ZIJ KUSSEN ELKAAK üfl Zaagmolen m 52e Jaargang. No. 4420. Donderdag 10 Deo. 1908. TWEEDE BLAD. Bekendmakingen feuilleton. Binnenlandsch Nieuws. Gemeente SCHAGEIV. o— NATIONALE MILITIE. Zitting van den Militieraad. Burgemeester en Wethouders der Gemeente SCHA- GEN maken bekend, dat de zitting van den Militie raad voor deze Gemeente zal worden gehouden op Don derdag den 17 December aanstaande, des voormiddags te 10 uren, te Hoorn, in het Raadhuis. Zij brengen daarbij onder de aandacht van belang hebbenden, dat in deze zitting uitspraak zal worden gedaan omtrent: a. de loteiingen, door of voor wie eenige reden van vrijstelling wordt ingebracht; b. de loteiingen, die hetzij voor goed, hetzij voor- loopig van den dienst moeten worden uitgesloten; en c. alle overige loteiingen. Het opgeven of doen opgeven van eene reden van vrijstelling bij het doen van de aangifte ter inschrij ving of bij de loting, zoomede het doen opmaken en bij den burgemeester inleveren van de vereischte be wijsstukken is niet voldoende om zich de gewenschte vrijstelling te verzekeren; de reden .van vrijstelling moet in elk geval op het tijdstip hiervoren vermeld worden ingebracht bij den Militieraad. Ook het niet ontvangen eener persoonlijke kennisgeving nopens de zitting van den Militieraad ontheft niet van de ver plichting tot het verschijnen voor dien Raad of tot liet indienen van de tot staving der redenen van vrijstelling gevorderde bewijsstukken. Voorts maken zij belanghebbenden indachtig op de navolgende bepalingen; In persoon moeten voor den Militieraad verschijnen de loteiingen, die vrijsteliing verlangen wegens zie kelijke gesteldheid of gebreken of wegens gemis van de gevorderde lengte. De loteiingen echter, die wegens ziekte of gebreken buiten staat zijn voor den Raad te verschijnen en bin nen het Rijk verblijf houden, worden onderzocht ter plaatse waar zij zich bevinden, mits zij van de on mogelijkheid, waarin zij verkeeren om voor den Raad te verschijnen, tijdig bij gefrankeerden brief aan den Voorzitter van den Militieraad kennis geven, ouder overlegging eener door den Burgemeester hunner woonplaats gelegaliseerde geneeskundige verklaring. Houden loteiingen als hier bedoeld verblijf buiten het Riik, dan kan worden volstaan met het tijdig bij gefrankeerden brief aan den Voorzitter van den Militie raad inzenden eener door twee bevoegde geneeskundi gen afgegeven behoorlijk gelegaliseerde verklaring van ongeschiktheid voor den dienst. In persoon moeten voor den Militieraad ook verschij nen de loteiingen, die als tweelingbroeders of als in hetzelfde jaar geboren broeders eene overeenkomst van dienstplichtruiling hebben aangegaan. Verschijnen deze personen op het hierboven aangegeven tijdstip riet voor den Raad, dan kan ingevolge de wet hunne overeenkomst geen gevolg hebben. Voor het aangaan dier overeenkomst behoeven minderjarigen de toestem ming van hem of haar, die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent. Deze toestemming moet staande de zitting van den Militieraad mondeling worden ge geven, zoo niet een schriftelijk bewijs van toestem ming wordt overgelegd. Is verschijning in persoon niet noodzakelijk, dan kan de reden van vrijstelling behalve door den lote ling zeiven ook worden ingebracht door diens vader, moeder, voogd, 'curator of gemachtigde. Loteiingen, die verblijf houden buiten het Militie district waarin door of voor hen is geloot, kunnen met goedvinden van den Commissaris der Koningin in de Provincie, binnen welke zij voor de Militie zijn inge schreven, verschijnen en hunne