1' Nieuwe Abonné's WOENSDAG Herstemming. Jhr. Mr. P. van Foreest, Mr. Th. H. de Meester. Zaterdag 19 Juni 1909. 53e Jaargang. No. 4524. TWEEDE BLAD. op dit blad ontvangen van lieden af tot I Juli a.s. de courant gratis. BEKENDMAKINGEN. JUNI. Binnenlandscb Nieuws. (üenici'ute SCHAUEN. o— De Burgemeester der Gemeente Schagen, brengt bij deze ter kennis van de ingezetenen dier gemeente, dat het kohier No. 6 der Bedrijfsbelasting, dienst 1908— 1909, op den 12 Juni 1909 door den heer Directeur der Directe Belastingen te Amsterdam is executoir ver klaard en op heden aan den heer Ontvanger der di recte belastingen binnen deze gemeente ter invorde ring is overgegeven. leder ingezetene welke daarbij belang heeft, wordt alzoo vermaand op de voldoening van zijnen aanslag lxshoorlijk acht te geven, teneinde alle gerechtelijke vervolgingen, welke uit nalatigheid zouden voortvloei en, te ontgaan. Schagen, den 16 Juni 1909. De Burgemeester, H. J. POT. VERKIEZING VOOR DEN GEMEENTERAAD. De Burgemeester der Gemeente Schagen brengt hiermede ter openbare kennis, dat op Dinsdag, den 29 Juni aanstaande, zal plaats hebben de verkiezing van drie leden van den Gemeenteraad, wegens perio dieke aftreding van de heeren D. Smit, P. Buis en W. Vader dat op dien dag, van des voormiddags negen tot des namiddags vier uren, ter Secretarie der Gemeente bij den Burgemeester kunnen worden ingeleverd: OPGAVEN VAN CANDIDATEN, als bedoeld in artikel 51 der Kieswet en artikel 10 der Gemeentewet. j Deze opgaven moeten inhouden den naam, de voor- 1 letters en de woonplaats van den candidaat en onder- teekend zijn door ten minste elf kiezers, bevoegd tot deelneming aan deze verkiezing en behoorende j tot het district, waarvoor de candidaatstelling ge- j schiedt. De inlevering dezer opgave moet geschieden persoon lijk door éen of meer der personen, die de opgave hebben onderteekend. De candidaat kan daarbij tegen woordig zijn. Van de inlevering wordt een bewijs van ontvangst afgegeven Formulieren, voor de opgaven bovenvermeld, zijn ter Secretarie dezer Gemeente kosteloos verkrijgbaar van den 15 Juni 1909 tot en met den dag der verkie zing. De Burgemeester brengt hierbij in herinnering ar tikel 151 der Kieswet, luidende als volgt: Hij, die eene opgave, als bedoeld in artikel 51 in levert, wetende dat zij is voorzien van handteekenin- gen van personen, die niet bevoegd zijn tot deelne ming aan de verkiezing, waarvoor de inlevering ge schiedt, terwijl zonder die handteekeningen geen vol doend aantal voor eene wettige opgave zou overblij ven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoog ste drie maanden of eene geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden. Met gelijke straf wordt gestraft hij, die wetende dat hij niet bevoegd is tot deelneming aan de ver kiezing, eene voor die verkiezing ter inlevering be stemde opgave, bedoeld Lij artikel51, heeft ondertee kend. Schagen, den 14 Juni 1909. De Burgemeester voornoemd, H. J. POT. bra.ndtpl.ein 'n beurt heeft gegeven, do grachten is af gewandeld, 't Leidsohe Plein heeft besproken, mitsga ders 'd'o Leidsche straat, en hier en daar aan 'n uit weg naar buiten, den Overtoom, den Amstel langs of den kant naar Haarlem iof heiden, naar Weesp desnoods, om den hoek heeft gekeken, dan is hij uitgepraat; dan weet hij niet meer. En als hij aan 't vertellen wil blijven Id'r zijn van die mensehen dan moet hij maar in zijn kleine cirkeltje blijven rona draaien en telkens van voren af aan beginnen. Als I hij dan maar oolijk genoeg is, om in te zien, dat hij i dan gruwelijk vervellend zou worden, en er ten slotte hemclschc goedheidalle geduld heeft toch zijn grenzen! niemand