het vast te houden. Vooral in dezen tijd is hel interessant ze waar te nemen Daar de winter in aantocht is. krijgen ze van moeder Natuur hun winterpakjes aan. Langzamerhand gaat hun roodbruine pelsje over in een lichtgrijs Ge durende dat overgangstijdperk zien ze er een beetje kaal uit; wat vooral aan de anders zoo mooie, dikke staarten te zien is. Instinctmatig schijnen ze te voe len, dat er voor hen een slechte tijd aanbreekt; en om gedurende dien tijd den honger buiien de deur te houden, zamelen ze wintervoorraad op. Bedrijvig wordt alles, w-at zé niet strikt noodig hebben om hun mo- inenteeleii honger te stillen", hier of daar zorgvuldig weggestopt.' Geef 'je fce een nootje, dan gaan ze op hun achlerpooten zitten met hun staart in den beken den. sierlijken S-vorm omhoog en peuzelen het op of draaien het een paar maal rond en springen er mee weg. om hier of daar een veilig plaatsje er voor te zoeken. Meestal stoppen ze het in den grond. Daar toe krabben ze met de voorpooten een kuiltje in den grasrand of in een ander zacht plaatsje en drukken daarna met den snuit het nootje vast in den grond, waarna alles weer wordt toegedekt. Overal zoeken ze hun kostje, tot zelfs op de groote speelplaats een grasveld, waar 't altijd vol is met men- schen en kinderen, 't Komt echter bij niemand op. ze kwaad te doen en voor honden beslaat geen ge vaar. daar deze vastgehouden moeten worden. Meestal zie je ze alleen of met een stuk of twee drie; maar dan is er een behoorlijke afstand tussehen beide, want komt de een op den ander zijn terrein, dan vliegen ze elkaar in de haren. Ze springen over elkander heen en rennen elkaar na. waarbij ze een sispiepend geluid maken, totdat een van beide op de vlucht gaat. t Is interessant, hun bedrijvig leventje gade te slaan. Behalve de eekhoorns vinden we in l Central Park nog enkele musea en publieke instellingen en een me nagerie met buffels, beren, herten vossen, hyena s. ka- meelen. allerlei vogels en klein gedierte, een nijlpaard, een olifant, enz. Allemaal vrij toegankelijk voor het publiek, wat trouwens met die soort van dingen hier bijna altijd het geval is. Dat is nu Amerikaansch, het ware te wenschen, dat dat overal zoo was. (De Levende Natuur.) LIFT. Uit het Italiaansch van EDMONDO DE AMICIS. LaaL, bijna in dein nacht, kwam mevrouw X aan in Grand Hotel, te Pegli. Toen zij met haar doch tertje in de lift had plaats genomen keek zij onwil lekeurig naar den lichtharigen jongen die tegenover haar stond, stijf rechtop, en ofschoon zij ongerust was over haar kind, dat zich al eenige dagen niet wel voel de. kon zij niet nalaten even te glim Lachendat groo te hoofd, dat beenig gezicht met die bolle oogen leek haar een caricatuur in 't klein van een Duitseh type. En hij stond zoo onbeweeglijk, hij keek zoo strak op de pop die het kind in hare armen hield, dat men kon meenen een automaat in plaats van een leven den jobgen voor zich te zien. Toen' de lift bij de derde verdieping stil hield, kwam er leven in den automaat. „Wachtenriep hij met een grove stem op beve lenden itoon. Hij sprong het eerst uit de lift, stak mevrouw X en het kind de hand toe, en trok ze op het portaal met een zoo stevigen ruk, dat zij bijna vielen. ,rbcn ging hij hun voor tot aan de deur van hunne kamer. „Is hét deze?" vroeg mevrouw. „Perfect", zei de iongen. De bezoekster wilde den sleutel van den wand ne men; ïnaar hij was haar vóór. „Neen. ik zal uw kamer openmaken'', zei hij kort af. In'het vertrek draaide hij het electrisch licht op, wees haai' waar de schel was, en plotseling het hoofd buigend,;-'met de beweging van een os, die stooten wil. ging hij weg, de deur hard achter zich dicht trekkend. „Wat een origineel type", zei mevrouw X lachend. 