1'
Nieuwe Abonné's
WOENSDAG
Herstemming.
Jhr. Mr. P. van Foreest,
Mr. Th. H. de Meester.
Zaterdag 19 Juni 1909.
53e Jaargang. No. 4524.
TWEEDE BLAD.
op dit blad ontvangen van
lieden af tot I Juli a.s. de
courant
gratis.
BEKENDMAKINGEN.
JUNI.
Binnenlandscb Nieuws.
(üenici'ute SCHAUEN.
o—
De Burgemeester der Gemeente Schagen, brengt bij
deze ter kennis van de ingezetenen dier gemeente, dat
het kohier No. 6 der Bedrijfsbelasting, dienst 1908—
1909, op den 12 Juni 1909 door den heer Directeur
der Directe Belastingen te Amsterdam is executoir ver
klaard en op heden aan den heer Ontvanger der di
recte belastingen binnen deze gemeente ter invorde
ring is overgegeven.
leder ingezetene welke daarbij belang heeft, wordt
alzoo vermaand op de voldoening van zijnen aanslag
lxshoorlijk acht te geven, teneinde alle gerechtelijke
vervolgingen, welke uit nalatigheid zouden voortvloei
en, te ontgaan.
Schagen, den 16 Juni 1909.
De Burgemeester,
H. J. POT.
VERKIEZING
VOOR DEN GEMEENTERAAD.
De Burgemeester der Gemeente Schagen brengt
hiermede ter openbare kennis, dat op Dinsdag, den
29 Juni aanstaande, zal plaats hebben de verkiezing
van drie leden van den Gemeenteraad, wegens perio
dieke aftreding van de heeren D. Smit, P. Buis en
W. Vader
dat op dien dag, van des voormiddags negen tot
des namiddags vier uren, ter Secretarie der Gemeente
bij den Burgemeester kunnen worden ingeleverd:
OPGAVEN VAN CANDIDATEN,
als bedoeld in artikel 51 der Kieswet en artikel 10
der Gemeentewet. j
Deze opgaven moeten inhouden den naam, de voor- 1
letters en de woonplaats van den candidaat en onder-
teekend zijn door ten minste elf kiezers, bevoegd
tot deelneming aan deze verkiezing en behoorende j
tot het district, waarvoor de candidaatstelling ge- j
schiedt.
De inlevering dezer opgave moet geschieden persoon
lijk door éen of meer der personen, die de opgave
hebben onderteekend. De candidaat kan daarbij tegen
woordig zijn. Van de inlevering wordt een bewijs van
ontvangst afgegeven
Formulieren, voor de opgaven bovenvermeld, zijn
ter Secretarie dezer Gemeente kosteloos verkrijgbaar
van den 15 Juni 1909 tot en met den dag der verkie
zing.
De Burgemeester brengt hierbij in herinnering ar
tikel 151 der Kieswet, luidende als volgt:
Hij, die eene opgave, als bedoeld in artikel 51 in
levert, wetende dat zij is voorzien van handteekenin-
gen van personen, die niet bevoegd zijn tot deelne
ming aan de verkiezing, waarvoor de inlevering ge
schiedt, terwijl zonder die handteekeningen geen vol
doend aantal voor eene wettige opgave zou overblij
ven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoog
ste drie maanden of eene geldboete van ten hoogste
honderd twintig gulden.
Met gelijke straf wordt gestraft hij, die wetende
dat hij niet bevoegd is tot deelneming aan de ver
kiezing, eene voor die verkiezing ter inlevering be
stemde opgave, bedoeld Lij artikel51, heeft ondertee
kend.
Schagen, den 14 Juni 1909.
