ZIJ KUSSEN ELKAAK
üfl Zaagmolen m
52e Jaargang. No. 4420.
Donderdag 10 Deo. 1908.
TWEEDE BLAD.
Bekendmakingen
feuilleton.
Binnenlandsch Nieuws.
Gemeente SCHAGEIV.
o—
NATIONALE MILITIE.
Zitting van den Militieraad.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente SCHA-
GEN maken bekend, dat de zitting van den Militie
raad voor deze Gemeente zal worden gehouden op Don
derdag den 17 December aanstaande, des voormiddags
te 10 uren, te Hoorn, in het Raadhuis.
Zij brengen daarbij onder de aandacht van belang
hebbenden, dat in deze zitting uitspraak zal worden
gedaan omtrent:
a. de loteiingen, door of voor wie eenige reden van
vrijstelling wordt ingebracht;
b. de loteiingen, die hetzij voor goed, hetzij voor-
loopig van den dienst moeten worden uitgesloten; en
c. alle overige loteiingen.
Het opgeven of doen opgeven van eene reden van
vrijstelling bij het doen van de aangifte ter inschrij
ving of bij de loting, zoomede het doen opmaken en
bij den burgemeester inleveren van de vereischte be
wijsstukken is niet voldoende om zich de gewenschte
vrijstelling te verzekeren; de reden .van vrijstelling
moet in elk geval op het tijdstip hiervoren vermeld
worden ingebracht bij den Militieraad. Ook het niet
ontvangen eener persoonlijke kennisgeving nopens de
zitting van den Militieraad ontheft niet van de ver
plichting tot het verschijnen voor dien Raad of tot
liet indienen van de tot staving der redenen van
vrijstelling gevorderde bewijsstukken.
Voorts maken zij belanghebbenden indachtig op de
navolgende bepalingen;
In persoon moeten voor den Militieraad verschijnen
de loteiingen, die vrijsteliing verlangen wegens zie
kelijke gesteldheid of gebreken of wegens gemis van
de gevorderde lengte.
De loteiingen echter, die wegens ziekte of gebreken
buiten staat zijn voor den Raad te verschijnen en bin
nen het Rijk verblijf houden, worden onderzocht ter
plaatse waar zij zich bevinden, mits zij van de on
mogelijkheid, waarin zij verkeeren om voor den Raad
te verschijnen, tijdig bij gefrankeerden brief aan den
Voorzitter van den Militieraad kennis geven, ouder
overlegging eener door den Burgemeester hunner
woonplaats gelegaliseerde geneeskundige verklaring.
Houden loteiingen als hier bedoeld verblijf buiten het
Riik, dan kan worden volstaan met het tijdig bij
gefrankeerden brief aan den Voorzitter van den Militie
raad inzenden eener door twee bevoegde geneeskundi
gen afgegeven behoorlijk gelegaliseerde verklaring van
ongeschiktheid voor den dienst.
In persoon moeten voor den Militieraad ook verschij
nen de loteiingen, die als tweelingbroeders of als in
hetzelfde jaar geboren broeders eene overeenkomst
van dienstplichtruiling hebben aangegaan. Verschijnen
deze personen op het hierboven aangegeven tijdstip
riet voor den Raad, dan kan ingevolge de wet hunne
overeenkomst geen gevolg hebben. Voor het aangaan
dier overeenkomst behoeven minderjarigen de toestem
ming van hem of haar, die de ouderlijke macht of de
voogdij uitoefent. Deze toestemming moet staande
de zitting van den Militieraad mondeling worden ge
geven, zoo niet een schriftelijk bewijs van toestem
ming wordt overgelegd.
Is verschijning in persoon niet noodzakelijk, dan
kan de reden van vrijstelling behalve door den lote
ling zeiven ook worden ingebracht door diens vader,
moeder, voogd, 'curator of gemachtigde.
Loteiingen, die verblijf houden buiten het Militie
district waarin door of voor hen is geloot, kunnen met
goedvinden van den Commissaris der Koningin in de
Provincie, binnen welke zij voor de Militie zijn inge
schreven, verschijnen en hunne aanspraken op vrij
stelling doen gelden voor een anderen Militieraad, alzoo
ook voor den Militieraad, binnen welks rechtsgebied
zij verblijf houden. Het verzoek daartoe moet tijdig
rechtstreeks aan dien Commissaris der Koningin wor
den gedaan; het behoeft niet op gezegeld papier te
zijn gesteld, doch moet gefrankeerd worden toege
zonden.
