Van dit en van dat. Gemengd Nieuws. men niet alleen in en om de huizen en huisjes, ook op akkers en velden overal komt ze ons tegen. De gewassen zelf Wilhelminatarwe, haver, boo- nen, erwten, karwij en roode klaver zijn onverbeterlijk; 't eene stuk wint het nog van 't an dere. Welken kant 't oog zich ook wendt, overal die diep-blauwe kleur, het breede, glanzende bladwerk op hoogen stevigen stengel. Boonen en erwten beginnen te bloeien. Erwten worden, evenals boonen, gezaaid cp '11 rijenbreedte van 40 c.M.; daartusschen stond de jonge karwij reeds meer dan 'n handhoogte, en worden door middel van '11 langen steel zoogenaamd gekeerd, om ze aan weerszijden van onkruid te zui veren. 't Gaat een onzer als '11 zekeren Hollander aan liet meer van Constanz, die, op niet al te besten voet met het Duitsch, toch zijn gemoed eens moest luchten en met breed armgezwaai uitriep: „Dat is.... dat is... dat is mooi!" Door de welwillendheid van den heer P. Wit wor den we in de gelegenheid gesteld een installatie voor brongas te bezichtigen. Volgens onzen zegsman komt een dergelijke inrichting op ongeveer f 60 0. De schuren en stallen en woonhuis worden niet alleen verlicht, ook de brandstof is er door verdron gen, zelfs de thee stond te trekken op het brongas. We komen in de Wieringerwaard. Bouwland maakt plaats voor groenland, ook van uitstekende hoedanig heid; 't is te zien aan de koeien, die, voordeelig als ze er uitzien, ook blijk geven goede melkgeefsters te zijn. 't Vetgehalte varieert volgens de melkers tus- Schen 2 en 4 proc. De koeien, die minder dan 3 proc. hebben 't waren 'n drietal van de 15 zouden worden verkocht. We leggen 'n bezoek af bij den heer Jb. Kaan. 'n Gulle ontvangst bij allerhartelijkste menschen. Hier krijgt men een indruk van Hollandsche netheid. In den koestal is de gang zoowel als de grup met prach tig linoleum belegd, waarover in 't midden nog ten overvloede 'n mooie looper. Op den koestal zelf lig gen schelpen, daarbij alles gewit en geverfd. Ook hier brongas zoowel voor verlichting als andere huis houdelijke doeleinden. In den paardenstal, geverfd, gewit en geschuurd, staat in blanke, wit geschuurde houten nappen de melk te roomen. O, wat is er op het gebied van netheid en accuraatheid door de Gro- ningers nog wat van de Hollanders te leeren. Jammer, dat de tijd ons noopte afscheid te nemen van onzen gastheer en gastvrouw. We stonden bijna versteld over zooveel hartelijkheid voor meest geheel vreemden. Na woorden van dank onzerzijds, na nog 'n Inlichting over den te volgen weg, stegen we ver kwikt en verfrischt op, om al spoedig in den Anna Paulownapolder te komen. Ook hier weer uitstekende 'gewassen. Vele, meest grintwegen. Men gebruikt hier veelal éen paard over den weg merkbaar is 't aan het pad midden op den weg, dat uitgeloopen is en waardoor een der cursisten bijna kennis had gemaakt met de bermsloot, maar juist terechtertijd door het lange gras werd opgehouden, die kennismaking aan te knoopen. Gelukkig! We komen in Schagen aardig en net stadje, 't Geluk is met ons! We zouden juist 'n hotel in gaan, toen we hoorden, dat reeds logies voor ons was besteld in 't „Hotel Vader". Daarop af en ja, 't was zoo. Door de goede zorgen van 'n zeker iemand, die hiervoor onzen oprechten dank verdien de kregen we niet alleen 'n zeer goed hotel, maar ook nog 'n uitstekend diner, wat zeer door ons op prijs werd gesteld. Uitstekend diner, heerlijke rust, perfect ontbijt, 't zijn aangename herinneringen aan 't „Hotel Vader" in Schagen. Van Schagen gespoord naar Alkmaar. Uit een bekkcnsnijdersstreek. Men schrijft aan „Het Volk" De moord onder de gemeente Zuidwolde in Drente geeft mij aanleiding