Berijmde Brieven mJaap, ptssz. x Grepen Land- ea Tiuüüöuw. Van dit en van dat. 39Lste Staatsloterij. ni: n ïi „schepter van Carolus Magnus' moet blijven heclen, I' leciuien-vereennj» cxcuseeren, maai 0111 met ixwusiikk die als boerenknecht in Hollands Noorderkwartier is gaan dienen, aan zijn broer Klaas, die in de Zaanstreek gebleven is. LXVI1. '1 Achtbaar bestuur der Coöperatieve Kapitalisten (gelukkig geen dieven) hteerschend Le ANjinkel, niet ver van 't Oostend, Vinden dien Jaap een vervelenden vent, Hij, met zijn llauwe en onware rijmen, W,eet hunnen chef in zijn brieven te lijmen, Zegt, dat hij 't volk veertien uur op een dag Trots zijn bcgins'lcn soms houdt aan den slag; Maar, het Bestuur schrijft: „dit doen wij te zamen, „Niet alleen Breebaart'; en staan met hun namen Borg voor de waarheid: „bij werktijd en geld Worden beginselen minder geteld/ Breed is de weg toch, dit moest Jaap ook weten, (Hij is te stom, of hij is het vergeten), „Die tusschen wcnschcn en toepassing ligt.' „Wijze lui spreken slechts: ,,'t beursje blijft dicht. „jaap heeft geen kennis van coöperatie' Zegt het Bestuur en nog volgt de oratie: „Eerlijke tegenspraak vreezen wij niet' Donder maar raak, want dat scheelt ons geen biet, „Slechts van Jaaps rijmen en zouteloos schrijven „„\Venschen wij verder verschoond nu te blijven." Zondag jongstleden stond dit in de krant Door negen menschen en één Predikant Was het geteekend; „Jaap zat in de misère", Zooals de jongens op straat immer blèrren; 'k Las het epistel wel zeven, acht keer Toen was mijn hart al zoo bange niet meer; Mocht toch mijn rijmelarij al niet deugen: Wat ik beweerde, was verre van leugen, Want, het Bestuur, dat de achturendag Overal gaarne reeds ingevoerd zag, (Evenals Breebaart) laat heel Lang soms ploet'ren, 't Werk pers o nee 1 hoeft niet tegen te foet'ren: Allen zijn lid en: gemeen overleg Regelt den werktijd, och! breed is de weg Tusschen den wensch en de toepassing, weet je, En het Bestuur marchandeert dus een beetje Met theorieën der S. D. A. P.: Groot is de macht van de portemonnaie. Kuyper had recht om zich één te gevoelen Met deze lui, die het goede bedoelen Doch dit niet doen, met den weg in 't gezicht Die tusschen wenschen en toepassing ligt. Kuyper wou arbeiders pensionneeren En, al vóór jaren stond hij te oreeren: Ouderdomszorg" deputaten, geeft acht! ,.'t Volk kan niet wachten, geen dag en geen nacht." Dagen verliepen en nachten vervloden, Menig oud werkman ligt onder de zoden, Kuyper werd baas, doch het Staatspensioen Wou hij wel geven,.... hij kon het niet doen, Tusschen den wensch en de toepassing vond hij Ook al een weg. arme Kuyper. daar stond hij, Hij ondervond juist als 't Bakkersbestuur 'Zeggen gaat makk'lijk, maar: „doen dat is duur", Waarom dus immer op Kuyper te smalen En ook op „linie"- en Oudiiberalen? In de praktijk toch gaat S. D. A. P. In veel beloven en weinig doen meê. Voorts wordt gezegd zonder argumentatie: „Dat ik niets weet van de coöperatie". Maar, waarde heerèngelooft mij toch, dat 'k Immer mijn oogen terdeeg open had, 'k Zeg hier in spijt dus van jullie negatie Wat ik wel denk van Uw coöperatie: „Coöperatie dat is ook een trust, Spruit ook uit kapitalistische lust: Steekt Van der Bilt groote winst in zijn zakken, Gij neemt de kleine met wink'len en bakken, 't Grootkapitaal trapt elkeen in de goot: Duur wordt de klceding en duur wordt het brood Als cnk'le Tijken te zamen dit