't Was werkelijk een zonderling, die kleine vijftien jarige Duitscher, meer in de breedte dan in de lengte gegroeid, die de gezetheid, de stem en den ernst van een volwassene had. met de manieren, den toon van een ruwen korporaal van den ouden stempel. Niettegenstaande deze eigenaardigheid was hij in de gunstbij den eigenaar van het hotel, een landsman van heni, omdat hij van alle bedienden, ook Duit- sehers, zich 't best verstaanbaar kon maken, voor de enkele Italiaansche bezoekers. En om deze reden werd hij dikwijls weggeroepen van de lift, zijn speciale af- deeling. t-1 Behalve zijn zeer primitief landelijke manieren had hij nog een gebrekde gewoonte van de eenvoudigste dingen die hij zei, te herhalen, ze door een levendige mimiek den gasten goed in het hoofd te prenten, als of hij te doen had met half-idioten. niet in staat om iets dadelijk of zelfs bij een tweede zeggen te begrij pen Maar Tegenover deze gebreken stond een groote, on vermoeide dienstijver onvermoeid als zijn kauvV- appafaat dat van den ochtend tot den avond in wer king was. Hoe hij het aanlei om onder het te nauwe buis, dat. nooit een bijzondere plaatselijke zwelling deed zien, het gebak, de vruchten en andere lekker nijen die hij voortdurend vermaalde, te verbergen, be greep niemand Evenzeer was het een geheim hoe hij. onverwacht weggeroepen terwijl hij op een flinken mondvol -kauwde, dat voedsel totaal kon verbergen, sprekend met zijn gewone stem. totdat hij de machine weer in beweging kon brengen; 't was of hij in zijn verhemelte een hol had, dat hem, als depót diende. En ook bleef het een raadsel hoe hij altijd weer zijn gevallen. Zijn gedachten hielden zich met haar bezig. „Zij blijft steeds dezelfde," zeide de moeder, „tegen alle menschen is zij goed." Een gedachte schoot llozes door het brein, en hij 3prak die uit ook: „dat haar moeder haar nog steeds met ons omgaan laat?" Vrouw Julia antwoordde: „Vrouw Lombardi is niet onverstandig. En zij heeft haar dochter zoo weinig behoeven na te gaan, dat zij niet gewoon is, haar iets te verbieden." Den volgenden dag nam Aiozes zijn arbeid aan de steengroeve weder op. Toen hij in den vroegen morgen naar buiten trad en den molen voorbijkwam, stond Joosi Aluheim op de straat. Hun blikken kruisten elkaar. Het was Aiozes alsof hij groeten moest, maar hij zag, hoe een spottend lachje over het gelaat van den oude gleed, terwijl hij hem brutaal en beleedigend aankeek. Toen ging hij zwijgend en met gebogen hoofd verdey. Alaar langs den ganschen weg sleepte hij wat zwaars achter zich aan. De hoopvolle vroolijkheid en onge dwongenheid, die hij gister had meegebracht, waren weg. Hij voelde het oude, drukkende onbehagen. Dan begon er een vreemde toorn in hem te zieden. Waar om waren de menschen hier in Aforiël niet als andere menschen, vriendelijk en beleefd, waarom lieten zij hem niet kalm zijn weg gaan? Die heimelijke toorn verliet hem den ganschen dag niet. Hij zat met hamer en beitel over een groot steen blok. Wanneer een kameraad een spottend woord zeide, of een gesprek wilde beginnen, gaf hij nauwelijks ant woord. Het was zoo onrustig in zijn binnenste en hij moest steeds weer diep adem halen als om van een drukkenden last bevrijd te worden. Toen het werken gedaan was ging hij met de ande ren huiswaarts. In hemd en broek, met de jas over den rug geworpen, kwamen zij den berg af op den molen toe. Toen zij de opslagplaats van het hout bereikten, stond daar. een wagen met twee paarden bespannen, waarop aenjge balken geladen Waren. Joost. Aluheim, de bestuurder van den "Wagen en een daglooner waren juist van plan -de slecht geladen balken met touwen te binden. Een deel van de steenhouwers liep voorbij, 'twee bléven er "staan en maakten