Ten slotte brengen Burgemeester en Wethouders
nog ter kennis:
lo. dat de zitting van den Militieraad openbaar is
er. dat tegen de beslissingen van dien Raad gedurende
l'en dagen, te rekenen van den dag der uitspraak, bij
Gedeputeerde Staten der Provincie, behalve door den
Mriitiecommissaris alteen bezwaren kunnen worden in
gebracht:
a. door den loteling, omtrent wien uitspraak is ge
daan, of door diens vader, moeder, voogd, of curator;
b. door den loteling, wiens nummer ten gevolge van
de uitspraak zou wórden opgeroepen, of door diens
vader, moedei;, voogd of curator; en
c. door den reeds ingeiijfden loteling, die ten ge
volge van de uitspraak niet uit den dienst zou wor
den ontslagen, of door diens vader, moeder, voogd of
curator;
2o. dat de bezwaren, zoomede de verzoeken tot het
doen van herkeuring, moeten worden gericht aan Ge
deputeerde Staten bij een behoorlijk onderteekerid en
door de noodige bewijsstukken gestaafd verzoekschrift,
hetwelk ongezegeld kan zijn, doch binnen de tien da
gen, hiervoren vermeld, tegen bewijs van ontvang moet
worden ingeleverd bij den Burgemeester dezer Ge
meente;
3o. dat echter geene bezwaren kunnen worden inge
bracht tegen eene uitspraak, waarbij:
a. een loteling voor den dienst is aangewezen, zon
der dat door bem op bovenvermeld tijdstip in de zit
ting van den Militieraad eenige reden van vrijstelling
was ingebracht; en
b. vrijstelling van dienst is verleend of geweigerd
op grond van het niet of al bezitten van de gevor
derde lengte;
4o. dat van de door Gedeputeerde Staten gedane
uitspraak, zoo deze althaus niet geldt het al of niet
verleenen van vrijstelling wegens ziekelijke gesteldheid
of gebreken, gedurende tien dagen, te rekenen van
cien dag waarop zij ter kennis van belanghebbenden
is gebracht, bij de Koningin In beroep kan worden
gekomen door den Commissaris der Koningin en verder
alleen:
a. door den loteling, wiens bezwaren door de uit
spraak niet zijn weggenomen, of door diens vader,
moeder, voogd of curator;
b. door den loteling, wiens nummer ten gevolge van
de uitspraak zou worden opgeroepen, of door diens
vader, moeder, voogd of curator; en
c. door den reeds ingeiijfden loteling, die ten ge
volge van de uitspraak niet uit den dienst zou worden
ontslagen, of door diens vader, moeder, voogd of cu
rator;
5o. dat het bezwaarschrift, waarbij dit beroep wordt
'ingesteld, op ongezegeld papier kan zijn gesteld, doch,
behoorlijk onderteekend, rechtstreeks aan de Konin
gin moet worden toegezonden; het behoeft niet ge
frankeerd te worden;
6o. dat, waar in deze bekendmaking gesproken wordt
van „vader", „moeder" of „voogd", dit betrekking heeft
op den minderjarige en de uitdrukking „vader" strekt
voor het geval dat de vader de ouderlijke macht uit
oefent, de uitdrukking „moeder" voor het geval dat
de moeder de ouderlijke macht uitoefent, de uitdruk
king „voogd" voor het geval dat de minderjarige onder
voogdij staat; waar aldaar gesproken wordt van „cu
rator" geldt deze uitdrukking den meerderjarige, die
ouder curateele staat.
Voor zoover omtrent een en ander nadere inlichtin
gen worden gewenscht, vervoege men zich ter Ge
meentesecretarie op een werkdag, tusschen 10 en" 12
ure des voormiddags.
Schagen, den 1 December 1908.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Secretaris, De Burgemeester,
ROGGEVEEN. H. J. POT.
Door
PAOLA LOMBROSO.