willen: Gji zoiidt die geldlui met animo villen, - Zelf echter doet g' als de grooten precies: „Nul, ik hou 't witgeld". is ook Uw devies; Machtig door 't a a n t a 1. is 't U om 'teven Of gii de bakkers al staat naar bet leven. En winkeliers zoo maar schopt uit hun brood. Brandstoffenhandelaars brengt in den nood Wordt gii heel machtig, dan mogen, die vielen Voor Uw Bestuur, om wat werk. nederknielen, Werk. voor een loon. dat gij hongerloon heet, Werk. dat zij doen om cm dronk of een beet. Heerscht de idéé eens der coöperatie Dan. dit zegt Jaap, boerenknecht hii de gratie: „Ziin c slechts riiken en armen in 't end. .Kom! er ellende, als nimmer gekend." JAAP. DB SCHEPTER VAN KAKEL DEN GROOTE. Zooals velen bekend zal zijn, wordt in de Apollo- Galerie van het Louvre te Parijs den schepter bewaard en tentoongesteld van Karei den Groote, den vermaar den Keizer van Gallië. Maar 't is heel zonderling, dat deze schepter den iUlt^ -llUvt* tilt ülv V 1T Wfcj 'él 1 f\ lequien-vereering excuseeren, maar 0111 met newustneiu '11 leugen voor „waarheid ie erkennen, dit is tocb wel wat al te kras. 'l Bedrog kwam. zóó aan t licht 1 Toen Napoleon I lol Keizer gekroond zou wor den, gaf hij den wensch te kennen dat hij bij die gelegenheid den schepter van Karet den Groote den oeroemdsten vorst der middeneeuwen, 111 de hand zou tuinden. De schepter werd le voorschijn gebracht en men bevond, dat het rood fluweel van het handvatsel vernieuwd moest worden. Grootwaardigheidsbekleeders kwamen samen 0111 over het vernieuwingsplan te spre ken, en eindelijk werd besloten, dat het werk door '11 «oudsmid zou worden uitgevoerd. Met groote zorgzaamheid en onder sterk geleide werd het voorwerp ingepakt en naar- den goudsmid ge bracht. Maar hoe stond de man te kijken, toen hij on der het oude ïluweel de woorden las: Deze stok behoort aanKoorzanger in O. L. 1280." De goudsmid kon zijn oogen niet gelooven en zond oogenblikkelijk 'n boodschap aan Duroe, den grootmaarschalk van Napoleon, met 't verzoek even hij hem te komen. De grootmaarschalk echter, evenals Diogenes wetend, dat de weg van A. naar B. even lang is, als die van B. naar A., meldde den goud smid, dat hij thuis was en hem wachtte. De goud smid kwam, en vertelde het geval. Duroe geloofde er niet van. „t ls tóch waar!" hield de goudsmid vol. Da n moet ik 't zien. Goed. Duroe met de goud smid mee, en ja. nu zag hij '1 met zijn eigen oogen. 1 Dat dient u wel aan Zijne Majesteit mee te dee- len, meende de goudsmid te moeten opmerken. Duroe keek hem aan en vroeg: Wat'? Dit geval met dien stok, antwoordde de goud smid. Ik geloof, dat je gek bent! antwoordde de maar schalk. Napoleon mag er nooit iets van weten. Over trek het ding maar zoo gauw mogelijk met nieuw fluweel, en vertel aan geen sterveling wal wij gezien hebben. Dacht je soms, dat ik het wagen zou, den 1 Keizer de illusie te ontnemen, dat hij werkelijk den schepter van Karei den Groote in zijn handen heeft gehad'? 