mm i öfi Reclitzaal.
Een trouwe Vriend.
d?«4rtütar*ssrvst-"
53e Jaarging. No. 4433.
Zaterdag 23 Jan. 19D9.
TYVEEUti BLAD.
i"SetogC"~
e
De twee compagnons zagen elkaar aanEn de
jolige hulde z'n hoofd in ondoorzichtbare rookwolk...
De oudste herstelde zich en trachtte zoo gewoon mo
gelijk te antwoorden van: „O. dat's best, hoor. Ik zal
meneer wachten
Maar ze gingen met hun tweeën 't kamertje weer
in. En de klerk bleef naar de gesloten deur kijken
Terwijl woede over de schade, die naderende „krach"
kerde mi ?m T. berokkenen. in zijn oogen flik
kerde...... Hij de vuisten balde in de richting van 't
kamertje, waar ze samen zaten te smoezenHen
dieigde, in z n eentje, met pose van „Wacht maar als
t ^daarop uitdraait, dan zal 'k jelui toch!
Al! 't scheepken zinkt
't Was geruischloos-stil >p het kantoor dien avond.
En slechts de hoek, waarhij, de oudste van de beide
compagnons zat, was veiicht. De andere lessenaars
waren doodsch, verlaten. Is stoelen en krukken stondei
daar nog precies zooals <B bedienden ze, een uur of
wat geleden, hadden achergelaten, rommelig ver
schoven in de blijde haas! van te kunnen vertrekken.
Vooral de kruk van den jingsten klerk stond 'n heel
eind van den lessenaar, wair ze bij behoorde. De kleine
VVessels had gepuft, geblaen van blijdschap toen de
zware oude kantoorklok m? schorrig-droefgeestig knars
En op dit oogenblik had men den altijd zoo different
glimlachenden gewilligen en tevens zoo goedig-joligen
Van der Haar waarlijk niet herkend.
niet zonder zcl fingenomenheid, een ietwat-pcdanterigo
mede-stamgast.
„Maar hij heeft toch gezorgd, dat-ie niet heelemaal
plat-zak op reis ging, hé?" zei een, die de zaken iets
meer-nuchter bekeek.
„En hecft-ie geen gelijk, sapristi!" protesteerde een
derde, op wiens wangen nu echter een vurig blosje
gloeide....
Want dat die oude 'n patjakker is, bij wien ver
geleken Do Hoog 'n model van onberispelijkheid
Wat?
En niemand gaf hem ongelijk. In de wijze, waarop
men, van geurige after-dinnertjes, leuke rookspiraaltjes
vormde, teekenue.zich iets af van de walgende minach
ting voor den grijzen huichelaar....
MAITRE CORBEAU.
Plotseling stond, in de stilte van dien avond z'n
jongere compagnon voor hem. De handen gedrukt in
de wijde zijzakken van z'n bontjas. Den cylinder-hoed
glimmend m het gaslicht.... Geur van wijn brengend
in de muffe benauwdheid van het nog niet uitgeiucht
vertrek, waar de kachel stond te gloeien. Hij had vu-
ijge plekken onder de oogen. De kennissen van De
Hoog hadden er, in den laatsten tijd, al over gefluis
terd, dat-ie zoo bijzonder copieus dineerde.... En een
wijntje dronk, zeker een daalder duurder dan vroeger
Hadden tegen elkaar geknipoogd, De hoofden dicht naar
elkaar toe gebogen,... Soms, midden onder het praten
de liphoeken met iets bedenkelijks neertrekkend en
knikkend van: Tjonge, nog-toeAls 't toch eens
Ieu .middag had De Hoog 't voor het eerst scherp-
geluid half zes aankondigde 't Was tegenwoordig saai 'duidelijk gemerkt. Al-dadelijl, toen hij op een groenie
en drukkend op het kantoo; - veel erger dan vroeger. in het cafe tQ 'dikwijls Jee°n ^ntje h£d
De jongste van de patroom vertoonde zich weinig. En zUten maken, zoo voor 't eten.... Hol Van de" Kamp
die bracht juist wat levenligheid en vroolijk vertier.
