het vast te houden.
Vooral in dezen tijd is hel interessant ze waar te
nemen Daar de winter in aantocht is. krijgen ze van
moeder Natuur hun winterpakjes aan. Langzamerhand
gaat hun roodbruine pelsje over in een lichtgrijs Ge
durende dat overgangstijdperk zien ze er een beetje
kaal uit; wat vooral aan de anders zoo mooie, dikke
staarten te zien is. Instinctmatig schijnen ze te voe
len, dat er voor hen een slechte tijd aanbreekt; en
om gedurende dien tijd den honger buiien de deur te
houden, zamelen ze wintervoorraad op. Bedrijvig wordt
alles, w-at zé niet strikt noodig hebben om hun mo-
inenteeleii honger te stillen", hier of daar zorgvuldig
weggestopt.' Geef 'je fce een nootje, dan gaan ze op
hun achlerpooten zitten met hun staart in den beken
den. sierlijken S-vorm omhoog en peuzelen het op
of draaien het een paar maal rond en springen er
mee weg. om hier of daar een veilig plaatsje er voor
te zoeken. Meestal stoppen ze het in den grond. Daar
toe krabben ze met de voorpooten een kuiltje in den
grasrand of in een ander zacht plaatsje en drukken
daarna met den snuit het nootje vast in den grond,
waarna alles weer wordt toegedekt.
Overal zoeken ze hun kostje, tot zelfs op de groote
speelplaats een grasveld, waar 't altijd vol is met men-
schen en kinderen, 't Komt echter bij niemand op.
ze kwaad te doen en voor honden beslaat geen ge
vaar. daar deze vastgehouden moeten worden.
Meestal zie je ze alleen of met een stuk of twee
drie; maar dan is er een behoorlijke afstand tussehen
beide, want komt de een op den ander zijn terrein,
dan vliegen ze elkaar in de haren. Ze springen over
elkander heen en rennen elkaar na. waarbij ze een
sispiepend geluid maken, totdat een van beide op de
vlucht gaat.
t Is interessant, hun bedrijvig leventje gade te slaan.
Behalve de eekhoorns vinden we in l Central Park
nog enkele musea en publieke instellingen en een me
nagerie met buffels, beren, herten vossen, hyena s. ka-
meelen. allerlei vogels en klein gedierte, een nijlpaard,
een olifant, enz. Allemaal vrij toegankelijk voor het
publiek, wat trouwens met die soort van dingen hier
bijna altijd het geval is. Dat is nu Amerikaansch, het
ware te wenschen, dat dat overal zoo was.
(De Levende Natuur.)
LIFT.
Uit het Italiaansch van
EDMONDO DE AMICIS.
LaaL, bijna in dein nacht, kwam mevrouw X aan
in Grand Hotel, te Pegli. Toen zij met haar doch
tertje in de lift had plaats genomen keek zij onwil
lekeurig naar den lichtharigen jongen die tegenover
haar stond, stijf rechtop, en ofschoon zij ongerust was
over haar kind, dat zich al eenige dagen niet wel voel
de. kon zij niet nalaten even te glim Lachendat groo
te hoofd, dat beenig gezicht met die bolle oogen leek
haar een caricatuur in 't klein van een Duitseh type.
En hij stond zoo onbeweeglijk, hij keek zoo strak
op de pop die het kind in hare armen hield, dat men
kon meenen een automaat in plaats van een leven
den jobgen voor zich te zien.
Toen' de lift bij de derde verdieping stil hield,
kwam er leven in den automaat.
„Wachtenriep hij met een grove stem op beve
lenden itoon. Hij sprong het eerst uit de lift, stak
mevrouw X en het kind de hand toe, en trok ze
op het portaal met een zoo stevigen ruk, dat zij bijna
vielen. ,rbcn ging hij hun voor tot aan de deur van
hunne kamer.
„Is hét deze?" vroeg mevrouw.
„Perfect", zei de iongen.
De bezoekster wilde den sleutel van den wand ne
men; ïnaar hij was haar vóór.
„Neen. ik zal uw kamer openmaken'', zei hij kort
af. In'het vertrek draaide hij het electrisch licht op,
wees haai' waar de schel was, en plotseling het hoofd
buigend,;-'met de beweging van een os, die stooten
wil. ging hij weg, de deur hard achter zich dicht
trekkend.
„Wat een origineel type", zei mevrouw X lachend.