1 En aldus geschiedde. De slok werd opnieuw met 1 rood fluweel overtrokken, onder zwaar geleide naar i 't Paleis terug gebracht en Napoleon paradeerde er 1 mee op den dag van zijn kroning. Nu is 't ding verdwaald in de Apollo-Galerie van I 't Louvre, en weetgrage menschen kunneft zich daar door den custos, die hen rondleid den leugen op den j mouw laten spelden, dat dit de schepler is van Ka- rel den Groote, dien ook Napoleon in de hand hield, toen hij gekroond werd. S En zelfs tot op Sint-Helena heeft men voor Na poleon dit bedrog verborgen weten te houden. AAN HET DUITSCHE HOF. On der de regeering van Keizer Wilhelm I hoorde Vorst Bismarck, toen hij een der gangen van het paleis te Berlijn doorliep, 'n ongewoon leven in een der aangrenzende vertrekken. Hij deed de deur open, en zag de kleinkinderen van den keizer lustig dansen op de tonen van 'n draaiorgel, dat door hun vader, kroonprins Friedrich, in beweging werd gebracht. Zoodra de kinderen den kanselier zagen, trokken zij hem juichend naar binnen en verzochten hem mee te dansen. Maar dansen wilde Bismarck niet; doch bood aan het orgel te draaien, dan konden de kin deren met hun vader, den kroonprins, dansen. De kroonprins vond dit goed, nam het voorstel aan, en 'n oogenblik later was het feest in vollen gang, Bis marck draaide het orgel, en de kroonprins danste met zijn kinderen. Weer ging de deur open en de Keizer kwam eens kijken wat er te doen was. Hij keek lachend het vroolijke tooneeltje aan, en toen Bismarck ophield 1.1 et draaien en het overige gezelschap even tot rust kwam, zei de keizer tot den orgeldraaier: „U be gint al vroeg de prinsen naar uw pijpen te laten dansen." De toekomstige Keizer-generaal-admiraal-schilder- componist, enz. heeft echter later bewezen, dat dit niet in zijn aard lag. Of 't waar is, dat Bismarck toen geantwoord zou hebben, dat de oudste kleinzoon later zijn eigen or geldraaier zou wezen, staat niet historisch vast. Na Bismarck hebben er meer aan den slinger gestaan, en als ze niet meer draaien wilden, kregen zij kei zerlijken dank en keizerlijke onderscheidingen voor bewezen diensten. Von Bülow werd zelfs omhelsd. En nu is Bethmann-Hollweg de man, die verantwoor delijk is voor deuntjes en maat. Bismarck heeft zich dus blijkbaar vergist. Jawel; maar we zijn er nog niet. En bovendien, 't is de vraag of 't zoo dom zou wezen van Wilhelm II, als hij zelf ter laatster in stantie de lakens uitdeelde. Misschien heeft hij goed geschiedenis geleerd, en is 'm dat geval van Pepijn den Korte en de Frankische Koningen goed bijgebleven. En wie zich aan 'n ander spiegelt, spiegelt zich zacht. TWEE MOEDERS. Eerste Moeder: Kan je kindje nog niet loopen? De mijne al lang. En ze zijn toch even oud, is 't niet? Heeft ie al tandjes? Tweede Moeder: Neen. Eerste Moeder: O gunst, de mijne wel. Kan die nog niet praten ook? Tweede Moeder: Nog geen woord. En de jouwe? Eerste Moeder: O, goeie genade! Al lang! Tweede Moeder: Scheert ie zichzelf ook? Of gaat ie naar 'n barbier? lste KLASSE, HOOGE PRIJZE f 200: 5174, 9102. 4de TREKKING. N. Prijzen van f 20. 18736 40 2285 5036 7223 9274 13377 15641 344 426 246 572 465 604 16072 983 491 594 702 727 613 663 388 19107 664 707 747 888 665 692 847 302 786 839 800 8073 10307 14594 17033 418 802 983 939 105 11516 620 187 457 1181 3422 6213 583 872 638 573 492 208 710 378 652 12418 15092 674 733 268 776 552 665 428 143 749 20485 818 4231 921 9028 562 153 18024 831 867 335 954 129 983 168 681 860 929 368 7012 194 13233 422 689 988 2060 910 LXXVHI. ONKRUID. Een der grootste plagen van den landbouwer en tuinder is het onkruid, in den volksmond met den kernachtigen naam „vuil" betiteld. Wij zullen eerst maar eens opsommen, welke on heilen dit goedje sticht om daarna na te gaan, hoe wij hel onkruid dienen te weren en den baas te blij ven. Het onkruid beneemt den planten een deel der ruimte* om zich forsch te kunnen ontwikkelen