een en ander over de zeden en gewoonten in die streek te melden. De lezer stelle zich voor een kring van ongeveer zes uren in omtrek, waarop gelegen zijn de dorpen en gehuchten De Wijk, IJhorst, Rouvee eenerzijds, Echten, Ruinen, Ansen, Ruinerdyk en Ruinerwold anderzijds. Elk dorp en gehucht is gelegen in een omgeving van dorre, kale heidevlakten, afgewisseld met zoo hier en daar een stukje bouwgrond. De woningen zijn vaak leemen hutten, laag opge- t trokken, met één raampje aan den voorgevel, en een leemen vloer. J De meeste woningen missen goed drinkwater, waar door de zindelijkheid der bewoners daalt beneden nul. Veelal gaan de lui ongewasschen aan tafel en aan den j arbeid, zoomede behoort het reinigen van het vaak gebroken vuil uitziend vaatwerk tot de zeldzaamheden. Ook is het een gewoonte, het des morgens gebruikte 1 steengoed den geheelen dag door ongereinigd te go- bruiken, terwijl de bezoeker ook aldus wordt bediend. Eventueel schoonmaken van tafel en vaatwerk geschiedt met de waschlap, waarmede de zuigelingen 1 cok gereinigd worden. De bevolking is over 't geheel genomen geloovig.Men leeft er ruw en veelal erg drankzuchtig. Na kerktijd zitten ze thuis of in de kroegen jenever te drinken alsof het drinkwater is, om na het sluitingsuur zich over te geven aan de grofste baldadigheid. Het is elk vreemdeling geraden om na zonsondergang zich niet buiten te begeven, dewijl onderlinge veeten na dien met het mes worden uit den weg geruimd. Kinderen vanaf hun derde jaar dragen reeds groote knipmessen, welker gebruik zij op boomtakken aanleeren onder leiding der ouders, die er „echte jongens" van willen maken. Het gros van de inanneljjko bewoners dier buurten draagt uiterlijk do sporen van don vechtlust. De dorps- genooten zijn solidair, om elkander bij een vechtpartij j te assisteeren en den dader niet te verraden. Moordaanslagen gebeuren er bijna eiken Zondagavond, I doch doordien daders en slachtoffors het over en weer I elkander niet verwijten, lukt het der politie zolden de daders op te sporen, vooral dan niet indien de mis handelde geneest. Een niet good gegeven of onvoldoende groet doet je met het mes kennis maken, terwijl i getuigen verdwijnen of elkander niet vorraden. I RAINILAIARIVONY. I Bovenstaand wonderwoord, dat op enkelen den in druk kan maken van 'n 100verformule, en anderen als abakadabra in de ooren zal klinken, is 'n gewone naam van 'n misschien maar voor ons niet ge woon mensch. Zoo heette de vroegere eerste minister der llova's, die nu 'n jaar of drie geleden gestorven is. Hij werd, ongeveer twaalf jaren her, uit zijn ambt ontzet door de inname van Antananarivo, de hoofd stad van Madagasoar, van welk eiland hij dertig jaren eerste minister is geweest. Hij was evenals Koning Ilerodes achtereenvolgens met drie koninginnen ge huwd geweest. Do oorzaak, dat dit geschiedde Unet Rainilaiarivony ik zeg: „geschiedde" is, dat de wetten van het land leischcn, dat |de eerst© Minister tevens de gemalin zij der Koningin. Over Madaghscar mocht, zoolang ,t niet tribuiair werd aan Frankrijk geen Koning, maar 'n Koningin regeeren. De naam Rainilaiarivony beteekent „De Vader der ontloken Bloem. De drager ervan is bijna tachtig ja ren geworden, en was gesproten uit 'n zeer machtig, zoo niet het machtigste burgergeslacht van zijn eiland. Zijn vader, Raniharo, „Vader des Mengsels", is ook eerste Minister en Prins-Gemaal geweest. Op 'n zoo- genaamden ongeluksdag geboren, werd Rainilaiarivony, naar 's lands gebruik neergelegd in een hollen (weg, waar buffelkudden plachten door te komen. Daar hij ongedeerd bleef zagen de Madagastcners in hem 'n lieveling der Godheid1, en hadden zij1 grooten