De Burgemeester voornoemd,
H. J. POT.
bra.ndtpl.ein 'n beurt heeft gegeven, do grachten is af
gewandeld, 't Leidsohe Plein heeft besproken, mitsga
ders 'd'o Leidsche straat, en hier en daar aan 'n uit
weg naar buiten, den Overtoom, den Amstel langs
of den kant naar Haarlem iof heiden, naar Weesp
desnoods, om den hoek heeft gekeken, dan is hij
uitgepraat; dan weet hij niet meer. En als hij aan
't vertellen wil blijven Id'r zijn van die mensehen
dan moet hij maar in zijn kleine cirkeltje blijven rona
draaien en telkens van voren af aan beginnen. Als I
hij dan maar oolijk genoeg is, om in te zien, dat hij i
dan gruwelijk vervellend zou worden, en er ten slotte
hemclschc goedheidalle geduld heeft toch zijn
grenzen! niemand meer naar hem luisteren zou,
dan zal hij kunstjes bedenken, om die verveling te
vermijden, en onder den. schijn van telkens wat nieuws
te vertellen, de lui bezig houden. Of wel ja, er
zijn van die geraffineerde wezens! hij zal in ieder
wissewasje, dat hij op zijn weg ontmoet, 'n in
't water geschopte kat, 'n nieuw deuntje op 'n. toren,
'n arme knappe vent, die te dom was om rijk te wor
den, 'n meisje, dat uit schaamte van moeder te zajn,
'n misdaad beging, 'n kind, dat hij iii 'n plee vond
opgesloten, en in allerlei andere futiliteiten 'n aan
leiding vinden, om er 'n „boom" over op te zetten
en er het noodige papier maar weer aan wagen, en
kel en alleen om aan 't woord te blijven. Waar 'n
ander mcnsch zeggen zou: „De tafel is gedekt; laat ons
eerst eten", tiaar ziet hij en als hij ze niet ziet,
verzint hij ze allerlei dingen, die n ander nicl
ziet, en gaat er over uitweiden op 'n manier, alsof
hemel en aarde ervan afhingen. Waar 'n jonge man
zich doodschoot, 'n arme hond met 'n gebroken poot
in 'n stoep gevonden werd, 'n mcnsch naar de ge
vangenis werd verwezen, en elk verstandig en well-
bred reporter daar verslag van doet in vier of zes
regels, daar zet hij zich in zijn gemakkelijkslcip stoel
en neemt 't woord voor uren en uren, om.... En al
les gaat dóór onder één hoofd. Hij praat nu een
maal over de groote stad en over 't groote-stadsle
ven; en alles, alles moet hem dienen ter illustratie
van zijn onderwerp. Hij schijnt in de situatie te zijn
gekomen van Sheharazada, en evenals zij, wetende,
dat toch zijn hoofd eenmaal vallen moet, dien tijd
van executie zoolang mogelijk te verschuiven, totdat
de „duizend en een nachten" óm zijn, en de Sul
tan, de booswichtige Sultan wie is dat nu in dit
geval? ik herzeg: de booswichtige Sultan.... Ik kan
toch ïmt zeggen: „in zijn harem te leven toestaat"?...
Wat ïfljpet ik dan zeggen?.... Nu goed, Sultan of geen
Sultan, harem of geen harem, Sheharazada of niet,
de verteliter toch aan 't vertellen blijft en de bezoe
kers en luisteraars in aantal toenemen, 't paleis glorie
verleenen door hun tegenwoordigheid en met hun
schatting den Sultan telkens rijker maken. Dan kan
't wezen, li-at zoo'n verteller iets gaat. gevoelen van
wat Sheharazada onderging, als zij voor 't Klteine Hof
neerzat en vertelde; dan kon 't wezen, dat hij1 iets
te weten komt van wat Agassiz te weten kwam, toen
volgens Longfellow „Natuur, zijn minnemoer"
tot hem sprak.
„Terwijl ze hem tilde op haren schoot:
„Zie, dit boek schreef uw Vader voor u;
Lees het vlijtig, dan wordt ge groot."
Dan kan het wezen, dat bij, evenals Agassiz, met
baar mede gaat
„Naar een vreemd, een onbekend land,
En daar leest wat nog niemand las
In de schriften van Gods hand.