en als hel onkruid boven het geteelde gewas uitgroeit, dan berooft het de cultuurgewassen voor een dik wijls aanzienlijk deel van het zonlicht, dat de planten zóó broodnoodig hebben om fiksch te gedijen. Dit kan men duidelijk zien aan alles wat in de schaduw groeit van boomen of gebouwen. Het onkruid maakt zich met zijn krachtige wor tels meester van veel meststoffen en water, dat de gewassen zelf noodig hebben, doch nu gedeeltelijk moe ten derven. Het vuil Irekt soms de gewassen tegen den grond, b.v. de „slingerroos" of akkerwindc haalt de haver naar omlaag. Op de onkruidplanten leven en vermenigvuldigen zich dikwijls insecten en zwammen, die de gewassen geducht kunnen benadeelen. Sommige, zooals de „ra telaar" of schrateJ", zuigen de wortels van grassen en klavers uit, waarom ze terecht woekerplanten liceten. Het warkruid en de bremraap, de twee grootste vijan den van klavers en vlas, maken het gewas zelfs dood. Zulke onkruiden moeten bijzonder kras bestreden wor den. Nog erger is „kwade unjer" of moeras-paardestaart, die zoo vaak in weiland voorkomt. Deze plant bevat een vergif, dat de dieren, vooral het rundvee, ziek maakt. Andere giftplanten, gelukkig niet zoo algemeen voorkomend als unjer, zijn de bolderik, de herfsttij loos, de dolle kervel, de hondspeterselie, het bilzen- kruid, de doornappel, de wolfskers, enz. De „honds bessen" of zwarte nachtschaden, die zeer algemeen in tuinen en op bouwland voorkomen, zijn ook gevaar lijke giftplanten. Menig kind vond den dood door het eten der verraderlijke zwarte bessen van dit onkruid. Al staat er nu al heel wat op het zondenregister van het „vuil", het heeft nog wel meer op zijn kerf stok; denk b.v. maar eens aan den last dien „stekels" in het hooi of graan veroorzaken en het hinderlijke van kweek en riet bij de bewerking van den grond. Hoe kom! men in het vuil'? In de eerste plaats door onzuiver zaaizaad. Menig een ontdekt 's voorjaars tot zijn schrik, dat zijn ha ver vol „krodde" staat, hoewel hij voorheen dit on kruid niet in zijn land had. Spoedig en desnoods her haald uitplukken is dan gebiedend noodzakelijk. Met zaaihaver van elders is dit vuil overgebracht Daar om is het voorzichtig en voordeelig zulke haver vóór het zaaien nog eens flink uit te zeven door een fijne zeef. waar het kleine, ronde krodde-zaad door valt. Wat één jaar zaait, zullen zeven jaar wieden! zegt een oud spreekwoord, dat werkelijk een waar woord is. Gevaarlijk is het ook klaver- en graszaad van ie dereen te koopen. Hoogst schadelijke woekerplanten kan men aldus in het bedrijf binnen sleepen. die op den duur de teelt van een gewas onmogelijk maken. Het warkruid in allerlei klavers is daarvan het meest gevaarlijk. Koopt daarom nooit deze fijne zaden van handelaars, die zich niet gesteld hebben onder Open bare conlr. van '1 Rijksproefstation voor zaadconlröle te Wageningen en stelt U niet tevreden met de gegeven garantie, maar laat ook onderzoeken, of de zuiverheid en meteen de kiemkracht voldoende zijn. Het wordt meer en meer gebruikelijk zaaizaden van elders te laten komen en daarom behoort iedereen scherper dan voorheen toe te zien. dat hij met het goede zaad niet het schadelijke vuil in zijn bedrijf bin nenhaalt. Alleen zuiver zaad zaaien! zij ieders parool. In de tweede plaats verbreidt zich het onkruid over de velden vanuit de begroeide wal- en greppelkan. ten. liet zwart maken en zwart houden van deze kan- ten is een