Grepen uil M- en Tuinbouw. De Dienstreis. 53e Jaargang. No. 4491. Zaterdag 24 April 1909. DERDE BLAD. Door FELIX HOLLAENDER. O— Van uit de zijkamer riep de stem der zieke vrouw: „Marie, is vader er nog niet?" „Neen moeder." „Is het «ten klaar?" „Ja. Het wachten is op vader." „En waar zijn de kinderen?" „De jongens zijn aan hun schoolwerk, de meisjes ook bezig. Ga maar wat slapen, moeder. U kunt ge rust alles aan mij overlaten." „Als ik jou niet had!" zuchtte de zieke, en keerde zich om en sliep in. Het meisje sloot zacht de deur, luisterde nog even, zette zich toen aan het venster en begon vlijtig te rekenen. Haar voorhoofd trok zich in plooien, en hare lippen drukten zich vast op elkaar. Een trek van diepe bezorgdheid, die weinig paste bij hare jeugd, kwam op haar reine gelaat. Negentien zomers telde zij, en toch had de ellende des levens haar reeds gerijpt. Maar alles aan haar getuigde van kracht en energie, van eene sterke en zelfbewuste persoonlijkheid. Eensklaps rees zij op. Zij had de voordeur hooren opengaan, en daarop volgde een zware stap in de gang. Zij wierp nog een blik op de gedekte tafel en verliet toen haastig de kamer, om hare broers en zusters te roepen. Op dit oogenblik trad de commissaris van politie Riedel binnen. Hij was een man van om en bij de vijf- en-vijftig, grijs reeds van haar en haard, en met een gezioht, door de zorgen des levens geteekend. Hij was het type van den strammen Pruisischen ambtenaar, voor wien slechts een gebod bestaat: plichtsvervul ling. De kinderen versohenen: drie knapen in den leeftijd van vijftien, dertien en elf, en behalve Marie een meisje van vijftien en de negenjarig^ jongste. Bedeesd en zacht zeiden zij goeden dag. Zij merk ten reeds terstond, dat vader van den dienst vermoeid en slecht geluimd was. Onder diep zwijgen werd de soep gelepeld. „Is de dokter er geweest?" vroeg de commissaris aan Marie. „Ja, vader." „Wat heeft hij gezegd?" „Hij zegt altoos hetzelfde. Moeder moet naar een badplaats, zoo spoedig mogelijk." Riedel's voorhoofd betrok. Weder ontstond een pauze. „Hoe staat 't op school?" vroeg de vader aan de jongens. „Ik heb mijn Latijnscbe thema teruggekregen. Nul fouten!" antwoordde de oudste trots. „En ik heb het beste opstel gemaakt"' riep de tweede. „En ik," zeide de derde, „moet een nieuwen atlas hebben, en eene nieuwe uitgave van de Datijnsche grammatica. De mijne is verouderd," zegt de leeraar. „Ik kan ook niet meer zonder een Grieksch lexicon toe," wierp de oudste schuchter er tusschen. „Het kost mij zooveel tijd, als ik het telkens moet leenen." Het gezicht van den commissaris werd al donkerder. „Zeg aan je leeraar," riep hij driftig, „dat er niets van inkomt' Denken die kerels dat het geld mij op den rug groeit? Jij kunt uit je oude grammatica nog genoeg leeren. En jij, Frits, moet 't maar zonder lexi con zien te stellen. Dan sta je maar een uur vroeger op. 't Is tegenwoordig in die scholen eene afzetterij, met al die nieuwe boeken' Dat houdt nooit op! Ja, zeg jij mij nu nog, Marie, dat je huishoudgeld op is! Ik zie t al aan je gezicht' Heer in den hemel, hier zit ik nu met ruim dertig dienstjaren op mijn rug, en ik heb 't nog niet zoover gebracht, om mijn gezin behoorlijk te kunnen onderhouden' Waar haai ik het geld vandaan, om je moeder naar een badplaats te sturen?" De kinderen zaten stil en roerloos. Zij wisten, als vader in zulk een stemming was, dan prikkelde elk woord hem nog sleohts meer. Gelukkig kwam er juist eene afleiding. Daar buiten werd driftig gescheld. Een der jongens