aanspraken op vrij stelling doen gelden voor een anderen Militieraad, alzoo ook voor den Militieraad, binnen welks rechtsgebied zij verblijf houden. Het verzoek daartoe moet tijdig rechtstreeks aan dien Commissaris der Koningin wor den gedaan; het behoeft niet op gezegeld papier te zijn gesteld, doch moet gefrankeerd worden toege zonden. Ten slotte brengen Burgemeester en Wethouders nog ter kennis: lo. dat de zitting van den Militieraad openbaar is er. dat tegen de beslissingen van dien Raad gedurende l'en dagen, te rekenen van den dag der uitspraak, bij Gedeputeerde Staten der Provincie, behalve door den Mriitiecommissaris alteen bezwaren kunnen worden in gebracht: a. door den loteling, omtrent wien uitspraak is ge daan, of door diens vader, moeder, voogd, of curator; b. door den loteling, wiens nummer ten gevolge van de uitspraak zou wórden opgeroepen, of door diens vader, moedei;, voogd of curator; en c. door den reeds ingeiijfden loteling, die ten ge volge van de uitspraak niet uit den dienst zou wor den ontslagen, of door diens vader, moeder, voogd of curator; 2o. dat de bezwaren, zoomede de verzoeken tot het doen van herkeuring, moeten worden gericht aan Ge deputeerde Staten bij een behoorlijk onderteekerid en door de noodige bewijsstukken gestaafd verzoekschrift, hetwelk ongezegeld kan zijn, doch binnen de tien da gen, hiervoren vermeld, tegen bewijs van ontvang moet worden ingeleverd bij den Burgemeester dezer Ge meente; 3o. dat echter geene bezwaren kunnen worden inge bracht tegen eene uitspraak, waarbij: a. een loteling voor den dienst is aangewezen, zon der dat door bem op bovenvermeld tijdstip in de zit ting van den Militieraad eenige reden van vrijstelling was ingebracht; en b. vrijstelling van dienst is verleend of geweigerd op grond van het niet of al bezitten van de gevor derde lengte; 4o. dat van de door Gedeputeerde Staten gedane uitspraak, zoo deze althaus niet geldt het al of niet verleenen van vrijstelling wegens ziekelijke gesteldheid of gebreken, gedurende tien dagen, te rekenen van cien dag waarop zij ter kennis van belanghebbenden is gebracht, bij de Koningin In beroep kan worden gekomen door den Commissaris der Koningin en verder alleen: a. door den loteling, wiens bezwaren door de uit spraak niet zijn weggenomen, of door diens vader, moeder, voogd of curator; b. door den loteling, wiens nummer ten gevolge van de uitspraak zou worden opgeroepen, of door diens vader, moeder, voogd of curator; en c. door den reeds ingeiijfden loteling, die ten ge volge van de uitspraak niet uit den dienst zou worden ontslagen, of door diens vader, moeder, voogd of cu rator; 5o. dat het bezwaarschrift, waarbij dit beroep wordt 'ingesteld, op ongezegeld papier kan zijn gesteld, doch, behoorlijk onderteekend, rechtstreeks aan de Konin gin moet worden toegezonden; het behoeft niet ge frankeerd te worden; 6o. dat, waar in deze bekendmaking gesproken wordt van „vader", „moeder" of „voogd", dit betrekking heeft op den minderjarige en de uitdrukking „vader" strekt voor het geval dat de vader de ouderlijke macht uit oefent, de uitdrukking „moeder" voor het geval dat de moeder de ouderlijke macht uitoefent, de uitdruk king „voogd" voor het geval dat de minderjarige onder voogdij staat; waar aldaar gesproken wordt van „cu rator" geldt deze uitdrukking den meerderjarige, die ouder curateele staat. Voor zoover omtrent een en ander nadere inlichtin gen worden gewenscht, vervoege men zich ter Ge meentesecretarie op een werkdag, tusschen 10 en" 12 ure des voormiddags. Schagen, den 1 December 1908. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Secretaris, De Burgemeester, ROGGEVEEN. H. J. POT. Door PAOLA LOMBROSO. Het was een autenthiek Duitseh paar, ook authen tiek wettig getrouwd. Beiden waren jong, verliefd, in de wittebroodsweken en op de huwelijksreis. Zij verstonden geen woord Italiaansch en dach ten waarschijnlijk dat ook niemand van de overige reizigers een woord Duitseh verstond; en deze lin- guistische vereenzaming benam hun alle verlegenheid, die anders in het bijzijn van nieuwsgierige, lastige ge tuigen zoo belemmerend op onze gevoelsuitingen pleegt te werken. Zij hadden elkander lief, zeiden het elkander, en waren overgelukkig wanneer zij het elkander zeiden. Er was naar mijne opvatting niets in het gedrag dier twee groote onbevangen kinderen, dat aanstoot kon geven. Wel zou het niet gemakkelijk geweest zijn de kussen te tellen, die zij wisselden, maar even onmete lijk en alles om zich heen vergetend als hunne ver liefdheid was, even natuurlijk was zij en vrij van alle gemaaktheid. Hij haalde zijnen sigarettenkoker te voorschijn, maar inplaats van zich nu zonder omwegen te bedienen, VERTELLING van ERNST ZAHN. 3. HOOFDSTUK II. De ramen van de kamer van den zaagmolen wierpen een rood schijnsel in de beek. De vensters stonden als roode muzikanten op een rij, alle naar de rots gekeeld, waarover het water stroomde. Het rad liep niet. Het was in het huis een zoo diepe stilte, dat het op hen, die de gansche week door hel rad hoorden klapperen en de zagen piepen, bijna beangstigend werkte. .Maria Lombardi, de vrouw des huizes, zat aan tafel onder de hanglamp en naaide. Zij was geen slechte Christin, maar zij hield het toch niet voor zonde om op Zondagavond wat werk te doen, dat haar wat genoegen verschafte en waar voor zij in de week geen tijd vond. De petroleumlamp aan den zolder wierp haar schun- sel op den gebogen rug en het met dik grys haar t- dekte hoofd. Menigmaal hief zp het hoofd op, dan sprong het schijnsel over haar schedel en toonde wel dra een grof gelaat. Het was gezond en flink en zag er uit als van een mensch die oud beloofde Het was niet mooi, met leelijk, maar wel oei dei vertrouwen dun tegenzin opwekkend. De ooger^ die door de kamer keken waren scherp, gnj 8 treurig van uitdrukking. Maria Lombardi maaklte van lijd tot tijd een beweging van onbehagen b, duld terwijl zij naaide. Zij haalde nu eens den eenen dan den anderen sc - der op en keek rondom zich als was er in de •ets niel in orde. Dat was de stilte die haar o"aa genaam aandeed. Het ging haar menigmt - hel scheen haar toe als vond zij de Zondagavonden minder prettig dan andere dagen juist omdat het nu zoo stil was. Maria was een sterke vrouw, maar toch onderhevig aan zekere stemmingen, die haar het nart zwaar maakten, en Zondags lieten die zich het meest Op'een bank, die langs den eenen kamerwand stond, zat Jozef de veertienjarige knaap, en bladerde in een oud boek. Onderwijl steunde bij de korte beenen op Gotthard" den grooten ruigen hond, die aan zijn voe ten lag. Het dier had de oogen gesloten. Als de schoe nen van den knaap zijn rug aanraakten, gromde hij be haaglijk, keek met halve oogen op en sloot ze weer. Zoo waren gewoonlijk de Zondagavonden in de ka mer der meesteres: de knechts waren weg, in de herberg. De oude meid zat in de keuken of was vroeg naar bed gegaan, en slechts de kleine Angelika had hare plaats naast moeder of hielp haar broer om den tijd te verkorten. Het lezen begon Jozef te vervelen. Hij geeuwde en liet de oogen door de groote, lage kamer dwalen, naar