En gaat hij dan met Moeder Natuur
Langs stroom en berg en dal,
Dan zingt Zij dag en nacht voor hem
De rijmpjes van 't heelal.
vol uitgevers en dominees, vol Roomschen en niet-
Roomschen, vol Joden er Jodenhaters, vol van alles
wat God geschapen heeft en waarvan het Hem
„rouwde, dat Hij het gemaakt had, en waarvan het
Hem smartte aan Zijn hart" groote, groote be
hoefte is aan profeten, die den Onzienlijke zien, het
onverstaanbare verstaan, het onbegrijpbare begrijpen;
dan erkent zijn nadenken, dat Dichters in de eerste
plaats mogen meegeteld worden, als de lijst wordt
opgemaakt van alle Gods trouwste knechten.
„Als God voor al Zijn werkers zorgt,
Dan is er voor de Zangers geen gevaar."
Aurora Leigh.
Barret Browning.
Gaat op dezen dag allen ter stembus
om de overwinning te bezorgen aan de
Candidaten der Vrijzinnigen en stemt
in het district ALKMAAR den Heer
in het district HELDER,
CXC1X.
MEER TUSSCHENZIN DAN BRIEF.
De gelegenheden om te elen, te middagmalten of te
lunchen, 'n collation te gebruiken of iets van zoo gc-
ri"#e hoeveelheid, dat 't de moeite van er voor te
©tan zitten niet waard js, de gelegenheden om zich
Jo voeden, te versterken, zich wat te restaureeren, zijn
>n Amsterdam zóó talrijk, dat ge met de veelheid van
keuze bijna verlegen raakt, en .ge wet eiken dag 'n
hieuw adres kunt bezoeken, zonder ooit aan 'n eind
te komen.
Ik weet maar al te goed, dat ik tot hot noemen
van al die adressen niet in staat bon. 'n Zoo dood
gewoon en stil zijn weg gaand menschje als ik ben, weet
geen 'geheimenissen, die niet iedereen weet. Als zoo
iemand ovter Amsterdam aan 't vertellen raakt, en de
halverstraat genoemd heeft, de Munt, den Dam, 't Rem-
"II F; T
En wordt 't hem hang om 't harte
Of valt hem de weg te lang,
Dan verzint Zij alweer een nieuw verhaal,
Een nog wondervoller gezang."
LONGFELLOW.
(Vertaling van Dr. C. P. Tiele.)
Dar. kan 't wezen, dat zoo'n verteller och, voor
heel wat anders dan „vertellen" gehuurd! zijn
taak, zijn plicht, zijn zeer speciale opdracht totaal
vergeet, niet weet van „verslagen en berichten", en
tusschen het vermelden van boomen die omgevallen
zijn, tusschen het zeggen van verkiezingsdrukte door,
aan 't mededeelen gaat van wat Moeder Natuur
die ook hèm op haren schoot tilde ook hèm zien
liet, terwijl zij haar best deed hem iets te leeren be
grijpen van „het wondere schrift in de palmen van
Gods hand". Dan kan het wezen, dat hij veel meer
„luisteraar" blijkt dan „verteller"; dat al zijn weten
'n weten blijkt uit de tweede hand, en al zijn ver
tellen 'n herhalen van wat anderen hem hebben voor
gezegd. Dan kan 't blijken, dat al wat hij er uit
zichzelf aan toevoegde, louter fictie is, niet berus
tend op feiten, niet staand als 'n rots aan den oever,
waar de zee rekening mee te houden heeft. Dan kan
't wezen, dat hij zóo wordt aangegrepen door die
schoone geschiedenis „zonder einde", waarnaar ook
Agassiz zoo gaarne luisterde; dat alles wat geschiedt:
alle menschelijk bewegen en denken, alle menschelijk
streven en trachten, alle nederlagen en elke zege
praal, alle stormen en alle jaargetijden, elke bloei
en elke vernietiging, dat alles, alles zich oplost in
'n wonderschoone hymne van 'n eenig groot heelal,
waarin alles geschapen werd door eenzelfde Hand, uit
eenzelfde oerstof, met eenzelfde bedoeling, om den
eeuwigen chaos te doen blijken 'n eeuwige Kosmos
te zijn; 'n Kosmos, 'n Sieraad van zoo groote orde
en schoonheid, dat zij wereld en heelal in evenwicht
houdt.