Het was een autenthiek Duitseh paar, ook authen
tiek wettig getrouwd. Beiden waren jong, verliefd, in
de wittebroodsweken en op de huwelijksreis.
Zij verstonden geen woord Italiaansch en dach
ten waarschijnlijk dat ook niemand van de overige
reizigers een woord Duitseh verstond; en deze lin-
guistische vereenzaming benam hun alle verlegenheid,
die anders in het bijzijn van nieuwsgierige, lastige ge
tuigen zoo belemmerend op onze gevoelsuitingen pleegt
te werken.
Zij hadden elkander lief, zeiden het elkander, en
waren overgelukkig wanneer zij het elkander zeiden.
Er was naar mijne opvatting niets in het gedrag dier
twee groote onbevangen kinderen, dat aanstoot kon
geven. Wel zou het niet gemakkelijk geweest zijn de
kussen te tellen, die zij wisselden, maar even onmete
lijk en alles om zich heen vergetend als hunne ver
liefdheid was, even natuurlijk was zij en vrij van alle
gemaaktheid.
Hij haalde zijnen sigarettenkoker te voorschijn, maar
inplaats van zich nu zonder omwegen te bedienen,
VERTELLING
van
ERNST ZAHN.
3.
HOOFDSTUK II.
De ramen van de kamer van den zaagmolen wierpen
een rood schijnsel in de beek. De vensters stonden als
roode muzikanten op een rij, alle naar de rots gekeeld,
waarover het water stroomde. Het rad liep niet. Het
was in het huis een zoo diepe stilte, dat het op hen,
die de gansche week door hel rad hoorden klapperen
en de zagen piepen, bijna beangstigend werkte.
.Maria Lombardi, de vrouw des huizes, zat aan tafel
onder de hanglamp en naaide.
Zij was geen slechte Christin, maar zij hield het
toch niet voor zonde om op Zondagavond wat werk
te doen, dat haar wat genoegen verschafte en waar
voor zij in de week geen tijd vond.
De petroleumlamp aan den zolder wierp haar schun-
sel op den gebogen rug en het met dik grys haar t-
dekte hoofd. Menigmaal hief zp het hoofd op, dan
sprong het schijnsel over haar schedel en toonde wel
dra een grof gelaat. Het was gezond en flink en zag
er uit als van een mensch die oud beloofde
Het was niet mooi, met leelijk, maar wel oei dei
vertrouwen dun tegenzin opwekkend. De ooger^ die
door de kamer keken waren scherp, gnj 8
treurig van uitdrukking. Maria Lombardi maaklte van
lijd tot tijd een beweging van onbehagen b,
duld terwijl zij naaide.
Zij haalde nu eens den eenen dan den anderen sc -
der op en keek rondom zich als was er in de
•ets niel in orde. Dat was de stilte die haar o"aa
genaam aandeed. Het ging haar menigmt -
hel scheen haar toe als vond zij de Zondagavonden
minder prettig dan andere dagen juist omdat het nu
zoo stil was. Maria was een sterke vrouw, maar toch
onderhevig aan zekere stemmingen, die haar het nart
zwaar maakten, en Zondags lieten die zich het meest
Op'een bank, die langs den eenen kamerwand stond,
zat Jozef de veertienjarige knaap, en bladerde in een
oud boek. Onderwijl steunde bij de korte beenen op
Gotthard" den grooten ruigen hond, die aan zijn voe
ten lag. Het dier had de oogen gesloten. Als de schoe
nen van den knaap zijn rug aanraakten, gromde hij be
haaglijk, keek met halve oogen op en sloot ze weer.
Zoo waren gewoonlijk de Zondagavonden in de ka
mer der meesteres: de knechts waren weg, in de
herberg. De oude meid zat in de keuken of was
vroeg naar bed gegaan, en slechts de kleine Angelika
had hare plaats naast moeder of hielp haar broer om
den tijd te verkorten.
Het lezen begon Jozef te vervelen. Hij geeuwde en
liet de oogen door de groote, lage kamer dwalen,
naar wat afleiding zoekend. Voor de duizendste maal
keek hij naar de heiligenplaten, die in schrille olie-
verfdruk uit smalle lijstjes neerkeken. Zijn blik ging
ook over de lange muurbanken, de tafel, die de ge-
heele vensterzijde innam en over alles wat er verder
in de kamer stond. Over alles dwaalde ziin blik en
nog eens deed hij de rondte. De gele wenkbrauwen,
die eyenals het haar aan het zaagsel herinnerden,
dat de snerpende zagen onder zich strooiden, knipten.
