I'
dërde~blaïx
feuilleton.
Soldaten=eer.
Zaterdag 22 Mei 1909.
53e Jaargang. No. 4506
Binnenlandse!) Nieuws.
cxcv.
II. DE TRAGI-COMEDIE DER AMSTER
DAMMERS.
DE KALVERSTRAAT.
Na tweeën, tegen half drie begint de Kalverstraat
te hijgen. Uit zijstraten, stegen en poorten, doemen
de wandelaars op. De opening aan de Munt mag
nog 'n enkele uitlaten, tegenover dien enkeling laat
zij tien, twintig, dertig anderen binnen. Als bijen,
meer koninginnen dan hommels komen ze ln
groeten getale aangezwermd; werkbijen zijn er vol
strekt niet onder, 't Lijkt, alsof heel Amsterdam in
parade-tenue „rendez-vous" geeft in de Kalverstraat;
of te oordeelen naar het overwicht van nationali
teit zou hier veeleer van 'n „Steldichein" gesproken
kunnen worden, want 't Duitsch, in al zijn vuurwerk
achtige uitgelatenheid, knettert rondom u, waar ge
uw voeten zet. 't Wordt steeds voller; aan den Dam
gekomen, slaat ieder linksom, steekt naar den over
kant en begint daar zijn slenterenden paradetocht op
nieuw, om aan 't Sophia-plein gekomen, weer 'tzelfde
te doen. Spui, Heiligeweg, Rosmarijnsteeg débou-
cheeren steeds nieuwe groepen wandelaars en wan-
delaarsters. Winkels worden bestormd, de lunchrooms
loopen vol; „Suisse", „Neuf", „Polen", de paar bo
dega's, de paar melksalons houden geen plaats on
bezet, De exploitanten van alle inrichtingen komen
handen te kort; en intusschen blijven de twee men-
schenstroomen, die daarbuiten links langs elkaai
voort wentelen, steeds aangroeien, 'n Enkel rijtuig,
'n enkele langzaam tuffende auto heeft moeite om
vooruit te komen, en zou in 'n oogenblik van zelf-
vergeten in staat zijn den heelen inhoud der straat
te maken tot 'n reuzen-marmelade van ïnenschen-
vleescli en dure kleeren. Want ieder heeft zijn mooi
ste pak aangetrokken, ieder zijn mooisten hoed op
gezet; volwassen dames en heeren, bakvischjes en uit
de kluiten geschoten jongetjes. En oogenschijnlijk
hebben allen 'n klap van de „Moulin rouge" te pak
ken; al zijn er velen, die den „Molen" nooit zagen,
die nooit onder zijn wiekengeklepper doorgingen, om
zich te vergrijpen aan eigen beurs en eigen goeden
smaak, 't Wordt steeds voller; de Beurs loopt af, de
volle koffiehuizen worden nog voller, de lunchrooms
ontoegankelijk; 't gegolf van menschen houdt aan,
duizenden stemmen warrelen en gonzen dooreen, 't is
als 't gezoem van millioenen bijen, van duizenden vo
gels, die allen te gelijk opvliegen. Men ziet alles
en niets; men hoort alles en verstaat niemand, n
enkele schrille kreet klinkt als 'n scherp gefluit bo
ven 't gezoem uit, en de stroom gaat voort als n
wentelend rad, als 'n zee die b 1 ij f t golven.
