Al! ccv. Binnenlandscli Nieuws. kop op oom z'n schouder en zei de knaap: „Oome, op le nemen, uit Engeland. Frankrijk, 1 urkijc, Duitsch- je bent toch een goeie!" land, Holland zelf, dan zou die krant uitgebreider woi- den dan de grootste bibliotheek, en konden wij: le zen en niets anders dan dit, als onze voornaamste levenstaak beschouwen. Want het regent nieuws, en ik sta, met anderen soms eens pratende, verslagen van het vele, dat er gebeurd Ls, gebeurt, en waaischijn- lijk ook nog wel gebeuren zal, en waarvan ik zelfs geen gefluister of gerucht hoorde of hooren zal. Is lezen en schrijven mijn taak, mijn beioep, mijn broodwinning, en moet ik dit naar plicht en gewe ten zoo goed mogelijk doen, dan vraag ik, wal zou ik moeten beginnen met 'n aclit-urigen werkdag, waai nu al zoolang voor gevochten wordt. Of staat mijn be roep buiten de andere beroepen f lel ik niet mee Sta ik onder of hoven '11 zetter, 'n dominé, '11 bezem binder 'n referendaris. '11 kantoorklerk, 11 winkelbe diende' of 'n boerenknecht? Zijn ze meer of minder t-wv.ii ccu gutrit;: En dikwijls gebeurde 't dat kleine Toon, die een eerste ravotter was, zóo insliep. Oome-Bart droeg het. kind dan voorzichtig naar zijn bed; kleedde hem uit zoo zacht, zoo stil als 'n moedertje. Stopte Toon lekker in de dekens. Keek of-ie wel rustig doorsliep. Ging dan in het kamertje achter den winkel z'n kran tje lezen, z'n boeken bijwerken. Was tevreden in zijn saai, eentonig leventje. Cijferde glimlachend 11a, hoe Toon, als-ie oppaste en oom 't maar kon uitzin gen, toch eenmaal 'n aardig duitje zou erven. E11 als de menschen tegen hem zeiden: „Bart, dat je toch nooit eens '11 verzetje neemt...!" Dan schudde hij glimlachend van dat-ie 't niet noodig had. Als dc jongen van zijn eenige zuster de eenige, van z'n heele familie nog over, maar flink opgroeide, in de wereld vooruitkwam... Dan had Bartje al wat z'n hart begeerde Over al die dingen piekerde Bart als-ie, in zijn hokje van concierge-administrateur, zijn werk afhad en die oude brieven voor den dag had gehaald De smarttrek om z'n lippen werd dan, hoe meer hij nadacht, des te droevigerWant dan kwa men er pijnigende beelden. Van knaap, die niet deu gen wou. Dien hij, uit schaamte voor de kennis sen naar een andere stad had gestuurd... Bart alleen in z'n oud huisje. Zaakje aan t verloopen... Eu dan die tijdingen over Toon. Dat telkens vragen om geld, Die scènes als oom weigerde. Die verschrik kelijke dag, nu drie jaar geleden, toen een recher cheur bij 'm kwam... Er moest binnen een paar uren „gestopt" of Toon was verloren. Hij had be taald. Z'n laatste „stukje" verkocht. En niks, heele- maal niks was er overgebleven van zijn kapitaaltje... Toon had 'm geplunderd, kaalgeplukt... En Bart sprak er met niemand over. Als het verloopen zaakje gesloten was, zat-ie in z'n eentje dikwijls genoeg, z'n groot verdriet uit te schreien, 't Geldje kon 'm nog niet zooveel schelen, maar 't idee, dat van Toon een schooier, een doordraaier, een gewetenlooze, harte- looze bandiet gegroeid was, die 'm alleen schreef om hulp en voor de rest niets om 'm gaf... Dat had in Bart z'n gemoed een wond gemaakt, die tel kens open ging, bloedde, hem dan zoo n pijn deed En toen hij, dien keer, bij het gesprek met me neer Gevers -in de oogen van den ander las, wat ze dachten van hem, Bart, die z'n schulden niet kon betalen, en óok niet zeggen waar z'n ge'd was ge bleven... Toen had-ie het diepst, het pijnlijkst ge voeld wat Toon hem had aangedaan... Maar de waarheid kwam niet over z'n lippen... „Ik ben ervan overtuigd," zei de verdediger, den gedetineerde toegevoegd, „ik ben er zeker van, Everts, dat ge mij de waarheid