tot 1 April a.s. Soldaten=eer. Woensdag 24 Maari 1909. EERSTE BLAD. Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. FEUILLETON. Binnenlandse!) Nieuws. *~>3ste Jaargang. No. 173 Bureau SCHAGEJföj Laan O 4. Uitgevers i TRAPMAN Co, Wie zich thans als abonné opgeeft van dit blad, ontvangt liet gratis tot I April a.s. Bargesiws en StaaispensionneeHng. SCHAE Ufjiiüi Nienws- AlTtrtEiii!- LaiAboivhlal Dit blad verschijnt viermaal per tveekDinsdag-, Woensdag-, ponderdag- en Zaterdagavond. Bp inzending tot 's morgons 9 ure, worden ADVERTENTIEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. luiere. Tclephoon No. 20. Prijs per jaar f 3.—. Franco per post f 3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cent. ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels f 0.25: iedere regel meer 5 Cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Dit nummer bestaat uit twee bladen. GRATIS Zitting van Dinsdag 23 Maart 1909. Wel vijf aan een bos. Het waren er wel vijf, de zondaars, die bij 't be handelen van het eerste zaakje zich hadden te verant woorden. Mogen we ze even voorstellen... Ja?... Nu dan: primo. Arend Brouwer, een stevige vijftiger, secundo. een ongeveer 30 jaren jongere snuiter, Adri- aan Schoon genaamd, tertio. Jaap Noorda, een 22-jarige meubelmakersknecht quarto en quintio: een paar kleine, stevige kereltjes: Klaas Wagenmaker en Jan Vlam genaamd, allemaal luidjes die na gedaan herbergbezoek tame lijk lastig zijn. Zoo werden ze ons thans tenminste beschreven. En aan de hand van die beschrijving baart 't je al geen verwondering, als je van dit stelletje hoort, dat ze op den eersten Zondagavond, die de vorige maand ons gaf, in Medemblik, waar zij allen wonen, lastig zijn geweest. 't Was in de herberg van den heer J. A. J. Beers, 4aar werd uitvoering gegeven door de rederijkerskamer „Ons Genoegen". En ze rederijkten, dat 't haar van pruiken en snorre- baarden afstoof, waarmee zoo menige frissehe jonge vent meesterlijk in 'n ouwen knorrepot werd veran derd. En 15 centjes entree maar, menheertje! Waarlijk niet te veel, zou je zoo zeggen, als je daarvoor eenig kunstgenot, al is het dan niet het hoogste moogt ge nieten. Maar onze vijf dorstige vrienden hadden er liever slokkies voor en wilden geen entree betalen. En even min vertrekken, 't Was al lang niet vroeg meer en ze werden vervelend, zoodat en Beers en 't bestuur van de Rederijkerskamer de politie om assistentie vroegen. Een paar wetsdienaren traden flink op en weldra waren ze alle vijf, hoewel onder protest, naar de buitendeur gedreven. Aangifte bleef natuurlijk niet achterwege en de O. v. J. eischte tegen ieder hunner f 10 boete, subs. 10 dagen hechtenis. Het gelukte niet. Het tweede tafereel dat ons vandaag voor oogen werd getooverd, speelde zich op Oudejaarsdag van 1908 af in Egmond-Binnen. 'tIs overigens maar een gewoon kantongerechtszaakje, waarin de Alkmaarsche kantonrechter 't den beklaagde toevallig niet naar zijn zin had kunnen maken met 't vonnis, want dat behelsde veroordeeling tot 'n paar geldboeten subsidiair de noodige dagen brommen en bovendien was het prachtige jachtgeweer ('t betreft hier nl. een jachtwetovertreding) verbeurd verklaard ge worden. En daarmee ging de beklaagde, de 23-jarige T. J. de Waard uit Egmond-Binnen, niet accoord. Dat moest hoogerop gezocht worden! We konden echter niet vinden, dat zijn kansen best stonden. Alles toch, wat bij zoowat van noode had, om er door te rollen, ontbrak hem. Zoo had hij dien laatsten December buiten openbare wegen en voetpaden gejaagd, „in jagende houding" met 'n geladen geweer, nota bene, om te beginnen zon der jachtacte op anderer grond, zonder machtiging daartoe. Ook had hij geen schriftelijke vergunning. De Waard had nog wel 't een en ander in te brengen vandaag, maar hij kon 't toch niet halen. De O. v. J. was er sterk voor, om des kantonrech- j ters vonnis te vernietigen en na dien wensch te hebben geuit, eischte Z.E.G. tegen De Waard opnieuw twee boeten elk van f 5, elk subsidiair 3 dagen hechtenis, i I Fin dan verbeurdverklaring van het geweer of f 4 boete, subsidiair 2 dagen hechtenis. Geen „broeders" in de kunst. Vervolgens belanden we op meer hekend. terrein en! ook meer in onze buurt. I In de historie, die we nu wereldkundig zullen ma ken, is de plaats der handeling de Dorpsstraat in de j kom der gemeente Oude Niedorp. 