De Kalverstraat!? en de menschen, die 's middags
in de Kalverstraat spazieren!? Kent ge die Troyaan-
sche belegering, die op 'n Homeros wacht, om haar
zijn „Ilias" te wijden? Kent gij het opzet van die
namiddagdrukte, wanneer de winkels, als zoovele pa
leizen al hun weelde, al hun pracht, hun rijkdom,
hun overdaad te prijk stellen voor gulzige menschen-
ocgen, voor begeerende menschenharten? Kent ge
dat schijnbaar rustige menschenbeweeg, dat niet joelt
er, niet schatert, niet dringt en niet onbehoorlijk zich
gedraagt? Die menschenmassa, die u tracht door te
laten, uit den weg gaat, opdringt uit galanterie en
hoofsche woordekens zegt? Dit is het Nederlandsche
Versailles, het bloem- en graslooze Trianon uit de
dagen der Lodewijken. Hier kon 'n zetel worden
aangeschoven voor Madame de Pompadour; hier zou
Cagliostro Joseph Balsamo de groote leugenaar
der 18de eeuw zaken kunnen doen en 'n nieuwe
loge stichten. De fluweelen kostuums zijn er, de zij
den kousen zijn er, de valsche haren, de valsche
diamanten, ze zijn er. De met goud geborduurde ves
ten zijn er. De galante ridders en (edel?)vrouwen
zijn er. Het oude Rome zond hier zijn overgebleven
telgen heen: Sybille en Sabine verstaan hier elkander
met 'n enkelen blik, en de historische maagdenroof,
die wel nooit geëindigd schijnt, wordt hier geconti
nueerd zonder verzet, met geganteerde handen en
hakjes van Fransch model, die niet kwaadaardig trap
pen; ook niet bij 'n ontvoering naar lunchroom of
bodega, of 'n bedreiging met kostbare steenen, zware
armbanden of andere symbolen van overgave, als rin
gen en colliers. Kent ge die wereld, die eiken dag,
als de zon schijnt, daar als 'n kosmische chaos of
als 'n chaotische kosmos samenvloeit? Dit is 'n
schepping van na den zesden dag, toen de zevende
nog moest aanbreken, toen 't woord „rust' nog moest
worden bedacht; 'n schepping waarvan de historie
in de „genesis" der dingen niet kon worden opgeno-
men; omdat haar ziel niet éen is met de ziel van 't
I Heelal. Deze wereld denkt anders en gevoelt an
ders, en gelooft en hoopt en bidt anders dan ganseh
de overige schepping. Zij heeft lief met '11 liefde,
die wij niet kennen; en haar haat is de onze niet.
1 Haar bewondering en haar tegenzin zijn enkel raad-
I sel voor menschen van gewoon slag, en wie zijn
i leven in overeenstemming wil brengen met de zon
aan den hemel en de bloemen op 't veld, met liefde
j en vriendschap, met goedheid en genegenheid, die
zich alleen in goedheid en teederheid weten t open
baren, verdwaalt er in.
De Kalverstraat?! Dat is het groote raadsel; dat
is de Sphinx; dat is de Pythia, die nooit anders dan
wartaal spreekt. Kent ge de „Ode" nog, die verleden
jaar Juni, op 'n andere pagina van dit blad, 'n kalm-
bloedig Hollandertje haar toezong? Mag ik haar nog
.eens zingen, nu 't zoo te pas komt? Luister dan!
Kalverstraat je flirten met mooi weer en warme zon;
Ieder Amsterdammer zou wel willen, dat ie 't kon;
's Middags tegen vieren, als de Beurs is afgeloopen,
Vooral als de „Gulfjes" 'n paar puntjes zijn opge-
loopen.
Och, och, wat kan 't dan vol zijn van sjieke me
neertjes
En elegante dametjes, allen iu der mooiste kleertjes;
Zöo vroolijk lachend en zöo S. quatre épingles ge
soigneerd,
Of 't aan geen dubbeltjes of rustige hartjeg man-
v keert.
Kantbedofte borstjes met sneeuw-rozlgen doorschijn,
En van onder de robes komen kleurige rokjes te
voorschijn,
Maar alles heel ingenue, zonder iemand te krenken,
En te lief trippelpassend, om er kwaad van te den
ken.
't Is ook maar 'n grapje en om elkaar wat op te
fleuren;
Wie zou in zoo'n entourage nog tobben en zeuren
Over decent of indecent? Je neemt alles zooals het is,
En niemand wordt er boos om, al sla je den bal
eens mis.
Nabootsingen van het huwelijk worden daar begon
nen,
Alle ongenaakbaarheid door 'n geestig lachje over
wonnen;
Oud en jong, alles wordt daar een ander mensch,
En komen er uit met 'n vol hart, al is de beurs
ook lens.
