I' dërde~blaïx feuilleton. Soldaten=eer. Zaterdag 22 Mei 1909. 53e Jaargang. No. 4506 Binnenlandse!) Nieuws. cxcv. II. DE TRAGI-COMEDIE DER AMSTER DAMMERS. DE KALVERSTRAAT. Na tweeën, tegen half drie begint de Kalverstraat te hijgen. Uit zijstraten, stegen en poorten, doemen de wandelaars op. De opening aan de Munt mag nog 'n enkele uitlaten, tegenover dien enkeling laat zij tien, twintig, dertig anderen binnen. Als bijen, meer koninginnen dan hommels komen ze ln groeten getale aangezwermd; werkbijen zijn er vol strekt niet onder, 't Lijkt, alsof heel Amsterdam in parade-tenue „rendez-vous" geeft in de Kalverstraat; of te oordeelen naar het overwicht van nationali teit zou hier veeleer van 'n „Steldichein" gesproken kunnen worden, want 't Duitsch, in al zijn vuurwerk achtige uitgelatenheid, knettert rondom u, waar ge uw voeten zet. 't Wordt steeds voller; aan den Dam gekomen, slaat ieder linksom, steekt naar den over kant en begint daar zijn slenterenden paradetocht op nieuw, om aan 't Sophia-plein gekomen, weer 'tzelfde te doen. Spui, Heiligeweg, Rosmarijnsteeg débou- cheeren steeds nieuwe groepen wandelaars en wan- delaarsters. Winkels worden bestormd, de lunchrooms loopen vol; „Suisse", „Neuf", „Polen", de paar bo dega's, de paar melksalons houden geen plaats on bezet, De exploitanten van alle inrichtingen komen handen te kort; en intusschen blijven de twee men- schenstroomen, die daarbuiten links langs elkaai voort wentelen, steeds aangroeien, 'n Enkel rijtuig, 'n enkele langzaam tuffende auto heeft moeite om vooruit te komen, en zou in 'n oogenblik van zelf- vergeten in staat zijn den heelen inhoud der straat te maken tot 'n reuzen-marmelade van ïnenschen- vleescli en dure kleeren. Want ieder heeft zijn mooi ste pak aangetrokken, ieder zijn mooisten hoed op gezet; volwassen dames en heeren, bakvischjes en uit de kluiten geschoten jongetjes. En oogenschijnlijk hebben allen 'n klap van de „Moulin rouge" te pak ken; al zijn er velen, die den „Molen" nooit zagen, die nooit onder zijn wiekengeklepper doorgingen, om zich te vergrijpen aan eigen beurs en eigen goeden smaak, 't Wordt steeds voller; de Beurs loopt af, de volle koffiehuizen worden nog voller, de lunchrooms ontoegankelijk; 't gegolf van menschen houdt aan, duizenden stemmen warrelen en gonzen dooreen, 't is als 't gezoem van millioenen bijen, van duizenden vo gels, die allen te gelijk opvliegen. Men ziet alles en niets; men hoort alles en verstaat niemand, n enkele schrille kreet klinkt als 'n scherp gefluit bo ven 't gezoem uit, en de stroom gaat voort als n wentelend rad, als 'n zee die b 1 ij f t golven. De Kalverstraat!? en de menschen, die 's middags in de Kalverstraat spazieren!? Kent ge die Troyaan- sche belegering, die op 'n Homeros wacht, om haar zijn „Ilias" te wijden? Kent gij het opzet van die namiddagdrukte, wanneer de winkels, als zoovele pa leizen al hun weelde, al hun pracht, hun rijkdom, hun overdaad te prijk stellen voor gulzige menschen- ocgen, voor begeerende menschenharten? Kent ge dat schijnbaar rustige menschenbeweeg, dat niet joelt er, niet schatert, niet dringt en niet onbehoorlijk zich gedraagt? Die menschenmassa, die u tracht door te laten, uit den weg gaat, opdringt uit galanterie en hoofsche woordekens zegt? Dit is het Nederlandsche Versailles, het bloem- en graslooze Trianon uit de dagen