eerbied voor hem. Tot jonge man opgegroeid maakte hij ver- j scheidene veldtochten mede tegen den stam der Betsilio 1 en hij moet 'n ijverig aandeel gehad hebben aan de samenspanning, welke den 12en Mei 1863 op het wur gen van Radama II uitliep. Als staatsman heeft hij 't er steeds op toegelegd den Engelschen en den Franschen invloed op het eiland zooveel mogelijk in evenwicht te houden. In 1869 voer de hij het Christendom in, en liet zich door de En gelsche zendelingen met zijn toenmalige Koningin en Gemalin doopen. Aan hem hebben niet minder dan honderd-duizend slaven hun vrijheid te danken; hij heeft de onmenschelijke martelingen, waaronder de be ruchte „vergifproef' afgeschaft, en paste slechts zeer zelden de doodstraf toe. Zefs de Franschen getuigden dat Rainilaiarivony de eenige Madagasoener was, op wiens woord men aan kon. Allo takken van bestuur: Oorlog, Buitanlandsche Za ken, Financiën, de huishouding van het Hof, tot de gewaden zijner Vrouw, alles ging hij na, niets ont ging hem en alles hield hij in zijn geheugen. Zijn gebrek, en 't wordt zijn grootste gebrek genoemd, moet zijn ijdelheid zijn geweest, die grensde aan vrou welijke behaagzucht. Hij verfde zijn haar en wist met allerlei middelen zijn donkerkleurig gelaat te doen glan zen. Geen vorst ter wereld bezat '11 uitgebreider voor raad van onberispelijk gesneden burgerlijke en mili taire plechtgewaden. Ook bekleedde zijn kleermaker den rang van divisie-generaal „van den veertienden cere- graad". DE EERSTE BLIKSEMAFLEIDERS. De bekende Italiaansche hoogleeraar Lombroso heeft er in een artikel, voorkomende in de Contem- porary Re-view, op gewezen, hoe 'n aantal uitvindin gen, die vrij algemeen voor zeer modern worden gehou den, feitelijk al eeuwen oud zijn. i)e Quden kenden reeds den bliksemafleider, of al thans middelen, om -den bliksem op onschadelijke wijze af te leiden. Keltische soldaten legden zich bij een onwe-der op den grond neder en staken hunne zwaar den met de punten naar boven in den vochtigen bo dem naast zich Vaak werd dan de punt door den bliksem getroffen, terwijl de soldaat ongedeerd bleef. Ook de Romeinen hebben den bliksemafleider gekend; die kennis echter is weer verloren gegaan. Op den top van den hoogsten toren van het kasteel van Duino, aan de kust der Adri- alische Zee, werd 'n lange ijzeren staaf bevestigd, die gebruikt werd om de nadering van 'n onweder te voor spellen. Als de lucht begon te betrekken, werd naast die staaf 'n soldaat geplaatst, die van tijd tot tijd de ijzeren spits van zijn lans boven de staaf bracht. Sprong tusschen de beide stukken 'n vork over, dan luidde de soldaat 'u klok, om de visschers te waarschuwen. In de tiende eeuw, ten tijde van Hugo Capet, be schermde men de velden tegen den bliksem door lange staken op welke lanspunten waren bevestigd. STATISTISCHE CURIOSITEITEN. Er zijn zeventien duizend soorten fluweel. Op de tweehonderd mannen, is er slechts één zes voet hoog. De kostbaarste kleeren ter wereld worden gedragen door de vrouwen op Sumatra. Zij zijn vervaardigd uit zuiver goud -en zilver. Nadat dit edel metaal ge smolten is, worden er kleeren van geweefd. Er zijn in Londen portiers, die alleen aan fooien tienduizend gulden 's jaars ontvangen. HAAR LEEFTIJD. Rechter: Uw leeftijd, juffrouw? Dame: O, die zeg ik u liever niet. Rechter: Ik moet dien toch weten. Kunt u me dan zeggen, hoe oud u tien jaar geleden was? Dame: Zeker meneer, drie en twintig. j 'N GEROUTINEERDE. Hij: Nu kind, waarheen zullen we onze huwelijksreis maken Zij: Naar Siberië. Hij: Naar Siberië?! Maar lieveling!O Zij: Ja, waarheen anders? Heel de overige wereld j heb 'ik al op mijn vroegere huwelijksreizen