Dan schoot den jongen, die zich zoo verveelde, iets
te binnen, wat hem bezigheid scheen te beloven.
„Angelika zal wel weer bij vrouw Aschwonden zijn,"
zei hij. Daarbij loerde hij met kleine oogjes naar zijne
moeder. Eenig leedvermaak, zooals dat ieder kind eigen
is het vermaak om zijn zuster iets leelijks te kunnen
aanwrijven en daarbij het gevoel van eigen braafheid,
deden hem uitspreken wat hij zooeven had gezegd.
Slecht was hij niet, hij was niet minder dan een
ander.
Maria Lombardi zweeg.
De knaap was teleurgesteld. Had moeder het niet
gehoord! zijn zucht om zijn zusje een kleine poets
te bakken, werd door deze mislukking nog versterkt.
Een klein weinigje giftigheid welde in hem op. Hij
stond op, stak de handen in de zakken van de broek
en schraapte met het eene been over den grond.
„U hebt 't toch verboden," zei hij met wat stem
verheffing.
„Beschuldig je zuster toch niet altijd," wees Maria
hem terecht.
„Ais u het nu toch ook verboden hebt," hield Jozef
vol.
„Ik heb jou verboden te vaak met dien Mozes om
te gaan, hem mee naar huis te nemen, omdat de oude
Joost hem niet kan uitstaan. Tegen vrouw Aschwon
den heb ik niets. Zij is een vlijtige vrouw."
De knaap zag zijn toeleg verijdeld. Hij was slecht
geluimd. Zijn oudachtig, nadenkend gelaat nam een
uitdrukking aan van hatelijkheid. „Als ik het maai
eens deed," mopperde hij. „Maar Angelika mag doen
wat zij wil."
Hij schoof naar de deur toe, wel wetende, dat hp
zijn moeder boos had gemaakt als zij hem verstaan
had.
Vrouw Maria stond snel op. Met twee lange passen
kwam zij op Jozef toe. De jongen die haar nauwe
lijks tot aan de heupen reikte, wilde door de deur
ontsnappen, maar zij riep hem met barsche stem terug
en greep hem in den arm.
Wat heb je daar gezegd?" vroeg zij.
De knaap bleef wederspannig. „Het is waar, zij mag
deen wat zij wil, die Angelika.
Wees niet zoo hatelijk," berispte de moeder. Dan
sloeg zij den knaap tweemaal om de ooren. Dat kwam
£G6(1
Jozef schreide niet, ofschoon het hem slokte in de
keel Hij liep naar het venster. Daar bleef hij stok
stijf' staan, het hoofd gebogen, het gelaat zwart van
verbeten boosheid. Zijn aanvankelijke slecht-geluimd'
heid veranderde in een verborgen, zich in het hait
opsluitenuen haat. De handen, die hij nog in de zak
ken hield, balden lich steeds vaster, tot hij de nagels
in 't vleesch drukte. Hij had het gevoel, dat men hem
begon hij de handjes te kussen, die zoo netjes het
kokertje geborduurd hadden. Eerst deed het vrouw
tje alsof haar dit niet beviel, maar toen, om het spel
letje nog wat langer te laten duren, stak zij hem voor
lederen zoen telkens maar één enkelen vinger toe.
'I'usschen iederen kus hield hij dan eene kleine toe
spraak; eerst tegen den pink, omdat die zoo lief klein
was, toen tegen den ringvinger, die den verlovingsring
droeg vervolgens tegen den middenvinger, omdat hij
zoo knap met vingerhoed en naald kon omgaan, en
eindelijk tegen den wijsvinger en duim, omdat die zoo
ontelbaar vele hanepootjes aan zijn adres gekrabbeld
hadden, totdat het haar eindelijk gelukte hare hand
te bevrijden en hem een klapje er mee op de wang
te geven.