Dan vergeet hij bijkomstigheidjes, ruzietjes, tekort-
jes, fortuintjes, voorgevallen bij de brug, en andere,
even klein en onbenullig, weer wat verder. Dan weet
hij niet meer, of hij A. of Z. heet, of 't een
vriend of 'n vijand was, die 'm daar aankeek, of hij
eeuwig geleefd heeft, of toen en toen geboren werd;
dan vraagt hij misschien zelfs niet, of er wel iemand
is, die naar hem luistert, en vertelt maar verdev wat
hij zag van wat menschenoogen zien kunnen, en
ook van wat hij zag achter die haag van het tast
baar gebeuren, die haag, waar rozen en distelen
door elkaar groeien, waar eiken en vergeet-mij-nietjes
door elkander groeien, waar popels en klim-op naar
boven reiken, en alle braamstruiken onverteerbaar
branden in het vuur van God den Vader. Dan is
het eenige wat hem van andere menschen onder
scheidt, misschien dit, dat hij zijn hoofd ontbloot en
zijn weten ontschoeit, om eerbiedig te luisteren naar
wat hij uit zichzelven niet weten zou: 'n prediking,
'n belofte, 'n bevel, om zich op te maken en heel
'n volk vrij en gelukkig, en het te verlossen uit
de slavernij der kleinzieligheid, der afgeslotenheid,
der bekrompenheid; om al die menschen, zijn broe
ders en zusters, vrij te maken van 'n juk, dat zij
i zichzelf op de schouders legden, 'n juk van verbit-
tering en zucht naar tweedracht. Dan voelt hij met
den dichter van „Vorstenschool", dat daar
I
een gloed is, die alles kleurt,
En 't laagste hoog maakt. Die het leven,
Door winterproza wreed ontgeurd,
De lenteschoonheid weer kan geven.
Een adem, die verleren frischheid toovert
Geschonden reinheid rein wascht als weleer
Dan speurt hij ,,'n kracht",
„Die 't zinkend hart des menschen schoort,
En 't opvoert naar een hooger oord."
Dan hoort hij in „weemoedig suizend loof" en don
derend golfgeklots" de echo van den kus, eenmaal
door God gedrukt op 't voorhoofd van onze wonder
lieve Aarde. Dan weet hij van 'n „kracht", 'n „gloed",
'n „hand", die „in alles leeft en overal regeert, en
den naam waarvan menschen trachten uit te stame
len in „God" of „Poezie". Dan weet hij, dat er op
de dichtbevolkte aarde in de dichtbevolkte men-
schensteden, vol van kooplieden en bankroetiers,
Want:
„God sent his Singers upon earth
With songs of sadness and of mirth,
That they may touch the hearts of men,
And bring them back to heaven again."
The Singers. Longfellow.
