Grepen i Land- en Tuinbouw.
Toch onschuldig.
Zaterdag 4 September 1909.
53e Jaargang. No. 4KÏ7.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON.
Gemengd Nieuws.
Sctavr Coni.
LXXXI1I. BEREIDING VAN GOED PERSVOER.
Hooien is en blijft de beste methode om gras en
klaver geschikt te maken tot wintervoeder voor ons
vee, maar niet altijd werkt het weer voldoende mee
om goed hooi te verkrijgen.
Dezen zomer was het met den hooibouw al zeer
treurig gesteld.
Door langdurige droogte en koude in den voorzo
mer was de grasgroei zeer onvoldoende en toen de
hooitijd er was, regende het veel te veel, soms dagen
achtereen.
Het treurige gevolg is geweest, dat men overal in
ons land te weinig hooi heeft verkregen, dat voor
het meercndeel slechts van matige kwaliteit is.
Gelukkig voor den veehouder heeft het natte weer
hem veel goed gras bezorgd. Menigeen heeft thans te
veel gras. Als men nu maar verzekerd was van eenige
weken mooi zonnig weer, kon er nog aardig (hooi
van het etgroen verkregen worden, maai' daar ziet het
niet naar uit.
Onder deze omstandigheden is het bereiden van
persvoer de aangewezen weg om den voorraad voed
sel voor tien winter te vergrooten. jVVjj moeten |dit
persen" van gras onder scheiden van het meer be
kende „inkuilen" van het gras, omdat men bij' 'het
persen de gang der gisting controleert en leidt, ter
wijl men bij het inkuilen den grashoop stilletjes aan
zijn lot overlaat. Bijna altijd krijgt men dan een wal
gelijk stinkende massa, die wel door het vee gegeten
wordt, maar door de verkeerde gisting heel veel van
zijn voedingswaarde heeft verloren.
Het groote voordeel der persvoerbereiding is dus,
dat men vrijwel onafhankelijk is van het weer, zoodat
het ook in den herfst bij nat weer zelfs nog pijl-
stekend kan geschieden en op allerlei eetbare gewas
sen kan toegepast worden. Bietenbladeren, groene maïs,
spurrie, lupinen kunnen niet tot hooi gemaakt wor
den, maar persvoer kan men er heel goed van maken.
De hoofdzaak voor het gelukken van het persvoer
is, dat men niet eer grond op de massa brengt, voor
dat de temperatuur 50—60° Celsius of nog iets daar
boven is. Ieder, die zóó werken wil, dient zich hij
een handelaar in landbouwgereedschappen een peilijzer
met thermometer aan te schaffen. Hiermee moet men
den gang der gisting controleercn en de belasting van
den hoop regelen naar het stijgen of dalen van den
thermometer.
Het klinkt wat vreemd, dat grooiere drukking pp
den groenvoerlioop juist in staat is de temperatuur te
doen dalen, terwijl het bij vochtig hooi zeker den broei
zal bevorderen. Bedenkt men echter, dat het persvoer
erg sappig is, dat door flinke belasting het vocht zoo
overvloedig uit de ineengedrukte plantendeelen geperst
wordt, dat de lucht grootendeels of geheel wordt uit
gedreven, \vat bij hooi niet het geval kan zijn, dan be
grijpt men gemakkelijk het verschil, want de zuurstof
uit de lucht is de oorzaak van den broei in hooi of
persvoer.
De temperatuur mag binnenin piet hooger komen
dan G<570° Celsius. Wijst de peiling bijvoorbeeld
67° Celsius aan, dan verzwaren we de grondlaag *op
den hoop net zoo lang tot de temperatuur lager wordt.
Is het gras of de klaver te nat, dan wil ze niet
voldoende broeien. Ze worden daarom pas óén of
twee dagen na het maaien eenigszins verwelkt op een
hoop gereden.
Is de massa te droog, dan wordt de zaak lastiger,
want dan kan de broei soms niet te bedwingen zijn.
Door het te droge voer laagsgewijze met een gieter te
besproeien, kan men de vochtigheid weer in orde bren
gen.