Rookte van die lekkere, fine sigaretten, waarvan de
geur een mensch allerlei jolige fantasieën voor den
geest toovert, zoodat je oe grimmige cijferreeksen
voor je gaat haten met iniigen afkeerDie begon
altijd met eau-de-cologne o) z'n zakdoek te sprenke
len. Kon niet goed had hj dikwijls gezegd tegen
die muffe kantoorlucht. Zat ook dikwijls z'n snor te
bekijken in een koket zaksjiegeltje, en fatsoeneerde
dien knevel dan met een sroezig-petieterig kammetje.
Die bestudeerde in de nieuvste bladen allereerst de
advertentiën over wat er ,,'s tvonds te doen was". Had
zelfs, toen-ie in extra-lusiige stemming scheen
met den op-een-na oudsten bediende een gesprek ge
voerd over „premiere" van tijzonder amusant en pi- diende, meende hij ielllpkrtsirbesllnmer"'Toen had
kant stuk. Had zitten proester van jool over een paar L- - y opspeuren... ioen had
„moppen", die van den Haar, de bewuste employe,
de rijke, de primus, de algemeen-gefeteerde, hem aan
keek met iets verwonderds,... dat hij zoo-familiair-weg
aanschoofHem systematisch ontweek. Toen De
Hoog, die er 't zijne van wou hebben, rechtstreeks
t woord tot hem richtte en iets vertelde, waarvan hij
moest verwachten dat zelfs de „primus" 't interessant
zou vinden, al-maar voor zich had het strakke, trotsche
kijken van den rijke; die koude oogen; dat gewild-af-
gepaste van z'n bewegingen, dat krenkend-onverschil-
Een sprookje van
OSCAR WILDE.
Eens op een dag stak de oude waterrat den kop uit
haar hol en keek naar de eendekuikens, die op den
vijver zwommen, zoo geel als kanarievogels, terwijl
de moeder, die sneeuwwit was en echt roode pooten
had, haar best deed om hun te leeren in het water op
den kop te staan.
„Je zult nooit in goed gezelschap kunnen verkeeren,
als je niet op deli kop kunt staan," zoo vermaande zij
hafe jongen, en herhaaldelijk deed zij hun het kunstje
voor. Maar de kleinen lieten haar praten. Zij waren
nog te jong om te begrijpen welk een groot voorrecht
het is, in goed gezelschap te verkeeren."
„Wat een ongezeggelijke kinderen!" riep de onde
waterrat. „Zij verdienden zoowaar dat ik ze allemaal
opat!"
Nu dan, toen eindelijk weer de winter voorbij was
en de sleutelbloemen hare gele kelkjes begonnen te
openen, zeide de molenaar tot zijne vrouw, dat hij
toch eens naar den kleinen Dick wilde gaan kijken.
„Och, wat heb jij toch een edel hart!" rjep de
vrouw. „Je denkt altoos maar aan anderenMaar
vergeet niet de groote mand mee te nemen voor de
bloemen."
Zoo legde molenaar de wieken van zijn windmolen
met den ketting vast en stapte met de korf aan den
arm den heuvel af.
„Goeden morgen, kleine Dick," zeide de molenaar.
„Goeden morgen," zeide Dick, op zijne spade leu
nend, en hij lachte van het eene oor tot het andere.
„En hoe heb je 't van den winter gehad?" vroeg
de molenaar.
„Wel," zeide Dick „dat vind ik aardig van je,
dat je zoo belangstellend daarnaar vraagt werkelijk
aardig! Ik heb, om je de waarheid te zeggen, het
tamelijk hard te verantwoorden gehad. Maar nu is de
lente er weer, en nu ben ik gelukkig, want mijne bloe
men gedijen prachtig."
„Wij hebben in den loop van den winter heel wat
over je gepraat, Dick," zeide de molenaar. „Wij wensch-
ten niets liever, dat dat het je goed mocht gaan."
„Dat was erg lief van je," zeide Dick. „Ik was haast
al bang dat je mij heelemaal vergeten hadt."
„Maar, Dick, hoe kan je nu toch zoo iets zeggen?"
riep de molenaar. „Ware vriendschap vergeet nooit
en dat is juist het mooie er van. Maar ik vrees dat
je voor de poëzie des levens weinig gevoel hebt
Wel man, wat staan je sleutelbloemen prachtig!"