meer naar hem luisteren zou, dan zal hij kunstjes bedenken, om die verveling te vermijden, en onder den. schijn van telkens wat nieuws te vertellen, de lui bezig houden. Of wel ja, er zijn van die geraffineerde wezens! hij zal in ieder wissewasje, dat hij op zijn weg ontmoet, 'n in 't water geschopte kat, 'n nieuw deuntje op 'n. toren, 'n arme knappe vent, die te dom was om rijk te wor den, 'n meisje, dat uit schaamte van moeder te zajn, 'n misdaad beging, 'n kind, dat hij iii 'n plee vond opgesloten, en in allerlei andere futiliteiten 'n aan leiding vinden, om er 'n „boom" over op te zetten en er het noodige papier maar weer aan wagen, en kel en alleen om aan 't woord te blijven. Waar 'n ander mcnsch zeggen zou: „De tafel is gedekt; laat ons eerst eten", tiaar ziet hij en als hij ze niet ziet, verzint hij ze allerlei dingen, die n ander nicl ziet, en gaat er over uitweiden op 'n manier, alsof hemel en aarde ervan afhingen. Waar 'n jonge man zich doodschoot, 'n arme hond met 'n gebroken poot in 'n stoep gevonden werd, 'n mcnsch naar de ge vangenis werd verwezen, en elk verstandig en well- bred reporter daar verslag van doet in vier of zes regels, daar zet hij zich in zijn gemakkelijkslcip stoel en neemt 't woord voor uren en uren, om.... En al les gaat dóór onder één hoofd. Hij praat nu een maal over de groote stad en over 't groote-stadsle ven; en alles, alles moet hem dienen ter illustratie van zijn onderwerp. Hij schijnt in de situatie te zijn gekomen van Sheharazada, en evenals zij, wetende, dat toch zijn hoofd eenmaal vallen moet, dien tijd van executie zoolang mogelijk te verschuiven, totdat de „duizend en een nachten" óm zijn, en de Sul tan, de booswichtige Sultan wie is dat nu in dit geval? ik herzeg: de booswichtige Sultan.... Ik kan toch ïmt zeggen: „in zijn harem te leven toestaat"?... Wat ïfljpet ik dan zeggen?.... Nu goed, Sultan of geen Sultan, harem of geen harem, Sheharazada of niet, de verteliter toch aan 't vertellen blijft en de bezoe kers en luisteraars in aantal toenemen, 't paleis glorie verleenen door hun tegenwoordigheid en met hun schatting den Sultan telkens rijker maken. Dan kan 't wezen, li-at zoo'n verteller iets gaat. gevoelen van wat Sheharazada onderging, als zij voor 't Klteine Hof neerzat en vertelde; dan kon 't wezen, dat hij1 iets te weten komt van wat Agassiz te weten kwam, toen volgens Longfellow „Natuur, zijn minnemoer" tot hem sprak. „Terwijl ze hem tilde op haren schoot: „Zie, dit boek schreef uw Vader voor u; Lees het vlijtig, dan wordt ge groot." Dan kan het wezen, dat bij, evenals Agassiz, met baar mede gaat „Naar een vreemd, een onbekend land, En daar leest wat nog niemand las In de schriften van Gods hand. En gaat hij dan met Moeder Natuur Langs stroom en berg en dal, Dan zingt Zij dag en nacht voor hem De rijmpjes van 't heelal. vol uitgevers en dominees, vol Roomschen en niet- Roomschen, vol Joden er Jodenhaters, vol van alles wat God geschapen heeft en waarvan het Hem „rouwde, dat Hij het gemaakt had, en waarvan het Hem smartte aan Zijn hart" groote, groote be hoefte is aan profeten, die den Onzienlijke zien, het onverstaanbare verstaan, het onbegrijpbare begrijpen; dan erkent zijn nadenken, dat Dichters in de eerste plaats mogen meegeteld worden, als de lijst wordt opgemaakt van alle Gods trouwste knechten. „Als God voor al Zijn werkers zorgt, Dan is er voor de Zangers geen gevaar." Aurora Leigh. Barret Browning. Gaat op dezen dag allen ter stembus om de overwinning te bezorgen aan de Candidaten der Vrijzinnigen en stemt in het district ALKMAAR den Heer in het district HELDER, CXC1X. MEER TUSSCHENZIN DAN BRIEF. De gelegenheden om te elen, te middagmalten of te lunchen, 'n collation te gebruiken of iets van zoo gc- ri"#e hoeveelheid, dat 't de moeite van er voor te ©tan zitten niet waard js, de gelegenheden om zich Jo voeden, te versterken, zich wat te restaureeren, zijn >n Amsterdam zóó talrijk, dat ge met de veelheid van keuze bijna verlegen raakt, en .ge wet eiken dag 'n hieuw adres kunt bezoeken, zonder ooit aan 'n eind te komen. Ik weet maar al te goed, dat ik tot hot noemen van al die adressen niet in staat bon. 