Grepen i Land- en Tuinbouw. Toch onschuldig. Zaterdag 4 September 1909. 53e Jaargang. No. 4KÏ7. TWEEDE BLAD. FEUILLETON. Gemengd Nieuws. Sctavr Coni. LXXXI1I. BEREIDING VAN GOED PERSVOER. Hooien is en blijft de beste methode om gras en klaver geschikt te maken tot wintervoeder voor ons vee, maar niet altijd werkt het weer voldoende mee om goed hooi te verkrijgen. Dezen zomer was het met den hooibouw al zeer treurig gesteld. Door langdurige droogte en koude in den voorzo mer was de grasgroei zeer onvoldoende en toen de hooitijd er was, regende het veel te veel, soms dagen achtereen. Het treurige gevolg is geweest, dat men overal in ons land te weinig hooi heeft verkregen, dat voor het meercndeel slechts van matige kwaliteit is. Gelukkig voor den veehouder heeft het natte weer hem veel goed gras bezorgd. Menigeen heeft thans te veel gras. Als men nu maar verzekerd was van eenige weken mooi zonnig weer, kon er nog aardig (hooi van het etgroen verkregen worden, maai' daar ziet het niet naar uit. Onder deze omstandigheden is het bereiden van persvoer de aangewezen weg om den voorraad voed sel voor tien winter te vergrooten. jVVjj moeten |dit persen" van gras onder scheiden van het meer be kende „inkuilen" van het gras, omdat men bij' 'het persen de gang der gisting controleert en leidt, ter wijl men bij het inkuilen den grashoop stilletjes aan zijn lot overlaat. Bijna altijd krijgt men dan een wal gelijk stinkende massa, die wel door het vee gegeten wordt, maar door de verkeerde gisting heel veel van zijn voedingswaarde heeft verloren. Het groote voordeel der persvoerbereiding is dus, dat men vrijwel onafhankelijk is van het weer, zoodat het ook in den herfst bij nat weer zelfs nog pijl- stekend kan geschieden en op allerlei eetbare gewas sen kan toegepast worden. Bietenbladeren, groene maïs, spurrie, lupinen kunnen niet tot hooi gemaakt wor den, maar persvoer kan men er heel goed van maken. De hoofdzaak voor het gelukken van het persvoer is, dat men niet eer grond op de massa brengt, voor dat de temperatuur 50—60° Celsius of nog iets daar boven is. Ieder, die zóó werken wil, dient zich hij een handelaar in landbouwgereedschappen een peilijzer met thermometer aan te schaffen. Hiermee moet men den gang der gisting controleercn en de belasting van den hoop regelen naar het stijgen of dalen van den thermometer. Het klinkt wat vreemd, dat grooiere drukking pp den groenvoerlioop juist in staat is de temperatuur te doen dalen, terwijl het bij vochtig hooi zeker den broei zal bevorderen. Bedenkt men echter, dat het persvoer erg sappig is, dat door flinke belasting het vocht zoo overvloedig uit de ineengedrukte plantendeelen geperst wordt, dat de lucht grootendeels of geheel wordt uit gedreven, \vat bij hooi niet het geval kan zijn, dan be grijpt men gemakkelijk het verschil, want de zuurstof uit de lucht is de oorzaak van den broei in hooi of persvoer. De temperatuur mag binnenin piet hooger komen dan G<570° Celsius. Wijst de peiling bijvoorbeeld 67° Celsius aan, dan verzwaren we de grondlaag *op den hoop net zoo lang tot de temperatuur lager wordt. Is het gras of de klaver te nat, dan wil ze niet voldoende broeien. Ze worden daarom pas óén of twee dagen na het maaien eenigszins verwelkt op een hoop gereden. Is de massa te droog, dan wordt de zaak lastiger, want dan kan de broei soms niet te bedwingen zijn. Door het te droge voer laagsgewijze met een gieter te besproeien, kan men de vochtigheid weer in orde bren gen. Als de grond niet te laag ligt