opmerkingen over het verkeerde van de manier van opladen. Op dit oogenblik trad Angelika naar buiten en riep tot Joost: gastronomischen hartstocht kon bot vieren. Onder de kleurige sporen die verschillende voedingsmiddelen op zij'ne lippen achterlieten, bad altijd het geel van een eierdooier de overhand. Zijne eerlijkheid stond boven verdenking; men moest dus aannemen dat hij hel grootste deel van de fooien die zijn dubbel ambt van iolk en machinist hem opbracht, besteedde aan eieren. Om al deze zwakheden die aan zijne soldateske ruwheid een zacht komische tint gaven, mocht men over 't algemeen hem gaarne lijden. En hij was on der geen anderen naam bekend dan onderden Engel- schen naam der glazen kooi waarin hij honderdanaal per dag met de gasten van het hotel naar boven en naar beneden ging, nooit glimlachend, altijd kauwend. Den volgenden morgen over het portaal van de der de verdieping loopend. zag hij mevrouw X. haastig uit haar vertrek komend. Bevend vroeg zij hem of er een dokter in het hotel was. „Perfect", gaf Lift ten antwoord. (.Ga hem dadelijk roepen"' En zij verdween in haar kamer. Kort daarop kwam Lift binnen met den doktereen klein, roodharig mannetje. Lift bleef ook in de ka mer. om zoo noodig dadelijk naar den apotheker te loopen. Het kind lag te bed. bleek, de groote blauwe oogen wijd open. de gouden haren op het kussen uit gespreid. De moeder sprak ernstig met den arts: haar dochtertje was de laatste dagen al stil geweest en klaag de over moeheid. Dien morgen had zij niet willen opstaan; zij hoestte veel en 't leek of zij koorts had. De moeder vreesde voor bronchiüs, een woord dat zij bevend uitsprak, want nog maar enkele jaren ge leden was haar man gestorven aan die ziekte, .ont aard in eene ernstige longontsteking. De dokier onder zocht zwijgend de zieke, bij wie hij werkelijk de symp- tonen van eene bronchiale aandoening ontdekte, voor 't oogenblik echter van lichten aard; rustig houden was zijn eenig voorschrift. Na de gebruikelijke gerust stellende woorden aan de moeder ging hij heen, zeg gend later op den dag terug te zullen komen. Lift wilde tegelijk met hem heengaan. De moeder -hield hem terug; zij had hem niets te vragen, maar zij wilde niet gaarne alleen blijven; zij had er behoefte aan iemand om zich heen te zien. De jongen bleef bij het bed staan, terwijl de moeder naar het venster liep, als om le genieten van het uitzicht op de zee,- in waarheid om hare tranen te verbergen. YreeseJijk, dat kind ziek le hebben, hier, in een hotel, onder menschen die niets voelden voor den angst, de onrust van hunne gasten; zij zouden er alleen op bedacht zijn hoeveel zij er van konden halen. En dit zag zij nu al aan dien dokter, die geen vriendelijk wooru" had gezegd oni haar op te beuren, aan den jongen, die zelfs niel gevraagd had voor wie zij een dokter noodig had, voor haar zelve of voor haar kind. Geen woord, geen teeken van medelijden. De zorg die men hier krijgt, zal koel en koud zijn aLs het geld waar mee men die koopt. En zeker voelt mijn kleintje ook hoe droevig het is ziek te zijn in zulk een huis van a len en van niemand; want den heelen morgen heeft zij zelfs niet even geglimlacht. Zij keerde zich om, en zag tot hare verwondering het kind glimlachen. Haastig liep zij naar het bed. „Wel, lieveling, voel je je beter? Ik zie je lachen. Waarom lach je? vertel 't mij. mijn kleine engel" Het kind wees met een harer kleine handjes naar Lift, en zei „Doe het nog eens!" De moeder keerde zich om naar den jongen. „Doe het nog eens!" hield het kind vol. Lift deed het nog eens"de oogen wijd openge sperd, bok hij rimpels in zijn voorhoofd, en bracht zoo zijn haardos naar beneden alsof het eene pruik was, die hem op de oogen