Grepen uil M- en Tuinbouw.
De Dienstreis.
53e Jaargang. No. 4491.
Zaterdag 24 April 1909.
DERDE BLAD.
Door
FELIX HOLLAENDER.
O—
Van uit de zijkamer riep de stem der zieke vrouw:
„Marie, is vader er nog niet?"
„Neen moeder."
„Is het «ten klaar?"
„Ja. Het wachten is op vader."
„En waar zijn de kinderen?"
„De jongens zijn aan hun schoolwerk, de meisjes
ook bezig. Ga maar wat slapen, moeder. U kunt ge
rust alles aan mij overlaten."
„Als ik jou niet had!" zuchtte de zieke, en keerde
zich om en sliep in.
Het meisje sloot zacht de deur, luisterde nog even,
zette zich toen aan het venster en begon vlijtig te
rekenen. Haar voorhoofd trok zich in plooien, en hare
lippen drukten zich vast op elkaar. Een trek van diepe
bezorgdheid, die weinig paste bij hare jeugd, kwam
op haar reine gelaat.
Negentien zomers telde zij, en toch had de ellende
des levens haar reeds gerijpt. Maar alles aan haar
getuigde van kracht en energie, van eene sterke en
zelfbewuste persoonlijkheid.
Eensklaps rees zij op. Zij had de voordeur hooren
opengaan, en daarop volgde een zware stap in de gang.
Zij wierp nog een blik op de gedekte tafel en verliet
toen haastig de kamer, om hare broers en zusters te
roepen.
Op dit oogenblik trad de commissaris van politie
Riedel binnen. Hij was een man van om en bij de vijf-
en-vijftig, grijs reeds van haar en haard, en met een
gezioht, door de zorgen des levens geteekend. Hij was
het type van den strammen Pruisischen ambtenaar,
voor wien slechts een gebod bestaat: plichtsvervul
ling.
De kinderen versohenen: drie knapen in den leeftijd
van vijftien, dertien en elf, en behalve Marie een meisje
van vijftien en de negenjarig^ jongste.
Bedeesd en zacht zeiden zij goeden dag. Zij merk
ten reeds terstond, dat vader van den dienst vermoeid
en slecht geluimd was.
Onder diep zwijgen werd de soep gelepeld.
„Is de dokter er geweest?" vroeg de commissaris
aan Marie.
„Ja, vader."
„Wat heeft hij gezegd?"
„Hij zegt altoos hetzelfde. Moeder moet naar een
badplaats, zoo spoedig mogelijk."
Riedel's voorhoofd betrok. Weder ontstond een pauze.
„Hoe staat 't op school?" vroeg de vader aan de
jongens.
„Ik heb mijn Latijnscbe thema teruggekregen. Nul
fouten!" antwoordde de oudste trots.
„En ik heb het beste opstel gemaakt"' riep de
tweede.
„En ik," zeide de derde, „moet een nieuwen atlas
hebben, en eene nieuwe uitgave van de Datijnsche
grammatica. De mijne is verouderd," zegt de leeraar.
„Ik kan ook niet meer zonder een Grieksch lexicon
toe," wierp de oudste schuchter er tusschen. „Het kost
mij zooveel tijd, als ik het telkens moet leenen."
Het gezicht van den commissaris werd al donkerder.
„Zeg aan je leeraar," riep hij driftig, „dat er niets
van inkomt' Denken die kerels dat het geld mij op
den rug groeit? Jij kunt uit je oude grammatica nog
genoeg leeren. En jij, Frits, moet 't maar zonder lexi
con zien te stellen. Dan sta je maar een uur vroeger
op. 't Is tegenwoordig in die scholen eene afzetterij,
met al die nieuwe boeken' Dat houdt nooit op! Ja,
zeg jij mij nu nog, Marie, dat je huishoudgeld op
is! Ik zie t al aan je gezicht' Heer in den hemel,
hier zit ik nu met ruim dertig dienstjaren op mijn
rug, en ik heb 't nog niet zoover gebracht, om mijn
gezin behoorlijk te kunnen onderhouden' Waar haai
ik het geld vandaan, om je moeder naar een badplaats
te sturen?"
De kinderen zaten stil en roerloos. Zij wisten, als
vader in zulk een stemming was, dan prikkelde elk
woord hem nog sleohts meer.
