Van dit en van dat.
Gemengd Nieuws.
men niet alleen in en om de huizen en huisjes, ook
op akkers en velden overal komt ze ons tegen.
De gewassen zelf Wilhelminatarwe, haver, boo-
nen, erwten, karwij en roode klaver zijn
onverbeterlijk; 't eene stuk wint het nog van 't an
dere. Welken kant 't oog zich ook wendt, overal die
diep-blauwe kleur, het breede, glanzende bladwerk op
hoogen stevigen stengel. Boonen en erwten beginnen
te bloeien. Erwten worden, evenals boonen, gezaaid
cp '11 rijenbreedte van 40 c.M.; daartusschen stond
de jonge karwij reeds meer dan 'n handhoogte, en
worden door middel van '11 langen steel zoogenaamd
gekeerd, om ze aan weerszijden van onkruid te zui
veren.
't Gaat een onzer als '11 zekeren Hollander aan
liet meer van Constanz, die, op niet al te besten voet
met het Duitsch, toch zijn gemoed eens moest luchten
en met breed armgezwaai uitriep: „Dat is.... dat
is... dat is mooi!"
Door de welwillendheid van den heer P. Wit wor
den we in de gelegenheid gesteld een installatie voor
brongas te bezichtigen. Volgens onzen zegsman komt
een dergelijke inrichting op ongeveer f 60 0.
De schuren en stallen en woonhuis worden niet
alleen verlicht, ook de brandstof is er door verdron
gen, zelfs de thee stond te trekken op het brongas.
We komen in de Wieringerwaard. Bouwland maakt
plaats voor groenland, ook van uitstekende hoedanig
heid; 't is te zien aan de koeien, die, voordeelig als
ze er uitzien, ook blijk geven goede melkgeefsters
te zijn. 't Vetgehalte varieert volgens de melkers tus-
Schen 2 en 4 proc. De koeien, die minder dan
3 proc. hebben 't waren 'n drietal van de 15
zouden worden verkocht.
We leggen 'n bezoek af bij den heer Jb. Kaan. 'n
Gulle ontvangst bij allerhartelijkste menschen. Hier
krijgt men een indruk van Hollandsche netheid. In
den koestal is de gang zoowel als de grup met prach
tig linoleum belegd, waarover in 't midden nog ten
overvloede 'n mooie looper. Op den koestal zelf lig
gen schelpen, daarbij alles gewit en geverfd. Ook hier
brongas zoowel voor verlichting als andere huis
houdelijke doeleinden. In den paardenstal, geverfd,
gewit en geschuurd, staat in blanke, wit geschuurde
houten nappen de melk te roomen. O, wat is er op
het gebied van netheid en accuraatheid door de Gro-
ningers nog wat van de Hollanders te leeren.
Jammer, dat de tijd ons noopte afscheid te nemen
van onzen gastheer en gastvrouw. We stonden bijna
versteld over zooveel hartelijkheid voor meest geheel
vreemden. Na woorden van dank onzerzijds, na nog 'n
Inlichting over den te volgen weg, stegen we ver
kwikt en verfrischt op, om al spoedig in den Anna
Paulownapolder te komen. Ook hier weer uitstekende
'gewassen. Vele, meest grintwegen. Men gebruikt hier
veelal éen paard over den weg merkbaar is 't aan
het pad midden op den weg, dat uitgeloopen is en
waardoor een der cursisten bijna kennis had gemaakt
met de bermsloot, maar juist terechtertijd door het
lange gras werd opgehouden, die kennismaking aan
te knoopen. Gelukkig!
We komen in Schagen aardig en net stadje,
't Geluk is met ons! We zouden juist 'n hotel in
gaan, toen we hoorden, dat reeds logies voor ons
was besteld in 't „Hotel Vader". Daarop af en ja,
't was zoo. Door de goede zorgen van 'n zeker
iemand, die hiervoor onzen oprechten dank verdien
de kregen we niet alleen 'n zeer goed hotel, maar
ook nog 'n uitstekend diner, wat zeer door ons op
prijs werd gesteld. Uitstekend diner, heerlijke rust,
perfect ontbijt, 't zijn aangename herinneringen aan
't „Hotel Vader" in Schagen.
Van Schagen gespoord naar Alkmaar.
Uit een bekkcnsnijdersstreek.
Men schrijft aan „Het Volk"
De moord onder de gemeente Zuidwolde in Drente
geeft mij aanleiding een en ander over de zeden en
gewoonten in die streek te melden.