Dadelijk daarop wou zij zijnen dasstrik in orde
brengen, waarbij zij met haar hoofd zoo dicht bij zij
nen mond kwam, dat hij niet nalaten kon de geurige
haarmassa met kussen te bedekken. De vreeselijke be
dreiging dat zij den slrik half klaar in den steek
zou laten, als hij niet ophield, scheen hem geen schrik
aan te jagan.
Op een ander oogenblik gingen zij arm in arm voor
het raampje staan, om, volgens Baedekers aanwij
zing, het uitzicht te bewonderen; en eindelijk drong
hij er op aan dat zij zich wat ter ruste zou leggen
op de bank, waar hij zorgzaam een plaatsje voor haar
in orde bracht.
„Slaap toch wat, LLzezeide hij, „je kunt alles
van me krijgen wat je wilt, als je nu maar een beetje
slaapt." Onbeschroomd begon zij thans de wonderbaar
lijkste dingen te verlangen als: den toren van Pisa, het
Colosseum en dergelijke kleinigheden meer.
„Die kan ik je helaas niet geven", antwoordde hij
lachend, en toen werd zij wat bescheidener in hare
eischen. Nu nam hij een grooten waaier en onder het
gelijkmatig op en neer bewegen er van fluisterde hij
haar allerlei lieve woordjes toe, waarbij zij al de na
men van de bekoorlijkste en zachtste diertjes te hooren
kreeg die eertijds de arke Noachs bevolkten.
En zoo ging het voort, zonder dat zij eene enkele
gedachte voor de personen hunner omgeving over had
den. Ik begreep heel goed hoe het kwam dat zij zich,
in het openbaar toch, zoo weinig geneerden, het was
niet uit gebrek aan tact, maar omdat zij eenvoudig
niet voelden dat het in het openbaar was. Wij hin
derden hen even weinig als bijvoorbeeld de opgezette
dieren in een museum van natuurlijke historie hen
zouden gehinderd hebben.
Maar in Modena had er een klein voorval plaats.
Een oude heer in gezelschap van twee magere juf
fers stapten onze wagenafdeeling binnen. De eene dei-
twee dames had bijziende, uitpuilende oogen, de au-*
dere had een rooden neus, en voor beiden lagen de
dagen der eerste jeugd al min of meer in een ver ver
leden.
De oude heer moest zeker een gepensionneerde,
hooggeplaatsle ambtenaar zijn, zoo een die door zij
nen dokter, uithoofde van eene leverziekte, naar de
baden van Montecatini gestuurd werd. Hij was blijk
baar gewoon, systematisch tirannie in de familie uit
te oefenen, en scheen niet ongeneigd die tot buiten
den huiselijken kring uit te strekken.
Reeds de aanblik van het jonge vrouwtje met het
blonde haar en de frissche blozende wangen, uitge
strekt op de bank, deed hem onaangenaam aan. Zoo
veel jeugd en gratie achtte hij iets als eene persoon
lijke beleedigiug, zijner nurksche bedaardheid aange
daan, waarom hij dan ook dadelijk de rechtmatige
aanmerking maakte, dat de dame alleen wei vier plaat
sen innam.
Daar geen der beide partijen de andere verstond,
werd de zaak door gebaren uiteengezet. De brave
Duilscher erkende het recht van de later gekomenen
en wekte zijne vrouw om plaats te maken.
Maar o wee! Wakend ergerde de jonge vrouw den
brommigen ouden heer nog veel meer- dan zij in den
slaap ooit had kunnen doen.
De beide eehtgenooten zaten arm in arm naast
elkander, praatten druk en begonnen opnieuw met
hunne liefkoozingen. Zij vertelde met welk een angst
en hartkloppingen zij den eersten brief aan hem, toen
papa en mama nog nergens van wisten, op de post
had gebracht.
„Waarlijk, kind? Maar waarom was je zoo be
nauwd? Je begrijpt toch"En nu volgde er een vloed
van woorden, alsof de brief eerst op dit oogenblik
was geschreven en verzonden.
Nu haaide hij een brieventasch te voorschijn, die
met kostbare herinneringen was volgepropt. Daar wa
ren kiekjes, die hij van haar genomen had, zonder dat
zij het had gemerkt, een lok van haar haar, eene ge
droogde bloem, die zij hem eens had gegeven, en het
kalenderblaadje van hunnen verlovingsdag. En bij al
die schatten waren het uitroepen van verbazing, van
vreugde en van dankbaarheid, die altijd opnieuw met
zoenen eindigden.