Als de grond niet te laag ligt is het goed te begin
nen met het graven van een vierkanten kuil. Als men
voor 1 H.A. in te kuilen gras 8 M2. grondvlak neemt,
heeft men genoeg. Wil men b.v. van 2 H.A. inkuilen,
dan maakt men een kuil van 4 Meter lang en breed.
Kan men 1/2 M. diep graven is 't goed, kan men tot
1 Meter gaan, zonder grondwater in den kuil te krij
gen, nog beter. Is de grond zóó laag, dat men in het
geheel niet kan graven, dan plaats men den pershoop
boven op den grond bij voorkeur op een laag stroo.
Als de kuil gereed is, begint men het voer erin te
rijden. Het moet zóó opgetast worden, dat het midden
steeds iets hooger is dan de kanten, nimmer mag de
hoop hol liggen.
Voor het regelmatig zakken is het goed beurte
lings aan verschillende kanten af te laden en aan de
windzijde een zeil te spannen.
Na 2 of 3 dagen is de hoop 3 tot 4 Meter boven
den grond opgetast. Wanneer de temperatuur inwen
dig 60 gr. C. is, kan men hem gaan belasten. Voor
een goede persing op de kanten is het zeer nuttig
Roman w-pini Hoeker.
9.
De beschonken boer werd nu door zijne makkers
naar voren geduwd.
„Zeg het hem maar! Breng bet hem maar eens
aan zijn verstand!" riep men hem van alle kanten
toe.
„Wanneer het ernst wordt, laten wij u niet in
den steek."
„Hij zal je geen haar krenken."
„Nu, wat hebt ge te zeggen?" vroeg graaf Wolf
den beschonkene, wiens blik hij op zich gevestigd
voelde.
„Zie gij hebt mijn boedel laten verkoopen, groote
mijnheer?" huilde deze met schorre stem, aangemoe
digd door eenige ribbestooten van degenen, die ach
ter hem stonden. „Nu sta ik zonder dak, en mijne
vrouw en mijne arme kinderen kunnen van honger
sterven. Ik lieb bet slechts aan uwe vrouw willen
toonen, hoe het gaat als men arm is... Waarom
komt zij met haar zijden prullen ons de oogen uit
steken... en met haar goud en juweelen, he? Dat
doet pijn, heer, wanneer men zelve niets heeft te
eten."
••Hij heeft gelijk!" bevestigden eenigen.
"Zeg het hem maar goed!" riepen weer anderen.
,.Dus gij Zijt de ellendeling, die het gewaagd heeft
mijn vrouw te beleedigen?" riep de graaf woedend
De ander deinsde bevreesd achteruit voor de drei
gend opgeheven rijzweep, doch weer aangespoord door
ae tartende uitroepen van zijne omstanders, nam bij
eo{L eenc u'tdagende houding aan.
.,En wanneer ik het al geweest ware?" vroeg hij
vermetel.
..Zoo neem dat dan tot loon!" schreeuwde de
graaf bulten zich zeiven van woede en sloeg den be
schonkene, nog voor hij het ontwijken kon, met de
rijzweep herhaalde malen in het gezicht.
Be geslagene huilde van woede en smart. Een
oogenblik waren de omstanders schuw voor den ver
toornden man teruggeweken en het was, alsof zij al-
op den hoop een raam van 4 staande planken te
plaatsen, die voor meerdere stevigheid kruiselings
door stevige ijzerdraden in het midden zijn verbon
den.
Men kan beginnen met een grondlaag van 25 c.M.
en deze naar omstandigheden verzwaren. Dikker dan
f'0 c.M. behoeft ze zelden te worden. Als de tempe
ratuur eenmaal aan het dalen is, dan is de hoop na
eenige weken afgekoeld en kan vervoederd worden.
Het leiden der broeiing is het voornaamste. Heeft
men 1 dag gereden dan wacht men tot de tempera
tuur' van den hoop inwendig 5055 gr. Celsius is,
en gaat dan door. Stijgt de temperatuur snel dan
raoet men hard aanvoeren, en op elk voer gras 30
h 40 Liters water gieten.
Sommigen strooien ook wat zout in het persvoer
evenals in het hooi, niet om het broeien tegen te
gaan, maar voor verhooging der smakelijkheid van
het voer.