ging opendoen en kwam melden dat wachtmeester Schroeder er was om vader te spreken. De commissaris ging naar buiten. „Wat is er, wachtmeester?" „Kompllmeut van den hoofdcommissaris, en of u eens dadelijk op het bureau wilt komen. Het schijnt dat u op reis zult moeten," liet de man er geheim zinnig op volgen. „Er is weer zoo'n bankdirecteur aan den haal.' Commissaris Riedel had reeds hoed en stok in de hand. „Dag, kinderen'" riep hij in de eetkamer. „Groet moeder van mij. Ik moet voor dienst op reis." Hij was reeds op de trap. Buiten liet hij zich door een droschke naar het hoofdbureau rijden, waar hij terstond door den chef ontvangen werd. „Hoor eens, mijnheer Riedel, u moet zoo snel moge lijk in den trein. De directeur van de Rijnsche Bank is met een millioen voortvluchtig. De bank moet failliet gaan, als de schavuit niet wordt gepakt. Er zijn groo- tendeels voorname heeren bij betrokken. Het zal u dus geen windeieren leggen, als u den delinquent pakt. Hij moet gisteren van het Lehrter-station vertrokken zijn. Hier is zijn portret. Stel dus op eigen hand een onderzoek in en reis dan zoo snel mogelijk hem na." Gedurende de volgende uren werkte de commissaris met verscheidene agenten. Hij ontwikkelde een reus- achtigen ijver en eene verbazende techniek bij het partijtrekken van de geringste gegevens. De telegram men vlogen rond. Tegen den avond was de huurkoetsier opgespoord, die den bankdirecteur gereden had. Nu bleek dat de voortvluchtige eerst zijne minnares in hare woning had afgehaald, en dat het paar niet uit het Lehrter, maar uit het Anhalter station de reis aanvaard had. De commissaris wist nu in welke richting hij had te gaan. Te Dresden verliet hij den trein, om met een V collega van de Saksische politie te confereeren. En hier vernam hij dat er gisterennacht een heer en eene dame, die min of meer de aandacht hadden getrokken, waren vertrokken naar een der grensdorpen in de Sach- sische Schweiz. in de richting naar Praag. De dame was opgevallen door jeugd, schoonheid en elegante kleeding, terwijl de heer, aanmerkelijk ouder, oene zenuwachtige gejaagdheid aan den dag had gelegxl en aich bijzonder veel moeite had gegeven om met zijne reisgezellin plaats te krijgen in een afzonderlijken coupe. Voor zoover zich liet nagaan, beantwoordde het uiter- lijk van den bedoelden heer tamelijk juist aan het signalement van den vluchteling. Commissaris Riedel zette hierop weer de telegraaf in beweging, en binnen een paar uren tijds wist hij waarheen hij zich te begeven had. Den volgenden morgen wandelde hij, aan den oever der Elbe, door het eenzaam en lieflijk gelegen dorp, waar hij den bankdirecteur dacht te verrassen. Het jonge paar wilde reeds heden naar de logementhou der wist mee te deelen het plaatsje met de stoom boot verlaten. Bij deze mededeeling had de commis saris geglimlacht, zonder zich echter tegen den waard over iets uit te laten. In het gemeeiitehuis had hij zich ia zijne hoedanigheid bekend gemaakt, om, zoo noodig, op hulp te kunnen rekenen. De heer en dame moesten elk oogenblik van de wandeling terugkeeren, meemde de kellner. Nu, de com missaris had tijd. Maar eene zekere zenuwachtigheid zat hem toch wel in de leden. Zou de slag gelukken?... En zijne gedachten dwaalden af naar zijn huis naar de zieke vrouw en de zes kinderen, die zoo braaf en flink opgroeiden. Als die verwenschte geldzorgen er maar niet waren' Hij zuchtte diep. Juist wilde hij eene sigaar aansteken, toen hij om eene kromming van den weg een paar zag aankomen. Hij liet den