Wat „Italiens" of „Poissonière" te Parijs! Wat
„Strand" in Londen!
Nex'gens op aard wordt een tweede Kalverstraat ge
vonden;
De Broadway is er niets bij en Trafalgar-square even
min;
Nooit liep iemand de Kalverstraat ten einde met
bedroefden zin.
Dit is 't intiemste hoekje van heel intiem Amster
dam,
Waar niemand heden nog tobt over wat hij gisteren
vernam.
't Is 't Orakel van Holland, dat vreemde talen spreekt
En evenzoo microben van boosheid als lieve teeder-
heden kweekt.
Voorzichtig dus, zoete juffertjes en arglooze me
neertjes!
Wat je daar soms opdoet, gaat niet zitten in je
kleertjes;
Je draagt 't met je mee, zoo goed als je dwaze hart,
En 't ligt voor een groot rdeel aan jezelven, of 't
je vreugde brengt of smart.
De Kalverstraat!? Dat is de opperste uiting van het
intiemste menschenbeweeg en menschengevoelen. Dat
is de innigste bezegeling der diepste geheimen, de
meest schaamtelooze openbaring van wat menschen
niet weten mogen. Hier wandelt de zonde rond in het
kleed en met de allures der meest volledige naïve
teit; en is het vallen van 'n zakdoek, het tweemaal
aanraken van 'n das het gewillig gegeven toestem
mend antwoord op 'n vraag, die zooveel maanden
later 'n bedrogen echtgenoot of 'n rechter er met
geen brandhaken uit kan krijgen. Hier leert men
1 vloeken in 'n taal die niet kwetst; hier leert men
leugens liegen van bedriegelijke waarheid; hier we-
derstreeft men om „genomen" te worden; hier voor
ziet men van proviand bij de belegering. In de Kal-
verstraat wordt, zonder eenig aanwijsbaar feit, zon
der eenige aanwijsbare handeling, den ganschen „Rou-
gon-Macquart"-cyclus afgespeeld. Hier loopen de Na-
na's en de Felice's in de meest schaamtelooze on-
schuld rond, en weet de koetsier-tafelbediende van
Saccard wat hij van den palfrenier en Madame la
J Baronne denken mag. Hier komt Satin Nana, en
mag het zenuwachtige jongetje, met kringen onder
de oogen en uitstaande neusvleugels, de plombières
betalen, die zij bestelden, maar niet aanraakten;
omdat zij daarvoor niet gekomen zijn. Wederkee-
rig redden zij elkanders reputatie, in de oogen van
de paar half-blinden, die meenen, dat zij „reputatie"
hebben, of die even geraffineerd als zij zelf zijn
dit geraffineerd stom-ambachten voor goede munt,
voor natuur en waarheid veinzen aan te nemen.
Tusschen half vier en vijven weet niemand in de
Kalverstraat hoe laat 't is, weet niemand wat hij er I
eigenlijk zoekt, en nog minder wat hij er vinden j
zal. De eenige, die weet van de klok hebben, zijn I
de paar verdwaalde „provinciaaltjes", die op tijd den
trein halen en op tijd thuis moeten wezen; en de
„ingeborenen" beduiden elkander met 'n volleerd-on-
schuldig hoofdbeweeg, dat juist dezen van klok
noch klepel begrip of bewustheid hebben. Maar geen
enkele valt er uit zijn rol, géén enkele waagt zich
zoover, dat hij 'n bod zou doen, waarvan de moge
lijkheid bestaat, dat 't zou worden afgewezen. De
fladdering is bewustheid van veilig-neerkomen; het
wazig en droomend kijken, beslist; elke vertooning
van onzekerheid en twijfel „vertooning", en grooter
verzekerdheid dan die der oudste en meest solide
verzekerings-maatscliappij. Hier failleert men niet,
hier vergist men zich niet, hier kan de wissel her
haaldelijk afgewezen, hier kan de schuld geprolon
geerd worden; maar het accept wordt erkend en
de betaling volgt.
