Hoe zijn wij gekomen aan het
Uitwaterende Sluizengeld.
11
de extra hooge belasting van bier en sigaren, koffie en zette toen koers naar het oosten om dwars door
en lucifers, daar zijn de ongehuwde Bulgaren eenigen de baai van Wolstenholm te varen. l0®n wij en
tijd geleden verrast met een belasting op hun onge- berg, die zich in den vorm van een tarei aan
huwden staat en wel in dezen vorm, dat ieder vrij- invaart van de North-Star baai verheft, naaerae
gezel, die den leeftijd van dertig jaar bereikt heeft, kwamen ons tal van inboorlingen in hunne kajaks
jaarlijks tien francs belasting extra moet betalen. De tegemoet, waaronder vele vrienden. Later kwam ons
opbrengst van deze belasting zal het Bulgaarsche on- 1 ook Knud Rasmussen bezoeken een Deensch schrij-
derwijs ten goede komen. Deze bijzondere belasting ver, die daar geheel en al het leven aer Kskimo s
zal dit jaar het respectabele sommetje van 33.000 medeleeft. In den loop van den winter werden wij
francs opbrengen. De ongetrouwde heeren zijn heftig nog nader met hem bekend.
in oppositie gekomen en hebben bij hoog en laag be- j 's Nachts werd een bezoek gebracht aan de stad
weerd, dat de ongehuwde vrouwen evengoed moeten Oomanooi. Deze vreemdsoortige stad bestaat uit
offeren. Tot nog toe is dit echter niet geschied. j zeven driehoekige tenten op schilderachtig gelegen
Wat beweerde naar aanleiding van deze 10 francs rotsen. Rondom die tenten stonden een groot aantal
belasting een verstokt Bulgaarsch celibatair? mannen, vrouwen en kinderen te sidderen in de
„Liever 1000 francs jonggezellenbelasting dan een koude van den nacht. Het waren zonderlinge wezens,
vrouw"" De mannen waren niet grooter dan 5 voet 2 duim,
Zoo'n onmensch! de vrouwen waren slechts 4 voet 10 duim. Allen had-
DE DOODSTRAF IN RUSLAND. den een breed opgezet gelaat en zware knoken. Hun
l>e bladen maken met groole voldoening melding huid was licht gebronsd en zoowel mannen als vrou-
van een rondschrijven van minister president Slok- wen hadden gitzwart haar en bruine oogen.
pin aan de plaatselijke overheden, waarin hun de I Aan den ingang van elke hut stond een schoone
grootste omzichtigheid wordt op 't hart gedrukt mot vrouw gereed om de bezoekers te ontvangen. De
het verwijzen van personen naar den krijsraad. Slo- bezoekers traden binnen en maakten een praatje met
lypin zegt, dat, in het belang van do algemecnc elk gezin. Er was echter weinig stof tot een gesprek,
rust, dc doodstraf alleen in '1 uiterste geval moet wor- daar dit over niets anders liep dan over huwelijken
den' toegepast. j en sterfgevallen en ten slotte over de jacht en men
Het aantal terechtstellingen is in den laatsten tijd dus spoedig was uitgeput. Men was In deze plaats
zeer afgenomen. i overgegaan tot monogamie, niet echter uit een zede-
GELYNCHT. lijkheidsoogpunt, maar omdat er geen vrouwen ge-
Hett elegraafagentschap Fournier ontvangt een hoogst noeg waren, zoodat zelfs een aantal huwbare man-
onverkwikkelijk bericht uit Grand-Bassam aan dc Ivoor- nen bij gebrek aan de noodige schoonen de zegenin-
kust. Een man, die veertien jaren lang als soldaat gen van den echtelijken staat niet deelachtig konden
in het Fransche koloniale leger had gediend, die in worden.
dienst van de Fransche republiek zeven maal gewond In ieder gezin waren gewoonlijk drie dikke kinder-
is geweest, is gelyncht door de inboorlingen. En die tjes, het jongste werd gemeenlijk door de moeder in
man is ter lynching uitgeleverd aan zijn beulen door een zak op den rug gedragen.