lucifer vallen, richtte zich kaarsrecht op en schreed langzaam het paar tegemoet. Een trioml'ee- rend glimlachje speelde om zijne lippen. Het wild was gevangen. Hij bleef voor den naderenden heer staan, nam den hoed af en vroeg: „Heb ik niet de eer, den directeur van de Rijnsche Bank voor mij te zien?" De aangesprokene verschoot van kleur, terwijl de jonge dame zoo wit werd als een laken. „Uu is politie-beambte?" stamelde da man, en j elke spier in zijn gezicht begon te werken. De commissaris knikte. „Ik stel u voor, naar uwe kamer te gaan," zeide hij koel, „en daar de zaak zoo stil mogelijk af te doen." De directeur boog even met het hoofd, en zwijgend stapte het drietal naar het logement. In het portaal ontmoetten zij den kellner. „Dat is werkelijk eene alleraardigste verrassing!" riep de directeur luid hoorbaar. En voor nog de com missaris iets kon antwoorden, schreeuwde hij den kellner na: „Breng eene ftesch Kupferberg met drie glazen op mijn kamer!" Daarop wendde hij zich tot den politieman: „Ik denk natuurlijk niet aan verzet. Dat zou tot niets dienen. Ik wensch enkel zoo onopgemerkt moge lijk weg te komen." De commissaris keek den man koud en doordringend aan. In de kamer werd geen woord gewisseld, tot de kellner den wijn had gebracht en weer verdwenen was. „U drinkt toch een glas mee?" noodde de directeur. „Dank u," antwoordde de beambte ijzig. „Laat ons ■ter zake komen." „Een oogenblik nog tot ik van den schrik wat bekomen ben," Hij schonk den wijn in de glazen. Daarbij verviel de jonge dame, die tot dusver als versteend er bij had gestaan, in een krampachtig snikken. Zij wrong hare handen en, scheen op het punt om den politieman te voet te vallen. „Maak toch geen fratsen,'" snauwde de directeur i haar toe. „De commissaris doet wat hij doen moet en daar is niets aan te veranderen. Jij, kind, kunt er overigens geen kwaad bij. Ik alleen loop tegen de lamp... Mijnheer de commissaris, ik drink op uw wel zijn ik drink op den tact en de kieschheid waar mede u dit geval behandeld hebt," De commissaris stond perplex. Deze man, die zich met zooveel koelbloedigheid in zijn noodlot schikte, imponeerde hem. ,Ik dank u," zeide hij, en hij ledigde het glas. Hij was zelf van de overhaaste reis zoo „op", dat hij meende zich deze kleine lafenis wel te mogen gunnen. De directeur vulde haastig weer de glazen. „Zoodra de flesch leeg is, sta ik tot uwe beschik king,zeide hij. „Ik moet u verzoeken wat voort te maken'" beval i de commissaris. „Zeker, zeker'" en in weinige minuten was de fiesch uitgedronken. „Zoo," zeide de commissaris „en nu ter zake. j U hebt ruim een millioen aan papieren van waarde hij u. Wees zoo goed mij die uit te leveren," De directeur schaterde. „Als u meer dan honderd-zeventig-duizend mark bij mij vindt, dan moogt u mij op staanden voet neer- i schieten. Hier zijn mijne sleutels. De bedoelde som i vindt u in den kleinen koffer daar. U kunt alles door zoeken." De commissaris doorzocht alles, tot ook de kleeding- stukken. „Waar zijn de andere papieren?" vroeg hij kort. j Voor vier weken naar de plaats van bestemming gestuurd. Wat er ook van mij worden mag, dat geld komt nooit meer naar Duitschland terug. Als u nu ook nog mijn persoon doorzoeken wilt, ga dan uw gang. Wat de dame betreft „Onnoodig," viel de commissaris in. „De visitatie kau ook te Berlijn geschieden. Daar zult u wel spraak zamer worden." „Ik dank u voor het vertrouwen. En nuverzoek ik u om quitantie voor de geleverde som." „Zoo," zeide de directeur „dat is in orde. En nu wou ik u nog