't Was werkelijk een zonderling, die kleine vijftien
jarige Duitscher, meer in de breedte dan in de lengte
gegroeid, die de gezetheid, de stem en den ernst van
een volwassene had. met de manieren, den toon van
een ruwen korporaal van den ouden stempel.
Niettegenstaande deze eigenaardigheid was hij in de
gunstbij den eigenaar van het hotel, een landsman
van heni, omdat hij van alle bedienden, ook Duit-
sehers, zich 't best verstaanbaar kon maken, voor de
enkele Italiaansche bezoekers. En om deze reden werd
hij dikwijls weggeroepen van de lift, zijn speciale af-
deeling. t-1
Behalve zijn zeer primitief landelijke manieren had
hij nog een gebrekde gewoonte van de eenvoudigste
dingen die hij zei, te herhalen, ze door een levendige
mimiek den gasten goed in het hoofd te prenten, als
of hij te doen had met half-idioten. niet in staat om
iets dadelijk of zelfs bij een tweede zeggen te begrij
pen
Maar Tegenover deze gebreken stond een groote, on
vermoeide dienstijver onvermoeid als zijn kauvV-
appafaat dat van den ochtend tot den avond in wer
king was. Hoe hij het aanlei om onder het te nauwe
buis, dat. nooit een bijzondere plaatselijke zwelling
deed zien, het gebak, de vruchten en andere lekker
nijen die hij voortdurend vermaalde, te verbergen, be
greep niemand Evenzeer was het een geheim hoe hij.
onverwacht weggeroepen terwijl hij op een flinken
mondvol -kauwde, dat voedsel totaal kon verbergen,
sprekend met zijn gewone stem. totdat hij de machine
weer in beweging kon brengen; 't was of hij in zijn
verhemelte een hol had, dat hem, als depót diende.
En ook bleef het een raadsel hoe hij altijd weer zijn
gevallen. Zijn gedachten hielden zich met haar bezig.
„Zij blijft steeds dezelfde," zeide de moeder, „tegen
alle menschen is zij goed."
Een gedachte schoot llozes door het brein, en hij
3prak die uit ook: „dat haar moeder haar nog steeds
met ons omgaan laat?"
Vrouw Julia antwoordde: „Vrouw Lombardi is niet
onverstandig. En zij heeft haar dochter zoo weinig
behoeven na te gaan, dat zij niet gewoon is, haar
iets te verbieden."
Den volgenden dag nam Aiozes zijn arbeid aan de
steengroeve weder op. Toen hij in den vroegen morgen
naar buiten trad en den molen voorbijkwam, stond Joosi
Aluheim op de straat. Hun blikken kruisten elkaar. Het
was Aiozes alsof hij groeten moest, maar hij zag, hoe
een spottend lachje over het gelaat van den oude
gleed, terwijl hij hem brutaal en beleedigend aankeek.
Toen ging hij zwijgend en met gebogen hoofd verdey.
Alaar langs den ganschen weg sleepte hij wat zwaars
achter zich aan. De hoopvolle vroolijkheid en onge
dwongenheid, die hij gister had meegebracht, waren
weg. Hij voelde het oude, drukkende onbehagen. Dan
begon er een vreemde toorn in hem te zieden. Waar
om waren de menschen hier in Aforiël niet als andere
menschen, vriendelijk en beleefd, waarom lieten zij
hem niet kalm zijn weg gaan?
Die heimelijke toorn verliet hem den ganschen dag
niet. Hij zat met hamer en beitel over een groot steen
blok. Wanneer een kameraad een spottend woord zeide,
of een gesprek wilde beginnen, gaf hij nauwelijks ant
woord. Het was zoo onrustig in zijn binnenste en hij
moest steeds weer diep adem halen als om van een
drukkenden last bevrijd te worden.
Toen het werken gedaan was ging hij met de ande
ren huiswaarts. In hemd en broek, met de jas over
den rug geworpen, kwamen zij den berg af op den
molen toe.
Toen zij de opslagplaats van het hout bereikten,
stond daar. een wagen met twee paarden bespannen,
waarop aenjge balken geladen Waren. Joost. Aluheim,
de bestuurder van den "Wagen en een daglooner waren
juist van plan -de slecht geladen balken met touwen
te binden. Een deel van de steenhouwers liep voorbij,
'twee bléven er "staan en maakten opmerkingen over
het verkeerde van de manier van opladen. Op dit
oogenblik trad Angelika naar buiten en riep tot Joost:
gastronomischen hartstocht kon bot vieren. Onder de
kleurige sporen die verschillende voedingsmiddelen op
zij'ne lippen achterlieten, bad altijd het geel van een
eierdooier de overhand. Zijne eerlijkheid stond boven
verdenking; men moest dus aannemen dat hij hel
grootste deel van de fooien die zijn dubbel ambt van
iolk en machinist hem opbracht, besteedde aan eieren.