Gelukkig kwam er juist eene afleiding. Daar buiten
werd driftig gescheld. Een der jongens ging opendoen
en kwam melden dat wachtmeester Schroeder er was
om vader te spreken.
De commissaris ging naar buiten. „Wat is er,
wachtmeester?"
„Kompllmeut van den hoofdcommissaris, en of u
eens dadelijk op het bureau wilt komen. Het schijnt
dat u op reis zult moeten," liet de man er geheim
zinnig op volgen. „Er is weer zoo'n bankdirecteur aan
den haal.'
Commissaris Riedel had reeds hoed en stok in de
hand. „Dag, kinderen'" riep hij in de eetkamer.
„Groet moeder van mij. Ik moet voor dienst op reis."
Hij was reeds op de trap. Buiten liet hij zich door
een droschke naar het hoofdbureau rijden, waar hij
terstond door den chef ontvangen werd.
„Hoor eens, mijnheer Riedel, u moet zoo snel moge
lijk in den trein. De directeur van de Rijnsche Bank
is met een millioen voortvluchtig. De bank moet failliet
gaan, als de schavuit niet wordt gepakt. Er zijn groo-
tendeels voorname heeren bij betrokken. Het zal u
dus geen windeieren leggen, als u den delinquent pakt.
Hij moet gisteren van het Lehrter-station vertrokken
zijn. Hier is zijn portret. Stel dus op eigen hand een
onderzoek in en reis dan zoo snel mogelijk hem na."
Gedurende de volgende uren werkte de commissaris
met verscheidene agenten. Hij ontwikkelde een reus-
achtigen ijver en eene verbazende techniek bij het
partijtrekken van de geringste gegevens. De telegram
men vlogen rond.
Tegen den avond was de huurkoetsier opgespoord,
die den bankdirecteur gereden had. Nu bleek dat de
voortvluchtige eerst zijne minnares in hare woning
had afgehaald, en dat het paar niet uit het Lehrter,
maar uit het Anhalter station de reis aanvaard had.
De commissaris wist nu in welke richting hij had
te gaan. Te Dresden verliet hij den trein, om met een
V collega van de Saksische politie te confereeren. En
hier vernam hij dat er gisterennacht een heer en eene
dame, die min of meer de aandacht hadden getrokken,
waren vertrokken naar een der grensdorpen in de Sach-
sische Schweiz. in de richting naar Praag. De dame
was opgevallen door jeugd, schoonheid en elegante
kleeding, terwijl de heer, aanmerkelijk ouder, oene
zenuwachtige gejaagdheid aan den dag had gelegxl en
aich bijzonder veel moeite had gegeven om met zijne
reisgezellin plaats te krijgen in een afzonderlijken coupe.
Voor zoover zich liet nagaan, beantwoordde het uiter-
lijk van den bedoelden heer tamelijk juist aan het
signalement van den vluchteling.
Commissaris Riedel zette hierop weer de telegraaf
in beweging, en binnen een paar uren tijds wist hij
waarheen hij zich te begeven had.
Den volgenden morgen wandelde hij, aan den oever
der Elbe, door het eenzaam en lieflijk gelegen dorp,
waar hij den bankdirecteur dacht te verrassen. Het
jonge paar wilde reeds heden naar de logementhou
der wist mee te deelen het plaatsje met de stoom
boot verlaten. Bij deze mededeeling had de commis
saris geglimlacht, zonder zich echter tegen den waard
over iets uit te laten. In het gemeeiitehuis had hij
zich ia zijne hoedanigheid bekend gemaakt, om, zoo
noodig, op hulp te kunnen rekenen.
De heer en dame moesten elk oogenblik van de
wandeling terugkeeren, meemde de kellner. Nu, de com
missaris had tijd. Maar eene zekere zenuwachtigheid
zat hem toch wel in de leden. Zou de slag gelukken?...
En zijne gedachten dwaalden af naar zijn huis naar
de zieke vrouw en de zes kinderen, die zoo braaf en
flink opgroeiden. Als die verwenschte geldzorgen er
maar niet waren' Hij zuchtte diep.
Juist wilde hij eene sigaar aansteken, toen hij om
eene kromming van den weg een paar zag aankomen.