onder vier oogen iets meedeelen... Dat wil zeggen, de jonge dame hier mag het wel hoo- jren. Maar ik zou niet gaarne hebben dat wij van bui ten af werden gestoord." Meteen had hij zich met een snelle beweging naar de deur gewend en den grendel voorgeschoven. De commissaris had hem bij den arm gevat. Maar nu begon de delinquent, op een toon die ernstig- en plech tig klonk: „Wees niet bang' U ontloopen zal ik nietIk wou u enkel zeggen dat de som, die ik ontvreemd heb, enkel schatrijke menschen benadeelt, en dat ik geen enkelen armen drommel er mee heb laten inloo- pen. Hier is de naamlijst. Voor die lui is het een bagatel. Mijn gansche lot is in uw handen, mijnheer. Ik bied u honderd vijf tig duizend markneen, laat mij uitspreken om Godswil, laat mij uitspreken' Ik bied u, zooals gezegd, honderdvijftigduizend mark, als u mij laat ontsnappen. De overige .twintig- duizend heb ik voor mijzelf noodig. Bedenk u goed! j Denk aan uzelf, aan uwe toekomst, aan uw huisgezin. Niemand komt te weten dat u mij hebt laten loopen niemand niemand. En wat heeft de staat er aan, j dat men mij opsluit en ongelukkig maakt? De hoofdsom is toch naar de haaien. En gaat 't mij eenmaal weer goed en ik ben er de man wel naar, om den wind nog eens in de zeilen te .krijgen dan betaal ik tot den laatsten penning terug... Mijn heer de commissaris, als u nu „neen" zegt, dan schiet ik mij voor den kop Eensklaps had hij een revolver in de hand en keek den beambte aan met wijd geopende oogen, in welke eene vreeselijke vastberadenheid te lezen stond. Tege lijk vatte het meisje den commissaris bij den arm en smeekte: „Wees een mensch, en red hem'" Voor Riedel draaide zich alles in het rond. Eene ontzettende duizeling kwam over hem. En daarbij wa ren er vier oogen in doodsangst op hem gericht, die hem als hypnotiseerden. „Honderdvijftigduizend mark," herhaalde de bankdi recteur. „Daarmee is uw leven verzorgd voor u en uwe kinderen." .Honderdvijftigduizend mark'" prevelde de commis saris, aan zijn gansche lichaam trillend. Zijne oogen stonden als verglaasd. De directeur pakte hem bij de borst. „Man hoe kunt u nog aarzelen? God wil 't God wil dat u mij redtZeg toch ja! Honderdvijftigduizend mark!" De commissaris ademde zwaar. PFantastische ge dachten dwarrelden door zijn hoofdDe zware diens het talrijke gezin de zieke vrouwEn wat was verder zijne toekomst later, op een karig pen sioen?... Ook zag hij in den geest een lief buitenhuisje, waar hij zou kunnen uitrusten van de zorgen en moei ten des levens. De jongens zou hij laten studeeren, de dochters aan brave mannen uithuwelijken. En hij zelf zou 's morgens in zijn tuintje werken, en 's avonds, met de pijp in den mond, zijn oudje de courant voor- lezen,. i In zijn hoofd ging het als een molenrad; voor zijne ooeen begon het te flikkeren. Dertig jaren had hij gedie<nd, en hij gold bij zijne superieuren als een toonbeeld van ijver en betrouwbaarheid. En toch als hij heden de oogen sloot, dan zouden de zijnen zich jammerlijk door het leven moeten heenslaan en blij mogen zijn als zij niet verhongerden. Zijne slapen bonsden, en een grenzenloos gevoel van bitterheid rees in hem op. „Goed," zeide hij dof. „Ja, goed dan," herhaalde hij. De directeur stiet een vreugdekreet uit en het meisje kuste den politieman de handen. Maar hij was als verbijsterd hij zag en hoorde niets. „De re volver," mompelde hij schuw, „neem ik als aandenken mee." Met bevende vingers telde hij hierop de banknoten af die de directeur voor de verdere reis behoefde. Daarna sloop hij