't Is avond en de heerschende felle vorst van voor enkele weken doet den laten wandelaar den hals diep in jaskraag en halsdas verschuilen. Zoo was 't ook i Woensdag 27 Februari. Reeds had de klok 10 geslagen, toen de muzieklie- vende leden van het fanfarekorps aan het Niedorper Verlaat huiswaarts trokken, de een met een grooten, de andere weer met wat kleineren „toeter" gewapend, i 'n Viertal artisten van „Crescendo" (zoo heet het I korps) verlieten 't oefeningslokaal het cafe van den heer A. Mijts en namen den weg naar O. Niedorp, waar ze allen thuis behoorden. Willem Langedijk en Cornelis Dekker Sr., de eerste schildersbaas, de tweede timmermansknecht en heiden gehuwd, hadden aan hunne ongehuwde metgezellen Arie Hollenberg en Cornelis Dekker Gz., volstrekt geen vredige medewandelaars. Arie, een landarbeider, kon het met Krelis, die tim merknecht is bij denzelfden baas, waar de andere Kees Dekker werkt, lang niet vinden. Er leek wel een wrok te zitten. Althans nabij 't schoolgebouw daar kreeg Kees van Arie een mep om zijn ooren en dat ontaardde in een formeele vechtpartij. Dat ging den 17-jarigen Dekker toch te hard en hij ging naar Kooiman, den veldwachter, om aangifte te doen. Arie bekende ridderlijk het hem ten laste ge legde. Hollenberg gaf als aanleiding op, dat Dekker hem wel eens had voor den gek gehouden. De O. v. J. eischte tegen beklaagde wegens mishan deling f 10 boete of 10 dagen hechtenis. Op weg om berucht te worden. Bernardus Koeleman van Nibbixwoud begint zoo lang zamerhand berucht te worden. Ettelijke malen is hij al veroordeeld door de recht bank. En veelal is het de drank, die dan een voorname rol speelt. Dat was ook nu weer het geval, 't Was recht gezel lig in Van Diepens herberg te Nibbixwoud, waar den 12den Februari 'n zoogenaamde wijnkoop werd gehou den en de ergste plakkers met Nardus aan de spits, bleven tot laat in den morgen zitten in een toestand die geen nadere omschrijving behoeft. 1 Zoo bezopen was Koeleman echter nog niet of toen Zooals reeds verteld, had de handelsraad Eger de regeling van het feest geheel zelf gedaan. Toni had haar plaats aan tafel gekregen naast den luitenant von Schoenrock. En zij had dat heel gewoon gevonden. De luitenant zelf meende eveneens dat dit vanzelf sprak, dat hem de eer te beurt viel naast de dochter des huizes te mogen zitten. Tegenover hen zat de schil der KaUnka, terwijl Hermann meer in de buurt van den handelsraad onder dak was gebracht. Be spijzen waren met groote zorg gekozen, de wijnen waren voortreffelijk. Dat alles kon men aan Eger over- lateh, een lekkerbek als hij was. Zijn kelder was steeds meer dan goed voorzien en hierop liet hij zich dan ook niet weinig voorstaan. Zijn tong was wel het meest ontwikkelde deel aan hem. Toni was zeer gelukkig. Zij wist dat zij niet naast Hermann zou zitten, dat ging nu nog niet. Maar haar vader had hem vriendelijk ontvangen, en dat maakte haar vrooüjk. Zij lachte veel en toonde zich opgewekt, ofschoon zij soms niet eens hoorde wat haar buurman lot haar zeide. De luitenant voelde zich door Toni's vroolijken lach zeer aangemoedigd. Hij dronk veel, sprak veel, en was er blij over, dat die referendaris met dat geleerde Sezicht zoo ver van hem af zat en riep den schilder "er de tafel heen toe: „Parbleu! Ik geloof dat al had ik nog drie Sabine's, dan schoot ik ze alle drie dood." „Dan verschenen er ook nog drie artikelen over je u de courant," antwoordde Kalinka. „Ik