verzwijgt. Dat kón zoo niet,!... Gij moest toch een reden hebben om de kas van 't Genootschap te bestelen... Vertel mij dan, waartoe gij dat geld noodig hadt. Van u is be kend dat ge bijna nooit 't huis verliet... In de anderhalf jaar dat gij conciërge zijt geweest, was alles in orde. En nu plotseling over de tweehonderd gulden weg... Zonder dat ge kunt verklaren, waar 't geld gebleven is. Niemand dan gij alleen hadt het beheer over die fondsen. Gij hadt den sleutel van kast en kamer. Sporen van inbraak zijn niet ge vonden... Ge bekent het bedrag ontvreemd te heb ben... Waarom?" De advocaat poogde te vinden de onthulling van 't mysterie op dat bleeke, grijze, vervallen kopje van oud-manneken, dat in gebogen houding vóór hem stond. Dat met de beverige handen telkens tasten de, als naar hulp zoekende beweging maakte... Verdediger dacht na over al wat hem over Bartje verteld was... Over het kapitaaltje, dat-ie had op gemaakt zonder dat hij kon verklaren hoe, waaraan ...Over allerlei zonderlinge, fantastische geruchten, sommige zóo zot dat men er, het simpel-ouder- wetsche manneken kennende om lachen moest... Maar er was geen „houvast", geen aanknoopingspunt niets! Bart-zelf, de ontslagen conciërge, van diefstal beschuldigd, bleef zwijgen. „Eene openhartige bekentenis," zei advocaat nog, „zou uw geval aanmerkelijk gunstiger kunnen ma ken, bedenk dat wèl!..." 't Was vruchteloos. Bartje schudde het hoofd en mompelde iets on verstaanbaars. Advocaat werd kregel. Begon te ge- looven dat sommige fantastische geruchten, over Bar tje loopende, toch misschien minder zot waren dan ze leken De bewaarder kwam, nam Bart bij een arm en leidde hem weg, terug, naar z'n cel. En toen de deur gegrendeld was, ging Bartje zit ten op den aan ketting vastgemaakten stoel. Met doffe, starende oogen treurde hij vóór zich uit... Net, zoo als hij uren-lang gezeten had in z'n hokje in het groote gebouw, waar hij conciërge was geweest... De beelden van herinnering gleden weer z'n geest voorbij. De sombere, kwellende kwamen achtereen volgens. Er was nu een bijgekomen. Van Toon, die hem in het gebouw, telkens om geld, geld kwam plagen, smeeken, dreigen... Die, ten slotte, van een oogenblik dat oome-Bart naar beneden moest gaan en vergeten had den sleu tel van de kast, waar het geld in lag... Hoe Toon van dat oogenblik gebruik had gemaakt om... Zoodat, toen oome-Bart terug kwam, Toon al weg was... Den achterkant van het gebouw uitge vlucht... En hoe z'n oog was gevallen op de kast, waar de sleutel in stak, waarvan de deur open was blijven staan, zóo had Toon zich gehaast, met de ruim tweehonderd gulden uit de fondskas gestolen geld... En aan al wat er toen gevolgd was... Bart drukte de handen voor 't gezicht. Bleef, in zijn cel, zoo zitten... Verkroppend zijn matelooze wanhoop Maar voelend, ook, hoe sterker, dichter in hem werd vastgeschroefd het besluit om te zwijgen... Om ook ditmaal, voor 't laatst, Toon te reddenal voelde hij ook in zijn groote ellende, dat het offer vruchteloos zou zijn. MAïTRE CORBEAIJ. ZOO IK HOOP: GEEN KOMKOMMER- BRIEF. Zijn we in den komkommertijd? Waar blijven dan de zeeslangen? De negerinnon van over de honderd vijftig jaar? Waar blijven dan de verschijnselen in de lucht en het wondere geval op aarde, dat lederen dag weer. anders geredigeerd, in dc kranten staat, omdat ze toch „vol'' moeten? In '1 begin van den Zonrcr, scheen het Engelsche spook- schip, vliegend door de lucht, stijgend tot de wolken, dalend tot bijna op de daken der Engelsche huizen als „canard", als „komkommer' dezen Zomer te zul- len dienst doen, te zullen moeten dienst doen; maar tot het „moeten" is het niet gekomen. Veeleer