gezien. „AH-NI-GHI-TO". I De „Etoile Beige" weet het volgende te verhalen over de dochter van den Poolreiziger Peary. Peary I trouwde toen hij nog luitenant ter zee was bij de Amerikaansche marine. De jonge echtelieden waren overeengekomen het eerste jaar van hun huwelijk rustig te New-York door te brengen. Peary hield het echter niet zoo lang uit. Een soort van heimwee naar het hooge Noorden overviel hem en lang voordat het „wittebroodsjaar" om was, zat hij alweer op een schip, dat hem naar de groote ijsvelden bracht. Zijne dappere jonge vrouw ging met hem mee. In een Eskimo-nederzetting werd op dien tocht het jonge echtpaar een dochter geboren, die den naam kreeg van Ah-ni-ghi-to, wat uit het Groenlandsch overgezet beteekent: „Kind der sneeuw". Het meisje groeide op te midden van het eeuwige ijs en bleef 3 jaar lang in de Poolstreken. In 1901 ging zij reeds voor de derde maal met haar vader mee op reis en in den winter van 1903 verscheen over haar een boek, getiteld: „De kinderen der Pool". Miss Peary is nu 15 jaar en het kleine Poolkind schijnt volstrekt geen nadeel te ondervinden van haar 3 ijskoude eerste levensjaren. DE ENGELSCHE KIESRECHTWIJVEN. De Engelsche suffragettes laten het niet bij woor den, zij gaan zelfs tot daden over, in de meening dat die zullen helpen om hunne eischen vervuld te krijgen. Zoo wordt thans gemeld, dat Zondagmor gen, toen de heer Asquith, de Engelsche eerste mi nister, de kerk te Lympne verliet, drie kiesrechtvrou wen op hem toekwamen en hem herhaaldelijk sloe gen. In den namiddag, toen de heeren Asquith en Gladstone met andere heeren in een auto van de Littlestone Golfclub naar Lympne wilden terugkeeren, kwamen dezelfde kiesrechtvrouwen het Clubgebouw binnendringen, en molesteerden opnieuw den minis ter-president. De heer Gladstone, die toevallig ook binnenkwam, zag wat er gebeurde, en dwong de drie vrouwen het Clubgebouw te verlaten; toen zij buiten de deur ston den waarschuwde hij haar, niet weder het gebouw binnen te gaan. Hij gebruikte volstrekt geen kracht, nog minder sloeg hij de dames. Doch een van deze, gekleed ais een pleegzuster, sloeg zijn hoed af en gaf hem eenige klappen op zijn schouder. Juist kwam toen de zoon van minister Asquith aan, en beiden noodzaakten de dames de plaats van het Clubgebouw te verlaten. Dienzelfden avond, toen de heer en mevrouw As quith met hun gasten in de eetzaal zaten,, werden twee steenen door een der ramen geworpen, en kwam een der kiesrechtvrouwen voor het open ven ster van een ander raam en riep eenige woorden naar binnen. Zij liepen snel weg, toen de heeren opspron gen, en maakten van de buiten heerschende duisternis gebruik om te ontvluchten. In de haast lieten zij een handtaschje achter, dat een touw bevatte. Als de dames meenen op die wijze de regeering gunstig voor haar eischen te stemmen, hebben zij het zeker bij het verkeerde eind. Dat is geen op treden meer van vrouwen, maar van wijven! POPPEN BIJ DE OPVOEDKUNDE. Het is een verhaal uit Amerika: „Hoe vaak heb ik je nu al niet gezegd, Dolly, dat je niet zóo moet zitten! Hang niet zoo! Het hoofd rechtop!... neen, zoo niet! Lieve tijd, zul je nu toch eindelijk eens doen wat ik je zeg? 't Ver veelt me hoor, om je voortdurend hetzelfde te zeg gen. Ik verlies zoo meteen alle geduld en zal je er dan eens duchtig van langs geven, deugniet. Je gaat dadelijk naar bed hoor, en dan moet je daar den heelen dag blijven!" En dan volgen stompen en klappen voor het arme wezentje, dat door de jonge moeder uit het wagen tje werd genomen. De voorbijgangers hieven een oogenblik staan en lachten. Want de moeder was een klein meisje en het mis handeld kindje een pop. Maar een jonge vrouw, die de geheele scène had bijgewoond, keek heel ernstig. „Arm, klein ding! Zoo wordt je zeker thuis be handeld en als je zelf nog eens kindertjes krijgt, zul je die ook zoo behandelen. Kon men je maar een ander begrip omtrent het moederschap inpren ten!"