heb maling aan alle artikelen. Bah, die ellendige l^antenkerels," riep de luitenant en hij dronk zijn glas Ja ®en teug leeg. "En juffrouw Eger, hoe denkt u over die couranten- artikelen?" vroeg de luitenant aan Toni. „Nietwaar alles dom gebazel. Ik kan tien paarden, doodschieten, aaa gaat dat nog geen schrijver aan." Toni was juist druk bezig geweest met naar haar «e'iefde te kijken, of zij geen heimelijken blik van ver- aiwlhoudlng van hem kon opvangen. Zij had dus geen Woord van hetgeen de luitenant haar vroeg gehoord en achend antwoordde zij daarom: „Ik ben het volkomen met u eens." „Fameus, fameus!" riep haar buurman zegevierenden 'e'd den schilder zijn glas voor: „Kalinka, daar «oeten we eens op drinken." Eindelijk siond meto van tafel op. De meesten gingen aar een andere zaal, daar weerklonk muziek, een be- °«nde zangeres zou eenige liederen zingen. ze dan eindelijk opstapten, zag hij nog wel de fietslan taarn van een anderen plakker, Dirk Beemster genaamd En daar had hij zin in. Het gelukte hem, de lantaarn te stelen, nadat Beemster om van den vervelenden ko el af te zijn, zich bij zekeren Haring had vervoegd om binnengelaten te worden, aan welk verzoek on middellijk werd voldaan. Beemster, die naderhand merkte wat er was gebeurd, liet Koeleman op de bon zetten ter zake van diefstal. Nardus was vandaag weggebleven. Maar daar trok de heer Officier zich heelemaal niets van aan. Z.E.G. wees op 't zeer ongunstige verleden van beklaagde en eischte een maand gevangenisstraf tegen hem. Een buren-kwestie. Piet Schoon, een 37-jarig landbouwertje uit Broek op Langendijk, moest zich heden verantwoorden, omdat hij een 13-jarigen buurjongen, Kees Blom, die hem en zijn kroost had uitgescholden, den 19den Februari jl. wat had afgeranseld. Keesje's papa is gebrouilleerd met Piet, die ook ten vorigen jare al eens als beklaagde heeft geposeerd. Eene omstandigheid, waaraan zich deze zaak heeft ont leend. We konden vandaag aan Schoon best merken dat de vrede nog lang niet is geteekend tusschen hem en. Blom. De President was echter van meening dat het nu uit moest zijn en drukte dat den betrokken partijen wel op het hart. Wegens mishandeling eischte de heer Officier tegen Schoon f 5 boete of 5 dagen hechtenis. Geen voorbeeld tot navolging. Hendrik Hoff, een onderwijzer aan de openbare la gere school te Enkhuizen, was in den avond van Zon dag 28 Februari jl. zoo dronken, dat een paar politie mannen het zeer noodig oordeelden hem huiswaarts te geleiden. Eenmaal bij des onderwijzers behuizinge op 't Vene die aangekomen, had „meester" geen zin om in huis te gaan. In tamelijk onbeschofte bewoordingen stond hij de politie te woord, die hem toch had behoed voor het groote gevaar om bij dezen of gene in de ruiten te vallen gedurende zijne wandeling naar huis. En toen men Hendrik met veel moeite in huis had gestoeteld, kwam hij, ontevreden, weer buiten. Tot tweemaal toe. Eindelijk maakte hij 't zoo bont, dat hij meegenomen werd naar 't arrestlokaal. Een verzet zijnerzijds van belang en wat zich laat denken een procesverbaal tot slot. De President zoowel als de Officier van Justitie wezen op 't afkeurenswaardige van zoo'n gedrag van een onderwijzer. Mr. Hanegraaff de Officier eischte 6 weken gevan genisstraf tegen Hof. Mr. Offers, zijn verdediger, hield een heele pleit rede voor zijn cliënt, voor wien hij 'n lichtere straf vroeg. Een kinderwettenzaakje tot slot, met gesloten deuren. A.s. Dinsdag uitspraken. Te Wognum heeft de oud-minister Goeman Borgesius Kamerlid voor Enkhuizen en thans weder candidaat der verbonden vrijzinnigen in dat district, een, politieke le zing gehouden, waarin hij o. m. zijn meenlng over Staatspensioen weerg>af. Voor den belangstellenden lozer deelen wij daarvan het volgende mee: Wat nu de zorg voor de oudetn van dagen betreft, herinnert de heer Goeman Borgesius aan den langjari gen strijd hiervoor reeds