De Kalverstraat van den laten namiddag?! C'est
la monde mondaine. Dat is de krioelende Rachabs-
tcnt. Dat is de gouden keten om den fraaien hals,
dat is het kostbare vangsnoer om de borsten, dat
is de smijdige gordel om de malsche en wiegelende
heupen der stad. Daarvoor knielt alles. De vrouw,
die eenmaal op zeven heuvelen troonde, stichtte zich
voor enkele oogenblikken daags, hier 'n zetel; de
Hebreeuwsche Abaddon, de Grieksche Apollyon, heeft
hier geen naam, maar zijn arbeid is onverminderd.
H-er komen de armen in gehuurde en onbetaalde klee
deren samen met de rijken, die schepen op zee heb
ben en van hare kostelijkheid rijk zijn geworden. Hier
is de leugen waarheid en de waarheid zoo groot,
dat niemand haar gelooven k a n.
Voorzichtig dus, zoete juffertjes en arglooze me
neertjes!
AVat je daar kan opdoen, gaat niet zitten in je
kleertjes!
Soms schiet het op je toe; soms kruipt het in je
hart,
En wie met zijn voeten in 't garen loopt, die raakt
er in verward.
scliien 11 beetje te duidelijk - alleen mijn boosheid
uilgesproken tegen hen, die in eerbied voor Majestei
telijke grootheid en moederschap te kort scholen. Zoo
mag misschien 'n straatmeid ongestraft over de tong
gaan, waar 'l een verstandige Koningin, '11 eerbare
.Moeder betreft, daar moest de rechter kunnen ingrij
pen en zulke dingen straffen. Ik acht de Koningin
niets minder dan eenige Vrouw; en ik vraag ieder,
wat er in hem 0111 zou gaan, als hij zoo over zijn
m(leder of zuster hoorde spreken, waar 't 'n zoo de
licaat geval betreft, als aanstaand moederschap.
H. d. II.
21.
Hermann zou deze plagerijen van Eger niet heb
ben kunnen verdragen, wanneer niet de aanklacht
tegen zijn vader al zijn aandacht in beslag had ge
nomen. Bijna dagelijks bezocht hij Bruno, wiens ge
nezing zeer langzaam vorderde, om zoodoende van
hemzelf de kleinste bijzonderheden te vernemen. Hij
moest de getuigen opzoeken die de mishandeling op
het exercitieplein hadden gezien; eindelijk moest hij
een zeer nauwkeurig onderzoek instellen naar het
leven en het vroeger gedrag van luitenant Schoen-
rock, om zoodoende het bewijs te kunnen leveren dat
de mishandeling door dezen wel degelijk vooraf be
raamd was.
Het was niet de eerste verdediging die Hermann
op zich had genomen; hij was niet verlegen en wist
dat hij een uitstekend pleiter was. Maar toch druk
te hem heimelijk de verantwoordelijkheid, die hij
op zich had genomen.
In de stad werd de aanklacht van den overste
zeer verschillend beoordeeld. Alle politieke tegen
standers van Dr. Kalsbach vonden ze zeer gerecht
vaardigd, maar de meesten schudden er toch afkeu
rend het hoofd over, dat de eene broeder door den
anderen werd aangeklaagd.
De dag der openbare behandeling was gekomen.
De oude mevrouw Kalsbach, die door do courant
en door Marie Soltau nauwkeurig was onderricht van
al het gebeurde, zag deze zitting mét een bang hart
tegemoet. Zij had zich volkomen geschaard aan de
zijde van haar zoon Albrecht, want deze was voor
eene goede en rechtvaardige zaak opgetreden.
Zij had zoo gaarne met haar oudsten zoon gespro
ken, om zoo een verzoening te trachten tot stand
te brengen. Maar de overste was in geen weken hij
zijn moeder geweest. Misschien werd hij wel terug
gehouden door het bewustzijn, dat hij veel te ver
was gegaan.
Va" U'rike liad zij vernomen, dat haar vader 11a
dood van haar broer nog veel ernstiger was
geworden en meestal alleen op 2y„ kamer zat. Zij
je™ 200 gaarne eenige woorden van troost toe
gesproken, want zij wist hoe de dood van zijn jongen
aan zijn hart knaagde en toch mocht zij hem niet
vragen tot haar te komen, omdat zij zijn gedrag
tegenover zijn broeder Albrecht in geen enkel opzicht
kon billijken.