Dan komt zoo'n op den schoot van moeder Natuur
getilde verteller, tot 't zien van „brandende braam-
bosschen", van „rouwende steden", die als ,,'n wedu
we verlaten zijn", van 'n „lijdenden knecht Gods",
die in al zijn smarten en klachten niet zondigt; dan
ziet hij „leliën, heerlijker nog dan Salomo in al zijn
pracht"; „muschjes, van twee penningen de vijf, maar
waarvan geen enkele ter aarde valt zonder den wil
des Heiuelschen Vaders". Dan ziet hij 't koopen en
vei'koopen aan met andere oogen dan voorheen; dan
is bouwen en breken hem 'n openbaring van wat
andere menschen niet zien; dan noemt hij liefde en
haat, deugd en zonde, godsdienst en godsdienstloos-
lieid met andere namen; dan is elk vallen hem 'n
opstaan en elk opstaan 'n vallen; dan kijkt hjj ver
heen over de registers van den Burgerlijken Stand,
en haalt zijn schouders op over kerken, in welke alle
weer 'n ander soort van godsdienst wordt aan den
man gebracht, maar altijd 'n godsdienst, die in 'n
hoekje staat, die gereglementeerd is, en waarin alles
keurig en ordelijk is aangegeven: straten met naam
bordjes, huizen met nummers; maar tevens 'n gods
dienst, die door de profeten is veracht, omdat hij
niets goddelijks had, niets van 'n eeuwig lichtende
zon, niets van lachende bloemen of zingende vogelen,
niets van die liefde, die voor 'n mensch of menschen
zich opoffert tot stervens toe; 'n godsdienst van
sjacheraars, van verkleede smousen, die 't om enkel
winst, rinkelende winst te doen is, en waarmee Jezus
zelfs geen anderen raad wist dan er de karwats
langs te halen.
Dan boet zoo'n schrijver, die gehuurd was om be
richten in te leveren, dienstig voor 'n krant; om
verhalen te schrijven, gawenscht voor 'n tijdschrift,
zijn laatste greintje plichtbesef in door te veel luiste
ren naar telkens weer nieuwe verhalen en wonder
volle zangen; en als 'n andere Saul, verdwalend onder
de profeten, komt hij zonder ezelinnen thuis, om
welke te zoeken hij uitgetogen was. (I Samuël X).
Maar hij draagt stil en geheimnisvol de wetenschap
van 'n belofte met zich; doch daarvan gewaagt hij
niet en geeft haar aan niemand te kennen.
En hij tijgt maar weer aan 't schrijven, artikel voor
en artikel na; priesterdienst, zielsafmattende, versuf
fende, allen hoogeren wiekslag vijandige priester
dienst, vandaag evenals gisteren, morgen evenals van
daag, staande voor 'n altaar, waarvan 't hem bij ge
nade vergund is te leven; maar dat zijn „leven" niet
is, zijn liefde niet, zijn innigst begeeren niet.
Och, boeken aandragen en kaarsen aansteken en
geld wisselen, is zeker, evenals litaneiën zingen of
geel-geworden preeken lezen, wel 'n voortreffelijk
werk; maar stil te mogen zitten op den schoot van
Moeder Natuur en naar Haar te luisteren, Sheha
razada de woorden van de lippen te mogen lezen,
neer te zitten aan Jezus' voeten of met Hem te
mogen ronddwalen in 'n wereld van meer volmaakte
schoonheid, tusschen menschen met rijper zielen, in
'n meer liefdevolle en door liefde meer geheiligde
sfeer, is toch nog beter. Dit is de weg, waarvan
gezegd is, dat hij „nog uitnemender" is dan al die
andere te zamen.
En tusschen het „Sursum corda" en 't „Dominus
vobiscum" door, onbegrepen uitgesproken, onoplet
tend aangehoord en met verstaan, tusschen voor- en
nazang door van wat de ritus voorschrijft, ziet hij 'n
Jood liggen aan den weg, wiens wonden hij zalft,
verbindt hij 'n gebroken hondepoot, helpt 'n oud
vrouwtje de straat over, schrijft 'n brief van goed
heid aan zijn vriend, bidt voor 'n vijand, hoopt 't
beste van zichzelven en gaat weer verder in voorge
schreven gebaar, totdat 't „Ite Missa est" hem ein
delijk weer aan zichzelf, aan de Natuur, aan God
terug geeft, en hij weer wezen mag, wat God wilde,
dat Lij zijn zou: Zichzelf.