dan gebrek aan nieuws in welk geval elke fatsoenlijke courant zijn als vroom erkende toevlucht neemt lot „komkommers" en „canards" schijnt er aan den stroom van nieuwtjes geen einde te komen, en zijn die arme cditeurs wel verplicht er maar weer 'n blad bij te voegen, waar ze geen cent meer voor krijgen, en alleen 'n regel meer noteeren mogen op de lijst der schadeposten. Als 'n krant a 1 't nieuws van gisteren en eergis teren zou willen opnemen, om eindelijk eens 'n schoone lei te krijgen, alle hoekjes zou navegen, alle snippertjes oprapen, alle uilknipsels laten zetten, wanneer zij er loe zou kunnen overgaan de allernieuwste gedachte int het hoofd van haar medewerkers te laten zetten en elk uitgesteld berichtje ter laalster ure toch nog diende - dan ik? Als we gelijk staan, waarom tel ik ik be doel: waarom lellen ik en mijn confraters dan niet mee? Waarom is dan voor ons nooit eens de klok van zes of acht of tien uur in den avond, of twaalf uur, de absolute grens, waar we de pen en ons hoofd mogen neerleggen? Een les, 'n preek, 'n oefening duurt van zoo laat tol zoo laat, '11 gros is 'n gros en honderd vier en veertig maakt 't vol; als er tien koeien gemolken moeten worden, dan is dc tiende de laatste; als de klok zes slaat gooil de knecht zijn sloof neer, en de klerk bergt zijn boe ken in de boekenkast; maar wanneer is het gros van 'n krantenschrijver vol? Wanneer is zijn laatste koe gemolken? En wanneer kan hij zijn boeken bergen en zijn brankast op slot draaien? Mag ik bij beelden blijven? Als hij het laatste hol lende paard gegrepen en gestald heeft en nu denkt rustig te kunnen gaan slapen, dan ziet hij over den weg of door het land naar huis gaande, nog wel tien andere paarden hollen en draven, zonder hal ster of kluister, en hij heeft niet altijd wat haver bij zich, om ze te lokken. Hij moet ze laten draven en mag doodvermoeid op 'n berm of aan 'n sloot kant neervallen, met de vertroostende gedachte, dat hij eer in den hemel zal wezen dan zijn taak op aarde naar behooren volbracht. Klaar is hij nooit; en als hij goed en wel Von Bülow heeft thuis-ge- bracht, kan hij Bethmann-Holweg gaan opscharrelen. Als Dr. Kuyper des gedonders zat naar buiten is getogen, „buitenaf" rust heeft gezocht, hij „bul ten" is en wij zouden denken van hem „af" te zijn, dan zijn er tien „verspieders", om zijn gangen na te gaan, tien brieven-ontdekkers, om na te pluizen waarin bij nog meer kan gefailleerd hebben dan in die lintjeskwestie; en 'n krantenschrijver wordt dat alles maar weer thuisgestuurd, om 't te ziften als zand, om 't te pellen als 'n bak garnalen, stuk voor stuk, om er zijn tijd en zijn verstand aan te verdoen, en er zooveel centen zeg maar liever: zoo wei nig centen per uur voor te ontvangen; net als in die huisindustrie in Velox. In hoeveel tijd schrijf je zoo'n brief? Waarom vraag je dat? Nou, me dunkt zoo'n lapje is gauw verdiend?... In 'n dag? Dat kan ik niet zeggen. Je weet toch wel, hoelang je er over werkt! Heelemaal niet. Dat is niet te zeggen. Jaren geleden had ik eens 'n publieke toespraak gehou den. 't Was op 'n oudejaarsavond en de hoorders en hoorderessen waren zoo vriendelijk te zeggen, dat 't heel mooi was. Mijn broer, die mij toen voor het eerst in 't publiek had hooren spreken, was ervan opgetogen. Samen reden we naar huis. Hoe lang heb je daar over gedaan, Hein? vroeg hij. 'n Uur zoowat, is 't niet? antwoordde ik. Neen, ik bedoel: hoelang je aan die toespraak gewerkt hebt, om ze te maken. O... 'n Jaar of acht. 