Hij liet den lucifer vallen, richtte zich kaarsrecht op
en schreed langzaam het paar tegemoet. Een trioml'ee-
rend glimlachje speelde om zijne lippen. Het wild was
gevangen.
Hij bleef voor den naderenden heer staan, nam den
hoed af en vroeg: „Heb ik niet de eer, den directeur
van de Rijnsche Bank voor mij te zien?"
De aangesprokene verschoot van kleur, terwijl de
jonge dame zoo wit werd als een laken.
„Uu is politie-beambte?" stamelde da man, en j
elke spier in zijn gezicht begon te werken.
De commissaris knikte.
„Ik stel u voor, naar uwe kamer te gaan," zeide
hij koel, „en daar de zaak zoo stil mogelijk af te
doen."
De directeur boog even met het hoofd, en zwijgend
stapte het drietal naar het logement. In het portaal
ontmoetten zij den kellner.
„Dat is werkelijk eene alleraardigste verrassing!"
riep de directeur luid hoorbaar. En voor nog de com
missaris iets kon antwoorden, schreeuwde hij den
kellner na:
„Breng eene ftesch Kupferberg met drie glazen op
mijn kamer!"
Daarop wendde hij zich tot den politieman:
„Ik denk natuurlijk niet aan verzet. Dat zou tot
niets dienen. Ik wensch enkel zoo onopgemerkt moge
lijk weg te komen."
De commissaris keek den man koud en doordringend
aan. In de kamer werd geen woord gewisseld, tot de
kellner den wijn had gebracht en weer verdwenen
was.
„U drinkt toch een glas mee?" noodde de directeur.
„Dank u," antwoordde de beambte ijzig. „Laat ons
■ter zake komen."
„Een oogenblik nog tot ik van den schrik wat
bekomen ben,"
Hij schonk den wijn in de glazen. Daarbij verviel
de jonge dame, die tot dusver als versteend er bij
had gestaan, in een krampachtig snikken. Zij wrong
hare handen en, scheen op het punt om den politieman
te voet te vallen.
„Maak toch geen fratsen,'" snauwde de directeur i
haar toe. „De commissaris doet wat hij doen moet
en daar is niets aan te veranderen. Jij, kind, kunt
er overigens geen kwaad bij. Ik alleen loop tegen de
lamp... Mijnheer de commissaris, ik drink op uw wel
zijn ik drink op den tact en de kieschheid waar
mede u dit geval behandeld hebt,"
De commissaris stond perplex. Deze man, die zich
met zooveel koelbloedigheid in zijn noodlot schikte,
imponeerde hem.
,Ik dank u," zeide hij, en hij ledigde het glas. Hij
was zelf van de overhaaste reis zoo „op", dat hij
meende zich deze kleine lafenis wel te mogen gunnen.
De directeur vulde haastig weer de glazen.
„Zoodra de flesch leeg is, sta ik tot uwe beschik
king,zeide hij.
„Ik moet u verzoeken wat voort te maken'" beval i
de commissaris.
„Zeker, zeker'" en in weinige minuten was de
fiesch uitgedronken.
„Zoo," zeide de commissaris „en nu ter zake. j
U hebt ruim een millioen aan papieren van waarde
hij u. Wees zoo goed mij die uit te leveren,"
De directeur schaterde.
„Als u meer dan honderd-zeventig-duizend mark bij
mij vindt, dan moogt u mij op staanden voet neer- i
schieten. Hier zijn mijne sleutels. De bedoelde som i
vindt u in den kleinen koffer daar. U kunt alles door
zoeken."
De commissaris doorzocht alles, tot ook de kleeding-
stukken.
„Waar zijn de andere papieren?" vroeg hij kort. j
Voor vier weken naar de plaats van bestemming
gestuurd. Wat er ook van mij worden mag, dat geld
komt nooit meer naar Duitschland terug. Als u nu
ook nog mijn persoon doorzoeken wilt, ga dan uw
gang. Wat de dame betreft
„Onnoodig," viel de commissaris in. „De visitatie
kau ook te Berlijn geschieden. Daar zult u wel spraak
zamer worden."
„Ik dank u voor het vertrouwen. En nuverzoek ik
u om quitantie voor de geleverde som."
„Zoo," zeide de directeur „dat is in orde. En
nu wou ik u nog onder vier oogen iets meedeelen...