De oude man keek met basilisken oogen naar hen
en toonde onverholen hoezeer hun gedrag hem
stuitte.
„Zij zoenen elkaar riep hij op een toon van af
bitter onrecht aandeed. Zijne gedachten gingen ijverig
de oorzaak daarvan na. Hij was boos op zijn kleine
zuster, alsof zij de schuld was. Dan dacht hij aan vrouw
Aschwonden en daar hij werkelijk van Angelika hield,
vergat hij zijn boosheid jegens haar en richtte hij die
op zijne buurvrouw.
Dan kwam Mozes hem in de gedachten. Die stond
ui zeer nauw verband tot het gesprek, waardoor zijn
moeder hem Jozef, had geslagen. Alleen om Mozes'
wille zoo- kwam het den knaap nu plotseling voor
den geest had hij toch eigenlijk die klappen op-
geloopen. Vreemde dingen hielden zijne ziel bezig.
Hij stond vroeger met Mozes Aschwonden op goe
den voet, maar mocht hem toch eigenlijk niet goed
lijden, was, zonder het te weten, afgunstig, daar Mo
zes flinker, handiger, hem in vele opzichten de baas
was. En ja de overtuiging zette zich hoe
langer hoe meer bij hem vast: om zijnentwille liad
hij slaag gekregen Bijna onmerkbaar en heel ver
borgen groeide op dit oogenblik in het kinderhart de
at keer. Vanaf dien dag kon hij Mozes niet meer uit
staan.
Vrouw Maria had zich naar hare plaats terugbe-
geven. Haar arbeid weder ter hand nemend, sprak
zij Jozef toe met haar luide, streng klinkende stem;
„Dal is geen mooi teeken, als iemand plezier heeft
om een ander zwart te maken. Over vrouw Asch
wonden mag je geen kwaad zeggen. Zij is niet ge-
j lukkig met haar zoon, heeft het zwaar genoeg ook
zonder dal we daaraan meedoen 0111 haar het leven
nog moeilijker te maken."
I Zoo onderrichtte zij heeL verstandig het kind.
Daarna kwam Angelika thuis. Men vernam haar
lichten tred in de gang. De deur deed zij zachtjes
open en trad met opgewonden gelaat de kamer bin-
nen. In haar eene wang had zij een kuiltje, de twee
I haarvlechten hingen haar op den rug.
Zij groette, ging naar een kast en haalde daar een
I prentenboek uit.
„Waar ben ie geweest, kind?" vroeg vrouw Maria.
„Bij vrouw Aschwonden", antwoordde Angelika rus-
lig, alsof zij niets bizonders daaraan vond, kwam bij
de tafel zitten en schikte naast haar moeder bij. Zij
legde haar armen op de tafel, vergat' dat zij wilde
gaan lezen en hief haar open gezichtje, dat niet mooi,
maar vriendelijk en goed was, tot Maria op.
„Vrouw Aschwonden heeft jonge kippen," vertelde
zij. „Zij heeft ze 's nachts in de keuken. Ik heb ze
allemaal gezien, moeder. En vrouw Aschwonden
haar rozenstruik bloeit zoo mooi. Zij heeft gezegd,
dat u een beste vrouw zijt, moeder."
Met tusschenpoozen, terwijl Maria Lombardi niet
antwoordde, vertelde Angelika. Telkens viel haar weer
wat in. „Dat heeft zij tegen Mozes gezegd," voegde
zij aan haar laatste woorden toe.
Maria Lombardi werkte door. Het was raenschelijk
dat zij er zich over verheugde dat zij door de buur
vrouw geprezen werd, ook dat zij op dit oogenblik
met meer mildheid over haar dacht.
„Waarom mogen de menschen Mozes en zijn moe
der toch niet lijden?" vroeg Angelika nu.
„Zijn vader is niet zoo geweest als hij zijn moest,"
antwoordde Maria.
grijzen, waarop een ander zou geroepen hebben: zij
vermoorden elkaar. Hij trachtte hen door zijne min
achtende blikken te vernietigen, hen door brutaal aan
staren in de verlegenheid te brengen, maar alles ver
geefs. Ten slotle wendde hij zich tot de overige reizi
gers met de vraag, of men dit „schandaal" maar zoo
gelalen moest blijven aanzien.