de Fransche overheid. Dat is een droevige geschiedenis. De bemanning van het schip maakte prachtige za-
Grand-Bassam ligt aan de zee. Ongeveer 60 kilometer ken met de Eskimo's. Voor betrekkelijk waardelooze
landwaarts in, ten Noord-Westen van Grand-Bassam, zaken stonden deze bet kostbaarste bont en 'voor
ligt het Fransche fort Ouossou. Een Senegalees te af. De reizigers besloten het niet te laten bij bet
Ouossou, Ali Seck genaamd, had in een vlaag van bezoek aan deze eene plaats, maar zooveel mogelijk
jaloezie zijn vrouw vermoord. Deze vrouw behoorde andere ook te bezoeken, ten einde studie te maken
tot de familie van het stamhoofd der streek. De j van de zeden en gewoonten der inlanders om ruil-
moord eischte wraak. De moordenaar was zichzelf gaan handel te drijven en tevens om van het jachtvermaak
aangeven aan het hoofd van den post Ouossou. Hij te genieten.
was in het fort gevangen gehouden. Maar de menigte,
drie- of vierhonderd man sterk, kwam opzetten en ver
langde dreigend uitlevering van Ali Seck. De post
van Ouossou is tien man sterk. De inboorlingen wa
ren met geweren gewapend. De gezagvoerder van den
post vroeg door de telefoon om raad aan den chef,
die op een afstand woont van eenige uren. Deze
chef achtte den past niet sterk genoeg om een aan
val van de woedende inboorlingen te weerstaan en
gaf bevel den gevangen moordenaar uit te leveren.
De inboorlingen hebben den ongelukkigen Ali Seck
EEN KOZAK ALS AMOKMAKER.
Een dronken kozak van hel lijfgarde-regiment te
Petersburg, Archip geheeten, heeft eergisteravond de be
volking van de Alexander-Nevvsky-wijk doodelijk ver
schrikt.
Op straat begonnen' eenige kinderen den man te
sarren, toen de. soldaat plotseling blank trok en woe
dend op de kinderen toevloog, die schreeuwend en
gillend de vlucht namen op de binnenplaats van het
arrestantenlokaal in de buurt.
Toen de portier den aanstormenden kozak in den
doodgemarteld. De marteling duurde vier d^gen lang. weg trad, bracht deze hem een geweldigen sabelhouw-
Daarna sneden zij het lijk in stukjes en verbrandden op het hoofd toe, zoodat de ongelukkige levenloos in-"
het overschot. eenzakte.
Eenige dagen later eischten de inboorlingen twee Daarop snelde de kozak, nog dol van woede, op een
andere mannen op om ze dood te martelen. Deze knaapje van drie jaar toe, het zoontje van den ge
maal mannen, die tot de bezetting van den post vangenisopzichter, dat op de plaats aan 't spelen was,
behoorden. Fransche soldaten dus. Het hoofd van en spleet hem letterlijk met zijn sabel van 't hoofd
den post heeft in overleg met zijn meerdere de in- tot de voeten. Vervolgens vloog hjj op een arrestant
boorlingen tot bedaren gebracht door een vergoeding toe, die bezig was hout te kloven, en sloeg dien met
in geld te geven. 1 een enkelen slag het hoofd van den romp.
TWEE MOPPEN. Ten slotte kwam de kozak in het waschhok terecht,
Een vrije vrouw aan 't woord: waar onder de waschvrouwen 'n paniek uitbrak. Een
„Overal wordt de man voorgetrokken, zelfs bij het narer werd zwaar door den dronken woesteling ver
huwelijk! Zij krijgen vrouwen, wij maar mannen!" wond. Het doordringend gegil van de vrouwen bracht
het geheele huis op de been. Het gelukte den kozak
„Welken dokter hebt ge?" iïog, den eersten op hem toesnellende cipiers met een
„Vraag liever, welke dokter m ij heeft?" j sabelhouw het hoofd te klieven, maar toen werd de
'razende soldaat zelf neergeslagen en geboeid.
HET REISVERHAAL VAN Dr. COOK. Het bericht van het bloedbad had zich snel in de
De New-York Herald is begonnen met de publicatie naasie omgeving verbreid, en duizenden menschein
van het reisverhaal van dr. Cook onder den titel: drongen om het arrestantenlokaal en wachtten het
TA T.nn A r\ MriAr/1 AAaI A O TA li fit TT /TVllH L 1 M_ -f .1.1 1 I 1 1 1 li 1
„De verovering van de Noordpool." Aan het Hdbld
ontleenen wij daarover het volgende:
De expeditie werd uitgerust te Gloucester-Mess.