„Niet waar?" zeide Dick. „En het is voor mij een
bijzonder geluk, dat ik er zoo veel heb. Ik zal ze naar
de stad brengen en aan de dochter van den burge
meester verkoopen. Dan kan ik met het geld mijn
kruiwagen weer inlossen."
„Je kruiwagen inlossen, zeg je? Je wilt toch niet
in ernst vertellen, dat je hem verkocht of verpand hebt
Dat zou toch al te dom van je zijn geweest!"
„Ja, zie je," zeide Dick „ik moest wel. Het is
„Volstrekt niet, antwoordde de eendemoeder. „Alle zooals ik je zei, van den winter erg slecht gegaan,
begin is moeilijk, en ouders kunnen niet te geduldig eQ ba(j werkelijk geen geld meer om brood te koo-
zljn." pen Daarom heb ik eerst de zilveren knoopen van mijn
lie» tnem 7 "?cb watriep de waterrat „van ouderlijke ge- zondagsche buis verkocht, en toen mijn lange pijp,
nnl zn vertelsel klaar was... En later voelens weet ik niets. Ik ben nooit getrouwd geweest, en eindeiijk ook mijn kruiwagen. Maar nu kan ik alles
nog toen hij een ander van de stamgasten inviteer- en ik denk ook nooit te trouwen. De liefde, dat mag weer terughalen."
de om samen ergens-heen te gaan, was hem de botte, iets heel moois zijn, maar ik voor mij schat de vriend-
abrupte weigering geweest als een vuistslag in 't gelaat schap veel hooger. Voor mij gaat er niets ter wereld
lot zelfs, aan de manier, waarop de kellner hem be- boven eene trouwe vriendschap."
„En, met je verlof, wat verwacht je dan wel van een
trouwen vriend?" vroeg een vink, die in een wilge
boom zat en het gesprek had beluisterd.
„Dat mocht ik ook wel eens weten," zeide de eend
en zij duikelde op den kop om hare kinderen een
De Hoog nog een paar „poesjes" gedronken en was,
terwijl 't in zijn hoofd gloeide en hamerde, naar het
kantoor gestaptEn daar stond hij voor 't schrijf
bureau van compagnon, van den bleeken man met
hem had naverteld van dat dng. Dn toen de oudste
compagnon z'n strak, ernstig gezicht boven z'n schrijf
bureau had vertoond en tegei hem zei: Zeg, Frits,
als-je nu even tijd hebtom over die zaak, je-weet-
wel, van die Dordtsche firma, e spreken?....
Toen was de jongste patroon opgesprongen, had snel
op z'n horloge gekeken, en met een schrikje van zoo
laat-al, uitgeroepen:
„Kerel, straks hoor!.. Ik moei nu weg geen secon- een "paar woordTn "^^7- rad-pl'atendr drifUg'-opge- i „Ik begrijp je niet," antwoordde de waterrat,
de te verliezen. Of anders morgenochtend, he...?... wonden. Staande in wilde dreiging, tegenover den blee-
)16t Ti ®re'aat van an-gst'ge zorgen, wiens houterige goed voorbeeld te geven,
tastende vingers papieren verlegden, opstapelden en weer „Wat een domme vraag!" riep de waterrat. „Van mijl
verspreidden...... In eeuwige onrust. Beeld van marte- trouwen vriend zou ik natuurlijk verlangen dat hij mij
lende vrees, die, al-kervend en vernielend lichaams- en trouw was."
zieleleven langzaam maar zeker doodtDie van de „En wat zou je hem daarvoor teruggeven?" vroeg
bontjas en van de „wijnlucht" had, op gesmoorden toon, de vink, een takje lager fladderend.
Zoo'n gloeiende haast is er toch niet bij?
Het strakke, treurige gezicht van den oudste was
niet meer, van-achter de paperassen, tevoorschijn ge
komen. Over de trekken van Van der Haar speelde
een vroolijk lachjeO, die had den jongen patroon
in de gaten
En terwijl meneer z'n glace's stond aan te trekken,
had hij, half luid, tegen hem gezegd: „Tot hoe laat
kun-je daar plaatsen bespreken?