is het goed te begin nen met het graven van een vierkanten kuil. Als men voor 1 H.A. in te kuilen gras 8 M2. grondvlak neemt, heeft men genoeg. Wil men b.v. van 2 H.A. inkuilen, dan maakt men een kuil van 4 Meter lang en breed. Kan men 1/2 M. diep graven is 't goed, kan men tot 1 Meter gaan, zonder grondwater in den kuil te krij gen, nog beter. Is de grond zóó laag, dat men in het geheel niet kan graven, dan plaats men den pershoop boven op den grond bij voorkeur op een laag stroo. Als de kuil gereed is, begint men het voer erin te rijden. Het moet zóó opgetast worden, dat het midden steeds iets hooger is dan de kanten, nimmer mag de hoop hol liggen. Voor het regelmatig zakken is het goed beurte lings aan verschillende kanten af te laden en aan de windzijde een zeil te spannen. Na 2 of 3 dagen is de hoop 3 tot 4 Meter boven den grond opgetast. Wanneer de temperatuur inwen dig 60 gr. C. is, kan men hem gaan belasten. Voor een goede persing op de kanten is het zeer nuttig Roman w-pini Hoeker. 9. De beschonken boer werd nu door zijne makkers naar voren geduwd. „Zeg het hem maar! Breng bet hem maar eens aan zijn verstand!" riep men hem van alle kanten toe. „Wanneer het ernst wordt, laten wij u niet in den steek." „Hij zal je geen haar krenken." „Nu, wat hebt ge te zeggen?" vroeg graaf Wolf den beschonkene, wiens blik hij op zich gevestigd voelde. „Zie gij hebt mijn boedel laten verkoopen, groote mijnheer?" huilde deze met schorre stem, aangemoe digd door eenige ribbestooten van degenen, die ach ter hem stonden. „Nu sta ik zonder dak, en mijne vrouw en mijne arme kinderen kunnen van honger sterven. Ik lieb bet slechts aan uwe vrouw willen toonen, hoe het gaat als men arm is... Waarom komt zij met haar zijden prullen ons de oogen uit steken... en met haar goud en juweelen, he? Dat doet pijn, heer, wanneer men zelve niets heeft te eten." ••Hij heeft gelijk!" bevestigden eenigen. "Zeg het hem maar goed!" riepen weer anderen. ,.Dus gij Zijt de ellendeling, die het gewaagd heeft mijn vrouw te beleedigen?" riep de graaf woedend De ander deinsde bevreesd achteruit voor de drei gend opgeheven rijzweep, doch weer aangespoord door ae tartende uitroepen van zijne omstanders, nam bij eo{L eenc u'tdagende houding aan. .,En wanneer ik het al geweest ware?" vroeg hij vermetel. ..Zoo neem dat dan tot loon!" schreeuwde de graaf bulten zich zeiven van woede en sloeg den be schonkene, nog voor hij het ontwijken kon, met de rijzweep herhaalde malen in het gezicht. Be geslagene huilde van woede en smart. Een oogenblik waren de omstanders schuw voor den ver toornden man teruggeweken en het was, alsof zij al- op den hoop een raam van 4 staande planken te plaatsen, die voor meerdere stevigheid kruiselings door stevige ijzerdraden in het midden zijn verbon den. Men kan beginnen met een grondlaag van 25 c.M. en deze naar omstandigheden verzwaren. Dikker dan f'0 c.M. behoeft ze zelden te worden. Als de tempe ratuur eenmaal aan het dalen is, dan is de hoop na eenige weken afgekoeld en kan vervoederd worden. Het leiden der broeiing is het voornaamste. Heeft men 1 dag gereden dan wacht men tot de tempera tuur' van den hoop inwendig 5055 gr. Celsius is, en gaat dan door. Stijgt de temperatuur snel dan raoet men hard aanvoeren, en op elk voer gras 30 h 40 Liters water gieten. Sommigen strooien ook wat zout in het persvoer evenals in het hooi, niet om het broeien tegen te gaan, maar voor verhooging der smakelijkheid van het voer. De ondervinding heeft geleerd, dat beginners