Zijn de lezers mijner brieven dan niet boos, als
ik, staande voor 't altaar van nieuwtjes-jagerij, soms
dat altaar in den steek laat, om Sheharazada op te
slaan, om even naar 'n profeet te luisteren, om soms
eens te hooren wat Moeder Natuur te vertellen heeft,
en ik weten wil wat er omgaat in 'n mensch, die nog
niet heelemaal door reglementen bedorven is? Zijn
ze niet boos, als ik gehuurd om „Amsterdamsche
brieven" te schrijven, soms heelemaal niet aan
Amsterdam denk? En bezig aan „De Tragi-comedie
der Amsterdammers" 'u zoo langen tusschenzin noo
dig heb, om mijn afdwalingen goed te praten, dat
deze hij de drie kolommen vult?
ik. hoop van niet en ik geloof 't ook niet. Men
weet nu al wel uit die bijna tweehonderd brieven
en als men 't niet weet, dan wil ik 't nu wel
bekennen, dat ik geen krantenschrijver ben, dat
ik zoo min den weg weet in de Wet als in 'n spoor
boekje, en dat mijn lezers, zoo goed als de uitgevers,
heel wat van mij door de vingers moeten zien.
Als die afdwalingen 't ergste waren, dan zou 't wel
losloopen; ik ben mij van grooter tekortkomingen
bewust.
Maar laat mij nu eindigen .Waar ik buiten mijn
„boekje" ging, daar was 't alleen om uw aandacht
te vestigen op iets wat mij toevallig in 't oog
vlei. En ik heb niet genoeg eerbied voor „boekjes",
om niet zoo nu en dan eens ze zoo ver mogelijk
van mij af te smijten en te zeggen: Mooi hè?! Die
Zon?! Willen we eens zingen?'
H. d. H.
AANTEEKENINGEN.
Sheharazada wordt geacht de vertelster of de ver-
zamelaar(ster) te zijn van de vertellingen uit de
I „Duizend en éen Nacht".
Correspondentie:
G. B. Dat weet ik ook niet. Misschien geeft bo
venstaande brief U eenig licht. Maeterlinck zou U
waarschijnlijk antwoorden, dat onze ziel veel meer
weet dan wij, en dat indien wij wisten wat onze
ziel weet wiji dan minder liegen zouden. Want
't liegen, dat wij1 doen, is verschrikkelijk. En dat
schijnt zoo te moeten. Kent Ge do vertelling van dien
man, die eens 'n vollen dag waarheid zou spreken?
Niet? Nu, eer de dag om was, had zijn meisje hem
zijn congé gegeven, zijn (tante hem onterfd, zijn pa
troon hem weggejaagd en de politie hem opgepakt. Als
Gij van plan zijt er ook de proef eens mee Ie nemen,
dan wil ik graag 'eerst nog eens met U praten. Ik ken
U wei niet, maar Ge schijnt mij toch te goed en te
oprecht om in 'n tuchthuis te verzeilen of misschien
ook door 'n tante onterfd te worden.
Neen, dat laatste moogt Ge niet doen; dat doet
geen man van eer.
G. G. Dat ligt er aan; soms nicl soms wel'. Heel
emslig nooit. Dan zou ik zwijgen. Maar ik heb er al
heel wat mee overbracht, 't Is 'n geslacht, dat veel
waarde hecht aan geld; en ofschoon ik dit ook noodig
heb en er ook absoluut niet buiten kan, zijn er toch
dingen, die voor mij van meer beteekeiiis zijn. Maal
ais Ge vooruit wilt komen in de wereld, dan zijt Ge
nu op 'n verkeerd pad. 't Is mogelijk, dat Ge nu
eenige. heiligen ontmoet, maar nooit zult Gij er de
honderd-duizend vinden. Nooit:
Als ik U 'n maatschappelijk -goeden raad mag geven
en 't nog niet te Iaat is om dien aan te nemen,
dan zou ik zeggen: ,.Doc wat water in uw wijn." En
zoo Ge dit niet kunt, weet dan wel wat Ge doet en
bedenk u tienmaal.