gevoerd. Verschil over de vraag of de Staat zich met deze zorg bemoeien moet is er niet meer, alleen is er verschil van meening in hoeverre de Staat moet ingrijpen. Velen voelen voor het Belgische systeem; ondersteuning van het particu lier initiatief. Ook spreker meent, dat als zaken door particulier initiatief kunnen worden tot stand gebracht, de Staat niet moet ingrijpen. Niettegenstaande echt-er Canada pas hei? Belgische stelsel heeft aangenomen, kan hij het niet aanbevelen. Het heeft in België niet aan de verwachtingen voldaan. Honderdduizenden zijn niet verzekerd. De jonge man, die iets te missen heeft, denkt in de eerste plaats aan ziekteverzekering, begra- fenisbus en werkloozenfonds, en in de allerlaatste plaats aan ouderdomspensioen, dat ook zoo ver nog weg is, en waarvoor hij zelf in de allerlaatste plaats wat kan en wil afzonderen. In theorie mooi, is bet Belgische stelsel in de praktijk onvoldoende gebleken. Het is mis lukt. Toch is de zorg voor ouden van dagen een staats belang, mag ze niet worden opgegeven. Er worden thans in sommige fabrieken werklieden boven de 25 jaar niet meer aangenomen, tenzij ze reeds begonnen zijn een pensioen voor den ouden dag te vormen. Dit geldt niet voor een enkele maar voor tal van ondernemingen, nl. dat werklieden na 25 of 30 jaar niet meer in dienst kunnen komen. Menschen van 40 jaar vinden dikwerf geen werk meer na ontslag, omdat zij geen pensioen hebben, en werkgevers bevreesd zijn na korten dienst tijd tot pensionneering te moeten overgaan. Zoo ont staat verlies aan productievermogen, blijkt ook ten over vloede, dat het ouderdomspensioen wel iets meer is dan pure armenzorg, dat aan deze quaesti-e ook groote maatschappelijke belangen vastzitten. Naast het Belgische hebben wij nog te kiezen tus schen twee stelsels, de dwangverzekering en de Staats- pensionneering. Het eerste is in, Duitschiand ingevoerd, prikkelt ons tot navolging en sluit zich ook aan bij onze Ongevallenverzekering, die, wat men ook van haar moge zeggen, uitbreiding behoeft tot andere bedrij ven. Dan ligt de dwangverzekering in het verzekerings systeem, wat reeds wonderen heeft verricht en het volk tot voorzorg en spaarzaamheid leidt. Spreker zet de voordeel en van verzekering uiteen als goede hulp hij vele ernstige evenementen in het leven. Veel is er dus voor de dwang-verzekering te zeggen, maar ten opzichte van de zorg voor den ouden dag zijn er ernstige bezwaren aan verbonden. Niet de vrees, dat bet zal leiden tot Staatssocialisme is een bezwaar, maar wel dat niet alle behoeftige ouden van dagen dooi deze verzekering gebaat zouden worden. Alleen maar de loonarbeiders en niet de kleine neringdoenden en kleine winkeliers. Voorts zullen velen niet geregeld de premie kunnen betalen, en anderen te weinig om een behoorlijk pensioen te verkrijgen. Dan verzwakt het rechtsgrond tusschen patroon en arbeiders, en verder is het administratief veel te gecompliceerd. Ten slotte is sprekers grootste bezwaar, dat zulk een dwangver zekering niet spoedig tot stand kan worden gebracht. Jaren geleden reeds sprak men bij de motie-Hel-dt de urgentie van ouderdomszorg uit. Een paar ministeries zijn sindsdien gekomen en gegaan. Minister Talma vond de premiebetaling zoo'n goede rem voor de heb zucht der arbeiders, 'n Mooit rem! (Gelach.) Maar wij hebben geen rem maar een auto noodig die ons het ouderdomspensioen brengen zal. (Applaus.) Is dus de dwangverzekering niet wenschelijk, dan blijft ons alleen over de Staatspensionneering gelijk Denemarken en Engeland bezitten. Het Engelsche sys teem heeft hier den laatsten tijd veel instemming ge vonden. Na jaren vergeefs werken ten onzent, brengt Engeland in vier maanden tijd het staatspensioen tot stand. Het heeft meer geld gekost, maar dit heeft de zaak niet geschaad, dan men gedacht had. Er zijn meer armen geweest dan wij gedacht hebben, zeide eenvou dig minister Asquith. Velen meer