'n Jaar of acht?! vroeg hij verwonderd. Ja, of iets langer. Korter zeker niet. Mijn broer begreep 't niet dadelijk, en toch sprak ik de waarheid. Hoelang zoo'n brief van mij noodig heeft, om te worden, weet ik niet. Dat hangt van omstandigheden af. Ik schrijf er acht of tien uren over, maar ik werk er 'n onbegrensd langen tijd aan, net als 'n dominé aan 'n preek. Je denkt toch niet, dat 'n dominé b.v. 's Zondagsochtends in dat éene uur 'n goeie preek maakt en uitspreekt? Daar zijn maanden en jaren mee heengegaan. Bovendien wordt 'n preek niet gemaakt, althans geen goeie preek evenmin als 'n goeie brief. Die wordt. Een goeie preek wordt en 'n goeie brief wordt. Zoodra 'n mensch zulke dingen gaat maken, deugen ze niet. Daarom deugt er van dezen brief misschien niets anders dan de voorgaande zin. Want deze brief ben ik gaan zitten maken, omdat ik 'n brief moest zenden, nummer twee-honderd-en-vijf, naar de krant; en omdat er in den loop der voorbij-gegane dagen niets tot mij is doorgedrongen, dat mijn ziel en zin nen zóózeer in beslag nam, dat deze brief, dat wil zeggen, dit nummer kon worden. Begrijpt ge? Ik heb 't niet uitgeschaterd van plezier, en ik ben niet ontroerd geworden, zooals dit bij vele andere brieven wel gebeurd is. Dit zou 'n „verstandige" brief kun nen worden; misschien wel 'n „leerrijke"; maar 'n „mooie" brief, 'n „wijze", 'n brief, die ontroert en verplettert, die zou kunnen doen snikken of zingen, onmogelijk! Er zal in dezen brief geen vloek of ge bed voorkomen, en dat deugt niet. Dat komt, omdat ik hem ben gaan zitten maken, wijl de Geest geen vat had op m ij 11 geest, zooals dit anders wel eens gebeurt, zooals ge aan een spreker, 'n predikant, aan 'n man van de balie zien kunt, als hij alleen maar in woorden weergeeft, wat de Geest van Waar heid en Recht, van Schoonheid en Gezond Verstand, van Raad en Rede in hem naar boven doet stormen. Een „gemaakt" gebed is misselijk, en 'n vloek van gekwetst rechtsgevoel kan prachtig wezen. Beide moeten ongekunsteld ontspruiten aan 'n hart, zooals bloesems ontspruiten aan de boomen, zooals bloe men zich keeren naar de zon, zooals 'n kind verlangt naar zijn moeder: vanzelf. Al wat niet van-zelf geschiedt op 't gebied des geestes, is onschoon, onwaar, onbetrouwbaar en draagt zijn eigen vonnis met zich. Een gemaakte preek ontroert niet, zoomin als 'n gemaakte brief. Een preek, die ontroert, kan hoogstens geschreven zijn, en 'n brief, die ontroert, hoogstens over ge schreven. Maar wie de schepper ervan is, weet nie mand; elk eerlijk denker zal dit toegeven. En wie dit niet toegeeft, heeft met al zijn geleerdheid niet ingezien, dat 'n ander dan hij, 111 en boven hem denkt en werkt. Wie dit niet inziet, is met al zijn geleerd heid onwillens misschien 'n dleugenaar, maar vast en zeker 'n domkop. Wanneer 'n mensch niets anders heeft bij te brengen, dan 't beetje kennis, dat boeken en ervaring hem deden vinden, is hij zoo arm als de straat, praat hij over voorvalletjes en gebeurtenisjes, over 'n te hoogen stoel en 'n uit- geloopen trap; maar zoodra wordt liij niet gegrepen door dat andere, of door dien ander, dien hij zelf niet bij name kent, of hij zegt dingen en schrijft ze neer, die hemzelf morgen en overmorgen tot naden- i ken brengen, en vóór 't oogenblik, dat hij ze uitsprak of neerschreef, hemzelf totaal onbekend waren, omdat ze met grammatica en meetkunde niet het minste verband houden. Dat doet 't ongewilde, het van-zelve, het geestelijke en daarom is het zoo schoon, en zal het eeuwig zijn; terwijl al wat „gemaakt" werd, het beginsel der ver derving in zich draagt. Daarom zal 'n liefde, die van zelf gekomen ls, zonder redeneering of overlegging, 1 zonder voorwaarde of berekening altijd mooi zijn en altijd ontroeren, al liep zij in gescheurde kleeren langs de straat, al werd zij door de menschen na gewezen, al zou zij sterven aan 'n kruis of in de gevangenis. Daarom zal spontane vriendschap en toe- j wijding, die geen gevaar ziet, die het gevaar niet telt, ongedwongen haar .