Op den avond van 3 Juli 1907 waren wij gereed. Bij
ons vertrek heerschte er niet de groote drukte, waar
mede gewoonlijk het vertrek van een dergelijke ex
peditie gepaard gaat; bij uitzondering verliet eens
een Noordpoolexpeditie de haven zonder de daarbij
gebruikelijke overbodige en uitbundige betoogingen.
Daartoe was ook niet de geringste aanleiding gege
ven. Wij hadden noch den steun der regeering ge
vraagd, noch particulieren om hulp verzocht. Al de
kosten werden gedragen door den heer Bradley, die
zich voor bet hooge Noorden interesseerde uit een
jagersoogpunt, terwijl mij de pool belang inboezemde
als onderzoeker.
Op een morgen konden wij het zware klif van Kaap
York bemerken in den grijzen mist, waarin het land
gehuld lag. De storm had zooveel ijs naar de kust
gedreven, dat een nadering onmogelijk was en door
de hevige winden was bet al even moeilijk om op
het ijs te landen. En ofschoon wij gaarne kennis
zouden hebben gemaakt met de inboorlingen op
Kaap York, zagen wij ons genoodzaakt koers te zet
ten naar het meest nabij gelegen dorp aan de Noord
sterbaai.
Tegen middag braken de zware wolken en zagen
wij de sterke hellingen van bet roode klif. Dan ver
toonden zich aan ons oog tallooze vogels schitterend
oogenblik af, dat de kozak door de wacht zou worden
weggevoerd. Toen hij naar buiten kwam, trachtte de
menigte zich van hem meester te maken om hem te
lynchen, maar de ter hulp geroepen kozakken kon
den haar zonder moeite uiteenjagen.
Duidelijker uitgedrukt moet deze vraag luiden: hoe
is het gekomen, dat zooveel landen, over geheel het
Hollands Noorderkwartier verspreid, belasting moeten
betalen voor het onderhoud van den Schermerboezem
en de sluizen, waarmede die boezem afwatert op bet
Noordzeekanaal en op de Zuiderzee, te Nauerna, te
Zaandam, te Monnikendam, te Edam en te Schar
dam?
De Schermerboezem, zooals men weet, is het groo
te net van kanalen en vaarten, dat gevormd wordt
door het Noordhollandsch Kanaal, tusschen Purme-
rend en Nieuwediep, de Zaan, de Nauernasche vaart,
de ringslooten van Schermer, Beemster en Purmer,
met nog eene menigte vaarten, die daarmede in open
verbinding staan.
Op dien grooten boezem slaan de molens en stoom
gemalen van eenige tientallen polder^ en poldertjes
hun water uit. Daaruit volgt, dat al die grootere en
op het beweeglijke water of zwevende door de lucht, kleinere landen belasting hebben te betalen voor bet
Wij waren in het ijsvrije noordelijke water, dat als onderhoud der uitwateringssluizen van den boezem,
het ware een oase vormt in het midden van de pool- en voor betgeen verder tot liet goede beheer van
woestenij. Spoedig kregen wij den uitgestrekten ijs-
muur van de Petowik-gletscher in het oog en verder
op in het oosten herkenden wij de verblindende wit
heid van de ijszee van Groenland.
Het schip wist aan de ijsbergen te ontkomen en
eveneens aan de gevaarlijke rotsen rondom Atholl
door naast zijn groote kachel.
Tenslotte raakten ook zijn gedachten in de war
en slechts éen gedachte bleef hem helder, en dat
was zijn zucht naar wraak op graaf Wolf en diens
geslacht. Die gedachte hield hem steeds bezig. En
wanneer hij daarover begon te spreken, kregen zijn
oogen weer glans, dan spanden zich zijne spieren,
en richtte zijn hoofd zich weder op.
Maar die oogenblikken kwamen steeds zeldzamer,
gewoonlijk zat hij lusteloos op zijn bank, en in het
dorp vertelde men elkaar reeds lang dat de groote
boer kindsch was geworden.