Zij zat alleen in haar kamer in gedachten verzon
ken. Haar oud hoofd was voorover op haar borst
gezakt. Hare herinneringen waren vele jaren terug
gegaan tot den tijd dat haar heide zonen nog kna
pen waren. Zij was zich ervan bewust, beiden even
lief te heDben gehad en nu nog hoedde zij er angst
vallig voor, dat haar hart zich niet meer wend
de tot Albrecht, dan tot den overste, omdat
de eerste alles voor haar deed, om haar de laatste
levensuren zoo gemakkelijk en aangenaam mogelijk
te maken.
Het geluk had hem rijk gemaakt, maar bijna
dagelijks zeide zij tot zichzelf, dat Feodoor hetzelf
de voor haar zou doen, wanneer zijn middelen het
hem maar veroorloofden.
Zij peinsde er over 11a, of bij de knapen reeds een
verschil in karakter en natuur zich had geopenbaard.
Onwillekeurig schudde zij het hoofd, want haar ge
heugen kon haar geen opheldering geven. Beiden
waren goede kinderen geweest, alleen hunne neigin
gen waren uit elkaar geloopen.
I Feodoor had gewenscht soldaat te worden, en al
was het dan ook met heimelijken tegenzin, had
zijn vader eindelijk aan dit verlangen gehoor gege
ven en had den knaap voor wien hij een andere
toekomst had gedroomd, naar een cadettenschool
gebracht. Zij zelf had toen haar man nog overge-
j haald, den jongen vooral niet te beletten zijn be-
roepskeuze te volgen.
Na een afwezigheid van een jaar was Feodoor met
vacantie thuis gekomen en zij herinnerde zich heel
goed, hoe hij toen reeds een heel ander karakter
had gekregen.
Hij was gewoon geworden een andere levensopvat
ting de zijne te noemen. Hij beschouwde zich als iets
beters en hoogers dan zijn broeder. Zij hadden er
toen om gelachen, als om een jongensdwaasheid,
maar dat bewustzijn had zich bij Feodoor steeds ster
ker op den voorgrond gedrongen, en dat gevoel was
langzamerhand een scheidsmuur geworden tusschen
hem en zijn broeder Albrecht, die zich zoo vrij en
ongebonden gevoelde. Hij was er trotsch op tot een
stand te behooren, waarin ieder afzonderlijk slechts
een schakel in den keten was, nauw aaneenverbon-
den. Zonder eigen wil, maar toch deel van een
machtig geheel, waardoor hij werd beschermd en
mede opgeheven boven alles. En Albrecht had zich
En 'n krantenschrijvertje, 'n menschje onder de
menschen, wien ook niet altijd „de macht was
gegeven, om te treden op schorpioenen en slangen,
zonder dat zij hem schaadden", loopt er met 'n
betaalden hoed, met 'n betaald paar schoenen aan
zijn soms uitgegleden voeten, maar porte-monnaie-
loos, en pecunia-loos, langs, kijkt de circonstances
eens aan, drukt zijn neus tegen 'n ruit, telt zijn
vingers, voelt zijn hartje kloppen en 'n brok in zijn
keel, en 'n diepe zucht, die als „ghebedeke" gelden
mag voor jeugd en schoonheid en rijkdom, ontglipt
hem.
En thuis gekomen, neuriet hij 'n oud liefdewijsje,
haalt 'n album voor den dag, drukt 'n zoen op twee,
drie portretten, waarbij 'n kruisje staat; veegt 'n
traan weg, en bidt God, dat Hij niet al te rechtvaar-
dig zij in het berechten van zijn daden.
H. d. H.
Aanteekeningen:
De „Moulin rouge" is 'n soort van reusachtige va- j
rieté op de Place Blanehe te Parijs.