„Bürgschaft" geven, en dichters, Schiller b.v. óok door dien Geest geraakt, zullen er hun gedichten aan wijden. Daarom zullen z ij 't meest waarachtig en 't gelukkigst zijn, die zich instrumenten weten en zich laten leiden en niet zij, die zich opmaken om wereld en mensch- dom te redden, en daarvoor op stoelen klimmen, pree- i ken preeken, brieven schrijven, vrienden zoeken, hu- j welijlcen sluiten, en honderd andere halsbrekende toeren meer uithalen. Dit alles moet vanzelf geschieden, en anders is het apekool, van 't begin tot 't einde. Indien ik met opzet met plan van Iets moois te willen zeggen ooit '11 vers ben gaan schrijven, heb ik 't later steeds ver scheurd, en 't was mij '11 pak van 't hart, als ik 't niet meer zag. En toch,... als ik op de straat loop, als ik in mijn bed lig, als ik eet, ik schrijf altijd, j 't Is alsof ik 't moet doen, zooals '11 vogel wel schijnt te moeten vliegen. Ik moet maar altijd schrijven, schrijven; Geen uur pardon. Elk wit papiertje gaat met mij kijven, Als ik het wit wil laten blijven, Kijven, omdat ik geen versje verzon. Maar verzen verzinnen, kan ik niet; Verzen schrijven is groot verdriet, Al gelooven de menschen het niet. En sedert ik lieb opgehouden te willen schrijven, moet ik schrijven, en schrijf ik ook, den een tot 'n ergernis, den ander '11 dwaasheid, mijzelf tot vre de. E11 van dit alles weet ik alleen, dat ik het ben, die schrijf; maar wie het soms goede en verheffen de daarin, bedenkt, dien jammert het mij, niet te kennen. Dit weten allen, wien eenzelfde oordeel trof als mij, en men zou '11 Paulus moeten wezen die 't ook niet wist om langs philosophischen weg '11 zoo gerust-stellende en bevredigende oplossing van dit vraagstuk te vinden, als hij vond. Daarom zullen menschen, die iets kunnen en weten en doen, wat anderen niet kunnen, weten of doen, in hun diep ste diep de allergrootste bescheidenheid met zich rond dragen; omdat zij zich instrumenten weten, meer niet dan instrumenten, of op zijn allerhoogst een van de knechtjes, die de Hoogste Macht zich heeft uitge kozen, om Haar werk, naar Haar plan, te beproeven tot stand te brengen. Maar ieder dier knechtjes, achtte zich de geringere der anderen, en niet minder „knechtje" dan zij. Want zoodra iemand zou gaan zeggen: „Hierin ben ik ervaren, of hierin ben ik vol leerd; dit of dat heeft geen raadsel meer voor mij", of zou zeggen: „Laat dat maar eens aan mij over; ik zal dat wel in orde brengen", dan zal God in zijn boogen hemel lachen om zooveel aanstellerij, en hem 'n puinhoop doen vinden, waar hij meende 'n paleis te hebben gebouwd. Wat pronk en sieraad had kunnen wezen, zal blijken '11 hoop scherven te zijn, waar ieder, die in huis komt, zich aan wonden zal. Wat 'n contradictie! In den komkommertijd en overvloed van gebeurtenissen! Overvloed van gebeur tenissen en er niet over spreken! Zich laten mee slepen door 'n opkomende gedachte en... afdwalen, wat niet mag, althans niet in 'n krant, die gedrukt wordt, die vrienden, maar ook vijanden in handen kunnen krijgen, en waarvan de inhoud niet tegen gesproken of geloochend kan worden, wat woorden allicht kunnen. Scripta manent; verba volant; Het geschrevene blijft; woorden vervliegen. Is er nog doen aan, 't bedorvene goed te maken? 