... Zoo ontstond in Philadelphia, waar dat voorval zich afspeelde, een inrichting in een kindertuin, die spoedig navolging vond. Op voorstel van de jonge vrouw werden de toekomstige moeders met behulp van poppen gewezen op haar moederplichten. En aan kleine meisjes werd les gegeven in het menschelijk behandelen van poppen. In de waschlessen krijgt leder meisje een sponsi waarmede de pop natuurlijk droog! volgenj gezondheidsvoorschriften wordt gewasschen. Dan wordt het aandoen der luiers of kleertjes geleerd, waarbij de kleinen er in wedijveren om het haat toevertrouwde poppenkind zoo keurig mogelijk aan te kleeden en uit te dossen. Het haar der poppeil wordt gekamd en opgemaakt, het dragen en neet. leggen in den kinderwagen voorgedaan en tenslotte wordt onderricht gegeven in het maken van kleer. tjes. De kinderen vinden dat nieuwe onderwijs al. leraardigst en zoo wordt hun al spelende den ernst van het leven, nl. de opvoeding der volgende gene- ratie, bijgebracht. Hdbld. Dr. (Fook de Noonlpoolvinder. De „N. R. Ct." ontleent aan Politiken van Zondag, morgen een verhaal van een Doensche jonge dame, mej. Gudrun Larsen, die tot de eersten behoorde, die Cook in Umanak begroetten, en die later op reis naar Donemarken zyn medepassagier was. Zy heeft Cook den eersten kop koffie aangeboden, dien hy' by' zijn j terugkomst genoot. Zy' vertelde deze geschiedenis, die wel teokenend is voor Cook's kalmte, als volgt: Dr. Cook kwam omstreeks den 20en Juni uit Uper. nivik aan. Hy' droeg toen erg lang haar, en geloei geheel en al den ouden Hans Egede. Zijn kleeding be. stond uit een pels van vossenbont, en een broek van muskusossenhuid. Men hield hem voor een matroos van Peary, en hy werd aanvankelijk tamelijk uit ds, hoogte behandeld. De bestuurder der kolonie Kraul zat al een uur met Cook te praten, toen deze, vluebtigweg, opmerkte: „Ik ben heelemaal aan de Noordpool geweest." Kraul antwoordde doodkalm: „Is u aan de Pool zelf geweest En een oogenblik later voegde hy er aan toe: „Heeft u veel komakker (luizen) Dat was Cook's eerste begroeting in Groenland. Me vrouw Ibsen en ik hoorden, dat hy gekomen was, en vonden dat wy deze merkwaardigheid moesten gaan zien. Wy gingen dus naar dsn bestuurder. Cook zat op een sofa, en stond kalm op. Wij wenschten hem geluk. Toen wy even hadden zitten praten, verzocht hy om een kop koffie. Hij was zoo bly dat hy in do J kolonie aangekomen was, en de kleine huisjes leken j hem hooger dan New York's wolkenkrabbers. Maar daar hy rookte noch dronk, wilde hy graag een kop koffie. Ik moest die toen gaan zetten." Wat zou het eerste geweest zy'n waarnaar Peary, de tweede Noordpoolontdekker, gevraagd heeft, toen hy, uit de Poolstreken komende, de grenzen van do be woonde, of, zooals men zegtde beschaafde wereld over schreed Dr. Cook vroeg een kop koffie. Nansen en zijn tochtgenooten vroegen omboter, nadat zy Groenland doorgetrokken waren. En toen men hen boter had voorgezet, vielen zij er gulzig op aan en aten de boter bij groote happen op Luitenant Lhaekleton's eerste vraag, toen hy in be woonde gewesten terugkeerde, was een... sigaret! Tragisch. Boeronmenschen uit het land van de Brie. De jonge vrouw ging met haar kind per spoor op familiebezoek. De man ging per fiets en trachtte zoo lang mogelijk den trein by te houden, op don weg, die dicht langs den spoorweg lag. Toen, opeens, gebeurde het. Een auto, dien de