weg uit de kamer en begaf zich in j den kleinen tuin, waar hij een flesch wijn bestelde. I Tien minuten later droeg de huisknecht de bagage van den vreemden heer naar de stoomboot; en de heer volgde, arm in arm met zijne „vrouw", en nam met een minzaam glimlachje voor den beambte den hoed af. De commissaris drcmk het eene glas wijn na het andere. Een soort van stoicijnsche vroolijkheid kwaan er over hem. Tijd en ruimte verdwenen, en het gan sche leven leek hem een fideele comedie, die slechts door enkele stijve gekken als ernstig opgenomen werd. Straks begaf hij zich naar het gemeentehuis, waar hij kort en bondig meedeelde dat hij een verkeerd spoor was gevolgd en totaal een hok geschoten, had. De burgemeester, een joviaal heer, lachte hartelijk en noodde den commissaris op het avondeten. Riedel nam aan en sleet in vroolijk gezelschap den halven nacht. Toen men uiteenging, betrok hij dezelfde kamer, in welke de bankdirecteur en diens „vrouw" hadden gelogeerd. Hij draaide de deur af, voelend dat zijne kracht op een eind liep. Een pijnlijk kreunen wrong zich uit zijne borst. Hij trad voor den spiegel, en hij schrok van zijn eigen uiterlijk. Hemelsche genade' kon hij in enkele uren zoo veranderd zijn?... Opeens moest hij aan zijne oudste dochter denken en hij vo-elde zich als een misda diger. Want het was hem of hare klare, reine oogen ineens pit alle vier de. wanden opdoken en hem door borend aankeken. Overal staarden de oogen hem aan half bedroefd en half verwijtend. „Kindkind'" snikte hij wanhopig. En nu hoor de hij bare stem en die sneed hem door merg en been. Hij stiet het venster wijd open.. De nachtlucht koel de zijne kloppende slapen. „Waarom heb ik dat gedaan?" jammerde hij, uit' de diepte van zijn gefolterde hart. „Waarom heeft God mij op dat oogenblik verlaten? Waarom moet ik mij nu voelen als een hond ik, die een gansch men- schenleven lang trouw mijn plicht heb gedaan?" Hij sloot het venster en wierp zich aangekleed, zoo als hij was, op het bed. Een looden moeheid overviel hem, en hij verzonk in een diepen slaap. Toen hij in, den morgen ontwaakte en, zich het ge beurde herinnerde, brak hij in een, zinneloos lachen los. Hij rukte de banknoten uit den jaszak en staar de ze als wezenloos aan. Een gorgelend snikken over mande hem. Zoo. zat hij langen tijd voorover gebogen. Toen hij eindelijk oprees, stond zijn besluit vast. Hij had afgedaan. Hij kon niemand meer onder de oogen treden noch zijn superieuren, noch zijn vrouw, noch zijn kinderen. En voor de oogen zijner oudste was hij hang. Het leven was vreeselijker dan het sterven. Hij zette zich neer en schreef aan zijne dochter. Hij schilderde, haar alles wat hij had doorstaan, tot in het kleinste. In een afzonderlijk couvert verzegelde hij de banknoten. Hij kleedde zich aan, bestelde een kop koffie, betaalde, zijne rekening en begaf zich naar liet station. k In, drie uren was hij weer te Dresden. Heel kalm bezichtigde hij de stad en dineerde. Tegen vijf uur gaf hij aan de post de beide, brieven af, di© naar zijne berekening eerst den volgenden morgen in de handen zijner dochter konden komen. Nu ademde hij verlicht en reed weer naar het station. Hij bereikte nog juist den nachttrein naar Weenen. Tot negen, uur 's avonds rookte hij zware sigaren. Af en toe glim lachte hij wonderlijk zoo voor zich heen. Vervolgens nam hij een gram phenacetine en sliep spoedig daarop in. Toen de trein te Weenen binnenliep, moest hij door den conducteur gewekt worden. Een paar dagen later stond in de Eerlij nsche en Weener