De lezer stelle zich voor een kring van ongeveer zes
uren in omtrek, waarop gelegen zijn de dorpen en
gehuchten De Wijk, IJhorst, Rouvee eenerzijds, Echten,
Ruinen, Ansen, Ruinerdyk en Ruinerwold anderzijds.
Elk dorp en gehucht is gelegen in een omgeving van
dorre, kale heidevlakten, afgewisseld met zoo hier en
daar een stukje bouwgrond.
De woningen zijn vaak leemen hutten, laag opge- t
trokken, met één raampje aan den voorgevel, en een
leemen vloer. J
De meeste woningen missen goed drinkwater, waar
door de zindelijkheid der bewoners daalt beneden nul.
Veelal gaan de lui ongewasschen aan tafel en aan den j
arbeid, zoomede behoort het reinigen van het vaak
gebroken vuil uitziend vaatwerk tot de zeldzaamheden.
Ook is het een gewoonte, het des morgens gebruikte 1
steengoed den geheelen dag door ongereinigd te go-
bruiken, terwijl de bezoeker ook aldus wordt bediend.
Eventueel schoonmaken van tafel en vaatwerk
geschiedt met de waschlap, waarmede de zuigelingen 1
cok gereinigd worden.
De bevolking is over 't geheel genomen geloovig.Men
leeft er ruw en veelal erg drankzuchtig. Na kerktijd
zitten ze thuis of in de kroegen jenever te drinken
alsof het drinkwater is, om na het sluitingsuur zich
over te geven aan de grofste baldadigheid. Het is elk
vreemdeling geraden om na zonsondergang zich niet
buiten te begeven, dewijl onderlinge veeten na dien
met het mes worden uit den weg geruimd. Kinderen
vanaf hun derde jaar dragen reeds groote knipmessen,
welker gebruik zij op boomtakken aanleeren onder
leiding der ouders, die er „echte jongens" van willen
maken.
Het gros van de inanneljjko bewoners dier buurten
draagt uiterlijk do sporen van don vechtlust. De dorps-
genooten zijn solidair, om elkander bij een vechtpartij
j te assisteeren en den dader niet te verraden.
Moordaanslagen gebeuren er bijna eiken Zondagavond,
I doch doordien daders en slachtoffors het over en weer
I elkander niet verwijten, lukt het der politie zolden de
daders op te sporen, vooral dan niet indien de mis
handelde geneest. Een niet good gegeven of onvoldoende
groet doet je met het mes kennis maken, terwijl
i getuigen verdwijnen of elkander niet vorraden.
I RAINILAIARIVONY.
I Bovenstaand wonderwoord, dat op enkelen den in
druk kan maken van 'n 100verformule, en anderen als
abakadabra in de ooren zal klinken, is 'n gewone
naam van 'n misschien maar voor ons niet ge
woon mensch. Zoo heette de vroegere eerste minister
der llova's, die nu 'n jaar of drie geleden gestorven
is. Hij werd, ongeveer twaalf jaren her, uit zijn ambt
ontzet door de inname van Antananarivo, de hoofd
stad van Madagasoar, van welk eiland hij dertig jaren
eerste minister is geweest. Hij was evenals Koning
Ilerodes achtereenvolgens met drie koninginnen ge
huwd geweest. Do oorzaak, dat dit geschiedde Unet
Rainilaiarivony ik zeg: „geschiedde" is, dat de
wetten van het land leischcn, dat |de eerst© Minister
tevens de gemalin zij der Koningin. Over Madaghscar
mocht, zoolang ,t niet tribuiair werd aan Frankrijk geen
Koning, maar 'n Koningin regeeren.
De naam Rainilaiarivony beteekent „De Vader der
ontloken Bloem. De drager ervan is bijna tachtig ja
ren geworden, en was gesproten uit 'n zeer machtig,
zoo niet het machtigste burgergeslacht van zijn eiland.
Zijn vader, Raniharo, „Vader des Mengsels", is ook
eerste Minister en Prins-Gemaal geweest. Op 'n zoo-
genaamden ongeluksdag geboren, werd Rainilaiarivony,
naar 's lands gebruik neergelegd in een hollen (weg,
waar buffelkudden plachten door te komen. Daar hij
ongedeerd bleef zagen de Madagastcners in hem 'n
lieveling der Godheid1, en hadden zij1 grooten eerbied
voor hem. Tot jonge man opgegroeid maakte hij ver-
j scheidene veldtochten mede tegen den stam der Betsilio
1 en hij moet 'n ijverig aandeel gehad hebben aan de
samenspanning, welke den 12en Mei 1863 op het wur
gen van Radama II uitliep.