hij de persvoerbereiding bijna altijd de fouten begaan, het gewas te groen en direct achter elkaar op een hoop te rijden en dezen te vlug met grond gaan bezwa ren. Als de hoop een voet of tien hoog is, moet men eenigen tijd wachten tot de temperatuur inwendig 55 gr. C. is. Kleeden of rietmatten aan de windzijde tegen Oen hoop gelegd bevorderen de goede broeiing. Door de broeiing zakt de hoop sterk ineen en na afloop is een hoop van aanvankelijk 5 Meter hoogte wel tot 2 Meter ineengeperst. Vóór de grond op den hoop komt, steekt men de kanten eenige centimeters af, welk afgesneden voer bovenop den hoop gebracht kan worden. Het „persen" van groenvoer is een uitvinding van den Engelschman George Fry. Andere Engelschen von den hiervoor vernuftig ingerichte hefboompersen uit. De ondervinding der praktijk is, dat men het heel goed buiten deze dure persen kan stellen. Alles te zamen verdienen ze geen aanbeveling. Het „inkuilen" is al langer hekend. Een Fransche grondbezitter, Auguste Goffart te Burtin in Norman- dië, begon reeds in 1846 gehakselde maïs in gemet selde kuilen of „silo's" te bewaren. Naar deze silo's heet deze methode wel „ensileeren" en het voer zelf „ensilage". Het ingekuilde voer is meestal zuur en stinkt wal gelijk naar boterzuur; het persvoer is zoet en heeft een reuk als roggebrood. Wie hietenloof tot persvoer wil maken, zal dikwijls geheel geen grond op den hoop behoeven te doen, omdat dit waterige gewas slecht broeien wil. Kan men er laagsgewijze goed verwelkt gras doorwerken, dan stijgt de temperatuur gemakkelijker en moet de hoop belast worden. In 1884 heeft men te Wageningen proeven geno men met hooien tegenover inkuilen. Bij het inkuilen ging 50 der droge stof van het gras verloren en bij hooibereiding 20 Professor Wolff in Duitsch- land nam in 1890 een proef over de verliezen bij het persen van gras. Ook hierbij waren de verliezen grooter dan bij de hooibereiding. De gisting zelf verbruikt veel voedingsstoffen en er gaat heel wat als afval verloren. Hooien staat dus heslist boven „persen" en ver hoven inkuilen, maar in tijden, dat hooien niet moge lijk is, -- of voor bewaring van voeder, dat niet ge hooid kan worden is de hierbeschreven methode toch van groote waarde. De bereiding van persvoeder kan onder omstandig heden zeker een hoog te waardeeren redmiddel zijn om voldoende voeder voor den winter te verzamelen. Hare plaats is echter naast de hooibereiding en niet als concurrente ervan. De hooibereiding zal wellicht meer zeker worden, als het gebruik van „ruiters" algemeener wordt. Voor het drogen van klaver- en lucerne-hooi zijn ze thans reeds als onmisbaar te beschouwen. In jaren met veel regen in den hooitijd zullen de ruiters goede diensten kunnen bewijzen bij de grashooibereiding en als het weer zóo vast is, dat men de ruiters ontberen kan, laat men ze stilletjes thuis. Met ruiters kan men ook den hooibroei ontkomen, want men kan lang zaam genoeg het droge hooi thuis halen, omdat het eenmaal op de ruiters staande uit het be derf is. In het buitenland gaat men de ruiters ook al met toenemend succes bij het hooien gebruiken. Deze toestellen zijn zoo algemeen bekend, dat het niet noodig is ze nader te beschrijven. De beste zijn van geschilde, stevige, rechte dennenstokken gemaakt. Een uitstekend adres voor den aankoop van flinke partijen, ook door coöperatieve of andere vereeni- gingen is de Nederlandsche Heidemaatschappij te Utrecht. D. E. LANDMAN. DE NOORDPOOL BEREIKT. Dat dit bericht sensatie zou wekken, dat