De jonkvrouw met den rooden neus deed alsof
zij niets merkte, maar verloor in werkelijkheid het
paar geen oogenblik uit het oog. De andere, kortzich
tige. kwelde hare zuster met vragen.
„Wal doen zij nu? Zeg het eens!"
„Kinderen, kijkt naar buiten"' kommandeerde de
oude leverzieke heer.
Maar ten slotte kon hij zijn ongeduld en zijn erger
nis niet langer verkroppen.
„Men kan dat schandaal toch niet tot Rome loe
verduren de reglementen moeten toch ergens voor
zijn!"
In Florence boog hij zich uit het raampje en riep
den conducteur.
„Ik ben het raadslid Zooenzoo", en hij somde al
zijne fraai klinkende titels op, „en ik reis met mijne
dochters
„Wat is er van uw dienst?" De conducteur zag
hem vragend aan, hij begreep niet waar het gesprek
heen moest.
„Hier in den wragen heeft een ongehoord schandaal
plaats i Die twee" en zijn woedende blik trof de
beide tortelduiven „die twee zoenen elkaar, zoenen
elkaar zoo maar ongegeneerd weg! Nu zijn mijne doch
ters
„Ongetrouwd?" viel de conducteur leuk in, terwijl
hij de magere, oudachtige juffers monsterde. „Dat spijt
mij. maar wat kan ik daar aan doen?"
„Die twee moeten tot de orde geroepen worden."
„Maar er is geen enkele paragraaf in het regle
ment, die het zoenen verbiedt, of twee getrouwde lui
noodzaakt ieder in een tegenovergestelden hoek van
het rijtuig te gaan zitten."
„Dan zal ik anders ergens dienen te gaan zitten,
als zij niet uitstappen verklaarde de oude heer op
een toon, alsof hij hiermede een beschaamde les aan
alle conducteurs en spoorwegreglementen van Italië wil
de geven.
En met waardigheid, gevolgd door zijn twee doch
ters, stapte hij uit, om zich in een fatsoenlijker, ern
stiger compartiment neder te zetten, waar enkel deftig
en ijskoude menschen gezeten waren.
Het verliefde Duitsche paartje echter had niet be
grepen door welk toovermiddel hunner liefde wij zoo
eensklaps van het gezelschap van den leverzieken
medereiziger waren bevrijd geworden.
(Ingezonden)
De Vereeniging „Voor Jong Nederland", welke ten
doel heeft, kinderen van alle gezindten uit den klei
nen burgerstand, die bij de bestaande vacantiekolonies
niet in aanmerking komen, tot herstel van gezondheid
tijdelijk naar gezonde streken te zenden, mits de
ouders of verzorgers naar de mate van hunne finan-
cieele krachten in de verplegingskosten bijdragen of
die geheel vergoeden, mocht het genoegen smaken
van de door haar gehouden verloting een batig saldo
over te houden van pi. m. 6500. Deze verloting was
in hoofdzaak georganiseerd tot verkrijging van een
eigen koloniehuis.
Ofschoon nu niet geheel toereikend tot verwezen
lijking van dit ideaal heeft de Vereeniging door het
bijeenbrengen van deze som, vermeerderd met reeds
vroeger voor dit doel verzamelde gelden, de zekerheid
verkregen, dat binnen afzienbaren tijd het werk tot
stand zal kunnen komen. Mogen edele menschenvrien-
den zich geroepen gevoelen, dit kapitaaltje met een
bedrag te vermeerderen, opdat de plannen voor het
op te richten gebouw spoedig in bemerking kunnen
worden genmoen.
Penningmeester van de Commissie van Bijstand is
F. A. J. v. Kuyk, Keizersgracht 122, Amsterdam.
Ernstig ongeluk.