Martin groeide op tot een, naar lichaam en geest
gezonden, krachtigen jongen. Nauwelijks de kinder
schoenen ontgroeid moest hij reeds bijna alleen zor
gen voor zijn eigen onderhoud en dat van zijn groot
vader. Door de natuur begaafd met een buitenge
wone lichaamskracht, gelukte dit hem dan ook ta
melijk goed. Wel is waar moest hij van den vroegen
morgen tot den laten avond hard werken, en zelfs
des Zondags gunde hij zich weinig rust, maar des te
trotscher was hij, als hij aan het einde der week
zijn loon ontving, dat hij met zijn werk bij den een
of anderen boer had ontvangen.
Het was derhalve geen wonder, dat hij zijn blonde
vriendin van den molen veel minder ontmoette dan
vroeger. Hij zag haar meestal bij het naar de kerk
gaan, en dan alleen uit de verte. Een vriendelijke
groet was meestal alles wat zij met elkaar konden
wisselen. Dat was evenwel een genot voor Martin,
dan schitterden zijn oogen van onverholen vreugde
en ook Antje schene dat aardig te vinden.
Kor't voor Martin 20 jaar werd stierf de oude
geestelijke. Toen deze zijn laatste uur voelde na
deren, liet hij Martin bij zich komen.
Hij had een lang onderhoud met den jongen man
onder vier oogen. Martin was na dit onderhoud zeer
ernstig en terneergeslagen en het duurde weken en
maanden voor hij zijn opgeruimdheid terugkreeg.
Toen kwam het groote jaar 1870.
De Franschman was overmoedig en uitdagend, en
de Duitsche adelaar in het volle besef van zijn groot
heid en macht sloeg de vleugels uit. Ook Martin was
onder de jonge mannen die ten strijde moesten. On
verwachts kwam voor hem de oproepingsbrief en
dien boezem zelve en van den waterstand op dien
boezem moet worden bekostigd.
Al die landen, polders en poldertjes samen geno
men, vormen een gebied, dat heet: „bet Hoogheem
raadschap van Uitwaterende Sluizen van Kennemer-
land en Westfriesland". Over dat gebied strekt zich
de Schermerboezem uit.
Afgescheiden van dat groote landschap is West
friesland, dat geheel besloten is binnen zij" eigen
omringdijk: den Westfriescken dijk.
Van Westfriesland bestaat het westelijk deel uit
een aantal polders, die allen hun water uitmalen op
de ringsloot van den Heerhugowaard en andere vaar
ten die daarmede verbonden zijn, dus weder op
een boezem, die de Raaksmaatsboezem heet.
Nu wordt die Raaksmaatsboezem met de Lange-
reis door het groote stoomgemaal bij Aartswoud af
gemalen op de Zuiderzee.
Maar bij de Zes Wielen buiten Alkmaar, bij Oudorp
en bij Rustenburg staan Strijkmolens, 13 met elkan
der, die het water van de Waardringsloot, dus
Raaksmaatsboezem, uitmalen op het Noordhol
landsch kanaal en de Schermerringsloot, dus op
Schermerboezem.
Zoo zijn de landfen van Geestmerambacht, die allen
op Raaksmaatsboezem afwateren en dus ook water
op Schermerboezem brengen, aangeslagen in de be
lasting van liet Hoogheemraadschap van Uitwateren
de sluizen, ofschoon de landen zelve niet binnen den
ring van het Hoogheemraadschap gelegen zijn. De
polder Beschoot, die op de Beemsterringsloot en de
polder Ursem, die op de Schermerringsloot hun wa
ter uitslaan, liggen eveneens binnen den Westfrieschen
omringdijk, maar betalen natuurlijk ook Uitwaterende-
sluizengeld. Dat kan niemand bevreemden.
Maar wel kan men het vreemd vinden, dat de lan
den van de Schager- en Niedorper Koggen, die hun
water alleen op de Zuiderzee brengen door de sluis
te Kolhorn, en de landen van Drechterland, tusschen
Hoorn, Enkhuizen en Medemblik, die ook enkel op de
Zuiderzee afwateren en dus met Schermerboezem in
zooverre niets te maken hebben, toch onderworpen
zijn aan het Uitwaterende Sluizengeld, voorzoo
verre zij die belasting niet hebben afgekocht.