bladen het volgende korte bericht: „De commissaris van politie Riedel, een der ibeste beambten van den Berlijnschen veiligheidsdienst, heeft zich waarschijnlijk in eene plotselinge vlaag van geestesverbijstering, daar elke andere aanleiding uit gesloten schijnt, op eene dienstreis, die hem ook naar Weenen voerde, daar ter stede van het leven be roofd." N. R. Ct. LXV. DE ONTWIKKELING VAN HOLLANDS BLOEMBOLLENTEELT EN HARE HUIDIGE BETEEKENIS. Reeds in de 16e eeuw werd Haarlem beschreven als eene slad, omringd door fraaie buitens en kastee-1 len. welker tuinen rijk versierd waren met velerlei bloemen en heesters. Geen wonder, dat de bloemisterij: hier .al vroegtijdig tot bloei kwam en Haarlem de ba kermat werd van Hollands wijd vermaarde bollenteelt. Bij de schatrijke Amsterdamsche kooplieden, die in dien tijd riante buitens bezaten langs het Spaame en de Wijkermeer, .bestond reeds in hooge mate die zucht naar het nieuwe en vreemde, die men mode" noemt en die toen even als thans de tuinversiering beheersch- te met de bouwkunst, de kleederdracht en de meubi leering der woningen. Omstreeks 1575 voerde Carolus Clusius. .hoogleeraar in de plantkunde van de Leidsche Academie, de tulp iu Nederland in en deze fraaie bloem met hare hel dere frissche kleuren stal spoedig do harten der rijke villa-bewoners. De Haarlemsche kroniekschrijver Theodorus Schre ven zegt daarvan„Mij gedenkt nog heel wet. hoe Carolus Clusius heeft hier te lande van de tulpen begonnen veel te houden, dezelve te kweeken en te zaaien geheel Nederland door, waardoor andere bloe men terstond kwamen in kleinaehting. De roos was niet gezocht, de Kroon-Imperiaal (Keizerskroon) moest voor de tulp zwichten en de Violelten waren slechter als wier. Do tulpen alleen zijn voortgeleefd zonder einde. Die gingen nu de sterren te hoven. Zij hebben veler lieden harten betooverd, die met liefde voor Flora bevangen zijn .en haar namen en ecretilelen ga ven." Veilig mag men aannemen, dat 3 eeuwen geleden de tulp te Haarlem een cultuurplant geworden was. die de weleer zoo geliefde rozen en ook alle andere bloemen in de schaduw stelde. Dé tulp, uit Turkije afkomslig, was daar slechts be kend in de kleuren geel en rood. Hier ontwikkelde ze zich in eene groote verscheidenheid van kleuren. De eerste rang dm hare schoonheid bekleedde lan gen tijd de Sempcr Augustus, die thans geheel ver dwenen is. Onder de rijken der aarde worden thans hooge prij zen besteed voor zeldzame orchideeënduizenden gul dens geeft men soms voor een enkel exemplaar. Die zelfde dwaasheid beging men toen met tulpen en op nog veel grootcr schaal. Tn de in 1696 verschenen „Beschrijving der Aard- gewassen" van Abraham Munting, hooglecraar te Gro ningen,'lozen we over de buitensporige dwaasheid van den tulpenhandel „dat de wevers hun getouwen ver lieten, de winkeliers hunne waren uitverkochten en zich begaven tot de koopmanschap met Tulpen, wel ke men driemaal hooger schatte dan goud, kostelijker rekende dan paarlen of eenig ander dierbaar edelge steente." De dwaze windhandel in tulpen bereikte zijn groot ste hoogte tusschen 1634—1637. Munting verhaalt, dat voor één tulpebol. genaamd „Viceroy" in betaling werd gegeven: 2 last tarwe, 4 last rogge, 4 vette ossen. 8 vette varkens. 12 vette schapen, 2 okshoofden wijn, 4 tonnen bier, 2 tonnen boter. 