viel; daarna trok hij die weer op, dan weer naar beneden, weer op, heet snel; alles met een hoogst ernstig gezicht, waardoor de heele bewerking iets bijzonder komisch kreeg. Het kind lachte, de moeder glimlachte, en van dat oogen blik af werd Lift „geboekt" in de kwaliteit van ko misch ziekenoppasser in dienst van het zieke kind. „Hoe heet je?" vroeg mevrouw. „Lift" was het antwoord. „Maar dat is immers den naam van den liftjongen?" „Perfect! zijn stopwoord En daarom heeft men mij zoo genoemd." „Je wordt dus beschouwd als eene zaak?" vroeg zij lachend. „Als eene zaak", zei de jongen volmaakt ernstig. „Zal je nog eens komen om Dinini gezelschap te houden?" Lift knikte van ja, een beetje verwonderd kijkend, waarschijnlijk over dien vreemden naam. „Zij heet Magdalena", lei de moeder uit; „maar wij noemen haar Dinini, omdat zij zóo haar naam uit sprak toen zij nog heel klein was." „Tinini!" zei Lift na, met zijne zware stem, alsof hij eene moeilijke zaak goed in zijn geheugen wou prenten. Maar zijn spel met de pruik, dat hij in den loop van den dag verscheiden malen vertoonde, bleek niet bij machte om het kind beter te maken. Bij zijn avond bezoek vond de dokter haar minder goed. Tegen mid dernacht kwam Lift zijne diensten aanbieden aan de moeder, die zachtjes weende. Op den drempel van de deur beduide hij haar door teekens en gebaren om bij hem te komen, daarop bracht hij haar aan 't eind van hel portaal bij eene niet-genommerde deur, en 2ei: „Hier slaap ik; als u mij noodig hebt, kom! dan hier en doe zóó." En hij stompte driemaal met de vuist op de deur, hardop tellend: één, twee, drie." Zij bedankte hem. „Goed begrepen?" vroeg Lift nog eens; en weer volgden de drie stompen op de deur. „En roep den bard: Lift' Goeden nacht!" Zoo besloot hij kortaf en verdween in zijn donker hol. Den dag daarop vond de dokter de ziekte verergerd, de koorts heviger. De arme moeder was radeloos. Zij drong er op aan uit Genua een spe«alurt te laten komen; het telegram werd op staanden r ,os den. In verbeelding zag zij haar ki verloren; de pop die bewegingloos op h<Hbed lag. leek haar hel beeld van een Koud knidei lijkje. Hel wachten op den dokter scheen haar een eeu- in den loop van den ochtend het kind een weinig bloed spuwde was zij geheel wanhopig. Lilt was juist in de kamer. „Groote God: 't is bloed uit de longen snikte zij, en viel op een stoel neer. „Neen-"" zei Lift kalm, „t is geen bloed dat hiei van daan komt - en hij sloeg zich op de borst - dit bloed komt hier vandaan en hij kneep met voor-, vinger en duim in zijn hals. „Ach, wat wéét jij daarvan", riep zij weenend; „wat weet jij daarvan, arme jongen Ik heb meer zieken gezienzei Lift, ernstig het hoofd schuddend. „Dót was bloed van hier weer een stomp op de borst véél rrooder, véél ddon- kerder. Dit niet-'" „Je weet er niets van. Je zegt het maar om mij te troosten." „Ik troost niet" - De moeder bleef op het bloed kijken, snikkend, wan hopig. En Lift langzaam het hoofd schuddend Zóó moet u niet doen! Niet goed, niet goed! Even na twaalven kwam de groote geleerde: een eerbiedwaardige grijsaard. Met plechtigen ernst deed hij zijne vragen, ausculteerde, pereuteerde te midden van eene godsdienstige stilte, in tegenwoordigheid van den arts van het hotel en Lift die onbewegelijk in een hoek stond, met een of ander voedingsmiddel ver borgen in de geheimzinnige holte van zijn verhemelte. De uitspraak van den grooten geleerde was: longen niet aangedaan, bloed afkomstig uit de keel, bronchi tis niet ernstig: voorschrift: pappen van lijnzaad, vloei baar voedsel, rust. Daarop stelde hij met enkele va derlijk teedere woorden de moeder gerust, die hare dankbaarheid toonde door het overreiken van een cou vert, en de groote