man niet zag, die kwam aangevlogen.., De vrouw zag 't, in den trein, en viel flauw. De man, meters ver meegesleurd door den auto, is naar een ziekenhuis vervoerd en daar gestorven. Weer uit Rusland. Een Reuter bericht uit Samara maakt weer melding van een brutalen aanslag op een trein. Te Mias in Orenburg hebben gemaskerde roovers, die met bommen en revolvers gewapend waren, een aanval gedaan op het postkantoor by het station. Drie politie-agonton hebben in het gevecht met de roovers het loven gelaten, terwijl tien anderen ernstig gewond zy'n. De roovers sneden de telegraaflijnen door en ontkwamen op een locomotief. Op een half uur afstands van het station sprongen zy van do machine en lieten die alleen doorstoomen. Steeds baas boven baas. Troost voor degenen, die jammeren over de groots hoeden der dames! Of gij al zit achter een rozentuin met terrassen, achter een tulband zonder rozijnen, achter een brulboei of achtereengevleugeldenlijkwagen en uw horizont door die monstra tot een minimum beperkt wordt troost u, gij weeklagende, of tand knersende manspersonen, in Amerika hebben de dames nog heel iets anders gedacht. Daar toonen zy zich 't allernieuwste modesnufje met een „chapeau mo- noplan", een hoed in do gedaante van een vliegmachine. Ter weerszijden van het eigenlijke hoofddeksel, be staande uit een soort koepeldak, spreiden zich uit een paar reuzenvlerkenvan achteren steekt een soort „roer" uit, dat den hals bedekt. Wanneer de draagster van zoo'n chapeau monoplan loopt, deinen de vlerken en kwikstaart het roer, zoodat het werkelijk iets lijkt op een vliegende Blériot- of Latham-machine. Zit de monoplaneuse dan belemmert zy het uitzicht absoluut en zit zy vlak voor iemand, dan kriewelt meestal het „roer" den rampzaligen achterbuur in zy'n gezicht. Het dragen van zoo'n hoofdornament is in Amerika niet strafbaar. AH! - Stal hij een kus van je? Dat probeerde hij wel, maar... Nu? Ruil is toch geen diefstal. bezat, hij had het blijmoedig met de menschen ge deeld, geen offer was hem te groot geweest, en dik wijls had de oude man zijn laatsten gulden wegge geven voor versterkende middelen voor een arme kraamvrouw, die nu op een ellendigen stroozak haar kind het leven moest schenken, terwijl zij vroeger in weelde had geleefd. Door de ernstige woorden van den geestelijke wa ren de boeren ten slotte weer op den goeden weg teruggekomen. Maar den in hen kokenden haat tegen den graaf uit het hart te bannen, neen, dat vermocht de pastoor niet. Die haat zat zoo diep, dat de moe ders, wanneer hun kinderen stout waren, dezen schrik aanjoegen met graaf Wolf, terwijl zij daarvoor vroe gen den grooten boer genoemd hadden. Dat werd zelfs niet anders, toen de diepe wonden, die in dien rampzaligen nacht geslagen waren, reeds eenigermate waren geheeld. De haat was nog dezelfde toen graaf Wolf na acht lange jaren met zijn familie weer op het slot Wolfenstein kwam wonen. Toen ont moette hij dezelfde vijandige en trotsche blikken als vroeger. Geen hoed of pet werd er voor hem afgenomen, maar men duwde hem wel beleedigende woorden toe. Zelfs de kinderen maakten geen uitzondering, hun ouders hadden hen immers ingeprent niet beleefd te zijn jegens den graaf en diens aanhang, en de klei nen volgden dit bevel zeer stipt op. Ongeveer een uur gaans van Wolfenstein, lag een klein gehucht, eveneens aan den voet van een hoo gen berg, waarop ook een heerenslot lag. Dat behoor de aan den baron van Almenrode en het gehucht werd ook naar hem genoemd. Het bestond uit slechts weinig huizen, er bevond zich niet eens een kerk op dit kleine plaatsje, maar de Almenroder boeren waren kerkelijk ingedeeld bij Wolfenstein. Naast de