Dat wil zeggen, de jonge dame hier mag het wel hoo-
jren. Maar ik zou niet gaarne hebben dat wij van bui
ten af werden gestoord."
Meteen had hij zich met een snelle beweging naar
de deur gewend en den grendel voorgeschoven. De
commissaris had hem bij den arm gevat. Maar nu
begon de delinquent, op een toon die ernstig- en plech
tig klonk:
„Wees niet bang' U ontloopen zal ik nietIk
wou u enkel zeggen dat de som, die ik ontvreemd
heb, enkel schatrijke menschen benadeelt, en dat ik
geen enkelen armen drommel er mee heb laten inloo-
pen. Hier is de naamlijst. Voor die lui is het een
bagatel. Mijn gansche lot is in uw handen, mijnheer.
Ik bied u honderd vijf tig duizend markneen, laat
mij uitspreken om Godswil, laat mij uitspreken'
Ik bied u, zooals gezegd, honderdvijftigduizend
mark, als u mij laat ontsnappen. De overige .twintig-
duizend heb ik voor mijzelf noodig. Bedenk u goed! j
Denk aan uzelf, aan uwe toekomst, aan uw huisgezin.
Niemand komt te weten dat u mij hebt laten loopen
niemand niemand. En wat heeft de staat er aan, j
dat men mij opsluit en ongelukkig maakt? De
hoofdsom is toch naar de haaien. En gaat 't mij
eenmaal weer goed en ik ben er de man wel naar,
om den wind nog eens in de zeilen te .krijgen
dan betaal ik tot den laatsten penning terug... Mijn
heer de commissaris, als u nu „neen" zegt, dan schiet
ik mij voor den kop
Eensklaps had hij een revolver in de hand en keek
den beambte aan met wijd geopende oogen, in welke
eene vreeselijke vastberadenheid te lezen stond. Tege
lijk vatte het meisje den commissaris bij den arm
en smeekte: „Wees een mensch, en red hem'"
Voor Riedel draaide zich alles in het rond. Eene
ontzettende duizeling kwam over hem. En daarbij wa
ren er vier oogen in doodsangst op hem gericht, die
hem als hypnotiseerden.
„Honderdvijftigduizend mark," herhaalde de bankdi
recteur. „Daarmee is uw leven verzorgd voor u en
uwe kinderen."
.Honderdvijftigduizend mark'" prevelde de commis
saris, aan zijn gansche lichaam trillend. Zijne oogen
stonden als verglaasd.
De directeur pakte hem bij de borst. „Man hoe
kunt u nog aarzelen? God wil 't God wil dat
u mij redtZeg toch ja! Honderdvijftigduizend
mark!"
De commissaris ademde zwaar. PFantastische ge
dachten dwarrelden door zijn hoofdDe zware diens
het talrijke gezin de zieke vrouwEn wat
was verder zijne toekomst later, op een karig pen
sioen?... Ook zag hij in den geest een lief buitenhuisje,
waar hij zou kunnen uitrusten van de zorgen en moei
ten des levens. De jongens zou hij laten studeeren,
de dochters aan brave mannen uithuwelijken. En hij
zelf zou 's morgens in zijn tuintje werken, en 's avonds,
met de pijp in den mond, zijn oudje de courant voor-
lezen,.
i In zijn hoofd ging het als een molenrad; voor zijne
ooeen begon het te flikkeren. Dertig jaren had hij
gedie<nd, en hij gold bij zijne superieuren als een
toonbeeld van ijver en betrouwbaarheid. En toch
als hij heden de oogen sloot, dan zouden de zijnen
zich jammerlijk door het leven moeten heenslaan en
blij mogen zijn als zij niet verhongerden.
Zijne slapen bonsden, en een grenzenloos gevoel van
bitterheid rees in hem op.
„Goed," zeide hij dof. „Ja, goed dan," herhaalde
hij.
De directeur stiet een vreugdekreet uit en het
meisje kuste den politieman de handen. Maar hij was
als verbijsterd hij zag en hoorde niets. „De re
volver," mompelde hij schuw, „neem ik als aandenken
mee."
Met bevende vingers telde hij hierop de banknoten
af die de directeur voor de verdere reis behoefde.