Om al deze zwakheden die aan zijne soldateske
ruwheid een zacht komische tint gaven, mocht men
over 't algemeen hem gaarne lijden. En hij was on
der geen anderen naam bekend dan onderden Engel-
schen naam der glazen kooi waarin hij honderdanaal
per dag met de gasten van het hotel naar boven en
naar beneden ging, nooit glimlachend, altijd kauwend.
Den volgenden morgen over het portaal van de der
de verdieping loopend. zag hij mevrouw X. haastig
uit haar vertrek komend. Bevend vroeg zij hem of er
een dokter in het hotel was.
„Perfect", gaf Lift ten antwoord.
(.Ga hem dadelijk roepen"' En zij verdween in haar
kamer.
Kort daarop kwam Lift binnen met den doktereen
klein, roodharig mannetje. Lift bleef ook in de ka
mer. om zoo noodig dadelijk naar den apotheker te
loopen. Het kind lag te bed. bleek, de groote blauwe
oogen wijd open. de gouden haren op het kussen uit
gespreid. De moeder sprak ernstig met den arts: haar
dochtertje was de laatste dagen al stil geweest en klaag
de over moeheid. Dien morgen had zij niet willen
opstaan; zij hoestte veel en 't leek of zij koorts had.
De moeder vreesde voor bronchiüs, een woord dat
zij bevend uitsprak, want nog maar enkele jaren ge
leden was haar man gestorven aan die ziekte, .ont
aard in eene ernstige longontsteking. De dokier onder
zocht zwijgend de zieke, bij wie hij werkelijk de symp-
tonen van eene bronchiale aandoening ontdekte, voor
't oogenblik echter van lichten aard; rustig houden
was zijn eenig voorschrift. Na de gebruikelijke gerust
stellende woorden aan de moeder ging hij heen, zeg
gend later op den dag terug te zullen komen.
Lift wilde tegelijk met hem heengaan. De moeder
-hield hem terug; zij had hem niets te vragen, maar
zij wilde niet gaarne alleen blijven; zij had er behoefte
aan iemand om zich heen te zien. De jongen bleef
bij het bed staan, terwijl de moeder naar het venster
liep, als om le genieten van het uitzicht op de zee,-
in waarheid om hare tranen te verbergen. YreeseJijk,
dat kind ziek le hebben, hier, in een hotel, onder
menschen die niets voelden voor den angst, de onrust
van hunne gasten; zij zouden er alleen op bedacht
zijn hoeveel zij er van konden halen. En dit zag
zij nu al aan dien dokter, die geen vriendelijk wooru"
had gezegd oni haar op te beuren, aan den jongen,
die zelfs niel gevraagd had voor wie zij een dokter
noodig had, voor haar zelve of voor haar kind. Geen
woord, geen teeken van medelijden. De zorg die men
hier krijgt, zal koel en koud zijn aLs het geld waar
mee men die koopt. En zeker voelt mijn kleintje ook
hoe droevig het is ziek te zijn in zulk een huis van
a len en van niemand; want den heelen morgen heeft
zij zelfs niet even geglimlacht. Zij keerde zich om,
en zag tot hare verwondering het kind glimlachen.
Haastig liep zij naar het bed.
„Wel, lieveling, voel je je beter? Ik zie je lachen.
Waarom lach je? vertel 't mij. mijn kleine engel"
Het kind wees met een harer kleine handjes naar
Lift, en zei
„Doe het nog eens!"
De moeder keerde zich om naar den jongen.
„Doe het nog eens!" hield het kind vol.
Lift deed het nog eens"de oogen wijd openge
sperd, bok hij rimpels in zijn voorhoofd, en bracht
zoo zijn haardos naar beneden alsof het eene pruik
was, die hem op de oogen viel; daarna trok hij die
weer op, dan weer naar beneden, weer op, heet snel;
alles met een hoogst ernstig gezicht, waardoor de
heele bewerking iets bijzonder komisch kreeg. Het
kind lachte, de moeder glimlachte, en van dat oogen
blik af werd Lift „geboekt" in de kwaliteit van ko
misch ziekenoppasser in dienst van het zieke kind.