De grondeigenaars in Schager en Niedorper Kog
gen en Drechterland, die ambachts- en bannelasten,
d-ijks- en molenkosten en Hondsbosch-geld hebben
op \e brengen, mogen wel vragen, waarom er dat Uit
waterende Sluizengeld nog bij moet.
Hoe is men toch aan die belasting gekomen?
Om op die vraag een antwoord te krijgen moet
men de geschiedenis van het Noordhollandscke pol
derland ophalen, eenige eeuwen terug. Dan alleen toch
kan men de verklaring vinden van bet bestaan van
deze en dergelijke instellingen, die ons menschen zoo
zonderling voorkomen en toch indertijd langs den ge
wonen weg der noodzakelijkheid zijn in het leven
geroepen, instellingen, die, hoe ook aangevochten,
zich hebben gehandhaafd tot op onzen tijd, of althans
tot op den tegenwoordigen tijd zijn behouden geble
ven.
Laten we ons dus even voorstellen, dat de Beem
ster, de Schermer, de Stanmeer, de Purmer, de
Wormer, de Heerhugowaard, met nog een dozijn of
meer kleinere polders om en bij die grooteren, nog
onbedijkt waren, waterplassen of meren dus. Denken
we ons verder de Zaan door sluizen te Knollendam
en te Zaandam afgesloten van de Schermer en van
het Y, zoodat het een binnenwater was, waarmee
de Wormer in open verbinding stond.
We hebben dan een beeld van ons Noorderkwar
tier, zooals het er uitzag in het jaar 1500: veel groote
binnenwateren, waarvan de oude landen door lage
dijken of kaden waren afgesloten, of waartegen hier
en daar zelfs niet eens kaden waren aangelegd.
Westfriesland had toen al zijn eeuwenouden om
ringdijk, waarvan het gedeelte tusschen Oudorp en
Oterleek bekend stond onder den naam „Huigen-
dijk" en dat van Ursem tot Avenhorn „Walichsdijk"
heette.
Nog een paar eeuwen vroeger, dus, laat ons
zeggen: in het jaar 1300, stonden die groote bin
nenwateren van het Noorderkwartier, die buiten West
friesland lagen, zooals de Purmer, de Beemster, en de
Schermer, in open verbinding met de Zuiderzee door
drie zeegaten. Het eene gat liep uit de Beemster tus
schen den Westfrieschen dijk en het land van de
Zeevangdoor; dat is dichtgemaakt door den Schar
dam in het begin der 14e eeuw, op de plaats waar
men nu nog het dorp Schardam kent. Een ander
zeegat liep uit het noordelijk deel van de Purmer, on
der den naam van ,IJe" langs Middel-IJe (of Mid-
delie) naar de plaats IJedam (of Edam) en vandaar
onder den naam van Voor Lle verder tot daar waar
thans Volendam ligt. Dat gat werd gestopt in het
midden der 14e eeuw en toen kreeg Edam meteen
een kanaal dat een veel korteren weg naar zee gaf
en dat nog tegenwoordig zijn haven is. Het derde
gat was de Purmer Ee en liep uit de Purmer bij
Monnikendam in zee. Dat gat werd in de eerste ja
ren na 1400 dichtgemaakt door het leggen van den
Nieuwendam. De Waterlanders en de bewoners van
den Zeevang, die dien Nieuwendam hadden gelegd,
werden om dat verdienstelijke werk begunstigd met
een privilegie van Graaf Albrecht van Beieren, ge
geven den 12en December 1403, waarbij hen werd
beloofd, dat zij met geen onderhoud van een ande
ren dijk zouden mogen worden belast. De Waterlan
ders hebben zich dan ook ter gelegener tijd op die
grafelijke belofte beroepen en vrijdom van belasting
voor Uitwaterende Sluizen en Hondsbossche verkre
gen.
Buiten deze drie zeegaten was er nog een ander;
dat was de Crommenije, een breed water, loopende uit
het Langemeer van Crommenijerdijc (of Kromme-
niedijk) naar het Wijkermeer of den westelijken in
ham van het IJ. De dijk, waarmede die Crommenije
even na 1357 werd afgesloten werd ook Nieuwendam
genoemd.
Kort na 1400 dus waren de vier zeegaten afge
damd.