Daarna sloop hij weg uit de kamer en begaf zich in j
den kleinen tuin, waar hij een flesch wijn bestelde. I
Tien minuten later droeg de huisknecht de bagage
van den vreemden heer naar de stoomboot; en de heer
volgde, arm in arm met zijne „vrouw", en nam met
een minzaam glimlachje voor den beambte den hoed af.
De commissaris drcmk het eene glas wijn na het
andere. Een soort van stoicijnsche vroolijkheid kwaan
er over hem. Tijd en ruimte verdwenen, en het gan
sche leven leek hem een fideele comedie, die slechts
door enkele stijve gekken als ernstig opgenomen werd.
Straks begaf hij zich naar het gemeentehuis, waar
hij kort en bondig meedeelde dat hij een verkeerd
spoor was gevolgd en totaal een hok geschoten, had.
De burgemeester, een joviaal heer, lachte hartelijk
en noodde den commissaris op het avondeten. Riedel
nam aan en sleet in vroolijk gezelschap den halven
nacht. Toen men uiteenging, betrok hij dezelfde kamer,
in welke de bankdirecteur en diens „vrouw" hadden
gelogeerd.
Hij draaide de deur af, voelend dat zijne kracht
op een eind liep. Een pijnlijk kreunen wrong zich
uit zijne borst. Hij trad voor den spiegel, en hij schrok
van zijn eigen uiterlijk.
Hemelsche genade' kon hij in enkele uren zoo
veranderd zijn?... Opeens moest hij aan zijne oudste
dochter denken en hij vo-elde zich als een misda
diger. Want het was hem of hare klare, reine oogen
ineens pit alle vier de. wanden opdoken en hem door
borend aankeken. Overal staarden de oogen hem aan
half bedroefd en half verwijtend.
„Kindkind'" snikte hij wanhopig. En nu hoor
de hij bare stem en die sneed hem door merg
en been.
Hij stiet het venster wijd open.. De nachtlucht koel
de zijne kloppende slapen.
„Waarom heb ik dat gedaan?" jammerde hij, uit'
de diepte van zijn gefolterde hart. „Waarom heeft God
mij op dat oogenblik verlaten? Waarom moet ik mij
nu voelen als een hond ik, die een gansch men-
schenleven lang trouw mijn plicht heb gedaan?"
Hij sloot het venster en wierp zich aangekleed, zoo
als hij was, op het bed. Een looden moeheid overviel
hem, en hij verzonk in een diepen slaap.
Toen hij in, den morgen ontwaakte en, zich het ge
beurde herinnerde, brak hij in een, zinneloos lachen
los. Hij rukte de banknoten uit den jaszak en staar
de ze als wezenloos aan. Een gorgelend snikken over
mande hem. Zoo. zat hij langen tijd voorover gebogen.
Toen hij eindelijk oprees, stond zijn besluit vast. Hij
had afgedaan. Hij kon niemand meer onder de oogen
treden noch zijn superieuren, noch zijn vrouw, noch
zijn kinderen. En voor de oogen zijner oudste was hij
hang. Het leven was vreeselijker dan het sterven.
Hij zette zich neer en schreef aan zijne dochter.
Hij schilderde, haar alles wat hij had doorstaan, tot
in het kleinste. In een afzonderlijk couvert verzegelde
hij de banknoten. Hij kleedde zich aan, bestelde een
kop koffie, betaalde, zijne rekening en begaf zich naar
liet station. k
In, drie uren was hij weer te Dresden. Heel kalm
bezichtigde hij de stad en dineerde. Tegen vijf uur
gaf hij aan de post de beide, brieven af, di© naar
zijne berekening eerst den volgenden morgen in de
handen zijner dochter konden komen. Nu ademde hij
verlicht en reed weer naar het station. Hij bereikte
nog juist den nachttrein naar Weenen. Tot negen, uur
's avonds rookte hij zware sigaren. Af en toe glim
lachte hij wonderlijk zoo voor zich heen. Vervolgens
nam hij een gram phenacetine en sliep spoedig daarop
in. Toen de trein te Weenen binnenliep, moest hij door
den conducteur gewekt worden.