Als staatsman heeft hij 't er steeds op toegelegd
den Engelschen en den Franschen invloed op het eiland
zooveel mogelijk in evenwicht te houden. In 1869 voer
de hij het Christendom in, en liet zich door de En
gelsche zendelingen met zijn toenmalige Koningin en
Gemalin doopen. Aan hem hebben niet minder dan
honderd-duizend slaven hun vrijheid te danken; hij
heeft de onmenschelijke martelingen, waaronder de be
ruchte „vergifproef' afgeschaft, en paste slechts zeer
zelden de doodstraf toe. Zefs de Franschen getuigden
dat Rainilaiarivony de eenige Madagasoener was, op
wiens woord men aan kon.
Allo takken van bestuur: Oorlog, Buitanlandsche Za
ken, Financiën, de huishouding van het Hof, tot de
gewaden zijner Vrouw, alles ging hij na, niets ont
ging hem en alles hield hij in zijn geheugen.
Zijn gebrek, en 't wordt zijn grootste gebrek genoemd,
moet zijn ijdelheid zijn geweest, die grensde aan vrou
welijke behaagzucht. Hij verfde zijn haar en wist met
allerlei middelen zijn donkerkleurig gelaat te doen glan
zen. Geen vorst ter wereld bezat '11 uitgebreider voor
raad van onberispelijk gesneden burgerlijke en mili
taire plechtgewaden. Ook bekleedde zijn kleermaker den
rang van divisie-generaal „van den veertienden cere-
graad".
DE EERSTE BLIKSEMAFLEIDERS.
De bekende Italiaansche hoogleeraar Lombroso
heeft er in een artikel, voorkomende in de Contem-
porary Re-view, op gewezen, hoe 'n aantal uitvindin
gen, die vrij algemeen voor zeer modern worden gehou
den, feitelijk al eeuwen oud zijn.
i)e Quden kenden reeds den bliksemafleider, of al
thans middelen, om -den bliksem op onschadelijke wijze
af te leiden. Keltische soldaten legden zich bij een
onwe-der op den grond neder en staken hunne zwaar
den met de punten naar boven in den vochtigen bo
dem naast zich
Vaak werd dan de punt door den bliksem getroffen,
terwijl de soldaat ongedeerd bleef. Ook de Romeinen
hebben den bliksemafleider gekend; die kennis echter
is weer verloren gegaan. Op den top van den hoogsten
toren van het kasteel van Duino, aan de kust der Adri-
alische Zee, werd 'n lange ijzeren staaf bevestigd, die
gebruikt werd om de nadering van 'n onweder te voor
spellen. Als de lucht begon te betrekken, werd naast
die staaf 'n soldaat geplaatst, die van tijd tot tijd de
ijzeren spits van zijn lans boven de staaf bracht. Sprong
tusschen de beide stukken 'n vork over, dan luidde
de soldaat 'u klok, om de visschers te waarschuwen.
In de tiende eeuw, ten tijde van Hugo Capet, be
schermde men de velden tegen den bliksem door lange
staken op welke lanspunten waren bevestigd.
STATISTISCHE CURIOSITEITEN.
Er zijn zeventien duizend soorten fluweel.
Op de tweehonderd mannen, is er slechts één zes
voet hoog.
De kostbaarste kleeren ter wereld worden gedragen
door de vrouwen op Sumatra. Zij zijn vervaardigd
uit zuiver goud -en zilver. Nadat dit edel metaal ge
smolten is, worden er kleeren van geweefd.
Er zijn in Londen portiers, die alleen aan fooien
tienduizend gulden 's jaars ontvangen.
HAAR LEEFTIJD.
Rechter: Uw leeftijd, juffrouw?
Dame: O, die zeg ik u liever niet.
Rechter: Ik moet dien toch weten. Kunt u me dan
zeggen, hoe oud u tien jaar geleden was?
Dame: Zeker meneer, drie en twintig.
j 'N GEROUTINEERDE.
Hij: Nu kind, waarheen zullen we onze huwelijksreis
maken
Zij: Naar Siberië.