1000 pond kaas, een bed met toehehooren. een pak kleeren en een zilveren beker. In die dagen be zat dit te zamen een waarde van f 2500. ..Ken enkele „Semper Augustus" werd verkocht voor t 4600; daarenboven nog een nieuwe, wel toegemaakte caros (koels) met twee appelgrauwe paarden en alles wat er toe behoort, welke in den tijd van vier we ken zouden geleverd, de beloofde penningen dadelijk in banco afgeschreven worden." „Op den 5den Februari 1637 werd voor de erfge namen van Wouter Bartholomeeuvvsz, in zijn leven kastelein der Oude Schuttcrsdoeleir Ie Alkmaar aan Tulpbollen verkocht voor de som van negentig dui zend gulden." „In dezen lijd", lezen wc bij Muntink, is voor één Tulpbol, ongeëischt, geboden twaalf morgen land. ge legen in de Schermer." Munting's vader zelve verkocht aan iemand te Alk maar ©enige tulpbollen voor f 7000. Die koop ging niet door en de oude Munting moest met f 700 voor rouwkoop tevreden zijn. De hyacinthen zijn in de 16e eeuw uit Aziatisch Turkije over Conslanlinopel naar Duitschland gekomen en vandaar naar Holland gebracht. Wel werden dezen omstreeks 1733 door de kweekers soms met hooge prijzen betaald, men vermeldt f 400 tot f 2000. maar windhandel zooals met de tulpen een eeuw vroeger gedreven werd, heeft men in dezen belangrijken tak der bollenteelt nooit gekend. Geen enkele soort der tulpen of hyacinlhcn, waar voor indertijd zulke hooge prijzen weiden besteed, be staat thans tnog. Zij zijn afgeleefd geraakt en door andere vervangen. Nieuwe soorten verkreeg men toen en ook nu nog uit zaad of door „verloopen" dat is hel plotseling ontstaan van tulpen met andere klem- of groeiwij'zo in een of andere partij. Zoo werd do bekende Scarlet Duc uit zaad gewon nen te Overveen en de dure Pink Beauty op dezelfde wijze, 30 jaar geleden, te Uitgeest. Tournesol-geel is verloopen uit de gewone Tournesol. Murillo-geel of Theeroos is te Lisse verloopen uit Murillo-rose, enz. Wij zullen hier den draad van het geschiedkundig verhaal der bollenteelt weer opvatten. In het laatst der achttiende eeuw bloeide de bollen teelt al reeds te Haarlem, Overveen en Bioemendaal! en werden door de Haarlemsche kweekers reeds bol len gezonden naar Engeland, Frankrijk, Spanje en Italië. Maar weldra volgde de rampzalige lijd der Fran- j sche overbeersching, waaronder de bollenhandel zeer j leed. Na 1813 begon zij1 zich weer langzaam te verbete- j ren. Vooral da heeren Ernst Heinricli Krelage en zijn I zoon J. H. Krelage hebben veel gedaan om den bol lenhandel vooruit te brengen. De laatste stichtte in 1860 de „Algemeene vereeniging voor bloembollencul- J tuur", die thans 35 afdeelingen heeft, die tezamen 2535 I leden tellen. Deze vereeniging strekt hare bemoeiingen uit over het bloembollenvak in zijn vollen omvang. Ter behartiging van hunne speciale belangen hebben de kweekers zich bovendien vereenigd in het „Hollandsch Bloeïhbo Henk weekers Genootschap" en de handelaren in de „Bloemisten Vereeniging te Haarlem" en den „Bond van Bloembolienhanidelaren". Door deze samenwerking van kweekers en handelaars is de bollenteelt in de laatste dertig jaren krachtig toegenomen. In do eerste helft der 19e ëeuw breidde zich' de bol- lencultuur vooral ten Noorden van; Haarlem uit, in de tweede helft vooral om de .Zuid. In de laatste jaren heeft vooral de tulpenteelt zich sterk uitgebreid in die streken, waar de teelt van vroe ge aardappelen en groenten belangrijk is, zoonis in De Streek en elders in Drechterland, in Langedijk en Omstreken en in het Weslland. In 1882 besloeg de bollenteelt in Noord- en Zuid- holland tezamen nog slechts 600 II.A., 'waarvan 231 H.A. met hyacinthen en 205 H.A. met 'tulpen bezet waren. In 1900 werden in beide provinciën reeds 2526 H.A. als bollenland gebruikt en in 1907 al 3240 H.A., waarvan 2284 H.A. in Zuid-Holland en 956 H.A. in Noord-Holland. Bovenaan staan in Z.