het ein delijk een koenen reiziger gelukt was de Noordpool te bereiken, is begrijpelijk. Hoevelen hebben niet gepoogd, hoeveel malen is het niet reeds mislukt. Het was dr. Frederick A. Cook, een Amerikaansch enderzoeker, wien het eerst de hooge voldoening als loon van ontzaglijke moeite en zorgen te beurt viel, den Noordpool te mogen aanschouwen. De gelukkige ontdekker heeft onmiddellijk na zijn aankomst te Lerwick een omstandig verhaal van zijn len met elkander voor hem wilden vluchten. Maar dat duurde slechts een seconde, toen rekte de groote boer zich uit en dreigend met de gebalde vuisten zwaaiend, riep hij de anderen toe. „Is bet reeds zoo ver met jelui gekomen, dat jelui je laat slaan door dien moordenaar?" daarbij wees hij bruusk op graaf Wolf „Jij lafaard!"... zoo riep hij den dronken huurboer toe en gaf hem een duw tegen de borst. „Ga heen, kerel, en kus de hand die je het schandmerk op je snuit heeft geteekend." „Scheur hem van het paard!" schreeuwde een knaap uit den hoop, die zich veilig waande voor de dreigende rijzweep. „Recht zoo!" bruiden eenige anderen. „Geef het hem te voelen, dat wij ons niet laten slaan als een hond." Morrend en dreigend schaarde de menigte zich om den graaf en zijn paard. De graaf was doodsbleek geworden, een oogenblik kwam bij hem de gedachte op, dat hij beter gedaan zou hebben met deze menschen niet tot het uiterste te brengen, maar die gedachte bleef hem niet lang bij, want spoedig plooide zich een minachtende lach om zijn lippen. Hij greep de rijzweep bij het verkeerde eind en dreigde zijn tegenstanders met den zilveren knop de hersens te zullen inslaan. „De eerste die een vinger naar mij uitsteekt, is een kind des doods," schreeuwde hij. De groote boer lachte luid. „Juist zoo!" riep deze verbitterd uit. „Doodmaken maar... wat beteekent voor mijnheer den graaf ook zulk een nietig boerenleven?... Eerst de houtvester Anton, toen mijn arme jongen... laatst was ik bijna zelf het slachtoffer geworden en nu hier weer de overigen. Nu wat staan jelui daar met jelui mond open?" zoo wendde hij zich tartend tot de menigte. „Het is immers mijnheer de graaf de mutsen af en de ruggen krom. Laat de rijzweep er maar eens vroolijk overheen dansen." „Katzenberger drijf het niet tot het uiterste," riep de graaf hem toe, terwijl hij bijna van woede stikte. „Ga niet te ver, ik waarschuw je nogmaals, maar nu voor het laatst." Severin Katzenberger mat hem met een verachte- lijken blik. „Wil jij mij misschien dreigen? Alsof ik bang voor je ben wees jij maar bang voor God en zijn gerechtigheid, jij moordenaarHet uur der vergelding zal voor jou wel komen, daar kan jij gerust staat op maken." „Sla er op!" brulde nu de dronken boer, die in wedervaren aan de New-York Herald geseind, dat wij hier onder, voor zoover het reeds verschenen is, laten volgen. Na een laugdurigen strijd tegen honger en koude, zijn wij er eindelijk in geslaagd den Noordpool te bereiken. Een nieuwe groote weg met een belang wekkende levende natuur is onderzocht, verblijfplaat sen van groot wild, waarover de jagers verrukt zullen zijn en die den Eskimo-horizon uitbreiden, zijn door ons gevonden. Het land is ontdekt, waarop de noordelijkste rot sen van de aarde rusten. Een driehoek, ter grootte van 30.000 vierkante mijlen, is gevoegd bij het tot dusverre bekende deel van de wereld. De expeditie was het resultaat van een zomerkruis- tocht in de Arcatische zeeën. Het jacht „Bradiey" had do uiterste grens, tot waar gevaren kan worden in Smiths Sond, bereikt