krachtig wapen in den strijd tegen het 0„. kruid. Op zoo menig bedrijf in de mooie polders Anna Paulowna, Waard en Groet en de tuinbouwstre ken van Drechterland en Geestmcerambac.ht kan men de heilzame gevolgen hiervan zien. In de ruige wallen kweekt men allerlei onkruiden en herbergt men schadelijke dieren als waterratten, mot. ten van karwijrups, koperwormen, enz. Wie de greppels vervangt door draineerhuizen ver. mindert daardoor ook niet weinig het gevaar voor onkruid. In de derde plaats kan men veel onkruid onwetens op het land brengen met aangekochten mest, sloot, aarde of compost. Het is dan ook een der groote voordeelen van den kunstmest, dat bij nimmer on. kruid op den akker brengt. Halve oogsten bederven den boer! is een aloude zegswijze. Dit is niet alleen door de te geringe geld. opbrengst van het gewas, maar ook, doordat in zul. ke open gewassen het onkruid welig tiert en zich in den bodem nestelt door wortel en zaad. Onder een goed gesloten gewas stikt het vuil: het sterft er den hongerdood, omdat het de voedsel, bereidende zonnestralen moet derven. Hoe kan men het onkruid op vervuild land weet den baas worden? Eerst en vooral door herhaalde en doelmatige grondbewerking. De meerscharige ploeg, de cultiva tor en de eg staan ons daarvoor ten dienste, zooaV we kort geleden in het artikeltje over Grondbewer- king uitvoeriger hebben uiteengezet. „De ploeg moet aan den oogstwagen hangen!" zei men vroeger; thans zeggen we liever: de ploeg moet vóór den oogstwagen uitgaan! De teelt van gewassen, die aanvankelijk wijd uit elkaar staan, geeft langen tijd gelegenheid om met wiedmachine, wieder en schrepel het onkruid te dooden. Dit is éen der groote voordeelen van den bietenhouw. Koolsoorten, boonen en vroege aardappe len zijn hiervoor ook zeer geschikt. Sinds een halve eeuw werd de rijenteelt van gra nen, erwten, blauwmaan, karwij en andere gewassen, die voorheen in het veld gezaaid werden, meer en meer algemeen gebruik. Het wieden tusschen deze gewassen werd daardoor mogelijk en de landbouwer kon baas blijven over het vuil. Van alle voordeelen, die men van rijenteelt kan opnoemen, staat dit bovenaan. Sinds de rijenzaaimachine in dienst van den akker bouw trad, werd het nadeelige „braken" van het land overbodig. Vroeger was men genoodzaakt eens om de zes of zeven jaren het land onbebouwd te laten. Men ploegde en egde het eenige malen on het onkruid te onderdrukken. Geen oogst, en nog veel onkosten voor grondbewerking bovendien, is geen kleinigheid en dat eens om de zes jaren! Het was nog erger dan de terecht gehate tienden; ook al zoo'n zegening uit dien goeden ouden tijd! i Angstvallig moet men daarom steeds toezien op 1 zaaizaad, mest en modder, of wat meer ter verbete- 1 ring van den grond wordt aangewend. Het onkruid ligt steeds op den loer om den vruchtbaren akker te veroveren, maar de waakzaamheid van den land bouwer moet dat steeds beletten. Ik lees zoo nu en dan in land- en tuinbouwbladen advertenties ter aanbeveling van onkruidverdelgers of „weed-killers"; Zoo wordt er b.v. veel reclame gemaakt om krodde te bestrijden door besproeiing met een 15 pet .oplossing van ijzervitriool ter hoe veelheid van 400 a 600 Liter vloeistof per H.A. Ik beklaag de menschen, die zóo in het vuil zit ten, uit den grond mijns harten. Er is maar éen doelmatige wijze om het vuil de baas te worden en te blijven en dat is: verstandi bouwen. Eén groep onkruiden is