'n Zoo dood gewoon en stil zijn weg gaand menschje als ik ben, weet geen 'geheimenissen, die niet iedereen weet. Als zoo iemand ovter Amsterdam aan 't vertellen raakt, en de halverstraat genoemd heeft, de Munt, den Dam, 't Rem- "II F; T En wordt 't hem hang om 't harte Of valt hem de weg te lang, Dan verzint Zij alweer een nieuw verhaal, Een nog wondervoller gezang." LONGFELLOW. (Vertaling van Dr. C. P. Tiele.) Dar. kan 't wezen, dat zoo'n verteller och, voor heel wat anders dan „vertellen" gehuurd! zijn taak, zijn plicht, zijn zeer speciale opdracht totaal vergeet, niet weet van „verslagen en berichten", en tusschen het vermelden van boomen die omgevallen zijn, tusschen het zeggen van verkiezingsdrukte door, aan 't mededeelen gaat van wat Moeder Natuur die ook hèm op haren schoot tilde ook hèm zien liet, terwijl zij haar best deed hem iets te leeren be grijpen van „het wondere schrift in de palmen van Gods hand". Dan kan het wezen, dat hij veel meer „luisteraar" blijkt dan „verteller"; dat al zijn weten 'n weten blijkt uit de tweede hand, en al zijn ver tellen 'n herhalen van wat anderen hem hebben voor gezegd. Dan kan 't blijken, dat al wat hij er uit zichzelf aan toevoegde, louter fictie is, niet berus tend op feiten, niet staand als 'n rots aan den oever, waar de zee rekening mee te houden heeft. Dan kan 't wezen, dat hij zóo wordt aangegrepen door die schoone geschiedenis „zonder einde", waarnaar ook Agassiz zoo gaarne luisterde; dat alles wat geschiedt: alle menschelijk bewegen en denken, alle menschelijk streven en trachten, alle nederlagen en elke zege praal, alle stormen en alle jaargetijden, elke bloei en elke vernietiging, dat alles, alles zich oplost in 'n wonderschoone hymne van 'n eenig groot heelal, waarin alles geschapen werd door eenzelfde Hand, uit eenzelfde oerstof, met eenzelfde bedoeling, om den eeuwigen chaos te doen blijken 'n eeuwige Kosmos te zijn; 'n Kosmos, 'n Sieraad van zoo groote orde en schoonheid, dat zij wereld en heelal in evenwicht houdt. Dan vergeet hij bijkomstigheidjes, ruzietjes, tekort- jes, fortuintjes, voorgevallen bij de brug, en andere, even klein en onbenullig, weer wat verder. Dan weet hij niet meer, of hij A. of Z. heet, of 't een vriend of 'n vijand was, die 'm daar aankeek, of hij eeuwig geleefd heeft, of toen en toen geboren werd; dan vraagt hij misschien zelfs niet, of er wel iemand is, die naar hem luistert, en vertelt maar verdev wat hij zag van wat menschenoogen zien kunnen, en ook van wat hij zag achter die haag van het tast baar gebeuren, die haag, waar rozen en distelen door elkaar groeien, waar eiken en vergeet-mij-nietjes door elkander groeien, waar popels en klim-op naar boven reiken, en alle braamstruiken onverteerbaar branden in het vuur van God den Vader. Dan is het eenige wat hem van andere menschen onder scheidt, misschien dit, dat hij zijn hoofd ontbloot en zijn weten ontschoeit, om eerbiedig te luisteren naar wat hij uit zichzelven niet weten zou: 'n prediking, 'n belofte, 'n bevel, om zich op te maken en heel 'n volk vrij en gelukkig, en het te verlossen uit de slavernij der kleinzieligheid, der afgeslotenheid, der bekrompenheid; om