op het einde van Augustus 1907. De omstandigheden aldaar schenen gunstig voor een pooltocht. De heer John R. Bradiey voorzag ons met groote mildheid van geschikte provisie en mijn eigen uitrusting, medegenomen om te dienen in on voorziene omstandigheden bleek bij uitstek geschikt voor een poolreis. Op het Groenlandsche strand bij Annootok waren een menigte Eskimo's bijeengekomen voor de winter- jacht op beren. Daar was een ontzaglijke groote voor raad vleesch en tevens waren bij het kamp een me nigte sterke honden te vinden. Alles trof dus uitste kend, er was goed materiaal voor een uitrusting, ge oefende hulp, flinke beweegkracht en alles, wat ver- no°dig was op een punt slechts 700 mijlen ver wijderd van het noordelijk centrum. Van pakkisten werd een huis en een werkplaats ge timmerd en de zeer gewillige helpers uit dezen noor delijksten stam, bestaande uit 250 man, werden aan het werk gezet om het probleem op te lossen, boe de geschiktste uitrusting bijeen te brengen was. Reeds voordat de lange winternacht teneinde was gekomen, waren wij gereed met de toebereidselen vooi onze onderneming en waren onze plannen om een nieuwen weg te banen over Grinnell Land en noord waarts langs de westkust daarvan naar de Poolzee tot rijpheid gekomen. Kórt nadat de Poolnacht voorbij was, begon onze campagne. Er werden eenige voor posten uitgezonden om een weg te zoeken langs de Amerikaansche kusten en tevens een jachtveld. Ten gevolge van hevige stormen in Januari slaagden zij daarin slechts ten deele. Toen in 1908 de zon weder zichtbaar was gewor den (19 Febr.) aanvaardde de hoofdexpeditie den pooltocht. Elf man en 103 honden, die 11 zwaar be laden sleden trokken, verlieten toen de kust van Groenland en togen westwaarts over het brokkelige ijs van Smith's Land. De nachtelijke duisternis werd slechts door enkele uren daglicht onderbroken. Het meest hadden wij van de koude te lijden, toen wij over de hoogte van Elles- mere afdaalden in de richting van de Zuidzee. De temperatuur daalde tot 83 gr. C. onder nul. Een groot aantal honden vroor dood en de mannen had den het bij de hevige koude zwaar te verantwoorden. Spoedig echter vonden wij sporen van wild, en daar langs werd een gemakkelijke weg gebaand door Man- sen Sond naar Lands" End. Op dien tocht werden geschoten 101 muskusossen, 7 beren en 335 hazen. Op 18 Maart gingen wij vanaf het eindpunt van het eiland Heiberg de Poolzee in. Zes Eskimo's keerden toen terug met vier man en 46 honden, voorzien van proviand voor 80 dagen. Drie dagen later begon de tocht over het circum- polacrie pakijs. Wederom werden twee Eskimo's terug gezonden, slechts de 2 flinkste The en Akwelsj bene vens 26 honden werden waardig gekeurd om den eindtocht mede te maken. Voor ons lag een onbe kende weg van 460 mijlen dien wij moesten afleg gen, alvorens wij het einddoel zouden bereiken. Gedurende de eerste dagen hadden wij lange mar- séhen te maken, maar wij kwamen vrij geregeld voor uit. De breede strook, die het landijs scheidde van het centrale pakijs, werd betrekkelijk vlug overschre den. Maar de hevige koude en de aanhoudende wind maakten ons het leven tot een kwelling, en slechts nu en dan genoten wij eenig betrekkelijk comfort, wanneer wij, ineengedoken in een sneeuwhut, daar gedroogd vleesch en talk nuttigden en daarbij heete thee dronken. Dagen lang, nadat wij het bekende land uit het ge zicht hadden verloren, belette ons de zwaarbewolkte hemel ons juist te orienteeren. Op 30 Maart echter was de lucht ietwat helderder