der Lodewijken. Hier kon 'n zetel worden aangeschoven voor Madame de Pompadour; hier zou Cagliostro Joseph Balsamo de groote leugenaar der 18de eeuw zaken kunnen doen en 'n nieuwe loge stichten. De fluweelen kostuums zijn er, de zij den kousen zijn er, de valsche haren, de valsche diamanten, ze zijn er. De met goud geborduurde ves ten zijn er. De galante ridders en (edel?)vrouwen zijn er. Het oude Rome zond hier zijn overgebleven telgen heen: Sybille en Sabine verstaan hier elkander met 'n enkelen blik, en de historische maagdenroof, die wel nooit geëindigd schijnt, wordt hier geconti nueerd zonder verzet, met geganteerde handen en hakjes van Fransch model, die niet kwaadaardig trap pen; ook niet bij 'n ontvoering naar lunchroom of bodega, of 'n bedreiging met kostbare steenen, zware armbanden of andere symbolen van overgave, als rin gen en colliers. Kent ge die wereld, die eiken dag, als de zon schijnt, daar als 'n kosmische chaos of als 'n chaotische kosmos samenvloeit? Dit is 'n schepping van na den zesden dag, toen de zevende nog moest aanbreken, toen 't woord „rust' nog moest worden bedacht; 'n schepping waarvan de historie in de „genesis" der dingen niet kon worden opgeno- men; omdat haar ziel niet éen is met de ziel van 't I Heelal. Deze wereld denkt anders en gevoelt an ders, en gelooft en hoopt en bidt anders dan ganseh de overige schepping. Zij heeft lief met '11 liefde, die wij niet kennen; en haar haat is de onze niet. 1 Haar bewondering en haar tegenzin zijn enkel raad- I sel voor menschen van gewoon slag, en wie zijn i leven in overeenstemming wil brengen met de zon aan den hemel en de bloemen op 't veld, met liefde j en vriendschap, met goedheid en genegenheid, die zich alleen in goedheid en teederheid weten t open baren, verdwaalt er in. De Kalverstraat?! Dat is het groote raadsel; dat is de Sphinx; dat is de Pythia, die nooit anders dan wartaal spreekt. Kent ge de „Ode" nog, die verleden jaar Juni, op 'n andere pagina van dit blad, 'n kalm- bloedig Hollandertje haar toezong? Mag ik haar nog .eens zingen, nu 't zoo te pas komt? Luister dan! Kalverstraat je flirten met mooi weer en warme zon; Ieder Amsterdammer zou wel willen, dat ie 't kon; 's Middags tegen vieren, als de Beurs is afgeloopen, Vooral als de „Gulfjes" 'n paar puntjes zijn opge- loopen. Och, och, wat kan 't dan vol zijn van sjieke me neertjes En elegante dametjes, allen iu der mooiste kleertjes; Zöo vroolijk lachend en zöo S. quatre épingles ge soigneerd, Of 't aan geen dubbeltjes of rustige hartjeg man- v keert. Kantbedofte borstjes met sneeuw-rozlgen doorschijn, En van onder de robes komen kleurige rokjes te voorschijn, Maar alles heel ingenue, zonder iemand te krenken, En te lief trippelpassend, om er kwaad van te den ken. 't Is ook maar 'n grapje en om elkaar wat op te fleuren; Wie zou in zoo'n entourage nog tobben en zeuren Over decent of indecent? Je neemt alles zooals het is, En niemand wordt er boos om, al sla je den bal eens mis. Nabootsingen van het huwelijk worden daar begon nen, Alle ongenaakbaarheid door 'n geestig lachje over wonnen; Oud en jong, alles wordt daar een ander mensch, En komen er uit met 'n vol hart, al is de beurs ook lens. Wat „Italiens" of „Poissonière" te Parijs! Wat „Strand" in Londen! Nex'gens op aard wordt een tweede Kalverstraat ge vonden; De Broadway is er niets bij en Trafalgar-square even min; Nooit liep iemand de Kalverstraat ten einde met bedroefden zin. Dit is 't intiemste hoekje van heel intiem Amster dam, Waar niemand heden nog tobt over wat hij gisteren vernam. 