De ondervinding heeft geleerd, dat beginners hij de
persvoerbereiding bijna altijd de fouten begaan, het
gewas te groen en direct achter elkaar op een hoop
te rijden en dezen te vlug met grond gaan bezwa
ren. Als de hoop een voet of tien hoog is, moet men
eenigen tijd wachten tot de temperatuur inwendig 55
gr. C. is. Kleeden of rietmatten aan de windzijde tegen
Oen hoop gelegd bevorderen de goede broeiing.
Door de broeiing zakt de hoop sterk ineen en na
afloop is een hoop van aanvankelijk 5 Meter hoogte
wel tot 2 Meter ineengeperst.
Vóór de grond op den hoop komt, steekt men de
kanten eenige centimeters af, welk afgesneden voer
bovenop den hoop gebracht kan worden.
Het „persen" van groenvoer is een uitvinding van
den Engelschman George Fry. Andere Engelschen von
den hiervoor vernuftig ingerichte hefboompersen uit.
De ondervinding der praktijk is, dat men het heel
goed buiten deze dure persen kan stellen. Alles te
zamen verdienen ze geen aanbeveling.
Het „inkuilen" is al langer hekend. Een Fransche
grondbezitter, Auguste Goffart te Burtin in Norman-
dië, begon reeds in 1846 gehakselde maïs in gemet
selde kuilen of „silo's" te bewaren. Naar deze silo's
heet deze methode wel „ensileeren" en het voer zelf
„ensilage".
Het ingekuilde voer is meestal zuur en stinkt wal
gelijk naar boterzuur; het persvoer is zoet en heeft
een reuk als roggebrood.
Wie hietenloof tot persvoer wil maken, zal dikwijls
geheel geen grond op den hoop behoeven te doen,
omdat dit waterige gewas slecht broeien wil. Kan
men er laagsgewijze goed verwelkt gras doorwerken,
dan stijgt de temperatuur gemakkelijker en moet de
hoop belast worden.
In 1884 heeft men te Wageningen proeven geno
men met hooien tegenover inkuilen. Bij het inkuilen
ging 50 der droge stof van het gras verloren en
bij hooibereiding 20 Professor Wolff in Duitsch-
land nam in 1890 een proef over de verliezen bij het
persen van gras. Ook hierbij waren de verliezen
grooter dan bij de hooibereiding. De gisting zelf
verbruikt veel voedingsstoffen en er gaat heel wat
als afval verloren.
Hooien staat dus heslist boven „persen" en ver
hoven inkuilen, maar in tijden, dat hooien niet moge
lijk is, -- of voor bewaring van voeder, dat niet ge
hooid kan worden is de hierbeschreven methode
toch van groote waarde.
De bereiding van persvoeder kan onder omstandig
heden zeker een hoog te waardeeren redmiddel zijn
om voldoende voeder voor den winter te verzamelen.
Hare plaats is echter naast de hooibereiding en niet
als concurrente ervan.
De hooibereiding zal wellicht meer zeker worden,
als het gebruik van „ruiters" algemeener wordt. Voor
het drogen van klaver- en lucerne-hooi zijn ze thans
reeds als onmisbaar te beschouwen. In jaren met
veel regen in den hooitijd zullen de ruiters goede
diensten kunnen bewijzen bij de grashooibereiding en
als het weer zóo vast is, dat men de ruiters ontberen
kan, laat men ze stilletjes thuis. Met ruiters kan men
ook den hooibroei ontkomen, want men kan lang
zaam genoeg het droge hooi thuis halen, omdat het
eenmaal op de ruiters staande uit het be
derf is.
In het buitenland gaat men de ruiters ook al met
toenemend succes bij het hooien gebruiken.
Deze toestellen zijn zoo algemeen bekend, dat het
niet noodig is ze nader te beschrijven. De beste zijn
van geschilde, stevige, rechte dennenstokken gemaakt.
Een uitstekend adres voor den aankoop van flinke
partijen, ook door coöperatieve of andere vereeni-
gingen is de Nederlandsche Heidemaatschappij te
Utrecht.
D. E. LANDMAN.
DE NOORDPOOL BEREIKT.