Zoodat Van der Haar moeite had om zich goed te
houden. En toen meneer weg was, had-ie z'n buurman
aan den klerken-lessenaar stiekum 'n schop gegeven, on
der de krukken doorWat of-ie wel zei van zoo'n
ke van de tastende onrust-vingers.
,Je hebt geen keus!" zei de jongere, en hij smeet, i
„Hoor eens! Ik wou je eens een geschiedenis jé ver
tellen," zeide de vink.
Is het een geschiedenisje over m ij vroeg de wa
rnet woesten zwaai, z'n half uitgerookte after-dinner terrat. „Zoo ja, dan wil ik met genoegen luisteren,
in den kolenbakwant dat hoor ik machtig graag."
,,'t Kon nog alles terecht komen. Een kwestie van „Je kunt het tenminste op jezelf toepassen," zeide
erop of eronder!... Voor allemaal. 'tMoet!" „Wekun- de vink, en hij wipte op den grond en begon als volgt
nen liquideeren," zei de andere, en 't was of de te vertellen:
klank van wat hij sprak werd gescheurd uit doodziek i
lichaam„We kunnen ieder 't zijne geven En
eerlijk blijvenZie-je, Frits!" Maar terwijl hij 't
zei, zochten de angstoogen van den oudste met iets-
schuws die van den jongere.... Was 't of hij sidderde
van te zullen hooren... Maar de ander zei niets. Hij
pretmaker, he?Stilletjes zaten ze te lachen, over stond nog altijd daar tegenover hem achter 't schriif
hun werk heen. Maar beiden dachten^ hetzelfde Als bureau. Doch de gloed in zijn schitterende oogen was
feller. En de kleur op z'n wangen vuriger
„We kunnen... kunnen toch," stamelde Hermans, al
maar papieren verschuivend, opstapelend, en versprei
dend, met de eeuwig-onrustige vingers. „We kunnen..."
„Wat wou-je blijven...?" barstte de jongste plots uit,
en z'n gloeiend hoofd kwam nu vlak onder de gonzende
gaspit
Wat wou-je, meneer, Hermans...? Herhaal dat eens'
die saaie oude er nu eens niet was, en die jonge alleen
baas op kantoor; neen, dat zou een „pannetje" worden!
Dan zou een mensch nog eens voor z'n plezier 's mor
gens naar ,,'t hok" trekkenMaar zooals reeds
gezegd in den laatsten tijd was ook dat fleurige niet
meer voorgekomen.
't Was weken geleden, dat de jonge patroon er ge
weest was. 't Laatst herinnerden ze zich op kantoor
was hij, zoo tegen Beurstijd, komen binnenstui
ven, gejaagd, met vuurrood gezicht, zonder iemand
te groeten. En toen waren de beide compagnons dade
lijk samen in de spreekkamer gegaan.
„Voor niemand te spreken, hoor"' had de oudste
gelast.
En dadelijk kwam er iets geheimzinnig drukkends
in de kamer. De klerken zaten te pennen met ernstige
gezichtenGeen oog van 't papier wendend. Heele
maal in beslag genomen door hun denken van wat dat
alles te beduiden hadTerwijl Van der Haar zich
heilig voornam om nog dienzelfden dag naar iets an
ders te gaan uitkijken, want 't zaakje kwam 'm vreemd
voor; verdachtDie jongste patroon mocht nog zoo
jolig zijn en fideel; vrind van leuke „moppen", als-ie
bokkesprongen ging maken, «dan most Van der Haar
niks van 'm hebbenDe eenige, die zich weinig van
de historie aantrok was de kleine Wessels. Die vond
alles best, wanneer er maar variatie kwam in de saaie
stilligheid van tegenwoordigProbeerde van de ab
sentie der patroons gebruik te maken om z'n buurman
met propjes te beschieten. Maar werd driftig-nijdig af
gesnauwd, zoodat-ie, uit wanhoop en vervel ing, maar
„Er was eens een braaf, klein boertje, met name
Dick."
„Was er iets bijzonder aan hem?" vroeg de water
rat.