al die menschen, zijn broe ders en zusters, vrij te maken van 'n juk, dat zij i zichzelf op de schouders legden, 'n juk van verbit- tering en zucht naar tweedracht. Dan voelt hij met den dichter van „Vorstenschool", dat daar I een gloed is, die alles kleurt, En 't laagste hoog maakt. Die het leven, Door winterproza wreed ontgeurd, De lenteschoonheid weer kan geven. Een adem, die verleren frischheid toovert Geschonden reinheid rein wascht als weleer Dan speurt hij ,,'n kracht", „Die 't zinkend hart des menschen schoort, En 't opvoert naar een hooger oord." Dan hoort hij in „weemoedig suizend loof" en don derend golfgeklots" de echo van den kus, eenmaal door God gedrukt op 't voorhoofd van onze wonder lieve Aarde. Dan weet hij van 'n „kracht", 'n „gloed", 'n „hand", die „in alles leeft en overal regeert, en den naam waarvan menschen trachten uit te stame len in „God" of „Poezie". Dan weet hij, dat er op de dichtbevolkte aarde in de dichtbevolkte men- schensteden, vol van kooplieden en bankroetiers, Want: „God sent his Singers upon earth With songs of sadness and of mirth, That they may touch the hearts of men, And bring them back to heaven again." The Singers. Longfellow. Dan komt zoo'n op den schoot van moeder Natuur getilde verteller, tot 't zien van „brandende braam- bosschen", van „rouwende steden", die als ,,'n wedu we verlaten zijn", van 'n „lijdenden knecht Gods", die in al zijn smarten en klachten niet zondigt; dan ziet hij „leliën, heerlijker nog dan Salomo in al zijn pracht"; „muschjes, van twee penningen de vijf, maar waarvan geen enkele ter aarde valt zonder den wil des Heiuelschen Vaders". Dan ziet hij 't koopen en vei'koopen aan met andere oogen dan voorheen; dan is bouwen en breken hem 'n openbaring van wat andere menschen niet zien; dan noemt hij liefde en haat, deugd en zonde, godsdienst en godsdienstloos- lieid met andere namen; dan is elk vallen hem 'n opstaan en elk opstaan 'n vallen; dan kijkt hjj ver heen over de registers van den Burgerlijken Stand, en haalt zijn schouders op over kerken, in welke alle weer 'n ander soort van godsdienst wordt aan den man gebracht, maar altijd 'n godsdienst, die in 'n hoekje staat, die gereglementeerd is, en waarin alles keurig en ordelijk is aangegeven: straten met naam bordjes, huizen met nummers; maar tevens 'n gods dienst, die door de profeten is veracht, omdat hij niets goddelijks had, niets van 'n eeuwig lichtende zon, niets van lachende bloemen of zingende vogelen, niets van die liefde, die voor 'n mensch of menschen zich opoffert tot stervens toe; 'n godsdienst van sjacheraars, van verkleede smousen, die 't om enkel winst, rinkelende winst te doen is, en waarmee Jezus zelfs geen anderen raad wist dan er de karwats langs te halen. Dan boet zoo'n schrijver, die gehuurd was om be richten in te leveren, dienstig voor 'n krant; om verhalen te schrijven, gawenscht voor 'n tijdschrift, zijn laatste greintje plichtbesef in door te veel luiste ren naar telkens weer nieuwe verhalen en wonder volle zangen; en als 'n andere Saul, verdwalend onder de profeten, komt hij zonder ezelinnen thuis, om welke te zoeken hij uitgetogen was. (I Samuël X). Maar hij draagt stil en geheimnisvol de wetenschap van 'n belofte met zich; doch daarvan gewaagt hij niet en geeft haar aan niemand te kennen. En hij tijgt maar weer aan 't schrijven, artikel voor en artikel na; priesterdienst, zielsafmattende, versuf fende, allen hoogeren wiekslag vijandige priester dienst, vandaag evenals gisteren, morgen evenals van daag, staande voor 'n altaar, waarvan 't hem bij ge nade vergund is te leven; maar dat zijn „leven" niet is, zijn liefde niet, zijn innigst