Dat dit bericht sensatie zou wekken, dat het ein
delijk een koenen reiziger gelukt was de Noordpool
te bereiken, is begrijpelijk. Hoevelen hebben niet
gepoogd, hoeveel malen is het niet reeds mislukt.
Het was dr. Frederick A. Cook, een Amerikaansch
enderzoeker, wien het eerst de hooge voldoening als
loon van ontzaglijke moeite en zorgen te beurt viel,
den Noordpool te mogen aanschouwen.
De gelukkige ontdekker heeft onmiddellijk na zijn
aankomst te Lerwick een omstandig verhaal van zijn
len met elkander voor hem wilden vluchten.
Maar dat duurde slechts een seconde, toen rekte
de groote boer zich uit en dreigend met de gebalde
vuisten zwaaiend, riep hij de anderen toe. „Is bet
reeds zoo ver met jelui gekomen, dat jelui je laat
slaan door dien moordenaar?" daarbij wees hij
bruusk op graaf Wolf „Jij lafaard!"... zoo riep
hij den dronken huurboer toe en gaf hem een duw
tegen de borst. „Ga heen, kerel, en kus de hand
die je het schandmerk op je snuit heeft geteekend."
„Scheur hem van het paard!" schreeuwde een
knaap uit den hoop, die zich veilig waande voor de
dreigende rijzweep.
„Recht zoo!" bruiden eenige anderen.
„Geef het hem te voelen, dat wij ons niet laten
slaan als een hond."
Morrend en dreigend schaarde de menigte zich om
den graaf en zijn paard.
De graaf was doodsbleek geworden, een oogenblik
kwam bij hem de gedachte op, dat hij beter gedaan zou
hebben met deze menschen niet tot het uiterste te
brengen, maar die gedachte bleef hem niet lang bij,
want spoedig plooide zich een minachtende lach om
zijn lippen. Hij greep de rijzweep bij het verkeerde
eind en dreigde zijn tegenstanders met den zilveren
knop de hersens te zullen inslaan. „De eerste die een
vinger naar mij uitsteekt, is een kind des doods,"
schreeuwde hij.
De groote boer lachte luid.
„Juist zoo!" riep deze verbitterd uit. „Doodmaken
maar... wat beteekent voor mijnheer den graaf ook
zulk een nietig boerenleven?... Eerst de houtvester
Anton, toen mijn arme jongen... laatst was ik bijna
zelf het slachtoffer geworden en nu hier weer de
overigen. Nu wat staan jelui daar met jelui mond
open?" zoo wendde hij zich tartend tot de menigte.
„Het is immers mijnheer de graaf de mutsen af
en de ruggen krom. Laat de rijzweep er maar eens
vroolijk overheen dansen."
„Katzenberger drijf het niet tot het uiterste," riep
de graaf hem toe, terwijl hij bijna van woede stikte.
„Ga niet te ver, ik waarschuw je nogmaals, maar nu
voor het laatst."
Severin Katzenberger mat hem met een verachte-
lijken blik. „Wil jij mij misschien dreigen? Alsof ik
bang voor je ben wees jij maar bang voor God
en zijn gerechtigheid, jij moordenaarHet uur
der vergelding zal voor jou wel komen, daar kan jij
gerust staat op maken."
„Sla er op!" brulde nu de dronken boer, die in
wedervaren aan de New-York Herald geseind, dat wij
hier onder, voor zoover het reeds verschenen is, laten
volgen.
Na een laugdurigen strijd tegen honger en koude,
zijn wij er eindelijk in geslaagd den Noordpool te
bereiken. Een nieuwe groote weg met een belang
wekkende levende natuur is onderzocht, verblijfplaat
sen van groot wild, waarover de jagers verrukt zullen
zijn en die den Eskimo-horizon uitbreiden, zijn door
ons gevonden.
Het land is ontdekt, waarop de noordelijkste rot
sen van de aarde rusten. Een driehoek, ter grootte
van 30.000 vierkante mijlen, is gevoegd bij het tot
dusverre bekende deel van de wereld.