wat afleiding zoekend. Voor de duizendste maal keek hij naar de heiligenplaten, die in schrille olie- verfdruk uit smalle lijstjes neerkeken. Zijn blik ging ook over de lange muurbanken, de tafel, die de ge- heele vensterzijde innam en over alles wat er verder in de kamer stond. Over alles dwaalde ziin blik en nog eens deed hij de rondte. De gele wenkbrauwen, die eyenals het haar aan het zaagsel herinnerden, dat de snerpende zagen onder zich strooiden, knipten. Dan schoot den jongen, die zich zoo verveelde, iets te binnen, wat hem bezigheid scheen te beloven. „Angelika zal wel weer bij vrouw Aschwonden zijn," zei hij. Daarbij loerde hij met kleine oogjes naar zijne moeder. Eenig leedvermaak, zooals dat ieder kind eigen is het vermaak om zijn zuster iets leelijks te kunnen aanwrijven en daarbij het gevoel van eigen braafheid, deden hem uitspreken wat hij zooeven had gezegd. Slecht was hij niet, hij was niet minder dan een ander. Maria Lombardi zweeg. De knaap was teleurgesteld. Had moeder het niet gehoord! zijn zucht om zijn zusje een kleine poets te bakken, werd door deze mislukking nog versterkt. Een klein weinigje giftigheid welde in hem op. Hij stond op, stak de handen in de zakken van de broek en schraapte met het eene been over den grond. „U hebt 't toch verboden," zei hij met wat stem verheffing. „Beschuldig je zuster toch niet altijd," wees Maria hem terecht. „Ais u het nu toch ook verboden hebt," hield Jozef vol. „Ik heb jou verboden te vaak met dien Mozes om te gaan, hem mee naar huis te nemen, omdat de oude Joost hem niet kan uitstaan. Tegen vrouw Aschwon den heb ik niets. Zij is een vlijtige vrouw." De knaap zag zijn toeleg verijdeld. Hij was slecht geluimd. Zijn oudachtig, nadenkend gelaat nam een uitdrukking aan van hatelijkheid. „Als ik het maai eens deed," mopperde hij. „Maar Angelika mag doen wat zij wil." Hij schoof naar de deur toe, wel wetende, dat hp zijn moeder boos had gemaakt als zij hem verstaan had. Vrouw Maria stond snel op. Met twee lange passen kwam zij op Jozef toe. De jongen die haar nauwe lijks tot aan de heupen reikte, wilde door de deur ontsnappen, maar zij riep hem met barsche stem terug en greep hem in den arm. Wat heb je daar gezegd?" vroeg zij. De knaap bleef wederspannig. „Het is waar, zij mag deen wat zij wil, die Angelika. Wees niet zoo hatelijk," berispte de moeder. Dan sloeg zij den knaap tweemaal om de ooren. Dat kwam £G6(1 Jozef schreide niet, ofschoon het hem slokte in de keel Hij liep naar het venster. Daar bleef hij stok stijf' staan, het hoofd gebogen, het gelaat zwart van verbeten boosheid. Zijn aanvankelijke slecht-geluimd' heid veranderde in een verborgen, zich in het hait opsluitenuen haat. De handen, die hij nog in de zak ken hield, balden lich steeds vaster, tot hij de nagels in 't vleesch drukte. Hij had het gevoel, dat men hem begon hij de handjes te kussen, die zoo netjes het kokertje geborduurd hadden. Eerst deed het vrouw tje alsof haar dit niet beviel, maar toen, om het spel letje nog wat langer te laten duren, stak zij hem voor lederen zoen telkens maar één enkelen vinger toe. 