Met den „Rougon-Macquart-cycIus" worden al de I
familie-romans van Zola bedoeld: „La conquette de'
Plassans", „La Terre", „Nana", „La faute de 1 ab-
baie Mouret" enz. In zijn geheel hei machtigste drama,
dat ooit geschreven werd.
Co rrespondentie:
A. B. K. Als mij-zelf die naam verzwegen werd,
maar ik hem door '11 toeval raden mocht, zou ik dan
't recht hebben U dien te zeggen? Denk even na en
erken, dat ik dit niet mag' doen.
M. d. G. Ge zijt er v.lug bij geweest. Ik ontving
uw brief ongeveer drie uur later dan de krant. En
't doet mij veel genoegen, dat Gij zooveel1 geloof hebt
in mijn taalkundige vroomheid, ik ben er zeker van,
dat het woord „Heiligeweg" ook in dezen vierden-
naamvalsvorm, door mij zuiver in de copy is geschre
ven. Zeiter pf corrector hebben die overdadige „n"
op hun geweten.
Veel van zulke woorden ken ik niet. 't Woord
„hoogepriester" behoort tot dezelfde soort, maar hoe
die soort heet, weet ik niet.
Is er onder de lezers dezer brieven iemand, die
mij dit zeggen kan, dan zal ik hem voor de inede-
deeling ervan zeer dankbaar zijn; evenzeer alS voor
de médedeeling, hoe woorden heeten alszilveren ta
felblikje, looden gootsteen, gouden ijzer (hoofdversier
sel), zijden lakens, zilveren koper (in 't orkest), mi
ca lampeglas, houten vouwbeen, enz. enz.
G. G. Daar heb ik zelfs geen vermoeden van; maar
eerlijk gezegd, denk ik er niet meer aan.
C. K. Ik raad U aan, dien brief dan nog eens te
lezen. Er is zelfs geen spoor van te trachten H. M.
te beleedigen. Ten eerste zit de wil tot beleedigen
niet in mij; en ten tweede heb ik duidelijk mis-
GEMEENTERAAD HEERHUGOWAARD.
Vergadering van den Raad der gemeenle Heerhu-
.gowaard, gehouden op Woensdag 19 Mei 1909, des
voormiddags II uur.
Voorzitter de heer P. Wonder Az., Burgemeester.
Allen present.
Voorzitter opent met 't gebruikelijke welkom, deze
eerste vergadering na de blijde gebeurtenis in ons
land en spreekt do hoop uit, dat ieder daardoor ver
blijd is en dat de telg moge opgroeien, zooals haro
ouders kunnen wenschen en verlangen.
Hierna wordt overgegaan tot lezing der notulen.
Deze worden onveranderd goedgekeurd en vastge
steld.
Ingekomen
Schrijven van Ged. Stalen, waarbij goedgekeurd te
ruggezonden word t het kohier voor den lloofdelijken
Omslag over het lbopende jaar.
Voor kennisgeving aangenomen.
De ingekomen rekening en verantwoording dei' Ge
zondheidscommissie te Hoorn over 1908 in ontvangst
en uitgaaf sluitende op f 2732.G8, geeft' geen aanlei
ding tot discussie en wordt goedgekeurd.
Voorzitter brengt in bespreking de regeling van het
schilderwerk, dat van gemeentewege geschiedt. Spre
ker doet zich hierbij kennen als een tegenstander van
bij inschrijving laten verven.
Vroeger heeft de gemeente 't wel bij inschrijving
laten verrichten, maar 't leverde zulke slechte resul
taten op en beviel zoo weinig, dat de gemeente het
heeft moeten opgeven en 't later niet meer bij' in
schrijving ging.
Bij de verdere besprekingen zijn sommigen niet,
anderen wél voor inschrijving en stellen de nadoelen
van het laten werken in daggeld in het licht.
Bij stemming waren voor aanbesteding de heeren
Plevier en Van *Slooten en tegen de heeren Appel
Van der Oord, De Boer, Van Rijn en Voorzitter.
Dus 't zal niet hij aanbesteding gaan.