De expeditie was het resultaat van een zomerkruis-
tocht in de Arcatische zeeën. Het jacht „Bradiey" had
do uiterste grens, tot waar gevaren kan worden in
Smiths Sond, bereikt op het einde van Augustus
1907. De omstandigheden aldaar schenen gunstig voor
een pooltocht. De heer John R. Bradiey voorzag ons
met groote mildheid van geschikte provisie en mijn
eigen uitrusting, medegenomen om te dienen in on
voorziene omstandigheden bleek bij uitstek geschikt
voor een poolreis.
Op het Groenlandsche strand bij Annootok waren
een menigte Eskimo's bijeengekomen voor de winter-
jacht op beren. Daar was een ontzaglijke groote voor
raad vleesch en tevens waren bij het kamp een me
nigte sterke honden te vinden. Alles trof dus uitste
kend, er was goed materiaal voor een uitrusting, ge
oefende hulp, flinke beweegkracht en alles, wat ver-
no°dig was op een punt slechts 700 mijlen ver
wijderd van het noordelijk centrum.
Van pakkisten werd een huis en een werkplaats ge
timmerd en de zeer gewillige helpers uit dezen noor
delijksten stam, bestaande uit 250 man, werden aan
het werk gezet om het probleem op te lossen, boe
de geschiktste uitrusting bijeen te brengen was.
Reeds voordat de lange winternacht teneinde was
gekomen, waren wij gereed met de toebereidselen vooi
onze onderneming en waren onze plannen om een
nieuwen weg te banen over Grinnell Land en noord
waarts langs de westkust daarvan naar de Poolzee
tot rijpheid gekomen. Kórt nadat de Poolnacht voorbij
was, begon onze campagne. Er werden eenige voor
posten uitgezonden om een weg te zoeken langs de
Amerikaansche kusten en tevens een jachtveld. Ten
gevolge van hevige stormen in Januari slaagden zij
daarin slechts ten deele.
Toen in 1908 de zon weder zichtbaar was gewor
den (19 Febr.) aanvaardde de hoofdexpeditie den
pooltocht. Elf man en 103 honden, die 11 zwaar be
laden sleden trokken, verlieten toen de kust van
Groenland en togen westwaarts over het brokkelige
ijs van Smith's Land.
De nachtelijke duisternis werd slechts door enkele
uren daglicht onderbroken. Het meest hadden wij van
de koude te lijden, toen wij over de hoogte van Elles-
mere afdaalden in de richting van de Zuidzee. De
temperatuur daalde tot 83 gr. C. onder nul. Een
groot aantal honden vroor dood en de mannen had
den het bij de hevige koude zwaar te verantwoorden.
Spoedig echter vonden wij sporen van wild, en daar
langs werd een gemakkelijke weg gebaand door Man-
sen Sond naar Lands" End.
Op dien tocht werden geschoten 101 muskusossen,
7 beren en 335 hazen. Op 18 Maart gingen wij vanaf
het eindpunt van het eiland Heiberg de Poolzee in.
Zes Eskimo's keerden toen terug met vier man en
46 honden, voorzien van proviand voor 80 dagen.
Drie dagen later begon de tocht over het circum-
polacrie pakijs. Wederom werden twee Eskimo's terug
gezonden, slechts de 2 flinkste The en Akwelsj bene
vens 26 honden werden waardig gekeurd om den
eindtocht mede te maken. Voor ons lag een onbe
kende weg van 460 mijlen dien wij moesten afleg
gen, alvorens wij het einddoel zouden bereiken.
Gedurende de eerste dagen hadden wij lange mar-
séhen te maken, maar wij kwamen vrij geregeld voor
uit. De breede strook, die het landijs scheidde van
het centrale pakijs, werd betrekkelijk vlug overschre
den. Maar de hevige koude en de aanhoudende wind
maakten ons het leven tot een kwelling, en slechts
nu en dan genoten wij eenig betrekkelijk comfort,
wanneer wij, ineengedoken in een sneeuwhut, daar
gedroogd vleesch en talk nuttigden en daarbij heete
thee dronken.
Dagen lang, nadat wij het bekende land uit het ge
zicht hadden verloren, belette ons de zwaarbewolkte
hemel ons juist te orienteeren. Op 30 Maart echter
was de lucht ietwat helderder en over den mist in
het westen heen ontdekten wij een nieuw land.