't Verzuim te herstellen? Ik zou kunnen gaan schrij ven over 't nieuwe paleis, dat de Koningin zich wil laten bouwen, of over 't boekje van Hamilton Tyfe, waarin Holland ,,'n klein land" en de Hollanders ,,'n klein volk" genoemd wordt, bekrompen in hun levensopvattingen en terend op ouden roem. Ik zou kunnen gaan schrijven over de verkiezing in het dis trict Ede, waar het verkozen Kamerlid twee volle da gen den titel van „Hoogedelgestreng" zal mogen dragen. Of over de zaak der Kavalieren, en 'n hoorn gaan opzetten over den sneeuwbal van den laster. Ik had daar 'n brief over kunnen schrijven, en daar boven kunnen zetten: „Over roddelen", op die manier te gelijk 'n vroeger aangegane schuld boetend. Ik had kunnen gaan schrijven over 't vechten, dat in den laatsten tijd zoo veelvuldig voorkomt in Am sterdam; over „Abram de Geweldige", wiens „hel dendaden" hier langs de straat gezongen en verkocht worden. Het bekende wijsje van Speenhoffs „Schut ters", deed het er hier ingaan als klokspijs, en de twintig, dertig regels, die 't heele lied bevat, vermel den in 'n paar woorden heel Abrams levenshistorie. Van de weesmeisjes af, die hij het haar liet afsnijden, omdat zij lachten in de kerk, tot aan 't versjacherde ridderkruis toe. Doctor Kuyper gevoelt wel de waarheid van Rei- naards verzuchting: „Zijt ge eenmaal in den druk, Dan schijnt ieder lust te voelen Om, 'n wrok op u te koelen." (Willem, die de Madoc maeekte.) De heer S. de Vries, de bediehter der opge noemde „Heldendaden", kent dan ook geen pardon, liet eene verwijt volgt het andere: „Geruimen tijd daarna, Wou hij de baas gaan spelen, Ontzag zich zeiven niet. Om de Kerkekas te stelen. Hij dacht in heel dc kerk Zal ieder voor mij bukken; Heb ik de duiten beet, Dan kan ik onderdrukken. Zoo dacht dominé Abram, En kroop door 't paneel, Hij gaple de centen, Het was nog al veel. Elk vond het een schande, E11 besefte alras, Dat dominé Abram Zoo'n engel niet was." Enz., enz. Doclcr Kuyper boet wel zwaar voor zijn lintjesdwaashcid en hel liberale Christendom zal aan het „Vergeef ons onze schulden" 'n andere mouw moe ien passen, dan die er tot nu toe aan stond; 11.1. „ge lijk ook wij vergeven onze schuldenaren". Want nu 't er eens op aankomt het kern-beginsel van Jezus' leer in toepassing le brengen, 1111 blijken die „snoe verige" liberalen daar al even min toe in staat als die „benepen" orthodoxen. Zij gebruiken alleen verschil lende scheldwoorden; maar als 't op doen aan komt, dan blijkt 't oud lood om oud ijzer. Over God en Zijn Koninkrijk te praten is geen kunst; dat kan 'n gauw dief ook; maar '11 vroom mensch te wezen is wat anders, 'n Kerkelijk voorschrift in al zijn stomme be nepenheid deze lieve kwalificatie is van mij ik herzeg: in al zijn stomme benepenheid le volgen, maakt 'n mensch nog niet God-vreezend of godsdiens- tig. Daar is heel wat anders voor noodig. Ik heb menschen ontmoet, die God trachtten te dienen, dooi' bij 'I elen net te doen, alsof zij baden en 't misschien ook wel eens deden, door op geregelde tijden naar de kerk te gaan, door niet te verzuimen hun kindje te laten doopen, door 'n leerstuk, bijvoorbeeld, dat Drie gelijk aan Een zou zijn, met twee handen vast (c. bonden, omdat ze 't mot hun hoofd of hart niet konden, en honderd andere dingen moer deden, die alle op pure gewildheid berustten; maar God te die nen in hun koopen en verkoopen, in het spreken over hun buren, hun vrienden en hun vijanden, daaraan dachten ze niet. Ik weet wel, dat de liberale lezers dezer regelen zullen denken, dat ik dit bedoel op de orthodoxen, maar laat hen dan gezegd zijn: ..Op do orthodoxen niet alleen." Want al bidden do liberalen niet op ge zette tijden en al hangen zij hun zaligheid niet op aan het spinrag van 'n dogma, daarom zijn zij niet vromer of beter dan 'n orthodox. In die negatie ligt geen waarde. Vroomheid is: eerbied, ernstige bewust