„Hoe heet je?" vroeg mevrouw.
„Lift" was het antwoord.
„Maar dat is immers den naam van den liftjongen?"
„Perfect! zijn stopwoord En daarom heeft men
mij zoo genoemd."
„Je wordt dus beschouwd als eene zaak?" vroeg
zij lachend.
„Als eene zaak", zei de jongen volmaakt ernstig.
„Zal je nog eens komen om Dinini gezelschap te
houden?"
Lift knikte van ja, een beetje verwonderd kijkend,
waarschijnlijk over dien vreemden naam.
„Zij heet Magdalena", lei de moeder uit; „maar
wij noemen haar Dinini, omdat zij zóo haar naam uit
sprak toen zij nog heel klein was."
„Tinini!" zei Lift na, met zijne zware stem, alsof
hij eene moeilijke zaak goed in zijn geheugen wou
prenten.
Maar zijn spel met de pruik, dat hij in den loop
van den dag verscheiden malen vertoonde, bleek niet
bij machte om het kind beter te maken. Bij zijn avond
bezoek vond de dokter haar minder goed. Tegen mid
dernacht kwam Lift zijne diensten aanbieden aan de
moeder, die zachtjes weende. Op den drempel van de
deur beduide hij haar door teekens en gebaren om
bij hem te komen, daarop bracht hij haar aan 't eind
van hel portaal bij eene niet-genommerde deur, en
2ei:
„Hier slaap ik; als u mij noodig hebt, kom! dan
hier en doe zóó." En hij stompte driemaal met de
vuist op de deur, hardop tellend: één, twee, drie."
Zij bedankte hem.
„Goed begrepen?" vroeg Lift nog eens; en weer
volgden de drie stompen op de deur. „En roep den
bard: Lift' Goeden nacht!" Zoo besloot hij kortaf
en verdween in zijn donker hol.
Den dag daarop vond de dokter de ziekte verergerd,
de koorts heviger. De arme moeder was radeloos. Zij
drong er op aan uit Genua een spe«alurt te laten
komen; het telegram werd op staanden r ,os
den. In verbeelding zag zij haar ki
verloren; de pop die bewegingloos op h<Hbed lag.
leek haar hel beeld van een Koud knidei lijkje.
Hel wachten op den dokter scheen haar een eeu-
in den loop van den ochtend het kind een
weinig bloed spuwde was zij geheel wanhopig. Lilt
was juist in de kamer.
„Groote God: 't is bloed uit de longen snikte zij,
en viel op een stoel neer.
„Neen-"" zei Lift kalm, „t is geen bloed dat hiei
van daan komt - en hij sloeg zich op de borst -
dit bloed komt hier vandaan en hij kneep met voor-,
vinger en duim in zijn hals.
„Ach, wat wéét jij daarvan", riep zij weenend;
„wat weet jij daarvan, arme jongen
Ik heb meer zieken gezienzei Lift, ernstig het
hoofd schuddend. „Dót was bloed van hier weer
een stomp op de borst véél rrooder, véél ddon-
kerder. Dit niet-'"
„Je weet er niets van. Je zegt het maar om mij te
troosten."
„Ik troost niet" -
De moeder bleef op het bloed kijken, snikkend, wan
hopig.
En Lift langzaam het hoofd schuddend
Zóó moet u niet doen! Niet goed, niet goed!
Even na twaalven kwam de groote geleerde: een
eerbiedwaardige grijsaard. Met plechtigen ernst deed
hij zijne vragen, ausculteerde, pereuteerde te midden
van eene godsdienstige stilte, in tegenwoordigheid van
den arts van het hotel en Lift die onbewegelijk in
een hoek stond, met een of ander voedingsmiddel ver
borgen in de geheimzinnige holte van zijn verhemelte.
De uitspraak van den grooten geleerde was: longen
niet aangedaan, bloed afkomstig uit de keel, bronchi
tis niet ernstig: voorschrift: pappen van lijnzaad, vloei
baar voedsel, rust. Daarop stelde hij met enkele va
derlijk teedere woorden de moeder gerust, die hare
dankbaarheid toonde door het overreiken van een cou
vert, en de groote geleerde vertrok met zijn collega.
„Je hadt gelijk, Lift!"