Uit onze waarnemingen bleek, dat wij ons bevon
den op 84 gr. 47' breedte en 86 gr. 36' lengte. De
noodzakelijkheid om spoedig voorwaarts te komen,
belette ons onzen weg te verlaten ten einde de kust
te onderzoeken.
Hier zagen wij de laatste sporen van vasten grond.
Verderop was niets vasts meer te bemerken. Zonder
oponthoud bewogen wij ons voort door de eentonig
heid van een ijszee, die voortdurend in beweging
was.
Hier leefde geen enkel dierlijk schepsel meer, wij
ontdekten zelfs geen voetsporen meer van beren en
geen holen van vischotters. Zeis de microscopische
wezens, die anders de diepte bevolken, bevonden zich
hier niet langer onder ons.
Een wonder was het haast, dat de voortdurende
aanblik van de beweeglijke ijswoestenij ons niet krank
zinnig maakte. Het trekken over het pakijs werd wel
is waar hoe langer hoe minder bezwaarlijk en het
zijn zakken had gegrabbeld en daaruit een groot
knipmes had opgedoken. Daarbij bukte hij en wilde
van terzijde den graaf een steek in den buik geven.
Maar graaf Wolf had zijn vijand geen oogenblik
uit het oog verloren, hij deed zijn paard zwenken en
sloeg meteen zijn aanvaller met zooveel kracht met
de rijzweep op het hoofd, dat deze luid schreeuwend
in het zand beet. Doch dat was het teeken tot de
uitbarsting van een volslagen oproer.
Luid huilend en schreeuwend van woede stortten de
boeren zich op den graaf en wilden hem met ge
weld van het paard rukken. Wanneer hun dat gelukt
was, zou de graaf er niet levend zijn afgekomen.
Doch de vos, toch al niet rustig, begon eensklaps
te steigeren, liep de voorsten onder den voet en
zoodoende wist de graaf te ontkomen.
Een ontzettende kreet weerklonk, toen de aanval
lers hun vijand zagen vluchten, terwijl eenigen van
hen, bebloed en met stof bedekt van den grond op
stonden.
Maar alsof het edele dier wist wat gevaar zijn mees
ter dreigde, droeg hij dezen zoo vlug voort, dat de
graaf alleen nog maar de verwenschingen hoorde die
de boeren hem nazonden.
Een der boeren was in dolle drift naar zijn hoeve
geloopen en kwam terug met oen oude, verroeste buks.
Eer de anderen nog1 recht begrepen wat hun makker
voor had, vloog den graat een kogel na.
Het paard steigerde, een oogenblik scheen het, dat
de ruiter getroffen was, maar het volgend oogenblik
zagen de boeren den graaf in vliegenden ren het steile
bergpad opstuiven.
De groote boer rukte den onhandigen schutter het
geweer uit de handen ©n wierp het driftig op den
grond. „Dat ik je niet te pletter sla, Mattenbauer. Is
dat nu alles. Wat je doet moet je goed doen", schreeuw
de Katzenberger.
Daarna keek hij met gloeiende oogen den kring
rond.
„Hemel, je bloedt uit het voorhoofd Severin",
schreeuwde een boerenvrouw en sloeg verschrikt de
handen ineen.
De groote boer wischte zich met de rechterhand het
hoofd at en toen hij de warme, donkere bloeddrup
pels op zijn hand zag glimlachte hij. Hij was de eerste
geweest, die door het vurige dier op den grond geworpen
was en als door een wonder liad het beest hem niet
te pletter geslagen.
„Ziet, zoo springt de graaf met ons om", schreeuw
de hij de boeren toe. „Jullie bent lafhartig gespuis,
weder verbeterde ook. maar de wind bracht ons haast
tot wanhoop. Ons plichtsgevoel echter maakte dat
onze belangstelling niet verslapte en de hevige koude
dwong ons wel tot physieke inspanning. Zoo sleep
ten wij dag aan dag onze vermoeide beenen voort
over groote afstanden.