onontbeerlijke herberg stonden er mis schien nog zes boerenwoningen en een weinig van den weg af, een lustig kleppende molen, die er zeer netjes uitzag, Dat was het geheele gehucht. In dien molen had de geestelijke, die beloofd had voor den kleinzoon van den grooten boer te zullen zorgen, den kleinen Martin ondergebracht In de pastorie zelf had pastoor den kleinen schreeuwer niet kunnen gebruiken. Wat wist hy oolc van kinder vel zorging en zijne oude en stramme huishoudster gmg dat evenzoo. Die kon wel goed koken, wanneer er, ten minste iets te koken was, en dat was den laatsten tijd veelal niet het geval, maar kinderen opvoeden, neen dat ging niet. Bij den wakkeren, eerlijken Tobias Sturm, den mo lenaar van Almenrode, was de kleine Martin daaren tegen uitstekend verzorgd. Sturm was een vermogend man, daarbij een verre bloedverwant van den grooten hoer, die den wees gaarne in zijn huis opnam en zijn jonge vrouw had insgelijks den knaap hartelijk welkom geheeten. Sedert den dag, waarop Martin bij den molenaar zijn intrek had genomen, was hij uitstekend verzorgd en als een eigen zoon behandeld geworden. Dit ver anderde niet, toen de vrouw van den molenaar zelve beviel van een wonder mooi meisje, dat Antje ge noemd werd. De heide kinderen groeiden met elkan der op. Martin, die ongeveer vier jaar ouder was dan zijne kleine speelgenoote, was reeds van de eerste dagen af aan de beschermer van Antje. Deze liet zich dat welgevallen, want ook in Almenrode waren er ondeugende jongens genoeg, die er schik in had den met Antje's lange blonde vlechten paardje te spelen. Maar dat bekwam hen slecht bij den sterken Martin, die, nauwelijks tien jaar oud, er reeds uitzag als een veertienjarige. Die eenmaal met zijn vuisten kennis maakten, lieten in het vervolg hem en Antje wel met rust. Maar daarmede was het ook afgeloo- pen met de vriendschap, en zoo kwam het dan, dat de beide kinderen met niemand anders omgang had den. Doch dat beviel hun zeer goed en ze vonden geen hooger geluk, dan in woud en veld rond te dolen. Vooral het woud, met zijn hooge, reusachtige hoo rnen, zijn braambeziestruiken en zijn talrijk gevogelte, was hun lievelingsplaats. Wanneer zij maar eenigs- zins konden, doorkruisten zij, hand aan hand het woud. Martin kende spoedig alle wegen. Hij was ove rigens geen mooie jongen, wel was hij stevig en goed gebouwd. Zijn zomersproetig gelaat mocht zelfs een weinig onaangenaam er uitzien, tot vergoeding daar voor bezat hij echter een paar schoone, sprekende oogen, waaruit de onschuld, goedhartigheid en schalkschheid iemand tegenblonk. Bij Antje was dit insgelijks het geval. Zij was een klein meisje, met echt n^f°kintieS e" k"ütJes in wangen en kin, een lijke, die wekelijks eenige malen naar Almenrode kwam, om naar zijn beschermeling te zien en met hem te praten of te wandelen, vermeed het de vele vragen van den knaap te beantwoorden. Van zijne ouders vertelde hij hem alleen, dat zij sliepen om in een heerlijker oord te ontwaken; grootvader daar entegen was op reis gegaan, antwoordde hij ontwij kend, en zou wel weer terugkomen. Toen Martin eindelijk naar Wolfenstein ter school moest, vernam hij evenwel meer en kwam hij dikwijls bedroefd, zelfs weenend bij zijn pleegmoeder, die dan den knaap zooveel mogelijk troostte. De kameraden van den knaap wilden hem zeer zeker geen leed doen, want de groote boer was in de meening der dorps bewoners de martelaar hunner rechtvaardige zaak, maar de onnadenkende, al zij het ook goed gemeen de vragen van het kleine volkje en vooral het ont kiemend bewustzijn, dat grootvader in het tuchthuis zat, ontstelden den knaap en wierpen vroegtijdig een droeve schaduw op diens