„Lift antwoordde op eene zeer eigenaardige manier:
hij knipte het rechter oog dicht en trok zijn mond
naar denzelfden kant; een soort guitig teeken van
innige voldoening, zooals hij dat aan een kameraad
zou geven uit blijdschap over het lukken van een slim-
men streek. Zij vatte de beteekenis van deze gezichts
vertrekking eerst later, toen Lift haai' goedennacht
kwam wenschen, en zij hem een geldstuk in de hand
stopte, op de. in zulke gevallen gebruikelijke, beschei
den manier: alsof men het materieele wil verbergen
van eene belooning voor onwaardeerbare diensten.
Lift hield zijne hand open, keek naar het geld, alsof
hij zich van de echtheid wilde overtuigen, en maakte
daarop weer de manoeuvre met oog en mond. 't Was
zijn manier om tevredenheid uit te drukken.
Dat kijken naai' het geldstuk deed haar onaange
naam aan; zij zag daarin het teeken van inhaligheid;,
en zoo gaarne had zij de illusie behouden dat 't geen
die jongen voor haar deed voortkwam meer uit een
goed hart dan uit zucht naar winst. Maar eindelijk
moest men niet te veel verwachten van de menschen...
en van de Lifts.
Toen de zieke, na verscheidene dagen op dezelfde
hoogte te zijn gebleven, eindelijk beter werd, was zij
zeer zwak. Lift kwam veel bij haar. Elk oogenblik
vroeg zij naar hem. Behalve het spelletje met de pruik,
dat zij de grima's noemde, bleek hij nog andere on
waardeerbare talenten te bezitten: het verwonderlijk
juist weergeven van zweepgeklap, door de tong, en
het uitzetten van een der schouderbladen, zoodat
men meende een kolossalen uitwas van den rug te
zien. Honderd maal per dag vroeg Dinini
„Doe eens de grimas Doe de zweep Doe de
bult." En Lift gehoorzaamde in allen ernst, als aan
de bevelen van zijn patroon, en het kind klapte vroo-
lijk in de handen.
't Liefst van allen zag zij het kunstje met de pruik,
als hij de groote pop van het kind stijf rechtop op
zijne knie zette, en dan, haar strak in de oogen zien
de, zijn hoofdhaar naar beneden en weer optrok, wel
tienmaal achtereen, heel snel of uiterst langzaam, alsof
hij op die manier een levendig gesprek met haar voer
de, lachte het kind zoo hartelijk, dat de moeder den
artist moest vragen op te houden, Alet die vertooningen
kon Lift gedaan krijgen dat zij haar drankje en de
versterkende middelen nam.
En hij was een geboren ziekenoppasser: hij had
verwonderlijk den slag van haar bed goed te leggen,
van de kussens in haar rug te schikken. Volgens af
spraak riep de moeder hem door viermaal bellen. Nog
geen halve minuut na de laatste bel verscheen hij,
met een stuk brood of een sinaasappelschil tussehen
de lippen, of den mond vet van olie; maar meesten
tijds met de duidelijke sporen van eierdooier. Hij ging
dan naast het bed zitten, en begon zijne vertooning,
zoo ernstig mogelijk. Tegen den avond zag hij er dood
moe uit, en als het kind insliep sloot hij ook de
oogen, meestal zelfs dan nog kauwendmaar bijna
altijd werd hij na eene korte poos van zelf wakker,
en nooit toonde hij zich ontevreden over het late uur;
hij scheen, evenals de dieren, geen begrip van tijd
te hebben.
De moeder van het herstellende kind bestudeerde
hem als een merkwaardig type. Wat een vreemd ka
rakter; zoo gedienstig, zoo zorgvuldig voor haar en
haar dochtertje, en toch zag zij nooit een glimp van
i genegenheid in zijn oogen, nooit hoorde zij iets van
1 teederheid in zijne grove stem. Zelfs in de oogen-
blikken van den grootsten angst had zij nooit eenig
medegevoel op zijn gezicht gelezen, en evenmin had
?jj, hem ooit zien glimlachen. Onverschillig nam hij
elk bewijs van dank of welwillendheid harerzijds aan'
als zij vriendelijk de hand op zijn schoupder lei keek
'iiij naar dien schouder alsof hij vreesde dat de hand
daar een teeken had achtergelaten, want zoo weinig
liij zich bekommerde om de reinheid van zijn mond,
zoo netjes was hij op zijne kleeren. Als zij vroeg
naar zijne familie, ver weg, was het antwoord:.