't Is 't Orakel van Holland, dat vreemde talen spreekt En evenzoo microben van boosheid als lieve teeder- heden kweekt. Voorzichtig dus, zoete juffertjes en arglooze me neertjes! Wat je daar soms opdoet, gaat niet zitten in je kleertjes; Je draagt 't met je mee, zoo goed als je dwaze hart, En 't ligt voor een groot rdeel aan jezelven, of 't je vreugde brengt of smart. De Kalverstraat!? Dat is de opperste uiting van het intiemste menschenbeweeg en menschengevoelen. Dat is de innigste bezegeling der diepste geheimen, de meest schaamtelooze openbaring van wat menschen niet weten mogen. Hier wandelt de zonde rond in het kleed en met de allures der meest volledige naïve teit; en is het vallen van 'n zakdoek, het tweemaal aanraken van 'n das het gewillig gegeven toestem mend antwoord op 'n vraag, die zooveel maanden later 'n bedrogen echtgenoot of 'n rechter er met geen brandhaken uit kan krijgen. Hier leert men 1 vloeken in 'n taal die niet kwetst; hier leert men leugens liegen van bedriegelijke waarheid; hier we- derstreeft men om „genomen" te worden; hier voor ziet men van proviand bij de belegering. In de Kal- verstraat wordt, zonder eenig aanwijsbaar feit, zon der eenige aanwijsbare handeling, den ganschen „Rou- gon-Macquart"-cyclus afgespeeld. Hier loopen de Na- na's en de Felice's in de meest schaamtelooze on- schuld rond, en weet de koetsier-tafelbediende van Saccard wat hij van den palfrenier en Madame la J Baronne denken mag. Hier komt Satin Nana, en mag het zenuwachtige jongetje, met kringen onder de oogen en uitstaande neusvleugels, de plombières betalen, die zij bestelden, maar niet aanraakten; omdat zij daarvoor niet gekomen zijn. Wederkee- rig redden zij elkanders reputatie, in de oogen van de paar half-blinden, die meenen, dat zij „reputatie" hebben, of die even geraffineerd als zij zelf zijn dit geraffineerd stom-ambachten voor goede munt, voor natuur en waarheid veinzen aan te nemen. Tusschen half vier en vijven weet niemand in de Kalverstraat hoe laat 't is, weet niemand wat hij er I eigenlijk zoekt, en nog minder wat hij er vinden j zal. De eenige, die weet van de klok hebben, zijn I de paar verdwaalde „provinciaaltjes", die op tijd den trein halen en op tijd thuis moeten wezen; en de „ingeborenen" beduiden elkander met 'n volleerd-on- schuldig hoofdbeweeg, dat juist dezen van klok noch klepel begrip of bewustheid hebben. Maar geen enkele valt er uit zijn rol, géén enkele waagt zich zoover, dat hij 'n bod zou doen, waarvan de moge lijkheid bestaat, dat 't zou worden afgewezen. De fladdering is bewustheid van veilig-neerkomen; het wazig en droomend kijken, beslist; elke vertooning van onzekerheid en twijfel „vertooning", en grooter verzekerdheid dan die der oudste en meest solide verzekerings-maatscliappij. Hier failleert men niet, hier vergist men zich niet, hier kan de wissel her haaldelijk afgewezen, hier kan de schuld geprolon geerd worden; maar het accept wordt erkend en de betaling volgt. De Kalverstraat van den laten namiddag?! C'est la monde mondaine. Dat is de krioelende Rachabs- tcnt. Dat is de gouden keten om den fraaien hals, dat is het kostbare