Daarna wordt goedgevonden dat 't schilderwerk
bij dokter Post door schilder Breed wordt gedaan,
(vooraf zal opgave van kosten worden gevraagd),
terwijl de andere schilders Dirkmaat, Schouten, Pa
scha en Stapel elk een der vier scholen zullen krij
gen te schilderen.
Komt ter tafel het beredeneerd verslag van den
toestand der gemeente. Dit wordt om zijn uitgebreid
heid niet gelezen en voor kennisgeving aangenomen.
Het zal desverlangd circuleeren.
Ook 't verslag van de Ambachtsschool te Alkmaar
wordt niet gelezen, doch voor kennisgeving geaccep
teerd.
Ingekomen een schrijven van den betaalmeester te
Alkmaar van uitbetaling, op 1 Mei van f 129.90 aan
den gemeente-ontvanger en een schrijven van den
ontvanger te Schermerhorn, dat hij 3 Mei aan den
gemeente-ontvanger f 268.92 heeft betaald, worden
mede voor kennisgeving aangenomen.
Van de Gezondheidscommissie uit Hoorn is inge
komen een schrijven d.d. 13 Mei jl. waarbij er aan
herinnerd wordt dat door haar in Dec. 1907 eene
circulaire is gezonden aan den raad ter aanbeveling
van het nemen van een proef om de schoolvloeren
met de zoo gunstig werkende stofwerende olie te
bestrijken.
Nogmaals wordt hierbij op proefneming aangedron
gen.
Voorzitter heeft de hoofden der scholen hier naar
hun oordeel gevraagd. Zij vreezen dat 't een, smeer
boel zal worden.
Maar als dat nu eens niet zoo bleek te zijn, zou
voorzitter er wel iets voor gevoelen om een proef
te nemen.
De heer Appel vindt ook, men zou het met éen
lokaal althans kunnen probeeren.
Toch wordt besloten, met algemeen goedvinden,
om eene afwachtende houding aan te nemen.
Ingekomen een schrijven meldende, dat de heeren
J. Met en A. Brands (deze is Hoofd der School),
hunne betrekking als leden der commissie tot wering
van schoolverzuim in wijk I aannemen.
De heer Met is als voorzitter en de heer Brands
als secretaris benoemd geworden.
Verder wordt eervol ontslag verleend aan den heer
D. Schilder als lid dier oemmissie en in zijne plaats
benoemd de heer Jacob Beerse.
Van den heer H. Krijt, die de gemeente heeft
verlaten is ingekomen een verzoek om afschrijving
van den hoofdelijken omslag voor den tijd gedurende
welken hij dit jaar de gemeente zal hebben ver
laten.
Op Voorzitters voorstel wordt hem voor 7 maan
den afschrijving verleend.
juist als vrij en onafhankelijk mensch zoo gelukkig
gevoeld.
In haar verbeelding volgde de oude vrouw de loop
baan van haar beide zoons. Schrede voor schrede
was de scheiding tusschen hen beiden grooter en
grooter geworden. Zonder eenige bezorgdheid had zij
dat alles waargenomen, dat waren immers de tegen
stellingen van het leven en het beroep.
Nooit was bij haar de overtuiging zwakker gewor
den, dat de broederlijke liefde, de band van het bloed
deze verschillen steeds zou overwinnen. En nu?
Roerloos zat zij daar.
Eensklaps richtte zij het hoofd op, haar scherp
gehoor had een bekenden stap op de trap gehoord.
Zoo kwam altijd haar oudste zoon.
Maar zij wantrouwde zichzelf. Zou hij vandaag tot
haar komen?
Een vriendelijke gedachte kwam bij haar op en
deed haar gelaat verhelderen. Zij geloofde te raden,
waarom hij zoo vroeg tot haar kwam.
De oudste trad het vertrek binnen.
„Goeden morgen, moeder," zeide hij terwijl hij naar
haar toeging en haar een kus op het voorhoofd
drukte.
De blinde had de hand van haar zoon gegrepen
en hield die vast.
„Feodoor, je komt mij zeggen, dat je de aanklacht
tegen Albrecht terugneemt?" zeide zij en hief het
hoofd omhoog, alsof zij met haar blinde oogen haar
zoon in het gelaat kon zien.