„Want veel te pogen zonder raad,
En ver te springen zonder maat,
En zaken aangaan boven macht,
Dat biengt er menig in de gracht'.
Ga t s.
En als Ge daar eenmaal in ligt, dan is er nie
mand, die U helpt, als Ge 't uzelf niet doet. Ik spreek
uit ondervinding.
Dr. H. W. Af. Mijn dank voor Uw vriendelijk schrij
ven. Neen, dat bock ken ik niet, maar als ik er tijd
voor kan vinden, om 't te lezen, zal ik er eens naar
zoeken. Door welk wonderlijk toeval is die courant
in Uw handen gekomen? Verdwaalt de Schager-Cou-
rant zóó ver, en heef! zij zóóver haar abonné's?
Achtend Uw Dw.
IJ. d. H.
Kolhorii.
Woensdag jl. vierden onze kinderen hun jaarlijksch
schoolfeest. Een oogenblik bestond de vrees, dat de
mazelen velen zouden thuis houden, maar gelukkig
bleef dit aantal bij twee.
Heerlijk mooi zomerweer, een zacht oostenwindje,
een vroolijk zonnetje onderbraken de reeks van gure
dagen, die zomer heet. Onze jongens waren het zeker
waard.
In twee partijen toog onze jeugd dan Woensdag
uit. De oudsten naar de omstreken van Haarlem,
de jongeren naar Bergen.
Uitgestapt te Santpoort ging het eerst naar de
ruine van Brederode, het oude stamslot van Hollands
edelste geslacht, waarvan de haat der Kabeljauw-
schen, de vernielzucht der Spanjaarden en de tand
des tijds nog genoeg spaarden om veel in den ouden
vorm te restaureeren en den bezoekers een juist
denkbeeld te geven van die versterkte woningen, van
waar do heeren der middeleeuwen uittogen in ijzeren
rusting, waar de minstreel zijn lied deed hooren of
de blijde haar steenen slingerde tegen de reuzen
muren.
Toen naar het Kopje met zijn eenig panorama,
hier over bosch en park en groene vlakte, waartus-
schen als zilver uitblinkt het water der Mooie Nel
en Haarlem zich uitstrekt; ddar langs golvende heuvel
reeksen, begrensd door de schittering der Noordzee.
Verder weer. Over de spoorbaan bij Overveen, langs
het Brouwerskolkje door lommerrijke lanen naar
Kraantjelek. Wat gerust, even gespeeld, den Blin-
kert beklommen, neergehoid, of getuimeld vaak in
't mulle zand en daarna langs den straatweg met zijn
lustoorden van den rijkdom naar Bloemendaal, waai
de trein zou wachten.
Een heerlijke dag, vol gezond en opwekkend genot
Aan 't station Alkmaar stonden in rij en gelid de
honderd kleineren met hunne geleiders, zoo even
var, Bergen teruggekeerd.
Ze hadden hun dag besteed, getuige het uiterlijk
der kinderen, helder als de brand door moeder van
huis gezonden, echt vuil nu, als jongens kunnen
zijn na een dag in de duinen. Maar op aller gezicht
bionk door stof en zweet heen een zee van genoe
gen.
Goed geslaagd ligt de feestdag weer achter ons,
vooral door de trouwe hulp van een aantal geleiders,
die niet opzien tegen een vermoeienden dag. Aan
hen daarom een woord van hartelijken dank uit
naam der kinderen en verder aan allen, die tot dit
feest het hunne, in welken vorm dan ook, hebben
bijgedragen.
CEDUIi OF WAAGBRIEFJE.
Voor eenigen tijd is overeenkomstig het besluit van
de laatste algemeene vergadering van den Bond
van Zuivelfabrieken in Noord-Holland, aan Burgemees
ters en Wethouders van Alkmaar, Purmerend en
Hoorn het verzoek gericht om aan de kaacmarkters
der fabrieken, die zulks wenschen, nevens het tot
heden afgegeven cedul en waagbriefje, een duidelijk
te onderkennen afschrift van het waagcedul af te
geven.