bijzonder lastig uit te roeien, nl. de wortel-onkruiden zooals hoefblad, slin gerroos, riet, unjer en dergelijke. Die moet men uitputten door ze maar voortdu rend af te schoffelen of om te schrapen. Een eenvoudige, doch tukke bouwer, zeide eens tegen mij op hoefblad wijzende: „dat vuil mag geen Zondag houden!" daarmee bedoelende, dat het min stens eens per week, zoolang zulks van het gewas mogelijk was, van zijn blad beroofd moest worden. Landman, dacht ik bij mezelf, knoop dat gezegde in uw ooren, want het is kernachtig uitgedrukt! Op soortgelijke wijze moet de „kwade unjer" in het weiland bestreden worden. Kleine plekjes kat men herhaaldelijk uitplukken. Zit het onkruid overal dan moet de unjerketting of de rol er 's morgens vroeg herhaaldelijk over .Zoo breekt men den bro zen unjerstengel telkens den nek en dat put zij: diepliggenden wortelstok uit. Door krachtige bemes ting moet men den gras- en klavergroei gelijktijdi; ondersteunen. Als men des zomers ergens komt en rondom zB onkruidvrije velden met meestal krachtig ontwikkeld* en veelbelovende gewassen ziet, kan men er veilig op aan in een streek te zijn, waar de akkerbouw op eei hooge trap van ontwikkeling staat. Zulk een oor: is West-Friesland met de polders, die er ten Noordei van liggen en daarop mogen wij allen trots zijn. D. E. LANDMAN. Zijn lachje verdween dadelijk en toen keek hij heel ernstig. Daarna wendde hij zich weer tot de nichten, die hem met allerhande scherts en vriendelijkheden overlaadden. De liefste woordjes waren voor oom Kees en het bleek dat oom Kees er geen woord van verstond. Hierbij kon de overmoedige Emma zich niet bedwingen en zeide tegen haar zusters eenige opmerkingen over den grijzen hoed, de handschoenen en de varkensfokkerij van oom Kees. Emilie vroeg aan Fanny of zijn geld ook zooveel zou wegen als zijn beenderstel, dat volgens haar herinnerde aan het een of ander monster uit de voorwereld. En het meisje maakte van 's mans doofheid gebruik om in zijn tegenwoordigheid luide te spotten met zijn vreem de manieren. Oom Kees knikte bij alles even vergenoegd, hij verstond er bepaald geen woord van en dat maakte de meisjes dol en uitgelaten. Maar dit gedrag trof mij hoogst onaangenaam. Ik deelde de soep rond en bleef afgetrokken en stil, zooals mijn gewoonte is, als iets mij ontstemt. Mijne nichten trokken zich dat aan en noemden mij een toonbeeld van deugd. Dat woord moet oom Kees bepaald weer goed hebben ■verstaan, want hij keek mij weer ernstig aan, op een manier die mij hinderde. Ik ben daarop aan mijn werk gegaan en heb mij zoo min mogelijk laten zien. Zoo verliep de eerste dag van oom Kees' aankomst. Ik zag hem alleen nog maar bij het naar bed gaan. toen hij mij de hand gaf. In mijn kamer gekomen ben ik, getrouw aan mijn belofte, dadelijk begonnen met getrouw alles aan jouw te schrijven. Ik wil je eerlijk bekennen dat ik mij tegenover oom Kees zeer beschroomd gevoel, wat mij sedert mijn eerste kinder jaren niet meer is gebeurd. Ik heb dadelijk weer in mijn spiegel gekeken, of ik soms weer twaalf jaar vas geworden. Maar dat was niet zoo, mijn spiegel toonde mij een niet meer jong, bleek gezichtje met een grooten mond en sterk ontwikkelden kin, bruine oogen, glad bruin haar. Nu lieve, je kent me. Ik zag er niet uit als een twaalfjarige eerder als eene van twee en dertig. Het is laat geworden. De heele huishouding rust op mij, want zoolang oom Kees hier is, moeten de