Een paar dagen later stond in de Eerlij nsche en
Weener bladen het volgende korte bericht:
„De commissaris van politie Riedel, een der ibeste
beambten van den Berlijnschen veiligheidsdienst, heeft
zich waarschijnlijk in eene plotselinge vlaag van
geestesverbijstering, daar elke andere aanleiding uit
gesloten schijnt, op eene dienstreis, die hem ook
naar Weenen voerde, daar ter stede van het leven be
roofd."
N. R. Ct.
LXV. DE ONTWIKKELING VAN HOLLANDS
BLOEMBOLLENTEELT EN HARE HUIDIGE
BETEEKENIS.
Reeds in de 16e eeuw werd Haarlem beschreven
als eene slad, omringd door fraaie buitens en kastee-1
len. welker tuinen rijk versierd waren met velerlei
bloemen en heesters. Geen wonder, dat de bloemisterij:
hier .al vroegtijdig tot bloei kwam en Haarlem de ba
kermat werd van Hollands wijd vermaarde bollenteelt.
Bij de schatrijke Amsterdamsche kooplieden, die in
dien tijd riante buitens bezaten langs het Spaame en
de Wijkermeer, .bestond reeds in hooge mate die zucht
naar het nieuwe en vreemde, die men mode" noemt
en die toen even als thans de tuinversiering beheersch-
te met de bouwkunst, de kleederdracht en de meubi
leering der woningen.
Omstreeks 1575 voerde Carolus Clusius. .hoogleeraar
in de plantkunde van de Leidsche Academie, de tulp
iu Nederland in en deze fraaie bloem met hare hel
dere frissche kleuren stal spoedig do harten der rijke
villa-bewoners.
De Haarlemsche kroniekschrijver Theodorus Schre
ven zegt daarvan„Mij gedenkt nog heel wet. hoe
Carolus Clusius heeft hier te lande van de tulpen
begonnen veel te houden, dezelve te kweeken en te
zaaien geheel Nederland door, waardoor andere bloe
men terstond kwamen in kleinaehting. De roos was
niet gezocht, de Kroon-Imperiaal (Keizerskroon) moest
voor de tulp zwichten en de Violelten waren slechter
als wier. Do tulpen alleen zijn voortgeleefd zonder
einde. Die gingen nu de sterren te hoven. Zij hebben
veler lieden harten betooverd, die met liefde voor
Flora bevangen zijn .en haar namen en ecretilelen ga
ven."
Veilig mag men aannemen, dat 3 eeuwen geleden
de tulp te Haarlem een cultuurplant geworden was.
die de weleer zoo geliefde rozen en ook alle andere
bloemen in de schaduw stelde.
Dé tulp, uit Turkije afkomslig, was daar slechts be
kend in de kleuren geel en rood. Hier ontwikkelde
ze zich in eene groote verscheidenheid van kleuren.
De eerste rang dm hare schoonheid bekleedde lan
gen tijd de Sempcr Augustus, die thans geheel ver
dwenen is.
Onder de rijken der aarde worden thans hooge prij
zen besteed voor zeldzame orchideeënduizenden gul
dens geeft men soms voor een enkel exemplaar. Die
zelfde dwaasheid beging men toen met tulpen en op
nog veel grootcr schaal.
Tn de in 1696 verschenen „Beschrijving der Aard-
gewassen" van Abraham Munting, hooglecraar te Gro
ningen,'lozen we over de buitensporige dwaasheid van
den tulpenhandel „dat de wevers hun getouwen ver
lieten, de winkeliers hunne waren uitverkochten en
zich begaven tot de koopmanschap met Tulpen, wel
ke men driemaal hooger schatte dan goud, kostelijker
rekende dan paarlen of eenig ander dierbaar edelge
steente."
De dwaze windhandel in tulpen bereikte zijn groot
ste hoogte tusschen 1634—1637.
Munting verhaalt, dat voor één tulpebol. genaamd
„Viceroy" in betaling werd gegeven: 2 last tarwe, 4
last rogge, 4 vette ossen. 8 vette varkens. 12 vette
schapen, 2 okshoofden wijn, 4 tonnen bier, 2 tonnen
boter. 1000 pond kaas, een bed met toehehooren. een
pak kleeren en een zilveren beker. In die dagen be
zat dit te zamen een waarde van f 2500.
..Ken enkele „Semper Augustus" werd verkocht voor
t 4600; daarenboven nog een nieuwe, wel toegemaakte
caros (koels) met twee appelgrauwe paarden en alles
wat er toe behoort, welke in den tijd van vier we
ken zouden geleverd, de beloofde penningen dadelijk
in banco afgeschreven worden."