Ze zijn heel wel; heel wel!" En zelfs over zijne
móeder kreeg zij nooit iets anders te hooren dan dat
zij werkte in een bezemfabriek, te Potsdam. Had die
arme jongen dan geen gevoel Waarom was hij zoo
goed voor haar? Uit eigenbelang? Had hij gehoord dat
/ij eene rijke dame was, en voorzag hij een goede
heiooning? Zij wist dat bij sommige personen het
eigenbelang zoo sterk spreekt, dat zij uit die drijf,
veer en met een grooten schijn van toewijding alles
doen wat bij een ander voortkomt uit een goed hart
of oprechte genegenheid. Toch leek haar dit vreemd
op zoo jongen leeftijd; maar per slot, hij was van
een ander ras, anders bewerktuigd dan het onze.
En dat hij van een ander maaksel was bleek haar
vooral duidelijk de eerste maal dat hij het kind naar
buiten droeg. Dit had voor hem een feest moeten zijn;
maar dat gezicht stond even strak als altijd. Alleen
toen de moeder, weer een kleurtje ziende op het ge.
zlchtje der herstellende, verrukt uitriep:
„Dat is een goede dag! Dinini is nu heelemaal be
ter' En dat heb ik ook een beetje aan jou te dan
ken; je zult er goed voor beloond worden, lieve Lift!"
eerst toen trok hij nog wat sterker dan anders
met hfet oog. Dus was het alleen de hoop op belooning
die hem deed glimlachen op zijne manier. Nu, beter
zoo. Als hij anders was geweest, had het kind zich
misschien te veel aan hem gehecht, en zou zij er
verdriet van hebben hem te verlaten?
Toen Lift door het kind hoorde dat de dag van
vertrek bepaald was, toonde hij niet den minsten spijt,
en zeker zou de moeder om de manier waarop hij
zijne belooning aannam, gelachen hebben, als het niet
zoo droevig was zulk een berekenende natuur te zien
op zoo jeugdigen leeftijd. Zij riep hem apart, en be
dankte hem hartelijk, waarbij hij met open, eierdooier-
gelen mond stond te kijken alsof hij een speech
hoorde die voor een ander bestemd was; toen zij
daarop hem een couvert gaf, zeggend:
„Dit geld moet je aan je moeder sturen," knikte
hij van ja.
„En dit," zeide zij, nog een couvert uit haar zak
halend
„Een oogenblik," viel Lift haar in de rede; zorg
vuldig stopte hij het eerste couvert in zijn zak.
„En dit?" vroeg hij, op het tweede wijzend.
„Dit geld is voor jou."
„Goed, goed!" zei Lift, en stak dit couvert In een
anderen zak.
„En hier is een geschenk van Dinini voor jou," zij
gaf hem een zilveren horloge; zij wil dat je eiken
morgen als je wakker wordt en dit horloge ziet, aan
haar zult denken,"
Lift nam het uurwerk aan, hield het aan zijn oor,
als om zich te verzekeren dat het ging. en stopte
het in een derden zak, met het hoofd knikkend, alsof
hij zeggen wou:
„Ja, dat kwam mij ook nog toe."
„Dank u!" zei hij kortaf, steeds knikkend als om
te zeggen: ik heb mijn plicht gedaan; nu zijn we
quitte"'
„En hoor eens, hier is mijn adres. Als je ooit voor
iets mijn hulp mocht noodig hebben, denk dan aan mij,
beste Lift; ik zal jou niet vergeten. Ik zal altijd
gaarne voor je doen wat ik kan."
Lift las het adres en knikte alsof hij zeggen wou:
„Als de gelegenheid zich voordoet zal ik van het
aanbod gebruik maken. Daar kunt u van op aan."
Daarop haalde hij het nieuwe horloge te voorschijn,
en zei met den wijsvinger waarschuwend:
„Nog maar een kwartier! het rijtuig is voor!"
„Heb je mij niets anders te zeggen? Zeg je niets
tegen Dinini?" vroeg zij, op droeven toon, op het
kind wijzend.
„Jonge juffrouw Dinini," zei Lift. „Geef hier, ik
zal uw pop dragen."
De kleine gaf hem haar pop, moeder en kind liepen
de trap af, gevolgd door Lift.
Toen zij in het rijtuig zaten, en mevrouw den hotel
houder en den dokter goeden dag had gezegd, kwam
Lift aan het portier, en zei, terwijl hij het kind de
pop overreikte:
„Goede reis, mevrouw en jongejuffrouw'!'