geleerde vertrok met zijn collega. „Je hadt gelijk, Lift!" „Lift antwoordde op eene zeer eigenaardige manier: hij knipte het rechter oog dicht en trok zijn mond naar denzelfden kant; een soort guitig teeken van innige voldoening, zooals hij dat aan een kameraad zou geven uit blijdschap over het lukken van een slim- men streek. Zij vatte de beteekenis van deze gezichts vertrekking eerst later, toen Lift haai' goedennacht kwam wenschen, en zij hem een geldstuk in de hand stopte, op de. in zulke gevallen gebruikelijke, beschei den manier: alsof men het materieele wil verbergen van eene belooning voor onwaardeerbare diensten. Lift hield zijne hand open, keek naar het geld, alsof hij zich van de echtheid wilde overtuigen, en maakte daarop weer de manoeuvre met oog en mond. 't Was zijn manier om tevredenheid uit te drukken. Dat kijken naai' het geldstuk deed haar onaange naam aan; zij zag daarin het teeken van inhaligheid;, en zoo gaarne had zij de illusie behouden dat 't geen die jongen voor haar deed voortkwam meer uit een goed hart dan uit zucht naar winst. Maar eindelijk moest men niet te veel verwachten van de menschen... en van de Lifts. Toen de zieke, na verscheidene dagen op dezelfde hoogte te zijn gebleven, eindelijk beter werd, was zij zeer zwak. Lift kwam veel bij haar. Elk oogenblik vroeg zij naar hem. Behalve het spelletje met de pruik, dat zij de grima's noemde, bleek hij nog andere on waardeerbare talenten te bezitten: het verwonderlijk juist weergeven van zweepgeklap, door de tong, en het uitzetten van een der schouderbladen, zoodat men meende een kolossalen uitwas van den rug te zien. Honderd maal per dag vroeg Dinini „Doe eens de grimas Doe de zweep Doe de bult." En Lift gehoorzaamde in allen ernst, als aan de bevelen van zijn patroon, en het kind klapte vroo- lijk in de handen. 't Liefst van allen zag zij het kunstje met de pruik, als hij de groote pop van het kind stijf rechtop op zijne knie zette, en dan, haar strak in de oogen zien de, zijn hoofdhaar naar beneden en weer optrok, wel tienmaal achtereen, heel snel of uiterst langzaam, alsof hij op die manier een levendig gesprek met haar voer de, lachte het kind zoo hartelijk, dat de moeder den artist moest vragen op te houden, Alet die vertooningen kon Lift gedaan krijgen dat zij haar drankje en de versterkende middelen nam. En hij was een geboren ziekenoppasser: hij had verwonderlijk den slag van haar bed goed te leggen, van de kussens in haar rug te schikken. Volgens af spraak riep de moeder hem door viermaal bellen. Nog geen halve minuut na de laatste bel verscheen hij, met een stuk brood of een sinaasappelschil tussehen de lippen, of den mond vet van olie; maar meesten tijds met de duidelijke sporen van eierdooier. Hij ging dan naast het bed zitten, en begon zijne vertooning, zoo ernstig mogelijk. Tegen den avond zag hij er dood moe uit, en als het kind insliep sloot hij ook de oogen, meestal zelfs dan nog kauwendmaar bijna altijd werd hij na eene korte poos van zelf wakker, en nooit toonde hij zich ontevreden over het late uur; hij scheen, evenals de dieren, geen begrip van tijd te hebben. De moeder van het herstellende kind bestudeerde hem als een merkwaardig type. Wat een vreemd ka rakter; zoo gedienstig, zoo zorgvuldig voor haar en haar dochtertje, en toch zag zij nooit een glimp van i genegenheid in zijn oogen, nooit hoorde zij iets van 1 teederheid in zijne grove stem. Zelfs in de oogen- blikken van den grootsten angst had zij nooit eenig medegevoel op zijn gezicht gelezen, en evenmin had ?jj, hem ooit zien glimlachen. Onverschillig nam hij elk bewijs van dank of welwillendheid harerzijds aan' als zij vriendelijk de hand op zijn schoupder lei keek 'iiij naar dien