vangsnoer om de borsten, dat is de smijdige gordel om de malsche en wiegelende heupen der stad. Daarvoor knielt alles. De vrouw, die eenmaal op zeven heuvelen troonde, stichtte zich voor enkele oogenblikken daags, hier 'n zetel; de Hebreeuwsche Abaddon, de Grieksche Apollyon, heeft hier geen naam, maar zijn arbeid is onverminderd. H-er komen de armen in gehuurde en onbetaalde klee deren samen met de rijken, die schepen op zee heb ben en van hare kostelijkheid rijk zijn geworden. Hier is de leugen waarheid en de waarheid zoo groot, dat niemand haar gelooven k a n. Voorzichtig dus, zoete juffertjes en arglooze me neertjes! AVat je daar kan opdoen, gaat niet zitten in je kleertjes! Soms schiet het op je toe; soms kruipt het in je hart, En wie met zijn voeten in 't garen loopt, die raakt er in verward. scliien 11 beetje te duidelijk - alleen mijn boosheid uilgesproken tegen hen, die in eerbied voor Majestei telijke grootheid en moederschap te kort scholen. Zoo mag misschien 'n straatmeid ongestraft over de tong gaan, waar 'l een verstandige Koningin, '11 eerbare .Moeder betreft, daar moest de rechter kunnen ingrij pen en zulke dingen straffen. Ik acht de Koningin niets minder dan eenige Vrouw; en ik vraag ieder, wat er in hem 0111 zou gaan, als hij zoo over zijn m(leder of zuster hoorde spreken, waar 't 'n zoo de licaat geval betreft, als aanstaand moederschap. H. d. II. 21. Hermann zou deze plagerijen van Eger niet heb ben kunnen verdragen, wanneer niet de aanklacht tegen zijn vader al zijn aandacht in beslag had ge nomen. Bijna dagelijks bezocht hij Bruno, wiens ge nezing zeer langzaam vorderde, om zoodoende van hemzelf de kleinste bijzonderheden te vernemen. Hij moest de getuigen opzoeken die de mishandeling op het exercitieplein hadden gezien; eindelijk moest hij een zeer nauwkeurig onderzoek instellen naar het leven en het vroeger gedrag van luitenant Schoen- rock, om zoodoende het bewijs te kunnen leveren dat de mishandeling door dezen wel degelijk vooraf be raamd was. Het was niet de eerste verdediging die Hermann op zich had genomen; hij was niet verlegen en wist dat hij een uitstekend pleiter was. Maar toch druk te hem heimelijk de verantwoordelijkheid, die hij op zich had genomen. In de stad werd de aanklacht van den overste zeer verschillend beoordeeld. Alle politieke tegen standers van Dr. Kalsbach vonden ze zeer gerecht vaardigd, maar de meesten schudden er toch afkeu rend het hoofd over, dat de eene broeder door den anderen werd aangeklaagd. De dag der openbare behandeling was gekomen. De oude mevrouw Kalsbach, die door do courant en door Marie Soltau nauwkeurig was onderricht van al het gebeurde, zag deze zitting mét een bang hart tegemoet. Zij had zich volkomen geschaard aan de zijde van haar zoon Albrecht, want deze was voor eene goede en rechtvaardige zaak opgetreden. Zij had zoo gaarne met haar oudsten zoon gespro ken, om zoo een verzoening te trachten tot stand te brengen. Maar de overste was in geen weken hij zijn moeder geweest. Misschien werd hij wel terug gehouden door het bewustzijn, dat hij veel te ver was gegaan. Va" U'rike liad zij vernomen, dat haar vader 11a dood van haar broer nog veel ernstiger was geworden en meestal alleen op 2y„ kamer zat. Zij je™ 200 gaarne eenige woorden van troost toe gesproken, want zij wist hoe de dood van zijn jongen