„O, zie eens, mama," riep het kind lachend, „haar
wang zit vol ei!" 'k
Op eens begreep de moeder alles; er ging haar
een licht op: hij had de pop gekust! Zij had hem niet
begrepen en slecht over hem gedacht. Arme jongen!
Wat was zij onrechtvaardig en ondankbaar geweest!
Haastig riep zij tegen Lift die bij den uitroep van
de kleine het hoofd gebogen had:
„Je wou zeker Dinini graag een kus geven? Is het
niet zoo?"
„Perfect!"
„Geef haar dan een kus." En zij duwde het kind
naar hem toe; met beide handen haar hoofdje vast
houdend kuste hij Dinini herhaalde malen, waarbij
eindelijk zijne gehechtheid aan het kind los brak in
het Duitseh:
„Ach, mein Kind, mein Kind, mijn kleine Tinini;
en nu gaat ze weg!"
„Mijn goede, beste Lift!" zei de kleine met het
handje wuivend.
En beiden zagen, toen zij zich omkeerden, hem staan,
midden op straat, zijne pet in de hand, de oogen vol
tranen, terwijl hij, om de jongejuffrouw voor 't laatst
nog aan het lachen te maken, het vel van zijn kruin
heftig op en neer trok.
N. R. Ct.
„de balken liggen verkeerd."
„Dat is niet waar," morde de oude voor zich heen
en maakte aan zijn kant het touw aan de wagenas
vast.
Aiozes was intusschen ook op de plaats aangekomen
en wilde voorbijgaan. Alaar daar trokken door de
muggen geplaagd de paarden aan, en weldra schoven
de balken naar een kant. Het plotseling, naar een zijdsA
van den wagen geschoven gewicht was te groot. EenT
rad brak er en de geheele last sloeg over den kop.
Angelika stiet een schreeuw uit. De drie mannen
sprongen nog juist op het rechte oogenblik op zijde,
zonder gekwetst te worden, maar Joost Aluheim kreeg
een geduchten duw. De paarden echter schrikten en
waren op het punt op hol te slaan. Alaar daar spron
gen de steenbouwers en met hen Aiozes toe. Het ge
lukte hen spoedig de dieren te kalmeefen. Dan hielpen
zij vlug den wagen lossen, de dieren uitspannen, en
de balken, die den weg versperden, opruimen. Alaria
Lombardi kwam naar buiten.
Angelika sprak met haar en zij mopperde over de j
onoordeelkundige wijze van werken. Joost Aluheim was j
i Loos. Hij schimpte en vloekte, alsof alles de schuld
van anderen was en niet van hemzelf. Daarbij hielp 1
hij toch flink en onder zijn aanwijzingen kwam alles
spoedig in orde.
„Iemand van jouw leeftijd moest wat zorgvuldiger
zijn," zoo zeide de meesteres.
„Voor den duivel, kon ik weten, dat dat wiel slecht
is," zoo barstte de oude uit. Daarbij greep hij driftig
naar den volgenden balk, die in den weg lag en het
toeval wilde, dat Mozes daarbij helpend aan het an
dere eind greep.
De oude knecht was in zijn allerslechtsten luim.
Alisschien had hij Aiozes tot op dit oogenblik niet
opgemerkt en het zien van den jongen man verhoogde
nog zijn toorn of gaf hem de gewenschte gelegenheid
zijn woede te koelen. „Ik heb Jouw hulp niet noodig," i
schreeuwde hij den ander toe. „Laat dien balk los,
zeg ik je."
Aiozes hield vast, wat hij had. Hij wierp het hoofd
in den nek. Hij zeide niets, maar hij keek den oude
aan, alsof hij den balk op zijn kop versplinteren kon.
„Versta je mij niet," schreeuwde de razende oude.
Toen deed Aiozes zijn mond open. „Is dat de dank
voor de hulp die men jelui verleent?"
Deze schimp trof ook den ander, den helper van
Joost. Deze werd dan ook niet minder boos.
„Bemoei jij je met je eigen rommel, en maak dat
je weg komt, ezelskop," schreeuwde deze.
Joost gaf eeu duw aan den balk, dien Aiozes nog
steeds vasthield, zoodat deze achteruit tuimelde en
bijna gevallen was.
jj*Mo®es werd als krijt zoo wit, liet den balk vallen
en draaide zich om, om heen te gaan, niet omdat hij
de mannen vreesde, maar omdat hij voelde, dat hij
in het volgende oogenblik alle macht over zichzelf zou
hebben verloren.