begeeren niet. Och, boeken aandragen en kaarsen aansteken en geld wisselen, is zeker, evenals litaneiën zingen of geel-geworden preeken lezen, wel 'n voortreffelijk werk; maar stil te mogen zitten op den schoot van Moeder Natuur en naar Haar te luisteren, Sheha razada de woorden van de lippen te mogen lezen, neer te zitten aan Jezus' voeten of met Hem te mogen ronddwalen in 'n wereld van meer volmaakte schoonheid, tusschen menschen met rijper zielen, in 'n meer liefdevolle en door liefde meer geheiligde sfeer, is toch nog beter. Dit is de weg, waarvan gezegd is, dat hij „nog uitnemender" is dan al die andere te zamen. En tusschen het „Sursum corda" en 't „Dominus vobiscum" door, onbegrepen uitgesproken, onoplet tend aangehoord en met verstaan, tusschen voor- en nazang door van wat de ritus voorschrijft, ziet hij 'n Jood liggen aan den weg, wiens wonden hij zalft, verbindt hij 'n gebroken hondepoot, helpt 'n oud vrouwtje de straat over, schrijft 'n brief van goed heid aan zijn vriend, bidt voor 'n vijand, hoopt 't beste van zichzelven en gaat weer verder in voorge schreven gebaar, totdat 't „Ite Missa est" hem ein delijk weer aan zichzelf, aan de Natuur, aan God terug geeft, en hij weer wezen mag, wat God wilde, dat Lij zijn zou: Zichzelf. Zijn de lezers mijner brieven dan niet boos, als ik, staande voor 't altaar van nieuwtjes-jagerij, soms dat altaar in den steek laat, om Sheharazada op te slaan, om even naar 'n profeet te luisteren, om soms eens te hooren wat Moeder Natuur te vertellen heeft, en ik weten wil wat er omgaat in 'n mensch, die nog niet heelemaal door reglementen bedorven is? Zijn ze niet boos, als ik gehuurd om „Amsterdamsche brieven" te schrijven, soms heelemaal niet aan Amsterdam denk? En bezig aan „De Tragi-comedie der Amsterdammers" 'u zoo langen tusschenzin noo dig heb, om mijn afdwalingen goed te praten, dat deze hij de drie kolommen vult? ik. hoop van niet en ik geloof 't ook niet. Men weet nu al wel uit die bijna tweehonderd brieven en als men 't niet weet, dan wil ik 't nu wel bekennen, dat ik geen krantenschrijver ben, dat ik zoo min den weg weet in de Wet als in 'n spoor boekje, en dat mijn lezers, zoo goed als de uitgevers, heel wat van mij door de vingers moeten zien. Als die afdwalingen 't ergste waren, dan zou 't wel losloopen; ik ben mij van grooter tekortkomingen bewust. Maar laat mij nu eindigen .Waar ik buiten mijn „boekje" ging, daar was 't alleen om uw aandacht te vestigen op iets wat mij toevallig in 't oog vlei. En ik heb niet genoeg eerbied voor „boekjes", om niet zoo nu en dan eens ze zoo ver mogelijk van mij af te smijten en te zeggen: Mooi hè?! Die Zon?! Willen we eens zingen?' H. d. H. AANTEEKENINGEN. Sheharazada wordt geacht de vertelster of de ver- zamelaar(ster) te zijn van de vertellingen uit de I „Duizend en éen Nacht". Correspondentie: G. B. Dat weet ik ook niet. Misschien geeft bo venstaande brief U eenig licht. Maeterlinck zou U waarschijnlijk antwoorden, dat onze ziel veel meer weet dan wij, en dat indien wij wisten wat onze ziel weet wiji dan minder liegen zouden. Want 't liegen, dat wij1 doen, is verschrikkelijk. En dat schijnt zoo te moeten. Kent Ge do vertelling van dien man, die eens 'n vollen dag waarheid zou spreken? Niet? Nu, eer de dag om was, had zijn meisje hem zijn congé gegeven, zijn (tante hem onterfd, zijn pa troon hem weggejaagd en de politie hem opgepakt. Als Gij van plan zijt er ook de proef eens mee Ie nemen, dan wil ik graag 'eerst nog eens met U praten. Ik ken U wei niet, maar Ge schijnt mij toch te goed en te oprecht om in 'n tuchthuis te verzeilen of misschien ook door 'n tante onterfd te worden. Neen, dat laatste moogt Ge niet doen; dat doet geen man van eer. G. G. Dat ligt er aan; soms nicl soms wel'. Heel emslig nooit. Dan zou ik zwijgen. Maar ik heb er al heel wat mee overbracht, 't Is 'n geslacht, dat veel waarde hecht aan geld; en ofschoon ik dit ook noodig heb en er ook absoluut niet buiten kan, zijn er toch dingen, die voor mij van meer beteekeiiis zijn. Maal ais Ge vooruit wilt komen in de wereld, dan zijt Ge nu op 'n verkeerd pad. 