aan zijn hart knaagde en toch mocht zij hem niet vragen tot haar te komen, omdat zij zijn gedrag tegenover zijn broeder Albrecht in geen enkel opzicht kon billijken. Zij zat alleen in haar kamer in gedachten verzon ken. Haar oud hoofd was voorover op haar borst gezakt. Hare herinneringen waren vele jaren terug gegaan tot den tijd dat haar heide zonen nog kna pen waren. Zij was zich ervan bewust, beiden even lief te heDben gehad en nu nog hoedde zij er angst vallig voor, dat haar hart zich niet meer wend de tot Albrecht, dan tot den overste, omdat de eerste alles voor haar deed, om haar de laatste levensuren zoo gemakkelijk en aangenaam mogelijk te maken. Het geluk had hem rijk gemaakt, maar bijna dagelijks zeide zij tot zichzelf, dat Feodoor hetzelf de voor haar zou doen, wanneer zijn middelen het hem maar veroorloofden. Zij peinsde er over 11a, of bij de knapen reeds een verschil in karakter en natuur zich had geopenbaard. Onwillekeurig schudde zij het hoofd, want haar ge heugen kon haar geen opheldering geven. Beiden waren goede kinderen geweest, alleen hunne neigin gen waren uit elkaar geloopen. I Feodoor had gewenscht soldaat te worden, en al was het dan ook met heimelijken tegenzin, had zijn vader eindelijk aan dit verlangen gehoor gege ven en had den knaap voor wien hij een andere toekomst had gedroomd, naar een cadettenschool gebracht. Zij zelf had toen haar man nog overge- j haald, den jongen vooral niet te beletten zijn be- roepskeuze te volgen. Na een afwezigheid van een jaar was Feodoor met vacantie thuis gekomen en zij herinnerde zich heel goed, hoe hij toen reeds een heel ander karakter had gekregen. Hij was gewoon geworden een andere levensopvat ting de zijne te noemen. Hij beschouwde zich als iets beters en hoogers dan zijn broeder. Zij hadden er toen om gelachen, als om een jongensdwaasheid, maar dat bewustzijn had zich bij Feodoor steeds ster ker op den voorgrond gedrongen, en dat gevoel was langzamerhand een scheidsmuur geworden tusschen hem en zijn broeder Albrecht, die zich zoo vrij en ongebonden gevoelde. Hij was er trotsch op tot een stand te behooren, waarin ieder afzonderlijk slechts een schakel in den keten was, nauw aaneenverbon- den. Zonder eigen wil, maar toch deel van een machtig geheel, waardoor hij werd beschermd en mede opgeheven boven alles. En Albrecht had zich En 'n krantenschrijvertje, 'n menschje onder de menschen, wien ook niet altijd „de macht was gegeven, om te treden op schorpioenen en slangen, zonder dat zij hem schaadden", loopt er met 'n betaalden hoed, met 'n betaald paar schoenen aan zijn soms uitgegleden voeten, maar porte-monnaie- loos, en pecunia-loos, langs, kijkt de circonstances eens aan, drukt zijn neus tegen 'n ruit, telt zijn vingers, voelt zijn hartje kloppen en 'n brok in zijn keel, en 'n diepe zucht, die als „ghebedeke" gelden mag voor jeugd en schoonheid en rijkdom, ontglipt hem. En thuis gekomen, neuriet hij 'n oud liefdewijsje, haalt 'n album voor den dag, drukt 'n zoen op twee, drie portretten, waarbij 'n kruisje staat; veegt 'n traan weg, en bidt God, dat Hij niet al te rechtvaar- dig zij in het berechten van zijn daden. H. d. H. Aanteekeningen: De „Moulin rouge" is 'n soort van reusachtige va- j rieté op de Place Blanehe te Parijs. Met den „Rougon-Macquart-cycIus" worden al de I familie-romans van Zola bedoeld: „La