„Neen," antwoordde de vink „ik geloof niet dat
er iets bijzonders aan hem was, behalve zijn trouw hart j
en zijn vroolijke, goedige gezicht. Hij woonde heel al-
leen in een klein huisje en werkte eiken dag in zijn
tuin. Er was in den ganschen omtrek geen zoo mooie 1
tuin, als de zijne. Daar bloeiden de fijnste bloemen
Dick," zeide de molenaar „ik zal je m ij n krui
wagen geven. Hij is wel niet meer al te best, want de
eene zijde is geheel kapot, en aan het wiel ontbreken
een paar spaken. Maar toch zal ik hem je geven. Ik
weet dat het erg grootmoedig van mij is, en veel
menschen zouden mij voor gek verklaren, dat ik hem
zoo maar weggeef. Maar ik ben nu eenmaal niet zoo
als andere menschen. Voor mij is grootmoedigheid de
quintessence van de vriendschap. En bovendien heb ik
voor mijzelf nog een anderen kruiwagen. Je kunt
hem dus gerust aannemen. Ik schenk hem je met
genoegen."
„Neen, maar dat is werkelijk erg grootmoedig van
je!" zeide de kleine Dick, en zijn ronde, goedige ge
zicht straalde van blijdschap. „Ik kan hem ook heel
goed repareeren, want ik heb een groote plank in
huis."
„Eene plank?" zeide de molenaar. „Wel, kijk eens,
die kan ik net gebruiken voor het dak van mijne
schuur, waarin een groot gat is.Hoe goed, dat je juist
ervan gesproken hebt! Het is toch opmerkelijk, hoe een
goede daad altoos eene andere ten gevolge heeft! Ik
heb je mijn kruiwagen gegeven en nu geef jij mij
je plank. De kruiwagen is natuurlijk veel meer waard,
dan de plank. Maar ware vriendschap valt niet over
kleinigheden. Haal mij dus maar dadelijk die plank,
dan kan ik met het werk aan de schuur terstond begin
nen."
„Natuurlijk!" riep de kleine Dick, en hij liep heen
om de plank te halen.
„De plank is niet heel groot," zeide de molenaar,
„en ik vrees dat er voor de reparatie van den krui
wagen niet veel van zal overblijven. Maar dat is na-
al wat je maar denken kunt. En alles geurde en kleur- tuurlijk niet mijne schuld. En nu ik je mijn kruiwagen
de. En elke maand in den zomer, bloeide er wat an- geschonken heb, zal je mij zeker wel gaarne wat bloe
ders en wat nieuws. men geven. Hier is de korf en als je er niet tegen
De kleine Dick had een hoop vrienden; maar zijn hebt, daa wou ik ze wel graag heelemaal vol hebben.
1 Ort r/\ll ttt c f A -rrrirtn/I v,r n r» J /-\ rvn/\/\l-A TT1 t, /I 1 i -
allertrouwste vriend was de groote Hugh, de molenaar.
Ja, zoo bevriend was de rijke molenaar met den klei-
- "V-"» "^«^..1. uuu uvno.- -VA^J-l.
Dun dat nog eens zeggen....?" De oudste hief zich uen Dick, dat hij nooit voorbij zijn tuin ging zonder
met de beide handen steunend op de leuningen van
z'n kantoorstoel, halverwege op, en z'n wit gelaat
wendde zich smeekend naar den ander
Zweetdroppels parelden tusschen de verwarde, dunne
grauwe haren
„Wat wou-je?!" herhaalde die van de pelsjas..., den
eerlijken man spelen...? als we samen naar den blik
sem zijn gegaan?... Eerlijk!" En hij lachte met
schamper-minachtend geluid, ongevoelig voor de helsche
zielepijn, sprekend, tot hem, uit die smeekende oogen
van den oudere.
over het hek te reiken en eene groote zonnebloem
of een handvol welriekend kruiden af te plukken, of,
wanneer het in den oogsttijd was, zijne zakken met
kersen of pruimen te vullen.
„Ware vrienden moeten altijd met elkaar deelen,"
placht de molenaar te zeggen; en de kleine Dick
knikte en glimlachte, en hij was trotsch er op, een
vriend te hebben met zulke nobele ideeën.