'I'usschen iederen kus hield hij dan eene kleine toe spraak; eerst tegen den pink, omdat die zoo lief klein was, toen tegen den ringvinger, die den verlovingsring droeg vervolgens tegen den middenvinger, omdat hij zoo knap met vingerhoed en naald kon omgaan, en eindelijk tegen den wijsvinger en duim, omdat die zoo ontelbaar vele hanepootjes aan zijn adres gekrabbeld hadden, totdat het haar eindelijk gelukte hare hand te bevrijden en hem een klapje er mee op de wang te geven. Dadelijk daarop wou zij zijnen dasstrik in orde brengen, waarbij zij met haar hoofd zoo dicht bij zij nen mond kwam, dat hij niet nalaten kon de geurige haarmassa met kussen te bedekken. De vreeselijke be dreiging dat zij den slrik half klaar in den steek zou laten, als hij niet ophield, scheen hem geen schrik aan te jagan. Op een ander oogenblik gingen zij arm in arm voor het raampje staan, om, volgens Baedekers aanwij zing, het uitzicht te bewonderen; en eindelijk drong hij er op aan dat zij zich wat ter ruste zou leggen op de bank, waar hij zorgzaam een plaatsje voor haar in orde bracht. „Slaap toch wat, LLzezeide hij, „je kunt alles van me krijgen wat je wilt, als je nu maar een beetje slaapt." Onbeschroomd begon zij thans de wonderbaar lijkste dingen te verlangen als: den toren van Pisa, het Colosseum en dergelijke kleinigheden meer. „Die kan ik je helaas niet geven", antwoordde hij lachend, en toen werd zij wat bescheidener in hare eischen. Nu nam hij een grooten waaier en onder het gelijkmatig op en neer bewegen er van fluisterde hij haar allerlei lieve woordjes toe, waarbij zij al de na men van de bekoorlijkste en zachtste diertjes te hooren kreeg die eertijds de arke Noachs bevolkten. En zoo ging het voort, zonder dat zij eene enkele gedachte voor de personen hunner omgeving over had den. Ik begreep heel goed hoe het kwam dat zij zich, in het openbaar toch, zoo weinig geneerden, het was niet uit gebrek aan tact, maar omdat zij eenvoudig niet voelden dat het in het openbaar was. Wij hin derden hen even weinig als bijvoorbeeld de opgezette dieren in een museum van natuurlijke historie hen zouden gehinderd hebben. Maar in Modena had er een klein voorval plaats. Een oude heer in gezelschap van twee magere juf fers stapten onze wagenafdeeling binnen. De eene dei- twee dames had bijziende, uitpuilende oogen, de au-* dere had een rooden neus, en voor beiden lagen de dagen der eerste jeugd al min of meer in een ver ver leden. De oude heer moest zeker een gepensionneerde, hooggeplaatsle ambtenaar zijn, zoo een die door zij nen dokter, uithoofde van eene leverziekte, naar de baden van Montecatini gestuurd werd. Hij was blijk baar gewoon, systematisch tirannie in de familie uit te oefenen, en scheen niet ongeneigd die tot buiten den huiselijken kring uit te strekken. Reeds de aanblik van het jonge vrouwtje met het blonde haar en de frissche blozende wangen, uitge strekt op de bank, deed hem onaangenaam aan. Zoo veel jeugd en gratie achtte hij iets als eene persoon lijke beleedigiug, zijner nurksche bedaardheid aange daan, waarom hij dan ook dadelijk de rechtmatige aanmerking maakte, dat de dame alleen wei vier plaat sen innam. Daar geen der beide partijen de andere verstond, werd de zaak door gebaren uiteengezet. De brave Duilscher erkende het recht van de later gekomenen en wekte zijne vrouw om plaats te maken. Maar o wee! Wakend ergerde de jonge vrouw den brommigen ouden heer nog veel meer- dan zij in den slaap ooit had kunnen doen. De beide eehtgenooten zaten arm in arm naast elkander, praatten druk en begonnen opnieuw met hunne liefkoozingen. Zij vertelde met welk een angst en hartkloppingen zij den eersten brief aan hem, toen papa en mama nog nergens van wisten, op de post had gebracht. „Waarlijk, kind? Maar waarom was je zoo be nauwd? Je begrijpt toch"En nu volgde er een vloed van woorden, alsof de brief eerst op dit oogenblik was geschreven en verzonden. Nu haaide hij een brieventasch te voorschijn, die met kostbare herinneringen was volgepropt. Daar