conquette de' Plassans", „La Terre", „Nana", „La faute de 1 ab- baie Mouret" enz. In zijn geheel hei machtigste drama, dat ooit geschreven werd. Co rrespondentie: A. B. K. Als mij-zelf die naam verzwegen werd, maar ik hem door '11 toeval raden mocht, zou ik dan 't recht hebben U dien te zeggen? Denk even na en erken, dat ik dit niet mag' doen. M. d. G. Ge zijt er v.lug bij geweest. Ik ontving uw brief ongeveer drie uur later dan de krant. En 't doet mij veel genoegen, dat Gij zooveel1 geloof hebt in mijn taalkundige vroomheid, ik ben er zeker van, dat het woord „Heiligeweg" ook in dezen vierden- naamvalsvorm, door mij zuiver in de copy is geschre ven. Zeiter pf corrector hebben die overdadige „n" op hun geweten. Veel van zulke woorden ken ik niet. 't Woord „hoogepriester" behoort tot dezelfde soort, maar hoe die soort heet, weet ik niet. Is er onder de lezers dezer brieven iemand, die mij dit zeggen kan, dan zal ik hem voor de inede- deeling ervan zeer dankbaar zijn; evenzeer alS voor de médedeeling, hoe woorden heeten alszilveren ta felblikje, looden gootsteen, gouden ijzer (hoofdversier sel), zijden lakens, zilveren koper (in 't orkest), mi ca lampeglas, houten vouwbeen, enz. enz. G. G. Daar heb ik zelfs geen vermoeden van; maar eerlijk gezegd, denk ik er niet meer aan. C. K. Ik raad U aan, dien brief dan nog eens te lezen. Er is zelfs geen spoor van te trachten H. M. te beleedigen. Ten eerste zit de wil tot beleedigen niet in mij; en ten tweede heb ik duidelijk mis- GEMEENTERAAD HEERHUGOWAARD. Vergadering van den Raad der gemeenle Heerhu- .gowaard, gehouden op Woensdag 19 Mei 1909, des voormiddags II uur. Voorzitter de heer P. Wonder Az., Burgemeester. Allen present. Voorzitter opent met 't gebruikelijke welkom, deze eerste vergadering na de blijde gebeurtenis in ons land en spreekt do hoop uit, dat ieder daardoor ver blijd is en dat de telg moge opgroeien, zooals haro ouders kunnen wenschen en verlangen. Hierna wordt overgegaan tot lezing der notulen. Deze worden onveranderd goedgekeurd en vastge steld. Ingekomen Schrijven van Ged. Stalen, waarbij goedgekeurd te ruggezonden word t het kohier voor den lloofdelijken Omslag over het lbopende jaar. Voor kennisgeving aangenomen. De ingekomen rekening en verantwoording dei' Ge zondheidscommissie te Hoorn over 1908 in ontvangst en uitgaaf sluitende op f 2732.G8, geeft' geen aanlei ding tot discussie en wordt goedgekeurd. Voorzitter brengt in bespreking de regeling van het schilderwerk, dat van gemeentewege geschiedt. Spre ker doet zich hierbij kennen als een tegenstander van bij inschrijving laten verven. Vroeger heeft de gemeente 't wel bij inschrijving laten verrichten, maar 't leverde zulke slechte resul taten op en beviel zoo weinig, dat de gemeente het heeft moeten opgeven en 't later niet meer bij' in schrijving ging. Bij de verdere besprekingen zijn sommigen niet, anderen wél voor inschrijving en stellen de nadoelen van het laten werken in daggeld in het licht. Bij stemming waren voor aanbesteding de heeren Plevier en Van *Slooten en tegen de heeren Appel Van der Oord, De Boer, Van Rijn en Voorzitter. Dus 't zal niet hij aanbesteding gaan. Daarna wordt goedgevonden dat 't schilderwerk bij dokter Post door schilder Breed wordt gedaan, (vooraf zal opgave van kosten worden gevraagd), terwijl de andere schilders Dirkmaat, Schouten, Pa