't Is mogelijk, dat Ge nu eenige. heiligen ontmoet, maar nooit zult Gij er de honderd-duizend vinden. Nooit: Als ik U 'n maatschappelijk -goeden raad mag geven en 't nog niet te Iaat is om dien aan te nemen, dan zou ik zeggen: ,.Doc wat water in uw wijn." En zoo Ge dit niet kunt, weet dan wel wat Ge doet en bedenk u tienmaal. „Want veel te pogen zonder raad, En ver te springen zonder maat, En zaken aangaan boven macht, Dat biengt er menig in de gracht'. Ga t s. En als Ge daar eenmaal in ligt, dan is er nie mand, die U helpt, als Ge 't uzelf niet doet. Ik spreek uit ondervinding. Dr. H. W. Af. Mijn dank voor Uw vriendelijk schrij ven. Neen, dat bock ken ik niet, maar als ik er tijd voor kan vinden, om 't te lezen, zal ik er eens naar zoeken. Door welk wonderlijk toeval is die courant in Uw handen gekomen? Verdwaalt de Schager-Cou- rant zóó ver, en heef! zij zóóver haar abonné's? Achtend Uw Dw. IJ. d. H. Kolhorii. Woensdag jl. vierden onze kinderen hun jaarlijksch schoolfeest. Een oogenblik bestond de vrees, dat de mazelen velen zouden thuis houden, maar gelukkig bleef dit aantal bij twee. Heerlijk mooi zomerweer, een zacht oostenwindje, een vroolijk zonnetje onderbraken de reeks van gure dagen, die zomer heet. Onze jongens waren het zeker waard. In twee partijen toog onze jeugd dan Woensdag uit. De oudsten naar de omstreken van Haarlem, de jongeren naar Bergen. Uitgestapt te Santpoort ging het eerst naar de ruine van Brederode, het oude stamslot van Hollands edelste geslacht, waarvan de haat der Kabeljauw- schen, de vernielzucht der Spanjaarden en de tand des tijds nog genoeg spaarden om veel in den ouden vorm te restaureeren en den bezoekers een juist denkbeeld te geven van die versterkte woningen, van waar do heeren der middeleeuwen uittogen in ijzeren rusting, waar de minstreel zijn lied deed hooren of de blijde haar steenen slingerde tegen de reuzen muren. Toen naar het Kopje met zijn eenig panorama, hier over bosch en park en groene vlakte, waartus- schen als zilver uitblinkt het water der Mooie Nel en Haarlem zich uitstrekt; ddar langs golvende heuvel reeksen, begrensd door de schittering der Noordzee. Verder weer. Over de spoorbaan bij Overveen, langs het Brouwerskolkje door lommerrijke lanen naar Kraantjelek. Wat gerust, even gespeeld, den Blin- kert beklommen, neergehoid, of getuimeld vaak in 't mulle zand en daarna langs den straatweg met zijn lustoorden van den rijkdom naar Bloemendaal, waai de trein zou wachten. Een heerlijke dag, vol gezond en opwekkend genot Aan 't station Alkmaar stonden in rij en gelid de honderd kleineren met hunne geleiders, zoo even var, Bergen teruggekeerd. Ze hadden hun dag besteed, getuige het uiterlijk der kinderen, helder als de brand door moeder van huis gezonden, echt vuil nu, als jongens kunnen zijn na een dag in de duinen. Maar op aller gezicht bionk door stof en zweet heen een zee van genoe gen. Goed geslaagd ligt de feestdag weer achter ons, vooral door de trouwe hulp van een aantal geleiders, die niet opzien tegen een vermoeienden dag. Aan hen daarom een woord van hartelijken dank uit naam der kinderen en verder aan allen, die tot dit feest het hunne, in welken vorm dan ook, hebben bijgedragen. CEDUIi