Nu en dan vonden de buren het wel wat vreemd,
dat de rijke molenaar den kleinen Dick ook niet eens
wat schonk, hoewel er in zijn molen honderd groote
De krakende soiree-laarzen, de gelakte, gingen nog meelzaken opgestapeld lagen en hij zes melkkoeien
wat dichter naar compagnon. Hij stond nu vlak naasi
'm. De dikke, opgezwollen driftkop was vlak bij het
grauwe, sidderende van den ander
En de punten van den eleganten knevel raakten haast
het gezicht van den andere, toen de rauwe stem van
compagnon hem in het oor blies, met van dolle op
winding, van bestiale woede, schroeienden adem:
„Maar dan zal jouw zoon, jouw brave Edward, toch
eens eventjes weten, wat voor eerlijk man z'n vader is!
...Weten, versta-je me, wat die vader vier jaar geleden
ging zitten dutten, berekenend hoeveel hij nog, op een keeft uitgehaald in dat zaakje van de weduwe Vos,
centje na, van z'n laatste zakgeld over ha«lmet die metallieken en die andere papiertjes... Die
Dien ochtend was er een bejaard heertje top kantoor eerlijke papa, die liever... liever wil liquideeren...
en eene heele kudde schapen had. Maar Dick zelf brak
zich daarover niet het hoofd, en niets deed hem zoo
veel plezier, als naar de schoone woorden te luisteren,
die de molenaar telkens over de onbaatzuchtigheid van
ware vriendschap ten beste gaf.
Zoo werkte de kleine Dick steeds in zijn tuin. In
lente en zomer en herfst was hij heel gelukkig; maar
als de winter kwam en hij geen vruchten of bloemen
naar de markt kon brengen, leed hij dikwijls koude en
honger, en moest hij vaak naar bed gaan zonder iets
anders dan een paar gedroogde appelen of harde noten
gegeten te hebben. In den winter had hij 't ook bijster
eenzaam, want nooit kwam' dan de molenaar bij hem.
„Heelemaal vol?" zeide de kleine Dick, en hij keek
een beetje op zijn neus, want de korf was geweldig
groot, en hij wist dat hij geen bloemen meer voor de
markt zou overhouden, als hij ze geheel vulde; en
toch wilde hij zoo gaarne zijne zilveren knoopen terug
hebben.
„Nu," antwoordde de molenaar - „het is toch waar
achtig niet te veel, dat ik je om een paar bloemen
verzoek, nadat ik je mijn kruiwagen gegeven heb. Mis
schien heb ik het mis maar ik ben altoos van mee
ning geweest, dat vriendschap, ware vriendschap, van
alle zelfzucht vrij moet zijn."
„Mijn lieve vriend, mijn beste vriend!" riep de klein©
Dick „ik geef je met genoegen al de bloemen uit
mijn tuin, want aan jouw goede meening is mij veel
meer gelegen, dan aan mijn zilveren knoopen." En
hij liep heen en plukte al zijne mooie sleutelbloemen
af en vulde daarmee de korf van den molenaar.
„Tot weerziens, kleine Dick!" riep de molenaar, ter
wijl hij met de plank op den schouder en de korf in
de hand er van door ging.
„Tot weerziens!" riep de kleine Dick, en hij begon
dapper te spitten. Hij was zoo blij met den kruiwagen.
Toen hij den volgenden morgen weer in zijn tuintje
werkte, hoorde hij de stem van den molenaar, die hem
riep en daar stond voor het hek de molenaar, met
een grooten zak meel op den rug.
„Beste kleine Dick," zeide de molenaar „zou je
gekomen, oude klant van de firma. De goeie. I Een oogenblik werd 't anders in de smeekoogen van >»Het dient tot niets, dat ik nu den kleinen Dick j wéi zoo goed willen' zijn, dezen zak meel voor
praatzieke meneer Van der Brugge, renteniertje cue Hermans. Kwam er iets in van matelooze verontwaar- zou gaan opzoeken, zoolang er sneeuw ligt," placht de
z'n fondsjes altijd bij Hermans en Co. belegd had
Die op uurtje, als 't drukste van den dag achter den
rug was, dikwijls met den oudsten patroon ecu babbeltje
kwam maken. Ze zaten dan samen genoegelnjk te fluis
teren voor zoover 't intieme aangelegenheden van geld-
bestier betrof, en als dat was afgeloopen, werd er lui
der voortgeboomd over nieuwtjes van den di.g, en zoo...