scha en Stapel elk een der vier scholen zullen krij gen te schilderen. Komt ter tafel het beredeneerd verslag van den toestand der gemeente. Dit wordt om zijn uitgebreid heid niet gelezen en voor kennisgeving aangenomen. Het zal desverlangd circuleeren. Ook 't verslag van de Ambachtsschool te Alkmaar wordt niet gelezen, doch voor kennisgeving geaccep teerd. Ingekomen een schrijven van den betaalmeester te Alkmaar van uitbetaling, op 1 Mei van f 129.90 aan den gemeente-ontvanger en een schrijven van den ontvanger te Schermerhorn, dat hij 3 Mei aan den gemeente-ontvanger f 268.92 heeft betaald, worden mede voor kennisgeving aangenomen. Van de Gezondheidscommissie uit Hoorn is inge komen een schrijven d.d. 13 Mei jl. waarbij er aan herinnerd wordt dat door haar in Dec. 1907 eene circulaire is gezonden aan den raad ter aanbeveling van het nemen van een proef om de schoolvloeren met de zoo gunstig werkende stofwerende olie te bestrijken. Nogmaals wordt hierbij op proefneming aangedron gen. Voorzitter heeft de hoofden der scholen hier naar hun oordeel gevraagd. Zij vreezen dat 't een, smeer boel zal worden. Maar als dat nu eens niet zoo bleek te zijn, zou voorzitter er wel iets voor gevoelen om een proef te nemen. De heer Appel vindt ook, men zou het met éen lokaal althans kunnen probeeren. Toch wordt besloten, met algemeen goedvinden, om eene afwachtende houding aan te nemen. Ingekomen een schrijven meldende, dat de heeren J. Met en A. Brands (deze is Hoofd der School), hunne betrekking als leden der commissie tot wering van schoolverzuim in wijk I aannemen. De heer Met is als voorzitter en de heer Brands als secretaris benoemd geworden. Verder wordt eervol ontslag verleend aan den heer D. Schilder als lid dier oemmissie en in zijne plaats benoemd de heer Jacob Beerse. Van den heer H. Krijt, die de gemeente heeft verlaten is ingekomen een verzoek om afschrijving van den hoofdelijken omslag voor den tijd gedurende welken hij dit jaar de gemeente zal hebben ver laten. Op Voorzitters voorstel wordt hem voor 7 maan den afschrijving verleend. juist als vrij en onafhankelijk mensch zoo gelukkig gevoeld. In haar verbeelding volgde de oude vrouw de loop baan van haar beide zoons. Schrede voor schrede was de scheiding tusschen hen beiden grooter en grooter geworden. Zonder eenige bezorgdheid had zij dat alles waargenomen, dat waren immers de tegen stellingen van het leven en het beroep. Nooit was bij haar de overtuiging zwakker gewor den, dat de broederlijke liefde, de band van het bloed deze verschillen steeds zou overwinnen. En nu? Roerloos zat zij daar. Eensklaps richtte zij het hoofd op, haar scherp gehoor had een bekenden stap op de trap gehoord. Zoo kwam altijd haar oudste zoon. Maar zij wantrouwde zichzelf. Zou hij vandaag tot haar komen? Een vriendelijke gedachte kwam bij haar op en deed haar gelaat verhelderen. Zij geloofde te raden, waarom hij zoo vroeg tot haar kwam. De oudste trad het vertrek binnen. „Goeden morgen, moeder," zeide hij terwijl hij naar haar toeging en haar een kus op het voorhoofd drukte. De blinde had de hand van haar zoon gegrepen en hield die vast. „Feodoor, je komt mij zeggen, dat je de aanklacht tegen Albrecht terugneemt?" zeide zij en hief het hoofd omhoog, alsof zij met haar blinde oogen haar zoon in het gelaat kon zien. „Neen moeder, daarom kom