Hij: Naar Siberië?! Maar lieveling!O
Zij: Ja, waarheen anders? Heel de overige wereld
j heb 'ik al op mijn vroegere huwelijksreizen gezien.
„AH-NI-GHI-TO".
I De „Etoile Beige" weet het volgende te verhalen
over de dochter van den Poolreiziger Peary. Peary
I trouwde toen hij nog luitenant ter zee was bij de
Amerikaansche marine. De jonge echtelieden waren
overeengekomen het eerste jaar van hun huwelijk
rustig te New-York door te brengen. Peary hield het
echter niet zoo lang uit. Een soort van heimwee naar
het hooge Noorden overviel hem en lang voordat
het „wittebroodsjaar" om was, zat hij alweer op
een schip, dat hem naar de groote ijsvelden bracht.
Zijne dappere jonge vrouw ging met hem mee. In
een Eskimo-nederzetting werd op dien tocht het jonge
echtpaar een dochter geboren, die den naam kreeg
van Ah-ni-ghi-to, wat uit het Groenlandsch overgezet
beteekent: „Kind der sneeuw".
Het meisje groeide op te midden van het eeuwige
ijs en bleef 3 jaar lang in de Poolstreken. In 1901
ging zij reeds voor de derde maal met haar vader
mee op reis en in den winter van 1903 verscheen
over haar een boek, getiteld: „De kinderen der
Pool".
Miss Peary is nu 15 jaar en het kleine Poolkind
schijnt volstrekt geen nadeel te ondervinden van haar
3 ijskoude eerste levensjaren.
DE ENGELSCHE KIESRECHTWIJVEN.
De Engelsche suffragettes laten het niet bij woor
den, zij gaan zelfs tot daden over, in de meening
dat die zullen helpen om hunne eischen vervuld te
krijgen. Zoo wordt thans gemeld, dat Zondagmor
gen, toen de heer Asquith, de Engelsche eerste mi
nister, de kerk te Lympne verliet, drie kiesrechtvrou
wen op hem toekwamen en hem herhaaldelijk sloe
gen.
In den namiddag, toen de heeren Asquith en
Gladstone met andere heeren in een auto van de
Littlestone Golfclub naar Lympne wilden terugkeeren,
kwamen dezelfde kiesrechtvrouwen het Clubgebouw
binnendringen, en molesteerden opnieuw den minis
ter-president.
De heer Gladstone, die toevallig ook binnenkwam,
zag wat er gebeurde, en dwong de drie vrouwen het
Clubgebouw te verlaten; toen zij buiten de deur ston
den waarschuwde hij haar, niet weder het gebouw
binnen te gaan. Hij gebruikte volstrekt geen kracht,
nog minder sloeg hij de dames. Doch een van deze,
gekleed ais een pleegzuster, sloeg zijn hoed af en
gaf hem eenige klappen op zijn schouder. Juist kwam
toen de zoon van minister Asquith aan, en beiden
noodzaakten de dames de plaats van het Clubgebouw
te verlaten.
Dienzelfden avond, toen de heer en mevrouw As
quith met hun gasten in de eetzaal zaten,, werden
twee steenen door een der ramen geworpen, en
kwam een der kiesrechtvrouwen voor het open ven
ster van een ander raam en riep eenige woorden naar
binnen. Zij liepen snel weg, toen de heeren opspron
gen, en maakten van de buiten heerschende duisternis
gebruik om te ontvluchten. In de haast lieten zij een
handtaschje achter, dat een touw bevatte.
Als de dames meenen op die wijze de regeering
gunstig voor haar eischen te stemmen, hebben zij
het zeker bij het verkeerde eind. Dat is geen op
treden meer van vrouwen, maar van wijven!
POPPEN BIJ DE OPVOEDKUNDE.
Het is een verhaal uit Amerika:
„Hoe vaak heb ik je nu al niet gezegd, Dolly,
dat je niet zóo moet zitten! Hang niet zoo! Het
hoofd rechtop!... neen, zoo niet! Lieve tijd, zul je
nu toch eindelijk eens doen wat ik je zeg? 't Ver
veelt me hoor, om je voortdurend hetzelfde te zeg
gen. Ik verlies zoo meteen alle geduld en zal je er
dan eens duchtig van langs geven, deugniet. Je gaat
dadelijk naar bed hoor, en dan moet je daar den
heelen dag blijven!"
En dan volgen stompen en klappen voor het arme
wezentje, dat door de jonge moeder uit het wagen
tje werd genomen.