schouder alsof hij vreesde dat de hand daar een teeken had achtergelaten, want zoo weinig liij zich bekommerde om de reinheid van zijn mond, zoo netjes was hij op zijne kleeren. Als zij vroeg naar zijne familie, ver weg, was het antwoord:. Ze zijn heel wel; heel wel!" En zelfs over zijne móeder kreeg zij nooit iets anders te hooren dan dat zij werkte in een bezemfabriek, te Potsdam. Had die arme jongen dan geen gevoel Waarom was hij zoo goed voor haar? Uit eigenbelang? Had hij gehoord dat /ij eene rijke dame was, en voorzag hij een goede heiooning? Zij wist dat bij sommige personen het eigenbelang zoo sterk spreekt, dat zij uit die drijf, veer en met een grooten schijn van toewijding alles doen wat bij een ander voortkomt uit een goed hart of oprechte genegenheid. Toch leek haar dit vreemd op zoo jongen leeftijd; maar per slot, hij was van een ander ras, anders bewerktuigd dan het onze. En dat hij van een ander maaksel was bleek haar vooral duidelijk de eerste maal dat hij het kind naar buiten droeg. Dit had voor hem een feest moeten zijn; maar dat gezicht stond even strak als altijd. Alleen toen de moeder, weer een kleurtje ziende op het ge. zlchtje der herstellende, verrukt uitriep: „Dat is een goede dag! Dinini is nu heelemaal be ter' En dat heb ik ook een beetje aan jou te dan ken; je zult er goed voor beloond worden, lieve Lift!" eerst toen trok hij nog wat sterker dan anders met hfet oog. Dus was het alleen de hoop op belooning die hem deed glimlachen op zijne manier. Nu, beter zoo. Als hij anders was geweest, had het kind zich misschien te veel aan hem gehecht, en zou zij er verdriet van hebben hem te verlaten? Toen Lift door het kind hoorde dat de dag van vertrek bepaald was, toonde hij niet den minsten spijt, en zeker zou de moeder om de manier waarop hij zijne belooning aannam, gelachen hebben, als het niet zoo droevig was zulk een berekenende natuur te zien op zoo jeugdigen leeftijd. Zij riep hem apart, en be dankte hem hartelijk, waarbij hij met open, eierdooier- gelen mond stond te kijken alsof hij een speech hoorde die voor een ander bestemd was; toen zij daarop hem een couvert gaf, zeggend: „Dit geld moet je aan je moeder sturen," knikte hij van ja. „En dit," zeide zij, nog een couvert uit haar zak halend „Een oogenblik," viel Lift haar in de rede; zorg vuldig stopte hij het eerste couvert in zijn zak. „En dit?" vroeg hij, op het tweede wijzend. „Dit geld is voor jou." „Goed, goed!" zei Lift, en stak dit couvert In een anderen zak. „En hier is een geschenk van Dinini voor jou," zij gaf hem een zilveren horloge; zij wil dat je eiken morgen als je wakker wordt en dit horloge ziet, aan haar zult denken," Lift nam het uurwerk aan, hield het aan zijn oor, als om zich te verzekeren dat het ging. en stopte het in een derden zak, met het hoofd knikkend, alsof hij zeggen wou: „Ja, dat kwam mij ook nog toe." „Dank u!" zei hij kortaf, steeds knikkend als om te zeggen: ik heb mijn plicht gedaan; nu zijn we quitte"' „En hoor eens, hier is mijn adres. Als je ooit voor iets mijn hulp mocht noodig hebben, denk dan aan mij, beste Lift; ik zal jou niet vergeten. Ik zal altijd gaarne voor je doen wat ik kan." Lift las het adres en knikte alsof hij zeggen wou: „Als de gelegenheid zich voordoet zal ik van het aanbod gebruik maken. Daar kunt u van op aan." Daarop haalde hij het nieuwe horloge te voorschijn, en zei met den wijsvinger waarschuwend: „Nog maar een kwartier! het rijtuig is voor!" „Heb je mij niets anders te zeggen? Zeg je niets tegen Dinini?" vroeg zij, op droeven toon, op het kind wijzend. „Jonge juffrouw Dinini," zei Lift. „Geef hier, ik zal uw pop dragen." De kleine gaf hem haar pop, moeder en kind liepen de trap af, gevolgd door Lift. Toen zij in het rijtuig zaten, en mevrouw den hotel houder en den dokter goeden dag had gezegd, kwam Lift aan het portier, en zei, terwijl hij het kind de pop overreikte: „Goede reis, mevrouw en jongejuffrouw'!' „O, zie eens, mama," riep het kind lachend, „haar wang zit vol ei!" 