dan vermoed werd. „Kom mee," zeide Kalinka, terwijl hij de hand op den arm van zijn vriend den luitenant legde en hem met zich meenam naar de tuinkamer. „Hier heb je een sigaar. Dat zingen verveelt mij zoo spoedig, vooral na het eten." Schoenrock was hem gaarne gevolgd en blies met het air van een overwinnaar den rook uit zijn sigaar. „Zeg amice, zij is vanavond buitengewoon lief," ging Kalinka voort. „Ik heb haar geschilderd, ik dacht eiken trek van haar gelaat te kennen, maar zoo mooi als vanavond heb ik haar nog nooit gezien." „Zeker, zeker!" riep de luitenant, bij wien de rijke lijk genoten wijn nawerkte, „ik heb mij perfect ge amuseerd. Er zit temperament in dat meisje dat lachje op mijn eer, een fameus kind." „Zij is een schoonheid," zeide de schilder, „ik geloof het oog van een kenner te bezitten op dit gebied. Ik dacht dat jij zooveel belang in haar steldet, waarom heb jij haar laten ontglippen?" Schoenrock keek hem verbaasd aan. „Ontglippen?" herhaalde hij, alsof hij die woorden piet heel goed had verstaan. „Ja zeker. Je hebt al heel slechte oogen in je hoofd, anders hadt jij bepaald wel opgemerkt wien baar oogen steeds zochten." „Wien? Wien?" riep de luitenant. „Wel natuurlijk den referendaris." „Bespottelijk! Den referendaris!" „Jij vergeet dat hij een knappe kerel is en boven dien een bom duiten heeft." „Onzin, ik wil er met je om wedden." „Neen amice, ik wed vandaag niet, omdat ik het dit maal zou winnen. Ik durf mij gerust op mijn oogen verlaten. Zij bemint den referendaris en hij haar. En de handelsraad stemt er in toe, want in zijn vriende lijkheid tegenover Kalsbach lag een toon, dien ik nu juist niet kan beschrijven, maar die mij In deze zaak volle zekerheid schonk." „Kalinka! Jij raaskalt. Zij zal toch niet met een re ferendaris willep trouwen?" „Waarom niet. Wanneer hij haar nu eenmaal be valt?" „Onzin! Ik duld dat niet. Ik zal den kerel uitdagen en hem doodschieten." „Ho even!" riep de schilder ernstig. „De referendaris is geen Sabine, waarmede jij kunt doen wat je wilt. Jij bent hier gast evenals de referendaris en die gastvrij heid die je hier geniet moet je eerbiedigen. Ik zou je geen woord gezegd hebben, wanneer ik niet vooruit had geweten, dat jij je zoudt kunnen beheerschen. De voorzichtigheid vordert dat. De verloving is immers nog niet openlijk bekend. De gelegenheid om Toni te vragen is je immers nog niet afgesneden. Ik ken den handelsraad als een man van zaken, <*i wanneer jij om de hand van zijn dochter zult komen vragen, dan zal hij zeer zorgvuldig overwegen, hoe zwaar jouw ver mogen en dat van den referendaris weegt." „En Toni?" vroeg de luitenant nu wel even beschei dener. „Bankiersdochters zijn van haar jeugd af aan gewoon j om met cijfers en getallen te rekenen. Dat is geheel haar maatstaf, net als van haar vader." De luitenant wierp zich lui op een rustbank neer, terwijl de schilder kalm voor hem bleef staan en zijn donkere oogen doordringend op hem liet rusten. De luitenant bevond zich in een vreemde, onrustige stem ming. De gedachte dat de referendaris dat mooie meisje zou krijgen, was hem onverdragelijk, en ook wist hij niet recht, of hij Toni wel lief had. Hij was er nog niet toe gekomen, zijn hart ernstig te onderzoeken, het was altoos tusschen Toni en de barones Ortho en eenige andere dames vrooüjk heen en weer gegaan, hij had er nog nooit over gedacht om te trouwen, maar hij was er heilig van overtuigd dat hij bij al deze idames maar behoefde aan te kloppen, om met open armen ontvangen te worden. „Kalinka, waarom vraag jij haar zelf niet?" vroeg de luitenant eensklaps. Kalinka lachte luid. „Omdat ik veel te verstandig ben, om zulk een stom men streek uit te halen," zeide hij. „Vooreerst weet ik, dat de bankier mij zijn dochter nooit tot vrouw zou geven, aan een schilder die niets anders bezit dan zijn penseel; dan weet ik ook oprecht gesproken niet, waarvan ik een vrouw zou