De voorbijgangers hieven een oogenblik staan en
lachten.
Want de moeder was een klein meisje en het mis
handeld kindje een pop.
Maar een jonge vrouw, die de geheele scène had
bijgewoond, keek heel ernstig.
„Arm, klein ding! Zoo wordt je zeker thuis be
handeld en als je zelf nog eens kindertjes krijgt,
zul je die ook zoo behandelen. Kon men je maar
een ander begrip omtrent het moederschap inpren
ten!"...
Zoo ontstond in Philadelphia, waar dat voorval
zich afspeelde, een inrichting in een kindertuin, die
spoedig navolging vond. Op voorstel van de jonge
vrouw werden de toekomstige moeders met behulp
van poppen gewezen op haar moederplichten. En aan
kleine meisjes werd les gegeven in het menschelijk
behandelen van poppen.
In de waschlessen krijgt leder meisje een sponsi
waarmede de pop natuurlijk droog! volgenj
gezondheidsvoorschriften wordt gewasschen. Dan
wordt het aandoen der luiers of kleertjes geleerd,
waarbij de kleinen er in wedijveren om het haat
toevertrouwde poppenkind zoo keurig mogelijk aan
te kleeden en uit te dossen. Het haar der poppeil
wordt gekamd en opgemaakt, het dragen en neet.
leggen in den kinderwagen voorgedaan en tenslotte
wordt onderricht gegeven in het maken van kleer.
tjes. De kinderen vinden dat nieuwe onderwijs al.
leraardigst en zoo wordt hun al spelende den ernst
van het leven, nl. de opvoeding der volgende gene-
ratie, bijgebracht. Hdbld.
Dr. (Fook de Noonlpoolvinder.
De „N. R. Ct." ontleent aan Politiken van Zondag,
morgen een verhaal van een Doensche jonge dame,
mej. Gudrun Larsen, die tot de eersten behoorde, die
Cook in Umanak begroetten, en die later op reis naar
Donemarken zyn medepassagier was. Zy heeft Cook
den eersten kop koffie aangeboden, dien hy' by' zijn
j terugkomst genoot. Zy' vertelde deze geschiedenis, die
wel teokenend is voor Cook's kalmte, als volgt:
Dr. Cook kwam omstreeks den 20en Juni uit Uper.
nivik aan. Hy' droeg toen erg lang haar, en geloei
geheel en al den ouden Hans Egede. Zijn kleeding be.
stond uit een pels van vossenbont, en een broek van
muskusossenhuid. Men hield hem voor een matroos
van Peary, en hy werd aanvankelijk tamelijk uit ds,
hoogte behandeld.
De bestuurder der kolonie Kraul zat al een uur met
Cook te praten, toen deze, vluebtigweg, opmerkte:
„Ik ben heelemaal aan de Noordpool geweest."
Kraul antwoordde doodkalm: „Is u aan de Pool zelf
geweest
En een oogenblik later voegde hy er aan toe:
„Heeft u veel komakker (luizen)
Dat was Cook's eerste begroeting in Groenland. Me
vrouw Ibsen en ik hoorden, dat hy gekomen was, en
vonden dat wy deze merkwaardigheid moesten gaan
zien. Wy gingen dus naar dsn bestuurder. Cook zat
op een sofa, en stond kalm op. Wij wenschten hem
geluk. Toen wy even hadden zitten praten, verzocht
hy om een kop koffie. Hij was zoo bly dat hy in do
J kolonie aangekomen was, en de kleine huisjes leken
j hem hooger dan New York's wolkenkrabbers. Maar
daar hy rookte noch dronk, wilde hy graag een kop
koffie. Ik moest die toen gaan zetten."
Wat zou het eerste geweest zy'n waarnaar Peary, de
tweede Noordpoolontdekker, gevraagd heeft, toen hy,
uit de Poolstreken komende, de grenzen van do be
woonde, of, zooals men zegtde beschaafde wereld over
schreed
Dr. Cook vroeg een kop koffie.
Nansen en zijn tochtgenooten vroegen omboter,
nadat zy Groenland doorgetrokken waren. En toen
men hen boter had voorgezet, vielen zij er gulzig op
aan en aten de boter bij groote happen op
Luitenant Lhaekleton's eerste vraag, toen hy in be
woonde gewesten terugkeerde, was een... sigaret!
Tragisch.
Boeronmenschen uit het land van de Brie. De jonge
vrouw ging met haar kind per spoor op familiebezoek.