De opmerkzaamheid van de omstanders was op een-
maal van het gebeurde afgewend. Alles lette op den
strijd die stond te ontbranden. Angelika verbleekte en
keek met angstige oogen toe. Maria Lombardi wees
den knecht terecht; „Waarvoor wek jelui nu weer op
nieuw ergernis."
De mannen schimpten verder. „Alen moet zich in
acht nemen voor den vloek der Aschwonden."
„Dat zou ik meenen," stemde Joost Aluheim bij, ter
wijl hij de balken sjouwde. „Je behoeft maar 'naar
zijn oogen te kijken. Alsof hij je wil opvreten
„Waarom laat je hem ook niet met rust?" vroeg
Angelika plotseling, terwijl Mozes zich langzaam ver
wijderde. Zij stond midden tussehen de mannen. „Waar
om plaag je en sar je hem steeds zoo, wanneer je
weet, dat hij zoo gauw boos wordt?" ging zij voort
„Hij doet je immers geen kwaad, als je hem met rust
laat."
De mannen keken het meisje verbaasd aan. Daar
zij de dochter van de meesteres was en deze daar
bij stond, waagde de daglooner het niet haar tegen
te spreken. Alaar Joost wist wel, dat hij met het oog
op den langen tijd dat hij bij zijn meesteres in dienst
was, zich wel wat kon permitteeren.
„Je bent half mal op dien jongen," zeide hij tot
Angelika. „Je hebt altoos al van hem gehouden."
Het meisje was steeds op goeden voet met den
zeer bruikbaren knecht. „Je moest je schamen, Joost,"
zeide zij met groote kalmte.
Dan liet de meesteres zich evenwel barsch hooren:
„Genoeg nu! Zorg maar, dat je met je werk klaar
komt."
De steenhouwers, wier hulp niet meer noodig was
verdwenen en ook de algemeene opgewondenheid was
spoedig bedaard.
Terwijl Maria in huis ging, liep Angelika nadenkend
en doelloos de straat langs. Het was haar zoo droef
te moede. Het medelijden met Aiozes was zoo groot.
Zij kende hem van zijn jeugd af. Alaar nog nooit was
het haar zoo opgevallen als vandaag, hoe leelijk de
menschen tegenover hem waren. Zij was zoo in ge
dachten verdiept, dat zij in 't geheel niet bemerkte
waar zij stond. Het was haar bang en eng om het
hait. Zij begreep de menschen niet, was niet gewoon
tegen hen te toornen, maar voelde nu toch boosheid
tegen hen. Maar nog meer drong haar gemoedstoestand
haar tot weenen.
Toen zij opkeek, zag zij Aiozes, hoe hij naast zijn
buis over de haag geleund stond. Hij zag haar niet,
want hij had den rug naar de straat gewend en stond
met het hoofd gebogen. Aienigmaal was het, als
beefde zijn gansche gestalte. Angelika's medelijden
werd nog grocter. Zij liep naar hem toe en ging stil
naast hem staan.
„Is dat om de ruzie?" vroeg zij hem aankijkend.
Hij keek haar vreemd aan, maar antwoordde niet.
Zij zag echter wel, dat hij dadelijk na het voorval
bierheen was gegaan en al dien tijd over het gebeurde
had nagedacht.
„Je moet dat niet zoo ernstig opnemen," vermaan
de zij.
De heete middagzon scheen op hen beiden. Mozes'
i^aFi 6 ,^u draaide hij haar zijn gelaat toe, dat
allerlei gevoelens uitdrukte. Men wist eigenlijk niet,
w-at daar niet ai op te lezen stond: toorn of verdriet,
liirfKK zelde hU: »het ergste is dat zij
gelijk hebben."
.s.?ra? nlet luid, keek ook Angelika niet aan,
alsof, hij zich voor haar schaamde.
„Wat bedoel Je?" vroeg zij angstig,
w vond ("e vraaK blijkbaar hoogst onaangenaam.
anneer zij mij zoo verder jagen, steeds plagen en
sarren, hier, daar, ginds, als met naalden prikken, dan
weet ik niet, wat er nog eens zal gebeuren. Ik neem
een mes met mij mee, omdat er geen onge
lukken zullen gebeuren, het prikkelt mij daarbinnen zoo
dikwijls hen betaald te zetten
Wordt vervolgd.