Vrijdagavond overkwam den 15-jarigen H. de Joode
wonende te Alblasserdam, een ernstig ongeluk. Door
hem was een machinetje vervaardigd, waarvan het
water door carbiet werd verwarmd. Toen de knaap met
een kaars te dicht bij het toestel kwam, ontplofte de
carbiet, met het gevolg, dat het stuk geslagen werk
tuig met alle kracht hem in 't gezicht sloeg. Het ge
laat van den jongen was vreeselijk verminkt. Dr. Haas-
tert achtte zijne onmiddellijke overbrenging naar een
ziekenhuis in Dordrecht noodzakelijk.
Men vreest voor zijn leven en indien hij het leven
er bij behoudt, dan is toch het verlies zijner oogen
zoo goed als zeker te betreuren.
Zware verwonding.
Zaterdagvoormiddag kreeg een varensgezel op de
Nieuwehaven te Rotterdam twist met een aardappel
koopman. De varensgezel gaf den aardappel-
„Hij is er nu toch niet meer," hield de kleine vol,
„en zij beiden kunnen daar niets aan dóen; zij zijn
goed."
„De vrouw wel. Die Mozes
Vrouw Maria bedacht zich. „Wie weet, of die niet
een erfdeel meegekregen heeft," voegde zij eraan toe,
meer tot zichzelf. „Hij heeft iets in de oogen, dat er
uit ziet als de toorn, dien zijn vader in den blik ook
had."
„Joost zegt, dat die Mozes nog eens in het tucht
huis terecht komt," wierp Jozef hier brommend tus
schen.
„Wij willen 't niet hopen," antwoordde vrouw Maria.
Angelika stonden de tranen in de oogen. Zij wist
niet, wat zij moest zeggen; begreep niet duidelijk hoe
alles in elkaar zat. Bijna echter had zij gezegd: „Ik
geloof dat niet van Mozes. Anderen maken hem zoo,
als hij wordt wat men van hem denkt." Zij wist ech
ter niet, of dat het juiste was, wat zij dacht. Zoo bleef
zij dan zitten met gloeiende wangen en betraande
oogen en leed in haar jonge, medelijdende ziel om
haar vriendje.
1 oen moeder niets meer zeide en haar broer zich
weer met zijn boek bemoeide, zat zij een poosje in
nadenken verloren. Langzamerhand gingen hare ge
dachten van Mozes af. Zij voelde, hoe stil het in de
kamer was, en dit drukte h aar. Haar ontbrak de ge
wone vertrouwelijkheid. Na een poosje ging zij van
haar stoel af, liep langzaam de tafel om, legde haar
hoofdje op moeders schoot en keek naar haar werk
Eindelijk hief zij liet gelaat op. Zoo van onder af,
keek zij haai moeder aan, zoodat deze gedwongen
was haar in de oogen te kijken. Haar ronde volle
hand speelde met moeders kleed; dan vlijde zij de
wang legen Maria's wang en babbelde over alles en
nog wat. Ongemerkt werd de moeder ertoe gedron
gen, haar Lachend te antwoorden. Van moeder ging
Angelika naar den hond, ging bij hem op de knieën
liggen en speelde met hem; Zij deed het echter zoo
zacht en het dier was dat zoo aangenaam, dat de
slaperige hond, toen zij wegging, opstond en om haar
liefkoozingen bedelend, haar naliep. Dan prees zij
zijne aanhankelijkheid, riep moeder toe of zij dat wel
zag hoe goed die liond was, en zoo had zij op eens
ook den broer in het gesprek betrokken.
Het drukkende, dat de stilte van het huis en van
de kamer medebracht, verdween.
Vrouw Maria legde het werk terzijde en nam vrij
af. Het was of het nu pas Zondag werd.
Jozef, de knaap, onderhield zich met zijn zusje Zij
hadden speelgoed uit een kast gehaald en zonder het
te weten begonnen zij een spelletje, terwijl de hond
achter hen zat en met groote, verstandige oogen iedere
beweging van Angelika volgde. Alles was veranderd.
Dat was Angelika s werk. Haar wezeu ademde een
zeldzamen verzoeningsgeest. Het was altijd zoo geweest
Heen mensch kon boos worden op Angelika Lombardi
Zelfs Joost Muheim, de knecht, wiens kwaad humeur
ln Moriël bekend was, zei: „Dat kind van de meeste-
ïes is een engel... Maar voegde de kwaaddenker er
aan toe; „De duivelshorems zullen haar echter nog
wel aangroeien."
Wordt vervolgd.