nog een macht, voor den duivel, die iets te zeggen bad. Wanneer jij, zoo ais je zegt, over een paar maanden verder wilt, kom je aan Bolletz de hoofdstad. Daar in den omtrek ligt het eene slagveld naast het andere, daar hebben onze ouders gestreden, het hart springt op van vreugde en siddert als men daarover leest. De kinderen waren op het gesprek van de mannen opmerkzaam geworden en kwamen wat naderbij. De eene jongen, die blond was en er wat oadach- tig uitzag en een norsch gelaat had, en ook het jonge meisje, gingen vrij naast de beide mannen zitten. Zij waren de kinderen van Maria Lombardi, de eigenares van den molen, kinderen van de meesteres dus, die niet hadden te vragen, wanneer zij zich tegenover de knechts een vrijheid permitteerden. De andere knaap bleef op eenigen afstand van de mannen. Hij was blootshoofds en barrevoets en stond in de zon. Zijn kleeren wauen vele malen versteld en het blauwe hemd, dat uit zijn vest te voorschijn kwam was kaal gewas- schen en eveneens met lappen bezet. Toch was het kind helder en frisch. Op zijn hoofd brandde het ais met vlammen. De zon was heet, maar het haar van den knaap nog meer. Het was zoo brandend rood ais laai end vuur, en nu de zon er op scheen, kon men mee- cen het knetteren der vlammen te hooren. De wenk brauwen en wimpers waren zachtblond, maar ook die schitterden. Het gelaat evenwel was blank en fijn, van koenen vorm, en beweeglijke vurige oogen ston den daarin. De donkerblauwe kijkers waren wijd geo pend, zoo stond hij daar en luisterde met gretige wist, wat er in dien hof zou gebeuren. Zoo kan men voortgaan tot in 't oneindige. Wie eene dwaasheid begaat, opent voor duizend andere dwaasheden den weg. Wat kan 't mij schelen of er ooit 'n Adam ia 'n Paradijs geweest is! Ik zoek naar 'n Paradijs en vind dit soms, als ik mij, van mijn hooge mensch- zijn bewust, beteugel en beheersch, en niet eet van elke vrucht, die in mijn bereik is.. Ik overtreed eij gevoel schaamte, en vind vertroosting in bekentenis, en niet in 't werpen van mijn schuld op vrouwen of 'n slang. Ik zoek naar kennis, ik wil weten, maar de Paradijslegende leerde mij, dat God aan deze heilige gave, evenals aan de gave der liefde, smart verbond. Wie 'n ander mensch gaat liefkrijgen, begeeft zich op 'n gevaarlijk pad; maar wie kennis en waarheid gaat zoeken, wete evenzeer, dat 't leed hem niet ge spaard zal worden, dat elke blijdschap van openba ring een stoet van droefenissen na zich sleept. Wie van den boom der kennis eet, wie 't verschil gaat weten tusschen goed en kwaad, dien is menig genot vergald, en moet 't Paradijs van onbedacht genieten, uit. „Een Ilias van ontelbare rampzaligheden" volgt dan op den droom van 't onnadenkend Paradijsleven. Heeft „Het Tooneel" dit misschien den bezoekers willen teeren en voor oogen stellen? Ik geloof 't; behalve dat de directie er op bedacht scheen het publiek iets meer in te wijden in 't gebied onzer schoone letteren, en te laten zien wat „Kunst" ver mag. Of zij daarin slaagde, is 'n andere vraag. Laat ons er 't beste van hopen. Dit onderwerp bracht mij op 'n te wijd veld. Ik moet mij beperken en eindigen, al zou ik graag over dit mooie onderwerp blijven doorpraten en u alles vertel len wat ik ervan las en leerde, en erzelf in vond. Ga de „Adam in ballingschap" zien, al^ ge 'r toe in de gelegenheid zijt; ik geef u de verzekering, dat ge 't u niet beklagen zult. Er is meer schoons in, dan ik u zeggen kou. Maar ga 't zien met klare oogen en 'n onbevangen hart. Leer er uit, wat er uit te lee ren is, en weet, dat 't verlies van dien paradijsstaat, dat de ontwaking van ons verstand en van onze zedelijke bewustheid, dat 't eten van den „Boom der Keifnis", die ons 't verschil doet zien „tusschen goed en kwaad", niet is versta mij goed niet is; de weemoedige ondergang van 'n wegzinkend Paradijs, maar de blijde profetie van 'n steeds meer schitteren den Dageraad, van 'n steeds meer bewust leven, waarin wij, kennende de gevaren die rondom ons zijn, we tende onze eigen zwakheid, trachten willen en trach ten zullen, „volmaakt te worden, zooais God volmaakt is". (Matth. V: 48). De kinderstaat waarin Adam verkeerde, schijnt mij niet benijdenswaardig toe. H. d. H. Oudjes. Te Akelsberg bij Nieuweschans (Gr.), is Vrijdag overleden de oudste inwoonster van Oost-Friesland, de weduwe Saathoff. in den wandel „Jantjemin in 't Veengenoemd, in den ouderdom van 105 jaren en juist een maand. En gisternacht is na een zeer korte