Doch met die afdammingen waren de groote bin-
weinige dagen later had hij zijn vriendelijk dorp den
rug toegekeerd.
Nu moest hij afscheid nemen van de speelgenoote
zijner jeugd. Wellicht was het voor eeuwig. En toen
gebeurde bet, dat deze twee jonge harten elkaar in
liefde vonden. In dat stille, zalige oogenblik had geen
van beiden een enkel woord gesproken, maar beiden
waren met heiligen ernst vervuld geweest en hunne
blikken hadden duidelijk genoeg gesproken.
HOOFDSTUK X.
„Hu, wat is het vandaag verbazend koud," zeide
molenaar Sturm, die juist naar buiten trad, tot den
dikken, zich door de sneeuw heen werkenden, proes-
tenden en hoestenden postbode. „Kom maar een
paar minuten in de woonkamer, die is goed verwarmd
en een kop koffie zal jouw oude botten goed doen,
denk ik."
Met gretigheid gaf de oude man gevolg aan deze
uitnoodiging. „Je bent een flinke molenaar, dat moet
ik je nageven. Het is vandaag een verduiveld lastige
weg geweest... en ik had nogal wat te bestellen."
„Wij krijgen nog meer sneeuw," zeide de molenaar,
„daar is nog geen vooruitzicht op beter weer."
„En dat duurt nu reeds twee weken," bromde de
postlooper, „wanneer het er in Frankrijk ook zoo
uitziet, zij God onze arme broeders genadig."
„Ja, dat is zeker," antwoordde Sturm, terwijl hij
naast den postbode de heerlijk verwarmde woonkamer
binnentrad en daar zijn dochter wenkte, de flesch
met jenever aan te geven. „De duivel hale hen, die
Franschen, het is nu reeds zes maanden, dat ze in
het Gallische land staan en hoevele tranen heeft het
reeds gekost."
„De zoon van de weduwe Kathrin is ook gevallen
bij Orleans," vertelde de postlooper, die intusschen
had plaats genomen en in zijn grooten zak rondsnuf
felde, „zooeven heb ik haar de ambtelijke doodstijding
gebracht, die arme vrouw, het zou een ieder leed ge
daan hebben, wanneer hij dien jammer had moeten
aanzien."
„Ja ja, zoo is het," beaamde Tobias Sturm; „het
zal ditmaal een droeve Kerstmis worden. Daar is
bijna geen huis waar niet de vader ontbreekt of de
roe er, om niet eens te spreken van de vele zoons,
ïoevelen van hen zullen onverminkt en gezond
terugkomen? Daar, drink kerel, men moet er maar
niet aan denken."
Deze dronk in éen teug zijn glas uit en maakte
daarbij een grimas, alsof hij iets leelijks naar bin
nen had geslikt. „Br, dat is een sterk goedje," zeide
hij, „maar het verwarmt uitstekend en dat is de
hoofdzaak. Hartelijk dank, molenaar! Ik moet nu
verder."
„Hoe staat het met de courant, hebt gij niets
medegenomen?" vroeg Tobias Sturm, „geen brief of
anders?"
„Ja zeker, dat zou ik waarachtig bijna vergeten."'
De beambte opende weder zijn zak en overhandigde
den molenaar een courant, en daar is nog een brief
voor uwe dochter, voor Anna."'
„Zeker van Martin," antwoordde de molenaar, ter
wijl hij het adres van den brief bekeek. „Ja, zoo
is het, dat dacht ik wel;" ging hij toen voort, „het
meisje zal wel blij zijn. God zij dank, dat hij nog
gezond en wel is, hij is ook zulk een wakkere, brave
jongen."
De bode knikte bevestigend met het hoofd.
„Nu staat er nieuws in de courant?" vroeg toen
de molenaar nog, terwijl hij de medegebrachte cou
rant opensloeg.