„Op den 5den Februari 1637 werd voor de erfge
namen van Wouter Bartholomeeuvvsz, in zijn leven
kastelein der Oude Schuttcrsdoeleir Ie Alkmaar aan
Tulpbollen verkocht voor de som van negentig dui
zend gulden."
„In dezen lijd", lezen wc bij Muntink, is voor één
Tulpbol, ongeëischt, geboden twaalf morgen land. ge
legen in de Schermer."
Munting's vader zelve verkocht aan iemand te Alk
maar ©enige tulpbollen voor f 7000. Die koop ging
niet door en de oude Munting moest met f 700 voor
rouwkoop tevreden zijn.
De hyacinthen zijn in de 16e eeuw uit Aziatisch
Turkije over Conslanlinopel naar Duitschland gekomen
en vandaar naar Holland gebracht. Wel werden dezen
omstreeks 1733 door de kweekers soms met hooge
prijzen betaald, men vermeldt f 400 tot f 2000. maar
windhandel zooals met de tulpen een eeuw vroeger
gedreven werd, heeft men in dezen belangrijken tak
der bollenteelt nooit gekend.
Geen enkele soort der tulpen of hyacinlhcn, waar
voor indertijd zulke hooge prijzen weiden besteed, be
staat thans tnog. Zij zijn afgeleefd geraakt en door
andere vervangen. Nieuwe soorten verkreeg men toen
en ook nu nog uit zaad of door „verloopen" dat is
hel plotseling ontstaan van tulpen met andere klem-
of groeiwij'zo in een of andere partij.
Zoo werd do bekende Scarlet Duc uit zaad gewon
nen te Overveen en de dure Pink Beauty op dezelfde
wijze, 30 jaar geleden, te Uitgeest. Tournesol-geel is
verloopen uit de gewone Tournesol. Murillo-geel of
Theeroos is te Lisse verloopen uit Murillo-rose, enz.
Wij zullen hier den draad van het geschiedkundig
verhaal der bollenteelt weer opvatten.
In het laatst der achttiende eeuw bloeide de bollen
teelt al reeds te Haarlem, Overveen en Bioemendaal!
en werden door de Haarlemsche kweekers reeds bol
len gezonden naar Engeland, Frankrijk, Spanje en
Italië.
Maar weldra volgde de rampzalige lijd der Fran-
j sche overbeersching, waaronder de bollenhandel zeer
j leed. Na 1813 begon zij1 zich weer langzaam te verbete-
j ren. Vooral da heeren Ernst Heinricli Krelage en zijn
I zoon J. H. Krelage hebben veel gedaan om den bol
lenhandel vooruit te brengen. De laatste stichtte in
1860 de „Algemeene vereeniging voor bloembollencul-
J tuur", die thans 35 afdeelingen heeft, die tezamen 2535
I leden tellen. Deze vereeniging strekt hare bemoeiingen
uit over het bloembollenvak in zijn vollen omvang. Ter
behartiging van hunne speciale belangen hebben de
kweekers zich bovendien vereenigd in het „Hollandsch
Bloeïhbo Henk weekers Genootschap" en de handelaren
in de „Bloemisten Vereeniging te Haarlem" en den
„Bond van Bloembolienhanidelaren".
Door deze samenwerking van kweekers en handelaars
is de bollenteelt in de laatste dertig jaren krachtig
toegenomen.
In do eerste helft der 19e ëeuw breidde zich' de bol-
lencultuur vooral ten Noorden van; Haarlem uit, in
de tweede helft vooral om de .Zuid.
In de laatste jaren heeft vooral de tulpenteelt zich
sterk uitgebreid in die streken, waar de teelt van vroe
ge aardappelen en groenten belangrijk is, zoonis in
De Streek en elders in Drechterland, in Langedijk en
Omstreken en in het Weslland.