anders zoo onbewolkte jon gensleven. Zoo waren er nu tien jaren verstreken. Martin was iets ouder. Hij had op school reeds flinke vorderingen gemaakt; hij kon lezen en schrijven en zelfs een weinig rekenen. Klein Antje daarentegen zou eerst in het najaar naar school gaan en zij had dus veel respect voor haar zoo veel knapperen speelgenoot. Heden waren zij naar gewoonte met elkander in 't heerlijke bosch gaan spelen. De vrouw van den mo lenaar, moeder Martha, had hen een flink stuk brood medegegeven en toen waren de kinderen er op uitge togen. Het brood hadden de kleinen spoedig opgege ten en aan de braambeziën hadden zij zich naar harte lust te goed gedaan, terwijl zij nog hun steenen pot jes vol braambeziën geplukt hadden, die zij aan hun moeder wilden geven. Voorloopig echter dachten zij nog niet aan naar huisgaan. Zij verborgen de potjes met beziën in een hollen boomstam en dekten de opening zorgvuldig met mos toe. Zij zelven huppel den verder het woud in, naar een beek toe, wat hun lievelingsplek was. Daar maakte hij allerlei buitelingen in het gras, terwijl Antje dan gewoonlijk met den rug tegen een der hoornen met van vreugde schitterende oogen naar de kunsten van haar pleegbroeder keek. Dan gebeurde het dikwijls, wanneer het een bij zonder heete dag was, dat hare oogjes toevielen én het murmelen van het beekje haar wiegelied werd. Wanneer dat gebeurde, dan staakte Martin dadelijk zijne dolle sprongen; gelijk een trouwe wachthond nam hij naast zijne speelgenoote plaats en sloeg haaf opmerkzaam gade, terwijl hij elke brutale vlieg, die te dicht bij haar gezichtje kwam, behoedzaam ver joeg. Zoo bleef hij geduldig dikwijls uren lang zitten, tot klein Antje weder de oogen opsloeg en haar ka meraad toelachte. Ook nu was dit weer het geval geweest. Toen zij beiden den molen naderden, ontdekten zij reeds van verre, dat onder de schaduwrijke linde, die voor het molenhuis stond, de oude geestelijke van Wolfenstein met nog een anderen ouden, gebogen man in druk gesprek waren met den molenaar. De geestelijke zag de heide kinderen het eerst komen. Schertsend dreigde hij met den vinger. „Kom' gij daar eindelijk, gij wegloopers?" terwijl de kinde ren jubelend naar hem toe sprongen en nu met ver hoogde kleur voor hem stonden. „Ga dadelijk naar moeder, Antje, en breng je be ziën binnen," zeide nu de molenaar tot zijn dochter, „maar Martin mag blijven; daar is een man die he® wil spreken." Daarbij wees hij op den ouden man, die naast hem stond en met groote, brandende ooge0 den blonden knaap aankeek. Martin wendde zich nu tot den ouden man en stalt hem, op bevel van den geestelijke, zijn hand toe- Maar zonderling, de anders zoo vrije knaap, ^aS blijkbaar bang voor den ouden man en ontstelde, toe» deze zich eensklaps over hem heenboog en met on stuimige hartelijkheid omarmde. „Dat is dus mijn kleinzoon?" riep hij uit terffÜ' h^-?na5,gei)r0ken in llet gelaat van den knaap staarde „Mijn God, is het mogelijk, dat hij reeds zoo gr"0' is geworden, dat kleine wurm, dat ik hulpeloos b»| u heb moeten achterlaten, eerwaarde?" De knaap keek den zoo hartstochtelijk sprekende»: ouden man verwonderd aan, hij kon zich niet herin neren ooit zulk een zonderling gelaat gezien te| hebben; het scheen slechts uit vel en been te be staan zoo was de oude man vervallen. „Dat is je grootvader, Martin," zeide de geestelPH ynendelijk. „Weet je wel, je grootvader, van w>eI1 »e z°° dikwijls heb verteld," voegde hij er aaD| toe, als de knaap nu eens hem schuw aankeek, da"! weder den ouden man aanstaarde. „Hij is nu terug'! gekeerd van zijn reis en zal je nu met zich neme»-' I Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 6