en over den mist in het westen heen ontdekten wij een nieuw land. Uit onze waarnemingen bleek, dat wij ons bevon den op 84 gr. 47' breedte en 86 gr. 36' lengte. De noodzakelijkheid om spoedig voorwaarts te komen, belette ons onzen weg te verlaten ten einde de kust te onderzoeken. Hier zagen wij de laatste sporen van vasten grond. Verderop was niets vasts meer te bemerken. Zonder oponthoud bewogen wij ons voort door de eentonig heid van een ijszee, die voortdurend in beweging was. Hier leefde geen enkel dierlijk schepsel meer, wij ontdekten zelfs geen voetsporen meer van beren en geen holen van vischotters. Zeis de microscopische wezens, die anders de diepte bevolken, bevonden zich hier niet langer onder ons. Een wonder was het haast, dat de voortdurende aanblik van de beweeglijke ijswoestenij ons niet krank zinnig maakte. Het trekken over het pakijs werd wel is waar hoe langer hoe minder bezwaarlijk en het zijn zakken had gegrabbeld en daaruit een groot knipmes had opgedoken. Daarbij bukte hij en wilde van terzijde den graaf een steek in den buik geven. Maar graaf Wolf had zijn vijand geen oogenblik uit het oog verloren, hij deed zijn paard zwenken en sloeg meteen zijn aanvaller met zooveel kracht met de rijzweep op het hoofd, dat deze luid schreeuwend in het zand beet. Doch dat was het teeken tot de uitbarsting van een volslagen oproer. Luid huilend en schreeuwend van woede stortten de boeren zich op den graaf en wilden hem met ge weld van het paard rukken. Wanneer hun dat gelukt was, zou de graaf er niet levend zijn afgekomen. Doch de vos, toch al niet rustig, begon eensklaps te steigeren, liep de voorsten onder den voet en zoodoende wist de graaf te ontkomen. Een ontzettende kreet weerklonk, toen de aanval lers hun vijand zagen vluchten, terwijl eenigen van hen, bebloed en met stof bedekt van den grond op stonden. Maar alsof het edele dier wist wat gevaar zijn mees ter dreigde, droeg hij dezen zoo vlug voort, dat de graaf alleen nog maar de verwenschingen hoorde die de boeren hem nazonden. Een der boeren was in dolle drift naar zijn hoeve geloopen en kwam terug met oen oude, verroeste buks. Eer de anderen nog1 recht begrepen wat hun makker voor had, vloog den graat een kogel na. Het paard steigerde, een oogenblik scheen het, dat de ruiter getroffen was, maar het volgend oogenblik zagen de boeren den graaf in vliegenden ren het steile bergpad opstuiven. De groote boer rukte den onhandigen schutter het geweer uit de handen ©n wierp het driftig op den grond. „Dat ik je niet te pletter sla, Mattenbauer. Is dat nu alles. Wat je doet moet je goed doen", schreeuw de Katzenberger. Daarna keek hij met gloeiende oogen den kring rond. „Hemel, je bloedt uit het voorhoofd Severin", schreeuwde een boerenvrouw en sloeg verschrikt de handen ineen. De groote boer wischte zich met de rechterhand het hoofd at en toen hij de warme, donkere bloeddrup pels op zijn hand zag glimlachte hij. Hij was de eerste geweest, die door het vurige dier op den grond geworpen was en als door een wonder liad het beest hem niet te pletter geslagen. „Ziet, zoo springt de graaf met ons om", schreeuw de hij de boeren toe. „Jullie bent lafhartig gespuis, weder verbeterde ook. maar de wind bracht ons haast tot wanhoop. Ons plichtsgevoel echter maakte dat onze belangstelling niet verslapte en de hevige koude dwong ons wel tot physieke inspanning. Zoo sleep ten wij dag aan dag onze vermoeide beenen voort over groote afstanden. Uit onze waarnemingen van 8 April bleek, dat wij