'k Op eens begreep de moeder alles; er ging haar een licht op: hij had de pop gekust! Zij had hem niet begrepen en slecht over hem gedacht. Arme jongen! Wat was zij onrechtvaardig en ondankbaar geweest! Haastig riep zij tegen Lift die bij den uitroep van de kleine het hoofd gebogen had: „Je wou zeker Dinini graag een kus geven? Is het niet zoo?" „Perfect!" „Geef haar dan een kus." En zij duwde het kind naar hem toe; met beide handen haar hoofdje vast houdend kuste hij Dinini herhaalde malen, waarbij eindelijk zijne gehechtheid aan het kind los brak in het Duitseh: „Ach, mein Kind, mein Kind, mijn kleine Tinini; en nu gaat ze weg!" „Mijn goede, beste Lift!" zei de kleine met het handje wuivend. En beiden zagen, toen zij zich omkeerden, hem staan, midden op straat, zijne pet in de hand, de oogen vol tranen, terwijl hij, om de jongejuffrouw voor 't laatst nog aan het lachen te maken, het vel van zijn kruin heftig op en neer trok. N. R. Ct. „de balken liggen verkeerd." „Dat is niet waar," morde de oude voor zich heen en maakte aan zijn kant het touw aan de wagenas vast. Aiozes was intusschen ook op de plaats aangekomen en wilde voorbijgaan. Alaar daar trokken door de muggen geplaagd de paarden aan, en weldra schoven de balken naar een kant. Het plotseling, naar een zijdsA van den wagen geschoven gewicht was te groot. EenT rad brak er en de geheele last sloeg over den kop. Angelika stiet een schreeuw uit. De drie mannen sprongen nog juist op het rechte oogenblik op zijde, zonder gekwetst te worden, maar Joost Aluheim kreeg een geduchten duw. De paarden echter schrikten en waren op het punt op hol te slaan. Alaar daar spron gen de steenbouwers en met hen Aiozes toe. Het ge lukte hen spoedig de dieren te kalmeefen. Dan hielpen zij vlug den wagen lossen, de dieren uitspannen, en de balken, die den weg versperden, opruimen. Alaria Lombardi kwam naar buiten. Angelika sprak met haar en zij mopperde over de j onoordeelkundige wijze van werken. Joost Aluheim was j i Loos. Hij schimpte en vloekte, alsof alles de schuld van anderen was en niet van hemzelf. Daarbij hielp 1 hij toch flink en onder zijn aanwijzingen kwam alles spoedig in orde. „Iemand van jouw leeftijd moest wat zorgvuldiger zijn," zoo zeide de meesteres. „Voor den duivel, kon ik weten, dat dat wiel slecht is," zoo barstte de oude uit. Daarbij greep hij driftig naar den volgenden balk, die in den weg lag en het toeval wilde, dat Mozes daarbij helpend aan het an dere eind greep. De oude knecht was in zijn allerslechtsten luim. Alisschien had hij Aiozes tot op dit oogenblik niet opgemerkt en het zien van den jongen man verhoogde nog zijn toorn of gaf hem de gewenschte gelegenheid zijn woede te koelen. „Ik heb Jouw hulp niet noodig," i schreeuwde hij den ander toe. „Laat dien balk los, zeg ik je." Aiozes hield vast, wat hij had. Hij wierp het hoofd in den nek. Hij zeide niets, maar hij keek den oude aan, alsof hij den balk op zijn kop versplinteren kon. „Versta je mij niet," schreeuwde de razende oude. Toen deed Aiozes zijn mond open. „Is dat de dank voor de hulp die men jelui verleent?" Deze schimp trof ook den ander, den helper van Joost. Deze werd dan ook niet minder boos. „Bemoei jij je met je eigen rommel, en maak dat je weg komt, ezelskop," schreeuwde deze. Joost gaf eeu duw aan den balk, dien Aiozes nog steeds vasthield, zoodat deze achteruit tuimelde en bijna gevallen was. jj*Mo®es werd als krijt zoo wit, liet den