In 1882 besloeg de bollenteelt in Noord- en Zuid-
holland tezamen nog slechts 600 II.A., 'waarvan 231
H.A. met hyacinthen en 205 H.A. met 'tulpen bezet
waren. In 1900 werden in beide provinciën reeds 2526
H.A. als bollenland gebruikt en in 1907 al 3240 H.A.,
waarvan 2284 H.A. in Zuid-Holland en 956 H.A. in
Noord-Holland. Bovenaan staan in Z.-FI. Hillegom met
477 H.A., Lisse met 426 H.A.. Voorhout met 313 II.A..
Noordwijk met 270 H.A., Noordwijkerhout met 124
H.A., Sassenheim met 121 H.A. en Katwijk met 56
H.A.
In Noordholland is de teelt belangrijk: te Bioemen
daal met 250 H.A., Heemstede 183 H.A.. Bennebroek
51 H.A., Wijk aan Zee en Duin 91 H.A... Velsen 52
H.A., Uitgeest 40 H.A.. Castricum 15 H.A.. Heiloo
23 14.A.. Winkel 11 H.A.. enz.
In 1905 ,felde Noordholland 451 Bloembollenkwee
kers en Zuidholland 951. In de kleinere bedrijven zijn
velen pachters van den grond, vooral in Zuidholland;
de grootere kweekerijen hebben het bollenland gewoon
lijk in eigen bezit.
De totale uitvoer van bloembollen was in 1900
ruim 8 millioen iK.G. en in 1907 ruim 15 millioen
K.G. Hiervan ging 6 millioen K.G. naar Engeland, 4
millioen K.G. naar Duitschland en 3 millioen K.G.
naar de vereenigde Staten van Noord-Amerika.
Deze drie landen zijn onze grootste buitenlandsche
afnemers. De verzending naar het buitenland geschiedt
in kisten met boekweitdoppen.
De waarde van de uitgevoerde bloembollen in de
laats Ie jaren nadert de tien millioen gulden per jaar.
D ebloembollenteell, die uitsluitend in Zuid- en Noord-
holland voorkomt, is dus wel belangrijk en verheugt
zich in een grooten bloei.
'De handel in bloembollen tusschen handelaars en
kweekers en tusschen de laatsten onderling geschiedt
op de groene veilingen, op de droge veilingen, op
de bloembollénbeurs te Haarlem of thuis op de stel-
i linaen.
1 De veilingen worden georganiseerd door zoogenaam
de „dirëcteuren". Zij zorgen voor het catalogiseeren
der partijen, en stellen een notaris of een deurwaar
der aan ten wiens overstaan de verkoop zal geschie
den. Alle risico is direct na den verkoop voor den
koonor; de verkooner is alleen nog verplicht tot den
rooitijd het onkruid weg Ie houden. De koopers betalen
10 p.Ct. opgeld aan de directeuren en de verkoopers
1 ontvangen in don regel 93 'p.Ct. van den koopprijs.
Er blijft dus 17 p.Ct. der waarde aan den strijkstok
hangen: Dat is veel tc veel en daarom dienen de kwee
kers alle moeite te doen om met minder onkosten
te verkoopen. Dat is in den groenlenhandel heel wat
beter, doch ook slechts verkregen na veel en langen
strijd mei den handel.
Indien de bollen droog verhandeld zijn, dienen ze
j voor den eersten Zondag ir_ Augustus geleverd te wor-
i den. De gewone betaling is een vol jaar na de levering
en dan nog met 5 percent korling. Wie met Novem
ber zijn geld rcods wenscht te ontvangen, moet in den
regel 9 10 percent korting toestaan.
Ook deze inhaligheid van den handel verdient
strenge afkeuring. Er is trouwens ook een sterke op
positie tegen en reeds vanaf 1904 zijn tal van partijen
verhandeld zonder korting voor „toetallen cn pot
geld". Maar de kweekers dienen niet le rusten voor
al die onrechtvaardige kortingen eruit getrapt zijn Geen
parasitisme in land- of tuinbouw:
Als dit artikel verschijnt, zijn de hyacinthen in vol
len bloei en ook de vroege tulpen prijken ai in haar
schitterende kleurenpracht'.
Nu zijn we in den tijd der uitstapjes naar de
bollenvelden en in de periode der talrijke groene vei
lingen. Wij meenden door het bovenstaande de be
langstelling in de bloeiende Hollandsche bollenteelt nog
te kunnen bevorderen. Tegen den herfst hopen we eens
te schrijven over de ervaringen verkregen met kunst
mest bij bloembollen.
D. E. LANDMAN.
-o—