ons bevonden op een breedte van 86 gr. 36" en een lengte van 94 gr. 2". En hoewel onze marschen ons buitengewoon lang hadden toegeschenen, waren wij dus in 9 dagen toch slechts iets meer dan 100 mijl vooruit gekomen. Veel tijd was verloren gegaan door ons dolen langs moeilijk begaanbare hooge en onre gelmatige velden van zeer oud ijs, E11 bovendien boe zemde het met groote kracht voortgestuwde drijfijs ons eenige bezorgdheid in. Wel legden wij daarna met groote moeite nog ongeveer 15 mijlen per dag af, maar de flinke marschen van vroeger waren ons onmogelijk geworden. Wij bevonden ons eindelijk op 200 mijlen afstands van de kust. Onze sledeladingen waren belangrijk ge slonken en de eene hond na den andere was ver dwenen in de hongerige magen van zijn overlevende natuurgenooten, maar wij, menschen en dieren, sche nen toch nog talrijk genoeg te zijn om te kunnen trachten door te dringen tot het hart van het myste rie, dat wij wilden onthullen. STADS-PARAPLLIES. Men zou het nauwelijks gelooven, dat de parapluie niet eer dan in het midden der achttiende eeuw in Frankrijk in gebruik kwam. Toen werd zij het voor werp van een dier kleine industrieën, die zoo'n eigen aardig karakter aan het vroegere Parijs gaven. Voor zien van parasols of parapluies, naar gelang van het jaargetijde, gingen de verhuurders van die nuttige in strumenten bij den ingang van het cour du earoussel of bij het einde van de bruggen staan, en het ont brak hen niet aan klanten. Maar spoedig kwam er misbruik en moest het openbaar gezag ter wille van de veiligheid den nieuwen tak van nijverheid rege len; er werden stads-parasols en stads-parapluies in gevoerd. De politie-verordening, door den heer De Sartine in 1769 daaromtrent vastgesteld, luidde in 't kort als volgt: „Het doel, dat men beoogt met het, zoowel des nachts als des daags, beschikbaar stellen van para pluies voor het publiek, is de gerieven der ingeze tenen met een te vermeerderen, en bovendien den kleinen kooplieden 'n nieuw middel van bestaan te verschaffen. Deze nu moeten voortaan 'n lantaarn dragen, waarop 'n nummer te lezen is, dat met het nummer van de parapluie overeen komt. Het reglement voegt er naïef bij, dat deze lantaarn volstrekt niet den dienst mag doen van 'n straatlan taarn, omdat deze er genoeg zijn; zij dient alleen om den drager van de parapluie te herkennen en hem te doen betalen. De parapluies, die in een register nauwkeurig waren beschreven, benevens naam en woonplaats van den bezitter, werden terug gegeven aan het hoofdbureau, dat in de rue Saint-Denis zijn kantoor had; „zij waren van groene taf, stevig, in goeden staat, en van een nummer voorzien." De eer ste uitgifte ervan geschiedde op 'n Zaterdag, den ',16den September 1769. VAN 'N KONING. Sophie Menter, 'n beroemd zangeres uit het midden der negentiende eeuw, vertelt in hare „Mémoires" 'n vertellinkje van Koning Louis van Portugal, den grootvader des tegenwoordigen jongen konings. Toen zij te Lissabon 'n reeks van concerten gaf, trof het haar, dat de koning steeds onder het publiek aanwe zig was. Zij wilde hem daarvoor danken en liet hem om 'n audiëntie verzoeken, die dadelijk werd toege staan. „Ik werd vriendelijk ontvangen en prevelde zooiets van... nu ja, wat men zoo al tegen 'n ko ning zegt: Ik dank uwe majesteit, dat zij eiken avond is gekomen... En nog 'n paar van die gezegden. Daar op zegt de goeie man: Ja, een mensch moet toch ergens heen Ik wist niet wat ik daarop moest antwoorden en boog maar even. Toen vervolgde de koning