„Neen moeder, daarom kom ik niet naar u toe
dat kan ik niet doen," antwoordde de overste
kalm en waardig.
De hand der oude vrouw liet de hand van haar
zoon los en het hoofd zork weer op de borst.
Beiden zwegen. De overste liep langzaam in de
kamer op ne neer.
„Waarom kom je dan hier?" vroeg de blinde ein
delijk. „Je bent in zulk een langen tijd niet hier
geweest."
Uit de laatste woorden sprak een zacht verwijt.
„Sedert weken niet," zeide de overste. „Ik ge
loofde dat u begreep wat er in mij omging en wat
mij ervan terughield hier te komen. Verkeert u ook
in den waan, dat ik mijn zoon Kurt niet zoo lief
heb gehad als mijn beide andere kinderen? Dat
is ook de gedachte van mijn vrouw, van Elfriede. Ik
heb, ja dat is waar, minder verwachtingen omtrent
hem gekoesterd, maar daarom had ik hem niet min
der lief."
„Feodoor, dat heb ik nooit gedacht. Ik weet, dat
de kinderen in de harten der ouders dezelfde plaats
innemen. Het zijn de twijgen van denzelfden stam,
al is het ook, dat de een meer zonneschijn ontvangt
dan de ander. Ook jij en Albrecht je bent uit
éen stam gesproten."
„Moeder, ik weet, dat anderen er mij een verwijt
van maken, dat ik een aanklacht tegen mijn broer
heb ingediend. Is u ook van dat gevoelen?"
„Moet ik dat niet?" vroeg de blinde op zaohten
toon. „Albrecht heel't jou niet beleedigd."
„Maar de stand waartoe ik behoor, en welks eer,
mijn eer is," viel de overste in. „Ik heb de aanklacht
niet gericht tegen mijn broeder, maar tegen den
redacteur, tegen den schrijver van dat artikel."
De blinde schudde langzaam het hoofd.
„Mijn arm, oud hoofd kan zulk een onderscheid
niet meer hegrijpen," zeide zij,
„Wie de overste van een regiment hoont, die hoont
u, want jij bent die overste. Is Albrecht nu niet
de redacteur van de courant? Heeft hij niet het
artikel geschreven? Jijzelf gelooft niet aan dat onder
scheid. Je hoofd is te helder, dan dat 't dit niet zou
moeten bekennen, het is slechts zelfbedrog, waar
mede jij je voor jezelf tracht te rechtvaardigen."
„Neen moeder, ik ben ervan overtuigd, dat ik
niet anders heb kunnen handelen," antwoordde de
overste. „Ik betreur het, dat het zoo is moeten ge
schieden. Dat juist Albrecht dat artikel schreef is
fataal, ik gaf veel als een ander het had gedaan."
„Dat geloof ik van je. Jij kubt Je broeder geen
leed toewenschen. Maar heeft Albrecht dan onrecht
gedaan? Bevat zijn artikel dan onwaarheid? Kunt
ge het billijken, dat die luitenant een jongmensch
mishandelt en diens gezondheid heeft verwoest?"
De overste zweeg. Hij liep het vertrek op en neer.
Daarna bleef hij naast zijn moeder zitten.
„Moeder, luister eens kalm naar mij," zeide hij en
zijn stem trilde. „Het gebeurde heeft mij dieper ge
troffen dan wat ook in mijn leven. U weet, ik ben
altijd zeer streng, maar nooit ben ik, zoover ik
we'et, onrechtvaardig' géweest. Ik erken, openlijk en
ronduit, dat het gedrag van den luitenant door niets
is te verontschuldigen of te rechtvaardigeh. Maar
daarvan mag niemand den geheelen militairen stand
een verwijt maken."
„Maar dat heeft Albrecht ook niet gedaan."
„Niet direct, maar wel indirect. Waarom laat hij
de bestraffing van het onrecht niet aan mij over?
Waarom maakt hij 't in zijn blad bekend in de verste
kringen, juist in kringen die zulk een geval maar al
te gretig gebruiken om hun vijandschap tsgieii den