ik niet naar u toe dat kan ik niet doen," antwoordde de overste kalm en waardig. De hand der oude vrouw liet de hand van haar zoon los en het hoofd zork weer op de borst. Beiden zwegen. De overste liep langzaam in de kamer op ne neer. „Waarom kom je dan hier?" vroeg de blinde ein delijk. „Je bent in zulk een langen tijd niet hier geweest." Uit de laatste woorden sprak een zacht verwijt. „Sedert weken niet," zeide de overste. „Ik ge loofde dat u begreep wat er in mij omging en wat mij ervan terughield hier te komen. Verkeert u ook in den waan, dat ik mijn zoon Kurt niet zoo lief heb gehad als mijn beide andere kinderen? Dat is ook de gedachte van mijn vrouw, van Elfriede. Ik heb, ja dat is waar, minder verwachtingen omtrent hem gekoesterd, maar daarom had ik hem niet min der lief." „Feodoor, dat heb ik nooit gedacht. Ik weet, dat de kinderen in de harten der ouders dezelfde plaats innemen. Het zijn de twijgen van denzelfden stam, al is het ook, dat de een meer zonneschijn ontvangt dan de ander. Ook jij en Albrecht je bent uit éen stam gesproten." „Moeder, ik weet, dat anderen er mij een verwijt van maken, dat ik een aanklacht tegen mijn broer heb ingediend. Is u ook van dat gevoelen?" „Moet ik dat niet?" vroeg de blinde op zaohten toon. „Albrecht heel't jou niet beleedigd." „Maar de stand waartoe ik behoor, en welks eer, mijn eer is," viel de overste in. „Ik heb de aanklacht niet gericht tegen mijn broeder, maar tegen den redacteur, tegen den schrijver van dat artikel." De blinde schudde langzaam het hoofd. „Mijn arm, oud hoofd kan zulk een onderscheid niet meer hegrijpen," zeide zij, „Wie de overste van een regiment hoont, die hoont u, want jij bent die overste. Is Albrecht nu niet de redacteur van de courant? Heeft hij niet het artikel geschreven? Jijzelf gelooft niet aan dat onder scheid. Je hoofd is te helder, dan dat 't dit niet zou moeten bekennen, het is slechts zelfbedrog, waar mede jij je voor jezelf tracht te rechtvaardigen." „Neen moeder, ik ben ervan overtuigd, dat ik niet anders heb kunnen handelen," antwoordde de overste. „Ik betreur het, dat het zoo is moeten ge schieden. Dat juist Albrecht dat artikel schreef is fataal, ik gaf veel als een ander het had gedaan." „Dat geloof ik van je. Jij kubt Je broeder geen leed toewenschen. Maar heeft Albrecht dan onrecht gedaan? Bevat zijn artikel dan onwaarheid? Kunt ge het billijken, dat die luitenant een jongmensch mishandelt en diens gezondheid heeft verwoest?" De overste zweeg. Hij liep het vertrek op en neer. Daarna bleef hij naast zijn moeder zitten. „Moeder, luister eens kalm naar mij," zeide hij en zijn stem trilde. „Het gebeurde heeft mij dieper ge troffen dan wat ook in mijn leven. U weet, ik ben altijd zeer streng, maar nooit ben ik, zoover ik we'et, onrechtvaardig' géweest. Ik erken, openlijk en ronduit, dat het gedrag van den luitenant door niets is te verontschuldigen of te rechtvaardigeh. Maar daarvan mag niemand den geheelen militairen stand een verwijt maken." „Maar dat heeft Albrecht ook niet gedaan." „Niet direct, maar wel indirect. Waarom laat hij de bestraffing van het onrecht niet aan mij over? Waarom maakt hij 't in zijn blad bekend in de verste kringen, juist in kringen die zulk een geval maar al te gretig gebruiken om hun vijandschap tsgieii den

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9