wa ren kiekjes, die hij van haar genomen had, zonder dat zij het had gemerkt, een lok van haar haar, eene ge droogde bloem, die zij hem eens had gegeven, en het kalenderblaadje van hunnen verlovingsdag. En bij al die schatten waren het uitroepen van verbazing, van vreugde en van dankbaarheid, die altijd opnieuw met zoenen eindigden. De oude man keek met basilisken oogen naar hen en toonde onverholen hoezeer hun gedrag hem stuitte. „Zij zoenen elkaar riep hij op een toon van af bitter onrecht aandeed. Zijne gedachten gingen ijverig de oorzaak daarvan na. Hij was boos op zijn kleine zuster, alsof zij de schuld was. Dan dacht hij aan vrouw Aschwonden en daar hij werkelijk van Angelika hield, vergat hij zijn boosheid jegens haar en richtte hij die op zijne buurvrouw. Dan kwam Mozes hem in de gedachten. Die stond ui zeer nauw verband tot het gesprek, waardoor zijn moeder hem Jozef, had geslagen. Alleen om Mozes' wille zoo- kwam het den knaap nu plotseling voor den geest had hij toch eigenlijk die klappen op- geloopen. Vreemde dingen hielden zijne ziel bezig. Hij stond vroeger met Mozes Aschwonden op goe den voet, maar mocht hem toch eigenlijk niet goed lijden, was, zonder het te weten, afgunstig, daar Mo zes flinker, handiger, hem in vele opzichten de baas was. En ja de overtuiging zette zich hoe langer hoe meer bij hem vast: om zijnentwille liad hij slaag gekregen Bijna onmerkbaar en heel ver borgen groeide op dit oogenblik in het kinderhart de at keer. Vanaf dien dag kon hij Mozes niet meer uit staan. Vrouw Maria had zich naar hare plaats terugbe- geven. Haar arbeid weder ter hand nemend, sprak zij Jozef toe met haar luide, streng klinkende stem; „Dal is geen mooi teeken, als iemand plezier heeft om een ander zwart te maken. Over vrouw Asch wonden mag je geen kwaad zeggen. Zij is niet ge- j lukkig met haar zoon, heeft het zwaar genoeg ook zonder dal we daaraan meedoen 0111 haar het leven nog moeilijker te maken." I Zoo onderrichtte zij heeL verstandig het kind. Daarna kwam Angelika thuis. Men vernam haar lichten tred in de gang. De deur deed zij zachtjes open en trad met opgewonden gelaat de kamer bin- nen. In haar eene wang had zij een kuiltje, de twee I haarvlechten hingen haar op den rug. Zij groette, ging naar een kast en haalde daar een I prentenboek uit. „Waar ben ie geweest, kind?" vroeg vrouw Maria. „Bij vrouw Aschwonden", antwoordde Angelika rus- lig, alsof zij niets bizonders daaraan vond, kwam bij de tafel zitten en schikte naast haar moeder bij. Zij legde haar armen op de tafel, vergat' dat zij wilde gaan lezen en hief haar open gezichtje, dat niet mooi, maar vriendelijk en goed was, tot Maria op. „Vrouw Aschwonden heeft jonge kippen," vertelde zij. „Zij heeft ze 's nachts in de keuken. Ik heb ze allemaal gezien, moeder. En vrouw Aschwonden haar rozenstruik bloeit zoo mooi. Zij heeft gezegd, dat u een beste vrouw zijt, moeder." Met tusschenpoozen, terwijl Maria Lombardi niet antwoordde, vertelde Angelika. Telkens viel haar weer wat in. „Dat heeft zij tegen Mozes gezegd," voegde zij aan haar laatste woorden toe. Maria Lombardi werkte door. Het was raenschelijk dat zij er zich over verheugde dat zij door de buur vrouw geprezen werd, ook dat zij op dit oogenblik met meer mildheid over haar dacht. „Waarom mogen de menschen Mozes en zijn moe der toch niet lijden?" vroeg Angelika nu. „Zijn vader is niet zoo geweest als hij zijn moest," antwoordde Maria. grijzen, waarop een ander zou geroepen hebben: zij vermoorden elkaar. Hij trachtte hen door zijne min achtende blikken te