balk vallen en draaide zich om, om heen te gaan, niet omdat hij de mannen vreesde, maar omdat hij voelde, dat hij in het volgende oogenblik alle macht over zichzelf zou hebben verloren. De opmerkzaamheid van de omstanders was op een- maal van het gebeurde afgewend. Alles lette op den strijd die stond te ontbranden. Angelika verbleekte en keek met angstige oogen toe. Maria Lombardi wees den knecht terecht; „Waarvoor wek jelui nu weer op nieuw ergernis." De mannen schimpten verder. „Alen moet zich in acht nemen voor den vloek der Aschwonden." „Dat zou ik meenen," stemde Joost Aluheim bij, ter wijl hij de balken sjouwde. „Je behoeft maar 'naar zijn oogen te kijken. Alsof hij je wil opvreten „Waarom laat je hem ook niet met rust?" vroeg Angelika plotseling, terwijl Mozes zich langzaam ver wijderde. Zij stond midden tussehen de mannen. „Waar om plaag je en sar je hem steeds zoo, wanneer je weet, dat hij zoo gauw boos wordt?" ging zij voort „Hij doet je immers geen kwaad, als je hem met rust laat." De mannen keken het meisje verbaasd aan. Daar zij de dochter van de meesteres was en deze daar bij stond, waagde de daglooner het niet haar tegen te spreken. Alaar Joost wist wel, dat hij met het oog op den langen tijd dat hij bij zijn meesteres in dienst was, zich wel wat kon permitteeren. „Je bent half mal op dien jongen," zeide hij tot Angelika. „Je hebt altoos al van hem gehouden." Het meisje was steeds op goeden voet met den zeer bruikbaren knecht. „Je moest je schamen, Joost," zeide zij met groote kalmte. Dan liet de meesteres zich evenwel barsch hooren: „Genoeg nu! Zorg maar, dat je met je werk klaar komt." De steenhouwers, wier hulp niet meer noodig was verdwenen en ook de algemeene opgewondenheid was spoedig bedaard. Terwijl Maria in huis ging, liep Angelika nadenkend en doelloos de straat langs. Het was haar zoo droef te moede. Het medelijden met Aiozes was zoo groot. Zij kende hem van zijn jeugd af. Alaar nog nooit was het haar zoo opgevallen als vandaag, hoe leelijk de menschen tegenover hem waren. Zij was zoo in ge dachten verdiept, dat zij in 't geheel niet bemerkte waar zij stond. Het was haar bang en eng om het hait. Zij begreep de menschen niet, was niet gewoon tegen hen te toornen, maar voelde nu toch boosheid tegen hen. Maar nog meer drong haar gemoedstoestand haar tot weenen. Toen zij opkeek, zag zij Aiozes, hoe hij naast zijn buis over de haag geleund stond. Hij zag haar niet, want hij had den rug naar de straat gewend en stond met het hoofd gebogen. Aienigmaal was het, als beefde zijn gansche gestalte. Angelika's medelijden werd nog grocter. Zij liep naar hem toe en ging stil naast hem staan. „Is dat om de ruzie?" vroeg zij hem aankijkend. Hij keek haar vreemd aan, maar antwoordde niet. Zij zag echter wel, dat hij dadelijk na het voorval bierheen was gegaan en al dien tijd over het gebeurde had nagedacht. „Je moet dat niet zoo ernstig opnemen," vermaan de zij. De heete middagzon scheen op hen beiden. Mozes' i^aFi 6 ,^u draaide hij haar zijn gelaat toe, dat allerlei gevoelens uitdrukte. Men wist eigenlijk niet, w-at daar niet ai op te lezen stond: toorn of verdriet, liirfKK zelde hU: »het ergste is dat zij gelijk hebben." .s.?ra? nlet luid, keek ook Angelika niet aan, alsof, hij zich voor haar schaamde. „Wat bedoel Je?" vroeg zij angstig, w vond ("e vraaK blijkbaar hoogst onaangenaam. anneer zij mij zoo verder jagen, steeds plagen en sarren, hier, daar, ginds, als met naalden prikken, dan weet ik niet, wat er nog eens zal gebeuren. Ik neem een mes met mij mee, omdat er geen onge lukken zullen gebeuren, het prikkelt mij daarbinnen zoo dikwijls hen betaald te zetten Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1908 | | pagina 6