OF WAAGBRIEFJE. Voor eenigen tijd is overeenkomstig het besluit van de laatste algemeene vergadering van den Bond van Zuivelfabrieken in Noord-Holland, aan Burgemees ters en Wethouders van Alkmaar, Purmerend en Hoorn het verzoek gericht om aan de kaacmarkters der fabrieken, die zulks wenschen, nevens het tot heden afgegeven cedul en waagbriefje, een duidelijk te onderkennen afschrift van het waagcedul af te geven. Het doel van deze verzoeken is om aan genoemde kaasmarkters vollediger bewijsmateriaal te verstrek ken ten behoeve van het afdragen der kaasgelden aan hunne vereenigingen, wijl het tegenwoordige ce- dnl aan de kaashandelaren wordt afgegeven en op hec "waagbriefje niets anders dan de gewogen kilo grammen kaas wordt vermeld. Aan belanghebbenden wordt bij dezen meegedeeld dat de verzoeken tot de volgende resultaten hebben geleid: a. te Alkmaar: dat het reeds af te geven kaartjë (waagbriefje), waarop wordt aangegeven het aantal kilogrammen gewogen kaas, voortaan van den datum der afgifte en van de onderteekening van een waagmeester zal worden voorzien; b. te Purmerend: dat gedurende geruimen tijd door den Waagmees ter, aan hen die zulks verlangen, een duplicaat van het bewijs van weging wordt afgegeven. In dat du plicaat staat vermeld: „het aantal en het gewicht der kazen, de naam van den aanvoerder en die van den kooper, benevens het verschuldigde waaggeld; c. te Hoorn: dat de waagmeester is gemachtigd om op verzoek duplicaten van waagcedullen aan de kaasaanvoerders al' te geven. Aangezien de resultaten te Purmerend en te Hoorn een volle tot bevrediging leiden en dat te Alkmaar ook eenige verbetering hrengt, raadt het bestuur de kaasmarkters aan van de gedane toezeggingen een goed gebruik te maken, door aan de wagen te Purmerend en Hoorn, bij voortduring, nevens de reeds verstrekte gegevens, afgifte te verzoeken van een duplicaat weegcedul. HOOIKOORTS. Voor velen is dit een bekende ziekte, maar vele anderen zullen er wellicht nooit van gehooid hebben. Bedoelde ziekte treedt in ons land op van half Mei tot het laatst \«.n Juli en heet hooikoorts, omdat ze ieder jaar voor of tijdens den hooitijd optreedt. Dit gaf natuurlijk aanleiding om te vermoeden, dat er verhand tusschen den hooitijd en deze ziekte be staat. Menschen, die buiten het boerenbedrijf staan, heb ben doorgaans veel meer last van deze ziekte dan de landbouwers en veehouders. Over de oorzaken van deze ziekte werden vroeger allerlei veronderstellingen gemaakt. Uit de onderzoe kingen van prof. Dunbar te Hamburg is gebleken, dat de besmetting uitgaat van een soort gif, dat voorkomt in het stuifmeel van vele planten, vooral van de grassen en de rogge. Hieruit verklaart men nu gemakkelijk, dat de hooikoortsen altijd samen vallen met den bloeitijd van de rogge en de gras sen. Deze en gene zal wellicht de opmerking maken, dat hij van dat stuifmeel nooit iets heeft vernomen, maar dat kunnen we moeilijk aannemen. Het loopt weer tegen den bloeitijd der rogge en dan moet men maar eens acht geven. Als tijdens den bloeitijd van dit gewas de wind over de rogge- akkers strijkt, ziet men boven de golfbeweging der rogge stuiven. Men zegt, dan, dat de rogge stuift, j En zoo gaat het ook met grassen in de hooilanden en langs de wegen. Het kan dus heel licht gebeu ren, dat men een weinig van zulk stuifmeel inademt I en daarmee is de besmetting tot stand gebracht. Bij I patiënten, die aan de hooikoorts lijden, ziet men in den regel een ontsteking van de slijmvliezen van den neus, oogen en keel. Gevaarlijk is bedoelde ziekte niet, maar toch zeer lastig en er zijn menschen, die

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 5