Op dit uur was meneer Van der Brugge er, voorzoover
men zich herinnerde, nooit geweest. En hij deed ook
diging; van verbazing over dat krasse van De Hoog, die molenaar tot zijne vrouw te zeggen. „Want als de men-
hem indertijd zelf had overgehaald, overreed, z'n be
zwaren weggepraat; net-zoo-lang tot hij, Hermans, el
lendig, zwak genoeg geweest was om te doen wat die
jongere hem had geradenTe doen 't smerige, mis
dadige
Bijna was 't over zijn lippen gekomen, van: Jij hebt
me toch zelf?Maar hij kromp ineen van angst.
Hij zag, in die woeste, wreede dreigoogen, dat De
schen zorgen hebben, dan moet men ze alleen laten
en ze niet met bezoeken lastig vallen. Dat is tenmin
ste- m ij n e opvatting van de vriendschap, en ik ge
loof bepaald dat ik gelijk heb. Daarom zal ik liever
wachten tot de lente komt. Dan kan hij mij eene groote
korf vol sleutelbloemen schenken, en dat zal hem ge
lukkig maken."
Je bent toch een beste man," antwoordde de mole-
mij
naar de markt te dragen?"
„Ach, het spijt mij geducht," zeide de kleine Dick
„maar ik heb, heusch vandaag zoo veel te doen.
Ik moet nog al mijn slingerplanten opbinden, en stek
jes planten, en mijne bloembollen begieten."
„Hoor eens," zeide de molenaar „in aanmerking
genomen, dat ik je mijn kruiwagen schenken zal, zou
het al heel onvriendelijk van je wezen, als je mij
dit nu weigerde."
Och, zeg dat toch niet!" riep de kleine Dick
*-» UI J Cj CD J -U" jjVJGlI. neg uat lULU UIL-C' 1 rwjp UO nitllio JLZiljn.
anders dan gewoonlijk. Zag bleeker en stroever. Had j Hoog 't hem ontstrijden zou... Zijn jongen zou weten naarsvrouw, die in een gemakkelijken stoel lekker bij want ik zou voor niets ter wereld onvriendelijk willen
z'n brilletje stijver op den neus geschoven. En 't was te overtuigen dat vader een falsaris, een dief, een op- het vuur zat. „Het is een waar genot, je over de schijnen!" En hij ging terstond zijne pet halen en
of z'n hand don ivoren knop van zn rolling stijver lichter was... Al vier jaar geleden
omklemdeToen ging Van der Haar mei. hem staan
fluisteren
„Jouw Edward zal weten wie jij bent"! zei de
I jongere. „Binnen 't uur. Ik weet waar-ie van-avond is...
vriendschap te hooren spreken. Ik geloof stellig dat stapte weg, met den grooten zak op de schouders,
de dominee het niet zoo mooi kan als jij." jjet was een gloeiend heete dag, en de weg was vree
haastig, driftig antwoordde. Bijna te opgewonden was 1
om zacht te praten... De klerk bleef uiterst hoffelijk,
met deferent glimlachje, telkens buigend. Maar hij
merkte wel, dat de lippen van renteniertje beefden
en dat er telkens zoo'n vale driftkleur, van ingehouden
gramschap op z'n wangen kwam... Plotseling had me
neer Van der Brugge zich omgedraaid. Bleef eventjes
nadenken... Had toen gevraagd:
„Hoe laat, precies, is meneer er dan wel? Want j
ik moet meneer vandaag positief spreken.
...En het stokje trilde in de bevende hand van den
grijsaard. Langzaam, voetje voor voetje, al-maar fluiste
rend en vriendelijk glimlachend, had Van der Ha.ar
'm eindelijk de deur uitgekregen. Maar de dreigende,
bange stilte, die toen op 't kantoor zich uitspreidde,
had zelfs den kleinen Wessels angstig gemaakt zoo
dat die, beklemd door 'n vrees, waarvan hij zich zelf
geen rekenschap kon geven, maar gauw den brief ging
zitten copiëeren, die voor hem lag.