De man ging per fiets en trachtte zoo lang mogelijk
den trein by te houden, op don weg, die dicht langs
den spoorweg lag. Toen, opeens, gebeurde het. Een
auto, dien de man niet zag, die kwam aangevlogen..,
De vrouw zag 't, in den trein, en viel flauw. De man,
meters ver meegesleurd door den auto, is naar een
ziekenhuis vervoerd en daar gestorven.
Weer uit Rusland.
Een Reuter bericht uit Samara maakt weer melding
van een brutalen aanslag op een trein. Te Mias in
Orenburg hebben gemaskerde roovers, die met bommen
en revolvers gewapend waren, een aanval gedaan op
het postkantoor by het station. Drie politie-agonton
hebben in het gevecht met de roovers het loven
gelaten, terwijl tien anderen ernstig gewond zy'n. De
roovers sneden de telegraaflijnen door en ontkwamen
op een locomotief. Op een half uur afstands van het
station sprongen zy van do machine en lieten die
alleen doorstoomen.
Steeds baas boven baas.
Troost voor degenen, die jammeren over de groots
hoeden der dames! Of gij al zit achter een rozentuin
met terrassen, achter een tulband zonder rozijnen,
achter een brulboei of achtereengevleugeldenlijkwagen
en uw horizont door die monstra tot een minimum
beperkt wordt troost u, gij weeklagende, of tand
knersende manspersonen, in Amerika hebben de dames
nog heel iets anders gedacht. Daar toonen zy zich
't allernieuwste modesnufje met een „chapeau mo-
noplan", een hoed in do gedaante van een vliegmachine.
Ter weerszijden van het eigenlijke hoofddeksel, be
staande uit een soort koepeldak, spreiden zich uit een
paar reuzenvlerkenvan achteren steekt een soort
„roer" uit, dat den hals bedekt. Wanneer de draagster
van zoo'n chapeau monoplan loopt, deinen de vlerken
en kwikstaart het roer, zoodat het werkelijk iets lijkt
op een vliegende Blériot- of Latham-machine. Zit de
monoplaneuse dan belemmert zy het uitzicht absoluut
en zit zy vlak voor iemand, dan kriewelt meestal het
„roer" den rampzaligen achterbuur in zy'n gezicht.
Het dragen van zoo'n hoofdornament is in Amerika
niet strafbaar.
AH!
- Stal hij een kus van je?
Dat probeerde hij wel, maar...
Nu?
Ruil is toch geen diefstal.
bezat, hij had het blijmoedig met de menschen ge
deeld, geen offer was hem te groot geweest, en dik
wijls had de oude man zijn laatsten gulden wegge
geven voor versterkende middelen voor een arme
kraamvrouw, die nu op een ellendigen stroozak haar
kind het leven moest schenken, terwijl zij vroeger
in weelde had geleefd.
Door de ernstige woorden van den geestelijke wa
ren de boeren ten slotte weer op den goeden weg
teruggekomen. Maar den in hen kokenden haat tegen
den graaf uit het hart te bannen, neen, dat vermocht
de pastoor niet. Die haat zat zoo diep, dat de moe
ders, wanneer hun kinderen stout waren, dezen schrik
aanjoegen met graaf Wolf, terwijl zij daarvoor vroe
gen den grooten boer genoemd hadden.
Dat werd zelfs niet anders, toen de diepe wonden,
die in dien rampzaligen nacht geslagen waren, reeds
eenigermate waren geheeld. De haat was nog dezelfde
toen graaf Wolf na acht lange jaren met zijn familie
weer op het slot Wolfenstein kwam wonen. Toen ont
moette hij dezelfde vijandige en trotsche blikken als
vroeger.
Geen hoed of pet werd er voor hem afgenomen,
maar men duwde hem wel beleedigende woorden toe.
Zelfs de kinderen maakten geen uitzondering, hun
ouders hadden hen immers ingeprent niet beleefd te
zijn jegens den graaf en diens aanhang, en de klei
nen volgden dit bevel zeer stipt op.
Ongeveer een uur gaans van Wolfenstein, lag een
klein gehucht, eveneens aan den voet van een hoo
gen berg, waarop ook een heerenslot lag. Dat behoor
de aan den baron van Almenrode en het gehucht
werd ook naar hem genoemd. Het bestond uit slechts
weinig huizen, er bevond zich niet eens een kerk op
dit kleine plaatsje, maar de Almenroder boeren waren
kerkelijk ingedeeld bij Wolfenstein.