weer: 't Is hier overal even vervelend, vooral in dit paleis; ik ben blij als ik eens 'n ander gezicht zie. Vindt u 't hier ook niet vervelend? Ik wist weer niet wat ik zeggen moest en boog andermaal. Toen echter kwam het eeresaluut; en nu ga ik wel naar die concerten, vervolgde de koning, maar ik heb niet het minste begrip van muziek. Zoo was mijn audiëntie bij den koning. Maar voor 't overige was 't 'n zeer net mensch." DE WAARHEID. Wat zeg je daar? Schold ie je voor stommeling? Maar daar gaf je toch zeker geen antwoord op? Neen, dat zou ik denken! Ik heb hem met ge lijke munt betaald, en hem óok de waarheid eens gezegd. HET COURANTEN-ARCHIEF VAN HET VATI- CAAN. Men schrijft aan de Frankfurter Zeitung: Onder de Pausen van vroegere eeuwen was Pius IX de eerste die de geweldige macht der pers be sefte en aan zijn initiatief dankt de Vaticaansche bibliotheek een couranten-archief, zooals er geen tweede op de wereld te vinden is. Over de dage- lijksche toeneming van die verzameling heeft de Vaticaansche correspondent der Perseveranza aan zijn blad een bericht gezonden, dat interessant ge noeg is om in groote trekken hier te worden weer gegeven. De huidige Paus heeft, zooals bekend is. dat zich. buigt en laat mishandelen... en dan zeg jelui neg tenslotte dankje." „Neen, boeien zal hij het." „Wij slaan hem dood, den schurk!" „Wij steken zijn huis in brand!" klonk hot van alle kanten, en elk gaf zijn woede lucht in luide verwen schingen. I11 dc oogen van den groolen boer lag een onhcil- spellenden gleed. „Wanneer jelui geen lafaards zijt, maar dappere boeren, die weten te handelen", zeide hij met nadruk, „dan zal ik jelui een manier aan do hand doen, waarop je dien mijnheer zijn daden kunt vergelden", daarbij lachte hij sacratisch en keek de anderen doordringend aan. „Lees jelui de courant niet in de herberg, daar slaat duidelijk genoeg in hoe dc andere boeren met hun onderdrukkers doen. Mijnheer de graaf laat niet alleen jelui have en goed verkoopen, maar hij 'ranselt jelui nog als hionden of schiet je dood. Geen men- schenloven is er voor hem veilig kan jelui dat nog langer verdragen?" „Neen, neen!" klonk het van alle kanten. In de oogen van den grooten boer blonk een be zielend vuur. „Goed dan", zeide hij, „dan trekken we samen van avond naar het slot. Dan zullen wij hem eens goed aan het verstand brengen, dat ook wij mén sehen zijn. Oog om oog, tand om tand, zegt de schrift. Ik zeg jelui: wie geen gemeen© kerel is, gaat mee, ik zal het alles voor je verantwoorden ik, Seve rin Katzenberger." Tegen den avond betrok de hemel. Zwarte wolken stegen van alle zijdon aan den horizont op, en werden door een geweldigen wind in razende vaart 'langs den hemel voortgejaagd. Zoodoende was het vroeg donker. Nauwelijks had in het dorp het avondklokje tot rust aangemaand, of het onweer brak met geweldige woede los. De wolken hingen laag en zoo nu en dan werden zij door geweldige windstooten uiteen gejaagd, en stieten dan tegen de bergtoppen. De beide jongens Van graaf Wolfenstein hadden hun toevlucht gezocht bij hun moeder. Gravin Clotildo zat in de huiskamer en door dc innerlijke onrust waaraan zij ten prooi was, was zij haast niet in staat zich met haar kleinen te bemoeien, die bij eiken nieuwen donderslag angstig hun kopjes in moeders schoot ver borgen. Graaf Wolf liep onrustig in de kamer op en neer. Na zijn terugkomst in het slot, was het tusschen hem en zijn echtgenoote tot een korte, heftige ver-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 5