heid. en bovenal: vroomheid is doen. Én als ie mand God wil vreezen cn God wil liefhebben, en hij begrijp! niet, dat hij dan beginnen moet met de men, schen, ook de zondaars, ook de tol schelden genein de orthodoxen, ook de over hun lioold gebuiieij,, f beralen, lief tc hebben, als hij dat niet oegrijpt( dan is hij voor Gods Koninkrijk onbekwaam, E11 nog niet waard een leerlingsnaam." Want „wie zegt: ik heb God lief en fiij haat ^ijn broeder, die is n leugenaar". Of ik liad kunnen gaan schrijven over Blériot, „1 'honu^. Oiseau", de eerste mensch, die verleden week Zon. dag over 't Kanaal vtoog. Dat had zelfs wel n niooje brief kunnen worden, ais ik er de oude legende ydI| learus bij te pas had gebracht. Of over het Keizerliji bezoek op Middachten, of over de aankomst van qe „llalvu Maen' te New-York, of 't aftreden van gein-, raai Sabron. Neen, gebrek aan nieuws, aan interessante voorval, len Ls er 111 deze „komkommerdagen" niet. 't i\Iinisic rie Clemeneeau staat aan den dijk; de suffragettes j, Engeland beproeven de hongerkuur; Ab-dul-hamid i! gebleken geen dief te zijn, althans niet zoo'n groot, dief als men eerst daeht; Perzie heeft 'n Shah gekrc gen van zeven of acht jaren oud, Gomez loopt gevaat in Venezuela vermoord en Gastro in zijn oer hersteld te worden. Al het nieuws is zelfs niet bij te houden, et 't is bijna te verwachten, als de komkommerdagen voorbij zijn, dat we dan aan de komkommers, de ca. nards, de zeeslangen beginnen zullen. Tenzij1 Maar ik verzoek U vriendelijk, dezen brief niet a\s 'n komkommerbrief te beschouwen. Laat, mij in dezen brief even 'n reeds te lang uil staande" schuld boeten. Een paar maanden geleden out ving ik „ter bespreking in de Schagcr Courant" vai de Uilgeversvereeniging „Vrede" te Blaricuml 'n boekje- ge li te ld „Krestomatis", eenvoudig Leesboek der We reldtaal „Esperanto", met verklaringen door H. J Bullhuis". Het boekje begint met heel kleine vertel linkjes, ter grootte van 'n thema, waaronder, evenals in de oude thema-boekjes, de nog onbekende woorden worden vertaald. Ongemerkt worden de vertellinkjes vertellingen, en de auteur, die behalve Esperanto, oot Duitsch. Fransch, EngeLsch, Spaansch, Noorsch en Rus sisch spreekt, en de litteratuur van al die talen zoowat in zijn hoofd lieeft, doet in zijn boekje, wat de rijke man in de gelijkenis deed, en deelt uit den rijken schat zijns harten wat hij te deelen vermag. Dit boekje te hebben doorgelezen wil zeggentamelijk wat weten van Europeesehe letterkunde. Dit is Bulthuis' vijfde boek over 'tEsporanto. Moge ook dit, evenals zijn voorgangers, spoedig zijn uitver kocht en een herdruk herleven. H. d. H. V erbetering: In den brief van verleden week, staat in de eerst* kolom het woord: „gepolariseerd licht"; dit moet we zen gechromatiseerd licht. Correspondentie. G. G. Niet altijd. Met het aanleggen van scrap- books begon zeker iemand al heel vroeg, toen hij hei woord „scrapbook" nog niet kende, en ook niet wist. waarom hij 't eigenlijk deed. 't Ging „vanzelf", en hij deed 't, omdat hij 't niet laten kon, en doen moest zooals 111 zijn leven bijna alles „vanzelf" ging. Zich voor iels in 't zweet geloopen, heeft hij, geloof ik, nooit. Menschen, die graag aanmerkingen maken, schrij ven 't daar dan ook aan loe, dat hij zoo arm geble ven of geworden is. Anderen vinden hem lui en on nadenkend. Nu ja, de menschen moeten wél zeggen. Het door i" bedoelde boekje ken ik niet. Wel bei ik in 't bezit van een „Lexikon Deutseher Citale van Fried. Het is uitgegeven bij Philipp Reclam T.eipzig, en schijnt 'n* goed boekje te wezen. Maa' ik heb er niet bizonder veel aan, omdat ik in 0 Duitsche litteratuur niet zoo