Naast de onontbeerlijke herberg stonden er mis
schien nog zes boerenwoningen en een weinig van
den weg af, een lustig kleppende molen, die er zeer
netjes uitzag, Dat was het geheele gehucht.
In dien molen had de geestelijke, die beloofd had
voor den kleinzoon van den grooten boer te zullen
zorgen, den kleinen Martin ondergebracht In de
pastorie zelf had pastoor den kleinen schreeuwer
niet kunnen gebruiken. Wat wist hy oolc van kinder
vel zorging en zijne oude en stramme huishoudster
gmg dat evenzoo. Die kon wel goed koken, wanneer
er, ten minste iets te koken was, en dat was den
laatsten tijd veelal niet het geval, maar kinderen
opvoeden, neen dat ging niet.
Bij den wakkeren, eerlijken Tobias Sturm, den mo
lenaar van Almenrode, was de kleine Martin daaren
tegen uitstekend verzorgd. Sturm was een vermogend
man, daarbij een verre bloedverwant van den grooten
hoer, die den wees gaarne in zijn huis opnam en
zijn jonge vrouw had insgelijks den knaap hartelijk
welkom geheeten.
Sedert den dag, waarop Martin bij den molenaar
zijn intrek had genomen, was hij uitstekend verzorgd
en als een eigen zoon behandeld geworden. Dit ver
anderde niet, toen de vrouw van den molenaar zelve
beviel van een wonder mooi meisje, dat Antje ge
noemd werd. De heide kinderen groeiden met elkan
der op. Martin, die ongeveer vier jaar ouder was dan
zijne kleine speelgenoote, was reeds van de eerste
dagen af aan de beschermer van Antje. Deze liet
zich dat welgevallen, want ook in Almenrode waren
er ondeugende jongens genoeg, die er schik in had
den met Antje's lange blonde vlechten paardje te
spelen. Maar dat bekwam hen slecht bij den sterken
Martin, die, nauwelijks tien jaar oud, er reeds uitzag
als een veertienjarige. Die eenmaal met zijn vuisten
kennis maakten, lieten in het vervolg hem en Antje
wel met rust. Maar daarmede was het ook afgeloo-
pen met de vriendschap, en zoo kwam het dan, dat
de beide kinderen met niemand anders omgang had
den.
Doch dat beviel hun zeer goed en ze vonden geen
hooger geluk, dan in woud en veld rond te dolen.
Vooral het woud, met zijn hooge, reusachtige hoo
rnen, zijn braambeziestruiken en zijn talrijk gevogelte,
was hun lievelingsplaats. Wanneer zij maar eenigs-
zins konden, doorkruisten zij, hand aan hand het
woud. Martin kende spoedig alle wegen. Hij was ove
rigens geen mooie jongen, wel was hij stevig en goed
gebouwd. Zijn zomersproetig gelaat mocht zelfs een
weinig onaangenaam er uitzien, tot vergoeding daar
voor bezat hij echter een paar schoone, sprekende
oogen, waaruit de onschuld, goedhartigheid en
schalkschheid iemand tegenblonk. Bij Antje was dit
insgelijks het geval. Zij was een klein meisje, met
echt n^f°kintieS e" k"ütJes in wangen en kin, een
lijke, die wekelijks eenige malen naar Almenrode
kwam, om naar zijn beschermeling te zien en met
hem te praten of te wandelen, vermeed het de vele
vragen van den knaap te beantwoorden. Van zijne
ouders vertelde hij hem alleen, dat zij sliepen om
in een heerlijker oord te ontwaken; grootvader daar
entegen was op reis gegaan, antwoordde hij ontwij
kend, en zou wel weer terugkomen.
Toen Martin eindelijk naar Wolfenstein ter school
moest, vernam hij evenwel meer en kwam hij dikwijls
bedroefd, zelfs weenend bij zijn pleegmoeder, die dan
den knaap zooveel mogelijk troostte. De kameraden
van den knaap wilden hem zeer zeker geen leed doen,
want de groote boer was in de meening der dorps
bewoners de martelaar hunner rechtvaardige zaak,
maar de onnadenkende, al zij het ook goed gemeen
de vragen van het kleine volkje en vooral het ont
kiemend bewustzijn, dat grootvader in het tuchthuis
zat, ontstelden den knaap en wierpen vroegtijdig een
droeve schaduw op diens anders zoo onbewolkte jon
gensleven.