vernietigen, hen door brutaal aan staren in de verlegenheid te brengen, maar alles ver geefs. Ten slotle wendde hij zich tot de overige reizi gers met de vraag, of men dit „schandaal" maar zoo gelalen moest blijven aanzien. De jonkvrouw met den rooden neus deed alsof zij niets merkte, maar verloor in werkelijkheid het paar geen oogenblik uit het oog. De andere, kortzich tige. kwelde hare zuster met vragen. „Wal doen zij nu? Zeg het eens!" „Kinderen, kijkt naar buiten"' kommandeerde de oude leverzieke heer. Maar ten slotte kon hij zijn ongeduld en zijn erger nis niet langer verkroppen. „Men kan dat schandaal toch niet tot Rome loe verduren de reglementen moeten toch ergens voor zijn!" In Florence boog hij zich uit het raampje en riep den conducteur. „Ik ben het raadslid Zooenzoo", en hij somde al zijne fraai klinkende titels op, „en ik reis met mijne dochters „Wat is er van uw dienst?" De conducteur zag hem vragend aan, hij begreep niet waar het gesprek heen moest. „Hier in den wragen heeft een ongehoord schandaal plaats i Die twee" en zijn woedende blik trof de beide tortelduiven „die twee zoenen elkaar, zoenen elkaar zoo maar ongegeneerd weg! Nu zijn mijne doch ters „Ongetrouwd?" viel de conducteur leuk in, terwijl hij de magere, oudachtige juffers monsterde. „Dat spijt mij. maar wat kan ik daar aan doen?" „Die twee moeten tot de orde geroepen worden." „Maar er is geen enkele paragraaf in het regle ment, die het zoenen verbiedt, of twee getrouwde lui noodzaakt ieder in een tegenovergestelden hoek van het rijtuig te gaan zitten." „Dan zal ik anders ergens dienen te gaan zitten, als zij niet uitstappen verklaarde de oude heer op een toon, alsof hij hiermede een beschaamde les aan alle conducteurs en spoorwegreglementen van Italië wil de geven. En met waardigheid, gevolgd door zijn twee doch ters, stapte hij uit, om zich in een fatsoenlijker, ern stiger compartiment neder te zetten, waar enkel deftig en ijskoude menschen gezeten waren. Het verliefde Duitsche paartje echter had niet be grepen door welk toovermiddel hunner liefde wij zoo eensklaps van het gezelschap van den leverzieken medereiziger waren bevrijd geworden. (Ingezonden) De Vereeniging „Voor Jong Nederland", welke ten doel heeft, kinderen van alle gezindten uit den klei nen burgerstand, die bij de bestaande vacantiekolonies niet in aanmerking komen, tot herstel van gezondheid tijdelijk naar gezonde streken te zenden, mits de ouders of verzorgers naar de mate van hunne finan- cieele krachten in de verplegingskosten bijdragen of die geheel vergoeden, mocht het genoegen smaken van de door haar gehouden verloting een batig saldo over te houden van pi. m. 6500. Deze verloting was in hoofdzaak georganiseerd tot verkrijging van een eigen koloniehuis. Ofschoon nu niet geheel toereikend tot verwezen lijking van dit ideaal heeft de Vereeniging door het bijeenbrengen van deze som, vermeerderd met reeds vroeger voor dit doel verzamelde gelden, de zekerheid verkregen, dat binnen afzienbaren tijd het werk tot stand zal kunnen komen. Mogen edele menschenvrien- den zich geroepen gevoelen, dit kapitaaltje met een bedrag te vermeerderen, opdat de plannen voor het op te richten gebouw spoedig in bemerking kunnen worden genmoen. Penningmeester van de Commissie van Bijstand is F. A. J. v. Kuyk, Keizersgracht 122, Amsterdam. Ernstig ongeluk. Vrijdagavond overkwam den 15-jarigen H. de Joode wonende te Alblasserdam, een ernstig ongeluk. Door hem was een machinetje vervaardigd, waarvan het water door carbiet werd verwarmd. Toen de knaap met een