ongesteldheid overleden de heer L. Boerhave Keur te Medemblik, die op den 23 October 1.1. zijn 103den verjaardag ierde. Verpakking van eetwaren. Mo'.eschott bevat een artikel tegen het wikkelen van voedingsmiddelen in oud papier, welke wijze van doen vooral wordt afgekeurd bij eetwaren, die rauw worden genuttigd of te voren gekookt zijn, wegens het gevaar van besmetting met ziektekiemen op het pa pier aanwezig. Men meene niet, schrijft de redacteur van het weekblad, dat dit gevaar van denkbeeldigen aard is of slechts op theoretische beschouwingen berust. In vele Fransche steden heeft men tegen de gevaren van het verspreiden van ziekten door middel van oud pa pier, dat gebruikt wordt om voedingsmiddelen te ver pakken, verordeningen in het leven geroepen. Deze verordeningen zijn eerst vastgesteld, nadat de nood zakelijkheid daarvan gebleken was en na de onderzoe kingen van den directeur van het gemeentelijk labora torium te Montpellier. Het resultaat dezer proefne mingen was dat: lo. Oude couranten, prospectussen, brochures en andere drukwerken geheel en al verboden moeten wor den voor het inwikkelen van zoowel droge als natte voedingsmiddelen. 2o. Oude handelsboeken, belastingbiljetten, registers en dergelijke kunnen toegelaten worden voor droge eetwaren als het papier zindelijk is. 3o. Alleen niet kunstmatig gekleurd, niet bedrukt of niet beschreven papier mag voor vochtige voedings middelen worden gebruikt. 4o. Winkelvisitatiën of andere behoorlijke controle is dringend noodig. In ons land bestaan dergelijke bepalingen nog niet. Wij wekken daarom onze lezers op zelf paal en perk te stellen aan het verspreiden van ziekten, dood, zorg en verdriet door oud papier. Eisch van uwen winkelier dat hij zuiver onbedrukt papier voor uw eetwaren gebruikt. In de Tweede Kamer. Men zendt ons het volgende beeld van de vergader zaal der Tweede Kamer bij de aanneming der justitie- begrooting 1909 op Vrijdag 27 November 1908 's avonds 6 u. 50 min. Gapende ruimte. In het midden, a 1'instar van de Palmpaardenmarkt op het Vreeburg een hek, waarbin nen, voorovergebogen over hun werk, analysten en ste nografen. Achter ministerstafel een minister en acht leege fauteuils. Daartegenover verhoogd podium, waar op gezeten: voorzitter met twee commiezen-griffier. Op banken rechts een lid; op banken links een lid; tegen het spreekgestoelte, leunend, een lid. Voorts alle banken leeg. Tegen muur, rechtergedeelte, op piano kruk, kamerbewaarder, oud soldaat met onbewegelijk gelaat, waarop niet te lezen valt of hij zich amuseert of 't heele zaakje naar betere gewesten wenscht. Aan tegenovergestelden muur twee boden moe van het waterdragen naar de sprekers, nu werkeloos daar er geen sprekers meer zijn, of sprekers die op dit uur belangstelling naar wat de voorman vertelde. Die schil derde zoo juist dat hij een oude kroniek bezat, nog van zijn overgrootvader, waarin hij 's Zondags menig maal las en waaruit hij alles had, wat hij nu ten beste gaf. Uit den naam van het oord was het nog gemakkelijk op te maken hoe dit landschap eenmaal Euitsch en Urnersch was geweest, en nog steeds mengde zich het bloed der Urners met dat der Wel- schen. „Daar heb je nu een voorbeeld," ging de oude voort, op de kinderen van de meesteres wijzend. „Hun vader is een Welsch, hij heeft zich een vrouw van over <!e bergen uit Uri gehaald. Zij is een Baumann uit Meijen, de meesteres." „En daar staat de tegenstelling," onderbrak hij zich zelf, terwijl zijn blikken den roodharigen knaap langen lijd alles behalve vriendelijk hadden gemonsterd. „Die zijn vader is een Urner geweest, een schand-kerel da's waar, en die heeft een Welsche tot vrouw ge had." „Wat moet jij, bandietentuig?" riep hij, terwijl hij den jongen met groote vijandschap aankeek. „Nie mand heeft je gezegd hier te komen." De oude werd boos toen hij deze woorden zeide. Dat had ook zijn reden, want de vader van den roo- den jongen was lang zijn metgezel geweest, en bittere vijandschap had er steeds tusschen hen geheerscht. De knaap groef de handen in de zakken, hield derf blik van den knecht lang uit, zoodat diens woede nog steeg en draaide zich dan langzaam om, naar zijn vorige zitplaats teruggezonden. ..Je hebt hier op de werkplaats niets te zoeken, uilskuiken," schimpte Joost Muheim en zich tot de andere kinderen wendend, „de meesteres heeft jelui reeds genoeg verboden dien jongen niet steeds mee te sleepen." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5