Zoo waren er nu tien jaren verstreken. Martin was
iets ouder. Hij had op school reeds flinke
vorderingen gemaakt; hij kon lezen en schrijven en
zelfs een weinig rekenen. Klein Antje daarentegen
zou eerst in het najaar naar school gaan en zij
had dus veel respect voor haar zoo veel knapperen
speelgenoot.
Heden waren zij naar gewoonte met elkander in 't
heerlijke bosch gaan spelen. De vrouw van den mo
lenaar, moeder Martha, had hen een flink stuk brood
medegegeven en toen waren de kinderen er op uitge
togen. Het brood hadden de kleinen spoedig opgege
ten en aan de braambeziën hadden zij zich naar harte
lust te goed gedaan, terwijl zij nog hun steenen pot
jes vol braambeziën geplukt hadden, die zij aan hun
moeder wilden geven. Voorloopig echter dachten zij
nog niet aan naar huisgaan. Zij verborgen de potjes
met beziën in een hollen boomstam en dekten de
opening zorgvuldig met mos toe. Zij zelven huppel
den verder het woud in, naar een beek toe, wat hun
lievelingsplek was. Daar maakte hij allerlei buitelingen
in het gras, terwijl Antje dan gewoonlijk met den rug
tegen een der hoornen met van vreugde schitterende
oogen naar de kunsten van haar pleegbroeder keek.
Dan gebeurde het dikwijls, wanneer het een bij
zonder heete dag was, dat hare oogjes toevielen én
het murmelen van het beekje haar wiegelied werd.
Wanneer dat gebeurde, dan staakte Martin dadelijk
zijne dolle sprongen; gelijk een trouwe wachthond
nam hij naast zijne speelgenoote plaats en sloeg haaf
opmerkzaam gade, terwijl hij elke brutale vlieg, die
te dicht bij haar gezichtje kwam, behoedzaam ver
joeg. Zoo bleef hij geduldig dikwijls uren lang zitten,
tot klein Antje weder de oogen opsloeg en haar ka
meraad toelachte.
Ook nu was dit weer het geval geweest.
Toen zij beiden den molen naderden, ontdekten
zij reeds van verre, dat onder de schaduwrijke linde,
die voor het molenhuis stond, de oude geestelijke van
Wolfenstein met nog een anderen ouden, gebogen
man in druk gesprek waren met den molenaar.
De geestelijke zag de heide kinderen het eerst
komen. Schertsend dreigde hij met den vinger. „Kom'
gij daar eindelijk, gij wegloopers?" terwijl de kinde
ren jubelend naar hem toe sprongen en nu met ver
hoogde kleur voor hem stonden.
„Ga dadelijk naar moeder, Antje, en breng je be
ziën binnen," zeide nu de molenaar tot zijn dochter,
„maar Martin mag blijven; daar is een man die he®
wil spreken." Daarbij wees hij op den ouden man, die
naast hem stond en met groote, brandende ooge0
den blonden knaap aankeek.
Martin wendde zich nu tot den ouden man en stalt
hem, op bevel van den geestelijke, zijn hand toe-
Maar zonderling, de anders zoo vrije knaap, ^aS
blijkbaar bang voor den ouden man en ontstelde, toe»
deze zich eensklaps over hem heenboog en met on
stuimige hartelijkheid omarmde.
„Dat is dus mijn kleinzoon?" riep hij uit terffÜ'
h^-?na5,gei)r0ken in llet gelaat van den knaap staarde
„Mijn God, is het mogelijk, dat hij reeds zoo gr"0'
is geworden, dat kleine wurm, dat ik hulpeloos b»|
u heb moeten achterlaten, eerwaarde?"
De knaap keek den zoo hartstochtelijk sprekende»:
ouden man verwonderd aan, hij kon zich niet herin
neren ooit zulk een zonderling gelaat gezien te|
hebben; het scheen slechts uit vel en been te be
staan zoo was de oude man vervallen.
„Dat is je grootvader, Martin," zeide de geestelPH
ynendelijk. „Weet je wel, je grootvader, van w>eI1
»e z°° dikwijls heb verteld," voegde hij er aaD|
toe, als de knaap nu eens hem schuw aankeek, da"!
weder den ouden man aanstaarde. „Hij is nu terug'!
gekeerd van zijn reis en zal je nu met zich neme»-' I
Wordt vervolgd.