meisjes zich aan hem wijden. Ik heb morgen heel veel te doen, en moet dus slapen gaan. Voor heden moet ge dus tevreden zijn, later volgt er meer - ontvang dus vele groeten en een kus van je OTHILIE." Oom Kees schrijft den volgenden brief aan zijn vriend en zaakgenoot Frans Cromwell te Chicago. „Beste Frans. Nu ben ik dan een veertien dagen in Europa en een week bij mijn broer. Ije ooren doen mij pijn van het leven en lawaai dat er steeds over mijn arm hoofd heengaat. Maar de rol om den doove te spe len, hoe jij er ook mee hebt gespot, heeft zich uit stekend en zeer doeltreffend betoond. Zeg ik heb in Amerika genoeg comedie zien spelen en zelf meege speeld, om mij nu hier in Europa nog wat te laten bedotten. Ik wil een hart hebben, dat mij tenminste om mijzelf een weinigje lief heeft, ook al ben ik doof, en dat mij zal blijven liefhebben als ik eens klaps tot het scherphoorende menschdom blijk te be- hooren. Ik ben naar Europa gegaan niet om een meisje te zoeken, dat mij om mijn geld trouwt, maar dat ook een klein weinigje om den ouden jongen zelf geeft. Nadat ik de noodige contanten in de bank had gebracht, vierde men mij daar als een grooten sinjeur. Ik was zoo goed, zoo soliede, zoo braaf, kortom een voorbeeld van een man, terwijl vroeger geen kat zich om mij zou hebben bekommerd. De dametjes zijn nu eensklaps allen huiselijk en poeslief gewor den, ofschoon ik verscheidene van haar als vleesche- lijke duivelinnen heb gekend. Dat deed mij op een afstand blijven en ik besloot dus als een doove man naar Europa te gaan, om daar als doove te hooren, wat de harten spraken. Nu Frans, ik heb van aller lei ondervonden en ik dank God dat ik dit masker heb voorgedaan. Mijn broer heeft drie aardige meis jes. Zwartoogige, kroeskoppige, levenslustige deerns, die iemand heel handig het hoofd op hol weten te brengen, want haar gezichtjes en wat zij mij in de ooren schreeuwen is heel erg lief, maar wat zij spre ken, brrr! Frans! Toen heb ik de waarheid gehoord. Wat zij zeiden was niet vleiend voor mij, maar leuk was het toch. Tenslotte kibbelden zij er over met zijn drieën, wie mij zou hebben en eindelijk werden zij het over dit belangwekkende punt eens. De oudste kreeg mij, omdat die de minste kans had om van de baan te raken. Zij moest beloven de twee anderen rijke bruidschatten te geven, zoodat die ook in betere conditie kwamen. Van mijzelf was geen sprake, maar mijn geld werd met alle ontzag behan- wpoido" eD beraadsIaagde heel uitvoerig over de Telf stéed^im e" zou Permftteeren. ik zat daar elf steeds bij, zette een dom gezicht, maar luisterde naar de verdeeling der erfenis in alle geuren en kleuren. Frans ik beveel je deze methode ten zeerste aan, het is zeer belangrijk en leerrijk om karakters te leeren kennen. Nu maakt alleen de oudste Fanny heet ze mij het hof. De anderen hebben de enge lenvleugels toegeslagen en gedragen zich beleefd, maar afgetrokken, behandelen mij met hoogachting, maar laten zoo even voelen dat ik nooit de man harer keuze kon zijn. Dat is natuurlijk komiek, om dat deze stand van zaken intrad zoo plotseling na den algemeenen wedstrijd. I Met deze drie ben ik dus een schip vol erva ring rijker geworden. Nu is er ook nog een bloed verwante in huis, een flink meisje, met een aller liefst gezichtje en goed en dapper hart, maar zij is mank. Het'is een prachtexemplaar, zij bezorgt het heele huishouden, werkt trots haar korten voet altoos i opgeruimd