Uit onze waarnemingen van 8 April bleek, dat wij
ons bevonden op een breedte van 86 gr. 36" en een
lengte van 94 gr. 2". En hoewel onze marschen ons
buitengewoon lang hadden toegeschenen, waren wij
dus in 9 dagen toch slechts iets meer dan 100 mijl
vooruit gekomen. Veel tijd was verloren gegaan door
ons dolen langs moeilijk begaanbare hooge en onre
gelmatige velden van zeer oud ijs, E11 bovendien boe
zemde het met groote kracht voortgestuwde drijfijs
ons eenige bezorgdheid in. Wel legden wij daarna met
groote moeite nog ongeveer 15 mijlen per dag af, maar
de flinke marschen van vroeger waren ons onmogelijk
geworden.
Wij bevonden ons eindelijk op 200 mijlen afstands
van de kust. Onze sledeladingen waren belangrijk ge
slonken en de eene hond na den andere was ver
dwenen in de hongerige magen van zijn overlevende
natuurgenooten, maar wij, menschen en dieren, sche
nen toch nog talrijk genoeg te zijn om te kunnen
trachten door te dringen tot het hart van het myste
rie, dat wij wilden onthullen.
STADS-PARAPLLIES.
Men zou het nauwelijks gelooven, dat de parapluie
niet eer dan in het midden der achttiende eeuw in
Frankrijk in gebruik kwam. Toen werd zij het voor
werp van een dier kleine industrieën, die zoo'n eigen
aardig karakter aan het vroegere Parijs gaven. Voor
zien van parasols of parapluies, naar gelang van het
jaargetijde, gingen de verhuurders van die nuttige in
strumenten bij den ingang van het cour du earoussel
of bij het einde van de bruggen staan, en het ont
brak hen niet aan klanten. Maar spoedig kwam er
misbruik en moest het openbaar gezag ter wille van
de veiligheid den nieuwen tak van nijverheid rege
len; er werden stads-parasols en stads-parapluies in
gevoerd.
De politie-verordening, door den heer De Sartine
in 1769 daaromtrent vastgesteld, luidde in 't kort als
volgt:
„Het doel, dat men beoogt met het, zoowel des
nachts als des daags, beschikbaar stellen van para
pluies voor het publiek, is de gerieven der ingeze
tenen met een te vermeerderen, en bovendien den
kleinen kooplieden 'n nieuw middel van bestaan te
verschaffen. Deze nu moeten voortaan 'n lantaarn
dragen, waarop 'n nummer te lezen is, dat met het
nummer van de parapluie overeen komt.
Het reglement voegt er naïef bij, dat deze lantaarn
volstrekt niet den dienst mag doen van 'n straatlan
taarn, omdat deze er genoeg zijn; zij dient alleen om
den drager van de parapluie te herkennen en hem
te doen betalen. De parapluies, die in een register
nauwkeurig waren beschreven, benevens naam en
woonplaats van den bezitter, werden terug gegeven
aan het hoofdbureau, dat in de rue Saint-Denis zijn
kantoor had; „zij waren van groene taf, stevig, in
goeden staat, en van een nummer voorzien." De eer
ste uitgifte ervan geschiedde op 'n Zaterdag, den
',16den September 1769.
VAN 'N KONING.
Sophie Menter, 'n beroemd zangeres uit het midden
der negentiende eeuw, vertelt in hare „Mémoires" 'n
vertellinkje van Koning Louis van Portugal, den
grootvader des tegenwoordigen jongen konings. Toen
zij te Lissabon 'n reeks van concerten gaf, trof het
haar, dat de koning steeds onder het publiek aanwe
zig was. Zij wilde hem daarvoor danken en liet hem
om 'n audiëntie verzoeken, die dadelijk werd toege
staan. „Ik werd vriendelijk ontvangen en prevelde
zooiets van... nu ja, wat men zoo al tegen 'n ko
ning zegt: Ik dank uwe majesteit, dat zij eiken avond
is gekomen... En nog 'n paar van die gezegden. Daar
op zegt de goeie man: Ja, een mensch moet toch
ergens heen
Ik wist niet wat ik daarop moest antwoorden en
boog maar even. Toen vervolgde de koning weer:
't Is hier overal even vervelend, vooral in dit paleis;
ik ben blij als ik eens 'n ander gezicht zie. Vindt
u 't hier ook niet vervelend?