Het doel van deze verzoeken is om aan genoemde
kaasmarkters vollediger bewijsmateriaal te verstrek
ken ten behoeve van het afdragen der kaasgelden
aan hunne vereenigingen, wijl het tegenwoordige ce-
dnl aan de kaashandelaren wordt afgegeven en op
hec "waagbriefje niets anders dan de gewogen kilo
grammen kaas wordt vermeld.
Aan belanghebbenden wordt bij dezen meegedeeld
dat de verzoeken tot de volgende resultaten hebben
geleid:
a. te Alkmaar:
dat het reeds af te geven kaartjë (waagbriefje),
waarop wordt aangegeven het aantal kilogrammen
gewogen kaas, voortaan van den datum der afgifte
en van de onderteekening van een waagmeester zal
worden voorzien;
b. te Purmerend:
dat gedurende geruimen tijd door den Waagmees
ter, aan hen die zulks verlangen, een duplicaat van
het bewijs van weging wordt afgegeven. In dat du
plicaat staat vermeld: „het aantal en het gewicht der
kazen, de naam van den aanvoerder en die van den
kooper, benevens het verschuldigde waaggeld;
c. te Hoorn:
dat de waagmeester is gemachtigd om op verzoek
duplicaten van waagcedullen aan de kaasaanvoerders
al' te geven.
Aangezien de resultaten te Purmerend en te Hoorn
een volle tot bevrediging leiden en dat te Alkmaar
ook eenige verbetering hrengt, raadt het bestuur de
kaasmarkters aan van de gedane toezeggingen een
goed gebruik te maken, door aan de wagen te
Purmerend en Hoorn, bij voortduring, nevens de
reeds verstrekte gegevens, afgifte te verzoeken van
een duplicaat weegcedul.
HOOIKOORTS.
Voor velen is dit een bekende ziekte, maar vele
anderen zullen er wellicht nooit van gehooid hebben.
Bedoelde ziekte treedt in ons land op van half Mei
tot het laatst \«.n Juli en heet hooikoorts, omdat
ze ieder jaar voor of tijdens den hooitijd optreedt.
Dit gaf natuurlijk aanleiding om te vermoeden, dat
er verhand tusschen den hooitijd en deze ziekte be
staat.
Menschen, die buiten het boerenbedrijf staan, heb
ben doorgaans veel meer last van deze ziekte dan
de landbouwers en veehouders.
Over de oorzaken van deze ziekte werden vroeger
allerlei veronderstellingen gemaakt. Uit de onderzoe
kingen van prof. Dunbar te Hamburg is gebleken,
dat de besmetting uitgaat van een soort gif, dat
voorkomt in het stuifmeel van vele planten, vooral
van de grassen en de rogge. Hieruit verklaart men
nu gemakkelijk, dat de hooikoortsen altijd samen
vallen met den bloeitijd van de rogge en de gras
sen.
Deze en gene zal wellicht de opmerking maken,
dat hij van dat stuifmeel nooit iets heeft vernomen,
maar dat kunnen we moeilijk aannemen.
Het loopt weer tegen den bloeitijd der rogge en
dan moet men maar eens acht geven. Als tijdens
den bloeitijd van dit gewas de wind over de rogge-
akkers strijkt, ziet men boven de golfbeweging der
rogge stuiven. Men zegt, dan, dat de rogge stuift,
j En zoo gaat het ook met grassen in de hooilanden
en langs de wegen. Het kan dus heel licht gebeu
ren, dat men een weinig van zulk stuifmeel inademt
I en daarmee is de besmetting tot stand gebracht. Bij
I patiënten, die aan de hooikoorts lijden, ziet men in
den regel een ontsteking van de slijmvliezen van den
neus, oogen en keel. Gevaarlijk is bedoelde ziekte
niet, maar toch zeer lastig en er zijn menschen, die