-FI. Hillegom met 477 H.A., Lisse met 426 H.A.. Voorhout met 313 II.A.. Noordwijk met 270 H.A., Noordwijkerhout met 124 H.A., Sassenheim met 121 H.A. en Katwijk met 56 H.A. In Noordholland is de teelt belangrijk: te Bioemen daal met 250 H.A., Heemstede 183 H.A.. Bennebroek 51 H.A., Wijk aan Zee en Duin 91 H.A... Velsen 52 H.A., Uitgeest 40 H.A.. Castricum 15 H.A.. Heiloo 23 14.A.. Winkel 11 H.A.. enz. In 1905 ,felde Noordholland 451 Bloembollenkwee kers en Zuidholland 951. In de kleinere bedrijven zijn velen pachters van den grond, vooral in Zuidholland; de grootere kweekerijen hebben het bollenland gewoon lijk in eigen bezit. De totale uitvoer van bloembollen was in 1900 ruim 8 millioen iK.G. en in 1907 ruim 15 millioen K.G. Hiervan ging 6 millioen K.G. naar Engeland, 4 millioen K.G. naar Duitschland en 3 millioen K.G. naar de vereenigde Staten van Noord-Amerika. Deze drie landen zijn onze grootste buitenlandsche afnemers. De verzending naar het buitenland geschiedt in kisten met boekweitdoppen. De waarde van de uitgevoerde bloembollen in de laats Ie jaren nadert de tien millioen gulden per jaar. D ebloembollenteell, die uitsluitend in Zuid- en Noord- holland voorkomt, is dus wel belangrijk en verheugt zich in een grooten bloei. 'De handel in bloembollen tusschen handelaars en kweekers en tusschen de laatsten onderling geschiedt op de groene veilingen, op de droge veilingen, op de bloembollénbeurs te Haarlem of thuis op de stel- i linaen. 1 De veilingen worden georganiseerd door zoogenaam de „dirëcteuren". Zij zorgen voor het catalogiseeren der partijen, en stellen een notaris of een deurwaar der aan ten wiens overstaan de verkoop zal geschie den. Alle risico is direct na den verkoop voor den koonor; de verkooner is alleen nog verplicht tot den rooitijd het onkruid weg Ie houden. De koopers betalen 10 p.Ct. opgeld aan de directeuren en de verkoopers 1 ontvangen in don regel 93 'p.Ct. van den koopprijs. Er blijft dus 17 p.Ct. der waarde aan den strijkstok hangen: Dat is veel tc veel en daarom dienen de kwee kers alle moeite te doen om met minder onkosten te verkoopen. Dat is in den groenlenhandel heel wat beter, doch ook slechts verkregen na veel en langen strijd mei den handel. Indien de bollen droog verhandeld zijn, dienen ze j voor den eersten Zondag ir_ Augustus geleverd te wor- i den. De gewone betaling is een vol jaar na de levering en dan nog met 5 percent korling. Wie met Novem ber zijn geld rcods wenscht te ontvangen, moet in den regel 9 10 percent korting toestaan. Ook deze inhaligheid van den handel verdient strenge afkeuring. Er is trouwens ook een sterke op positie tegen en reeds vanaf 1904 zijn tal van partijen verhandeld zonder korting voor „toetallen cn pot geld". Maar de kweekers dienen niet le rusten voor al die onrechtvaardige kortingen eruit getrapt zijn Geen parasitisme in land- of tuinbouw: Als dit artikel verschijnt, zijn de hyacinthen in vol len bloei en ook de vroege tulpen prijken ai in haar schitterende kleurenpracht'. Nu zijn we in den tijd der uitstapjes naar de bollenvelden en in de periode der talrijke groene vei lingen. Wij meenden door het bovenstaande de be langstelling in de bloeiende Hollandsche bollenteelt nog te kunnen bevorderen. Tegen den herfst hopen we eens te schrijven over de ervaringen verkregen met kunst mest bij bloembollen. D. E. LANDMAN. -o—

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9