thuis ben, cn de ve taalde citaten mij in hun Duitsche pakje niet exti bevallen. Als ik dan toch vertalingen moet lezen, lee ik maar 'I liefst de Hollandsche. lT\v brief heeft mij veel genoegen gedaan. II. d. I-I NEDERLANDSCH LANDBOUW-COMITE. Donderdag werd te 's-Gravenhage de algemeene vergadering gehouden van het Nederlandsch landboui comité. De voorzitter, de heer P. J. A. de Bruine, heette alle aanwezigen welkom. Hij wenschte in d< eerste plaats de aandacht van de leden te bepalei bij de tinteling van dankbaarheid, die nu drie maan den geleden door het gansche volk is gegaan bij de heuglijke gebeurtenis in ons Vorstenhuis. Voor d( eerste maal na die gebeurtenis bijeen, stelde de voorzitter voor aan de Koninginnen en den PriK telegrammen van gelukwensching, hulde en dankbaa: heid te zenden. (Luid applaus.) De voorzitter herinnerde voorts aan het feit dat be comité 24 Juli jl. 25 jaar heeft bestaan. Hij wee er op hoe het 25 en 30 jaar geleden ontzetten! veel moeite kostte de stem van den landbouw ge hoor te doen vinden in de regeeringsbureaux. was niet een gevolg van gebrek aan goeden wil maar van het gemis aan goede en deugdelijke voorfl lichting. Toen kwamen voor 25 jaren de vertegen! woordigers uit alle provinciën bijeen om te beraadl slagen over maatregelen tegen de besmettelijke ton» ziekte onder het vee en het gelukte bij die gelegelT heid de regeering te overtuigen van het betere i«l zicht bij den landbouw dan bij de regeeringsambtfi naren. De vader van den tegenwoordigen minister v»| binnenlandsche zaken, de heer J. Heemskerk Azr. heeft toen met ijzeren vuist ingegrepen en het kwaSj bestreden. Thans bestaat de gegronde hoop, dat, mocht zii| ooit weder een geval van de gevreesde ziekte vo doen, het nooit meer tot een epidemie zal komen! Dit resultaat was de vrucht van het krachtig en eenl drachtig samenwerken van alle provincies en in dieij tijd werd aLs beeld van die samenwerking het Neu. Landbouwcomité opgericht, aanvankelijk in bcschei-l den vorm, tastende en voelende om het goede te Ixi reiken. Dat is inderdaad gelukt. Ook over hel C°T mité zijn donkere wolken gegaan, maar juist liet aanl passingsvermogen en het innerlijk leven van het Co rnité deden alle donkere wolken overdrijven. Spr. eini digde met den wensch, dat het Comité zou voortl gaan mei ontwikkeling van kracht in hel belang v3(l den gehoelcn Nederlandschen landbouw. Met 60 van de 62 uitgebrachte slemmen werd dj heer I'. J. A. de Bruine als voorzitter herkozen. ''I periodiek aftredende loden van hel bestuur, de b^l ren dr. G. W. Bruinsma en .1. L. Pauwen, wcrdf|!|| eveneens herkozen. (Zie vervolg 2e blad.) I)E ZIEKTE. Uit Hoorn meldt men ons, dat vele aardappel'.'I den in West-Friesland de ziekte vertoonen. Som®lS|| zelfs in vrij ernstige mate. GEEN INTERPELLATIE. Een nieuwsbureau verspreidt het bericht dat "u-j zal interpelleeren over de kwestie der ridderorde" Ycrkiezingsgeklen. Hieraan ontbreekt iedere grond "1 waarheid. jjet Volk- MET HET MES. Dinsdagavond omstreeks li uur kregen eenige zende kooplieden, die in eene slaapstede in de Vlees»! houwerslraat te Nijmegen vertoefden, twist. Na gen tijd begaf liet gezelschap zich op straat, waar f twist in handtastelijkheden overging en aan beide den klappen vielen. Een der mannen trok hij die ('geilheid een mes en slak liet zijn tegenstander net hoofd; het mes werd nog in de wond gevotum loei! li ij door de politie werd opgenomen. De y,c''j fenc is naar hel R. K. Ziekenhuis gebracht; hij V1 gistermiddag nog niet bij kennis cn voor het betoj van zijn leven wordt gevreesd. De dader is gea^l teerd. (Nijm. Ct.)[

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 10