Van der Haar had toen zitten uitkijken, afwachten,
totdat de patroons uit 't zijkamertje kwamen Dadelijk
zag hij het bizondcrc aan de gezichten
ontdane van den oudste, 't opgeWondene geagiteer
de van den jongere. En toen hij vertelde van meneer
ook tegenover je zoon, dat huichelaarsmasker.
Maar hij had al gewonnen spel.
De eeuwig-onrustige vingers hadden al papier te
voorschijn gehaald... Papier, met 't hoofd van de firma.
selijk stoffig, zoodat Dick, nog voor hij den zesden
mijlsteen bereikt had, reeds moe was en moest gaan
zitten rusten. Niettemin stapte hij weer dapper voort,
en bereikte eindelijk de markt. Nadat hij daar langen
tijd gewacht had, verkocht hij den zak meel voor een
DmÜ-.MMaar zouden wij den kleinen Dick niet eens bij
En de anderen hoorden, dat meneer Van der Brugge M0et.en we naar den kelder, dan zal ik jou ten minste ons kunnen nooden?" vroeg des molenaars jeugdige
zoon. „Als de arme Dick honger heeft, dan wil ik hem
graag de helft van mijn rijstebrij geven."
„Wat ben jij toch een domme jongen!" riep de mole-
naar. „Ik weet waarachtig niet waarom ik je na.ar prijs en liep nu rechtdoor naar huis.
Ze schreven al, "wat de jongste verlangdeWat school stuur. Je leert daar niets. Begrijp je dan niet i „Dat is een zware dag geweest," zeide de kleine
meneer Van der Brugge's laatste bezit zou verduiste- dat de kleine Dick, als hij hier kwam en ons goede Digk bij zichzelf, toen hij zich te slapen legde. „Maar
ren.... Oin overmorgen dien wissel te kunnen hono- vuur en ons lekkere avondeten zag, allicht afgunstig ib ben toch bljj 'dat ik den molenaar zijn verzoek niet
reeren. zou worden? En wat is er slechter voor het karakter geweigerd heb want hij is mijn beste vriend; en
....Nog een maand of wat, als er geen wonder ge- dan afgunst en nijd? Ik zal in geen geval dulden, t dan heeft hij mij ook zijn kruiwagen beloofd."
i beurde, drijvende te blijvendat het karakter van Dick bedorven wordt, Ik ben zijn
beste vriend en ik moet er dus voor zorgen dat hij
....Opmerkelijk was dat toen, op den dag der
arrestatie van den ouden kassier, beschuldigd van zeer
dÏ S ie aV™" opïï bSïist ten gunste »an 1 -**' P'«' "f( ""''"T'"'
Bpn Memnfe wis vrouw, terwijl zij zich een groot glas warme ale in-
WS" zei een van de invloedrijke stamgasten, schonk. „Ik ben al heelemaal slaperig Het is haast
Den volgenden morgen al vroeg kwam de molenaar,
om het geld voor den zak meel te halen. Maar de
niet in verzoeking woidt geleid. Bovendien zou Dick, i kleine Dick was zoo vermoeid, dat hij nog te bed lag.
als hijt luer kwam, mij misschien vragen hem wat meel
op krediet te leveren en dat zou ik niet kunnen doen
Van der Brugge's bezoek, had de oudste zich aan den 1 £cjl(e jartuffe, ik altijd beweerd heb!"zei, praten veel moeilijker en ook veel verdienstelijker is.
deurknop moeten vastgrijpen, zoo schrok-ie
„Wel foei!" zeide de molenaar „wat ben jij schan
delijk lui! Als ik bedenk dat ik je mijn kruiwagen
schenk, dan vind ik dat je wel wat vlijtiger mocht
werken. Luiheid is eene groote zonde, en ik kan het
niet stilzwijgend aanzien, dat een vriend van mij zich
daaraan overgeeft. Het zou mij natuurlijk niet invallen,
je dat zoo rondweg te zeggen, als ik niet je vriend
was. Maar waartoe dient vriendschap anders, als men
elkaar niet rondweg zijne meening zeggen mag? Vleien
en komplimentjes maken, dat kan iedereen. Maar een
ware vriend zegt altijd liefst onaangename dingen, om
dat hij weet dat hij daarmee het beste voorheeft en