Ik wist weer niet wat ik zeggen moest en boog
andermaal. Toen echter kwam het eeresaluut; en nu
ga ik wel naar die concerten, vervolgde de koning,
maar ik heb niet het minste begrip van muziek.
Zoo was mijn audiëntie bij den koning. Maar voor
't overige was 't 'n zeer net mensch."
DE WAARHEID.
Wat zeg je daar? Schold ie je voor stommeling?
Maar daar gaf je toch zeker geen antwoord op?
Neen, dat zou ik denken! Ik heb hem met ge
lijke munt betaald, en hem óok de waarheid eens
gezegd.
HET COURANTEN-ARCHIEF VAN HET VATI-
CAAN.
Men schrijft aan de Frankfurter Zeitung:
Onder de Pausen van vroegere eeuwen was Pius
IX de eerste die de geweldige macht der pers be
sefte en aan zijn initiatief dankt de Vaticaansche
bibliotheek een couranten-archief, zooals er geen
tweede op de wereld te vinden is. Over de dage-
lijksche toeneming van die verzameling heeft de
Vaticaansche correspondent der Perseveranza aan
zijn blad een bericht gezonden, dat interessant ge
noeg is om in groote trekken hier te worden weer
gegeven. De huidige Paus heeft, zooals bekend is.
dat zich. buigt en laat mishandelen... en dan zeg jelui
neg tenslotte dankje."
„Neen, boeien zal hij het."
„Wij slaan hem dood, den schurk!"
„Wij steken zijn huis in brand!" klonk hot van alle
kanten, en elk gaf zijn woede lucht in luide verwen
schingen.
I11 dc oogen van den groolen boer lag een onhcil-
spellenden gleed. „Wanneer jelui geen lafaards zijt,
maar dappere boeren, die weten te handelen", zeide
hij met nadruk, „dan zal ik jelui een manier aan do
hand doen, waarop je dien mijnheer zijn daden kunt
vergelden", daarbij lachte hij sacratisch en keek de
anderen doordringend aan.
„Lees jelui de courant niet in de herberg, daar
slaat duidelijk genoeg in hoe dc andere boeren met
hun onderdrukkers doen. Mijnheer de graaf laat niet
alleen jelui have en goed verkoopen, maar hij 'ranselt
jelui nog als hionden of schiet je dood. Geen men-
schenloven is er voor hem veilig kan jelui dat
nog langer verdragen?"
„Neen, neen!" klonk het van alle kanten.
In de oogen van den grooten boer blonk een be
zielend vuur. „Goed dan", zeide hij, „dan trekken we
samen van avond naar het slot. Dan zullen wij hem
eens goed aan het verstand brengen, dat ook wij mén
sehen zijn. Oog om oog, tand om tand, zegt de schrift.
Ik zeg jelui: wie geen gemeen© kerel is, gaat mee,
ik zal het alles voor je verantwoorden ik, Seve
rin Katzenberger."
Tegen den avond betrok de hemel. Zwarte wolken
stegen van alle zijdon aan den horizont op, en werden
door een geweldigen wind in razende vaart 'langs den
hemel voortgejaagd. Zoodoende was het vroeg donker.
Nauwelijks had in het dorp het avondklokje tot
rust aangemaand, of het onweer brak met geweldige
woede los. De wolken hingen laag en zoo nu en dan
werden zij door geweldige windstooten uiteen gejaagd,
en stieten dan tegen de bergtoppen.
De beide jongens Van graaf Wolfenstein hadden
hun toevlucht gezocht bij hun moeder. Gravin Clotildo
zat in de huiskamer en door dc innerlijke onrust
waaraan zij ten prooi was, was zij haast niet in staat
zich met haar kleinen te bemoeien, die bij eiken nieuwen
donderslag angstig hun kopjes in moeders schoot ver
borgen.
Graaf Wolf liep onrustig in de kamer op en neer.
Na zijn terugkomst in het slot, was het tusschen
hem en zijn echtgenoote tot een korte, heftige ver-