moe-ten onderhouden, en ver der bemin ik deze dame niet, alhoewel ik al hare be koorlijkheden ten volle weet te waardeeren en ten slotte denk ik in 't geheel niet over trouwen. Zijn deze redenen je voldoende? Ik kan er anders nog wel eenige bijvoegen." „Waar zou dat voor dienen? Ik geloof je toch niet. Jij denkt niet aan trouwen, maar vriendje, waarom maak jij dan de barones zoo in het oogloopend het hof?" I Deze vraag was den schilder niet aangenaam. Om Schoenrock steeds meer en m-eer uit de nabijheid van de barones te verdrijven, daar hij in hem een zeer ge- 1 vaarlijken mededinger zag, zocht hij hem met Toni in kennis te brengen, en deed al zijn best hem tot een stap te brengen die hem zeer in de achting der adel lijke dame zou doen dalen. Hij dacht zich zeker dat de luitenant zijn plan niet doorzag en nu scheen bij hem toch het vermoeden te ontstaan, waarom hij eigenlijk zoo deed. „Zeg Schoenrock, jouw menschenkennis is niet heel erg groot," zeide hij lachend. „Ik praat dolgraag met de barones, omdat zij een geestige vrouw is,'die veel belang stelt in de kunst. Verder ben ik haar veel dank verschuldigd, omdat zij al haar invloed heeft aange- wend, dat ik toegang heb gekregen tot de hoogste krin gen. Ik zou dus ondankbaar zijn, wanneer ik niet vrien- i deüjk tegen haar was en dat noemt ge nu haar het hof maken." I „Haba|! Bespottelijk!" riep Schoenrock. „Ik houd dankbaarheid al voor een zeer gevaarlijk gevoel, liet gaat zoo gemakkelijk in liefde over." „Een drieste, maar onware bewering!" ging Kalinka voort. „En al hadt gij gelijk, wat zou dan zulk een dwaasheid al baten? De natuur heeft mij eiken aanleg tot dweperij ontzegd en ik ben daar zeer dankbaar voor; ik zou niet kunnen leven, wanneer ik niet de zekerheid had bemind te worden en ik ben te trotsch, om er om te bedelen. Ik heb de vrijheid te veel lief, om die prijs te geven." Schoenrock schudde langzaam het hoofd, de woorden van den schilder schenen hem ni-et heelemaal overtuigd te hebben. „Ook ik bemin de vrijheid en toch wil ik er geen eed op doen, dat ik mij nimmer buig onder bet juk van den echt," riep hij uit. „Het is nu eenmaal ge woonte en het is ten slotte misschien goed, wanneer men -een gebiedster heeft." „Mijn gebiedster is de kunst, haar bemin ik, en baar offer ik alles, baar behoort mijn hart en dat hart is niet groot genoeg om bet in tweeën te kunnen ver- deelen." Schoenrock sprong lachend op. „Waarom lach je?" vroeg de schilder. „Je hebt misschien gelijk," was het antwoord. „Maar kom," vervolgde de schilder, „we mogen niet langer het gezelschap onze tegenwoordigheid onttrekkei en wanneer jij den referendaris nu nog een beentje wilt lichten, dan moet jij daarmee niet te lang wach ten." De luitenant rekte zijn lange, dunne gestalte uit. „Ik geloof niet, dat ik den referendaris heb te vree zen, d-at zou al te dol zijn," riep hij uit. „Bovendien ben ik vandaag te slecht geluimd om een liefdesver klaring af te steken," „Beste vriend, dat wordt ook niet van je verlangd," antwoordde de Schilder terwijl hij zijn hand op den arm van Schoenrock legde en hem meetroonde. „Je begrijpt den toestand niet manneke. Je moogt de doch ter niet verwaarloozen, maar je moeit je eerst van den vader verzekeren." „Maar je hebt toch zelf zooeven gezegd, dat hij dien referendaris nog al genegen is." „Ook heb ik je gezegd, dat een bankier een man van zaken is. Zijn dochter is dus koopwaar, die het meest biedt heeft haar. Eger sprak met veel lof over u, omdat ge uw paard hadt doodgeschoten, die daad heeft hem geweldig geimpone-erd en hij is een slimme baas. Is het zoo dom van mij gedacht, dat zijn vrien delijkheid tegenover Kalsbach alleen maar geschiedt uit een soort berekening^ om jou zoodoende wat vlug ger te doen toehappen? Mannen van zaken houden er meer van die kleine middelen op na. Dat leeren ze op de beurs." Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 1