en voor drie, gaat zelf ijzeer eenvoudig gekleed, en leent de drie andere deerns nog geld I voor haar luxe, natuurlijk om het nooit terug te krijgen. Dat meisje gedraagt zich nogal zonderling; zij ontwijkt mij steeds en schijnt geen zier om mij te geven. Zij is ontevreden dat zie ik aan haar over het gedrag harer nichten en wordt door dezen een voorbeeld van deugd genoemd. Zij vleit mij nooit, is vriendelijk en opmerkzaam en zorgt j voor iemand, zonder dat men er veel van merkt, ter- 1 wijl haar nichten eiken kleinen dienst op een pre- senteerblaadje leggen en zeggen: Kijk, dat krijgt u van ons. Deze Othilie, zoo heet het meisje, is een zwagers I kind, is als een heldere, kalme zomerdag, daarbij niet zoo heel jong meer ik schat haar op dertig 1 maar zij hinkt nogal erg. 1 Eerst deed mij dat zeer leed, maar nu zie ik het ternauwernood nog, zoo kan men daaraan gewennen, j Zoo dikwijls komt bij mij de gedachte eh de 1 wensch boven, dat zij mij eens het hof maakte. Wat zou je ervan denken Frans, als ik die eens nam? Zulk een jong fladderend ding, dat is voor mij toch niets, dat zie ik hoe langer hoe duidelijker in. Of deze mij evenwel hebben wil, dat is nog heel erg de vraag, want om mijn geld geeft ze geen zier. Ik ben geen Adonis, dat hebben mijn lieve nichten mij reeds duidelijk genoeg aan het verstand gebracht en dansen of andere bokkesprongen maken kan ik niet meer; galant ben ik ook al niet meer, dat heb ik bij mijn zwaren arbeid totaal verleerd. Dat is voor altijd voorbij. Wat moet dit meisje dus eigenlijk voo behaaglijks in mij zien? Niets dan een goeien eerlijken kerel. Zou ik den stormloop eens wagei Wat raadt gij mij, ouwe jongep? Daar ginds in Am? rika lukte mij alles, wanneer ik er maar duchtig o| los ging. Maar dat waren niet zulke netelige kwestie* als deze. Ik ben in zulk soort dingen zoo onervaren Zeg, schrijf mij omgaand eens je meening, h<" ik het zal aanleggen. Je vriend KEES." Oranjeburg, 16 Juni. „Lieve Vriendin. Mijn laatsten brief hebt gij genoemd ontboezem'^ gen van het hart, en ge hebt mij gewaarschuwd. D" Amerikaan scheen u een gevaarlijk mensch. Ja, ziet ge, lieve, daarvoor houd ik hem ook. Zit' onbezorgdheid en naief gedrag schijnen mij toeslec'1 een masker te zijn geweest, want ik heb bewijz®®' dat deze man een verstandig en scherpzinnig mensc is, trots zijn zonderlinge en origineele ruwheid onbeholpenheid. Zijn gedrag heeft zich nu zeer vef anderd. Hij behandelt do nichten met een onverbolf ironie en sarcastische luimigheid, die zij allen niet schijnen te bemerken. Oom Wilhelm v06"-.!, evenwel heel goed en is daarover zeer ontevre«e Ik begrijp dus niet, waarom of oom Kees nl* vertrekt, want het is mij duidelijk, dat hij de ®el* jes tot in haar hart doorgrond heeft en tot de e kenning is gekomen, dat het haar alleen om geld te doen is, en dat zij zich over hem als vrU vroolijk maken. Zij houden den man evenwel v<"l zeer onnoozel en dom, dat zij volstrekt niet op gedachte schijnen te kunnen komen dat hij zou ®c ken welk een spel er met hem gedreven wordt, doet mij leed om den man, want hij heeft een braaf karakter, dat heeft hij op verschillende WiF reeds bewezen. Ilij ls een man met een gezond verstand en eerlijk, trouw hart, en volstrekt niet zoo leeliilL men eerst wat gewoon geraakt aan zijn forsche, buste gestalte, dan is hij zelfs sympathiek met f sterk gebruind gelaat. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 6