kaars te dicht bij het toestel kwam, ontplofte de carbiet, met het gevolg, dat het stuk geslagen werk tuig met alle kracht hem in 't gezicht sloeg. Het ge laat van den jongen was vreeselijk verminkt. Dr. Haas- tert achtte zijne onmiddellijke overbrenging naar een ziekenhuis in Dordrecht noodzakelijk. Men vreest voor zijn leven en indien hij het leven er bij behoudt, dan is toch het verlies zijner oogen zoo goed als zeker te betreuren. Zware verwonding. Zaterdagvoormiddag kreeg een varensgezel op de Nieuwehaven te Rotterdam twist met een aardappel koopman. De varensgezel gaf den aardappel- „Hij is er nu toch niet meer," hield de kleine vol, „en zij beiden kunnen daar niets aan dóen; zij zijn goed." „De vrouw wel. Die Mozes Vrouw Maria bedacht zich. „Wie weet, of die niet een erfdeel meegekregen heeft," voegde zij eraan toe, meer tot zichzelf. „Hij heeft iets in de oogen, dat er uit ziet als de toorn, dien zijn vader in den blik ook had." „Joost zegt, dat die Mozes nog eens in het tucht huis terecht komt," wierp Jozef hier brommend tus schen. „Wij willen 't niet hopen," antwoordde vrouw Maria. Angelika stonden de tranen in de oogen. Zij wist niet, wat zij moest zeggen; begreep niet duidelijk hoe alles in elkaar zat. Bijna echter had zij gezegd: „Ik geloof dat niet van Mozes. Anderen maken hem zoo, als hij wordt wat men van hem denkt." Zij wist ech ter niet, of dat het juiste was, wat zij dacht. Zoo bleef zij dan zitten met gloeiende wangen en betraande oogen en leed in haar jonge, medelijdende ziel om haar vriendje. 1 oen moeder niets meer zeide en haar broer zich weer met zijn boek bemoeide, zat zij een poosje in nadenken verloren. Langzamerhand gingen hare ge dachten van Mozes af. Zij voelde, hoe stil het in de kamer was, en dit drukte h aar. Haar ontbrak de ge wone vertrouwelijkheid. Na een poosje ging zij van haar stoel af, liep langzaam de tafel om, legde haar hoofdje op moeders schoot en keek naar haar werk Eindelijk hief zij liet gelaat op. Zoo van onder af, keek zij haai moeder aan, zoodat deze gedwongen was haar in de oogen te kijken. Haar ronde volle hand speelde met moeders kleed; dan vlijde zij de wang legen Maria's wang en babbelde over alles en nog wat. Ongemerkt werd de moeder ertoe gedron gen, haar Lachend te antwoorden. Van moeder ging Angelika naar den hond, ging bij hem op de knieën liggen en speelde met hem; Zij deed het echter zoo zacht en het dier was dat zoo aangenaam, dat de slaperige hond, toen zij wegging, opstond en om haar liefkoozingen bedelend, haar naliep. Dan prees zij zijne aanhankelijkheid, riep moeder toe of zij dat wel zag hoe goed die liond was, en zoo had zij op eens ook den broer in het gesprek betrokken. Het drukkende, dat de stilte van het huis en van de kamer medebracht, verdween. Vrouw Maria legde het werk terzijde en nam vrij af. Het was of het nu pas Zondag werd. Jozef, de knaap, onderhield zich met zijn zusje Zij hadden speelgoed uit een kast gehaald en zonder het te weten begonnen zij een spelletje, terwijl de hond achter hen zat en met groote, verstandige oogen iedere beweging van Angelika volgde. Alles was veranderd. Dat was Angelika s werk. Haar wezeu ademde een zeldzamen verzoeningsgeest. Het was altijd zoo geweest Heen mensch kon boos worden op Angelika Lombardi Zelfs Joost Muheim, de knecht, wiens kwaad humeur ln Moriël bekend was, zei: „Dat kind van de meeste- ïes is een engel... Maar voegde de kwaaddenker er aan toe; „De duivelshorems zullen haar echter nog wel aangroeien." Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 5