„Ik weet het niet, ben er nog niet toe gekomen,
ook maar een enkel woord ervan te lezen," zeide de
postbode hoofdschuddend. „Nu, vaarwel Sturm, ik
moet verder! Ik wilde wel, dat ik reeds op den
burg Almenrode was geweest; daar is ook ellende
genoeg,"
„Ja, dat is zoo, man," bevestigde Tobias Sturm
met ernstig gelaat, „onze slotheer heeft zijn zoon
verloren, hij viel dadelijk in den eersten slag als
jong officier; de oude heer is bijna niet meer te
herkennen en ook zijn eenig kind, de freule, doet
niets dan weenen en zuchten. Zij zijn uitgereden;
ongeveer een uur of drie geleden reden zij met de
slede hier voorbij naar Wolfenstein."
I „Ik heb niets dringends," zeide de bode daarop,
„ik kan het ook aan de bedienden achterlaten, wat
ik heb, maar bij zulk ene koude en zooveel sneeuw
is het een barre tocht, naar boven op den berg."
Nu nam hij afscheid van den molenaar, en verliet
het huis, terwijl Tobias Sturm gemakkelijk plaats
nenmeren niet geheel van de zee afgesloten, in den
Nieuwendam van de Crommenije en In de haven van
Edam had men open gaten of zoogenaamde sluizen
gehouden, ten behoeve van de visscherij, en, wat
Edam betrof, ook in het belang van het scheep
vaartverkeer, daar men op die wijze voortdurende
strooming of schuring in de haven bevorderde, waar.
door dat water de gewenschte diepte zou behouden.
Zoo bleef het binnenwater toch opzetten met eiken
vloed in zee.
En dat was een kwaad, niet alleen voor de lan
den, die aan de Purmer, de Beemster en de Scher
mer gelegen waren en op die plassen hun polderwa
ter ontlastten, maar ook voor de landen, die om den
grooten Waard (den Heerhugowaard) gelegen waren,
dus voor het land van Geestmerambacht. Want
in den Huigendijk lagen eenige sluizen, waardoor het
water van den Waard op den Schermer werd afge
laten, en die afwatering werd nu, door het meestal
hooge water in den Schermer, veeltijds belet.
Wordt vervolgd.
DE EPIDEMISCHE KINDERVERLAMMING IN
ONS LAND.
Een nieuwe besmettelijke ziekte bedreigt ons, eene
ziekte, waartegen onze wet op de besmettelijke ziekten
ons nog niet kan beschermen.
Bij de medici was sedert lang bekend, dat de zoo
genaamde kinderverlamming wel eens verschillende kin
deren uit eenzelfde gezin na elkaar aantast. Zulk een
kind krijgt dan onder koorts en algemeene ziektever
schijnselen, verlammingen van een of meer ledematen.
Na eenige dagen kan het kind genezen, maar in den
regel blijft een meer of minder uitgestrekte verlamming
achter, die het kind voor zijn verder leven tot een
invalide (kan maken on een langdurige behandeling door
een zenuwarts noodzakelijk maakt. Het kind kan ech
ter ook in den acuten aanval sterven, of later aan.
gevolgen der ziekte te gronde gaan.
Wat den aard dezer ziekte aangaat, zoo vindt men
meestal een ontsteking van hersenen en ruggemerg, voor
al van dit laatste. Ook de hersenvliezen kunnen rijn
aangedaan; niettemin is deze ziekte een geheel andere
dan de epidemische horsen- en ruggemcrgvliesonlste-
king (meningitis) of Genickstarre.
In 1887 kwam in Stockholm voor het eerst een
grootere epidemie van kinderverlamming voor (44 ge
vallen). In 1888 werd een kleine epidemie 'in Lyon
beschreven, terwijl in de volgende jaren berichten
over kleine en grootere epidemieën, meestal echter tot
één plaats beperkt, tot ons kwamen. Uit een epidemie
in 1899 bleek voor het eerst het epidemiologisch ge
wichtige feit, dat de ziekte bij hare verspreiding de
groote verkeerswegen volgde. In de laatste jaren is de
ziekte in steeds grootere epidemieën opgetreden, en na-
dort thans over Denemarken ons land. Zoo kwam in
1905—-'06 in Noorwegen een epidemie van 1053 ge
vallen voor, n.1. in 1905 719 gevallen, waarvan *111
met doodelijken afloop, en in 1906 334 gevallen met
34 sterfgevallen. Tn 1906 kwam in New-York oen epi
demie van 272 gevallen voorv waarbij ook ve|e, waar
bij gedeelten der hersenen te niet gingen. In liet jaar
1907 volgde opnieuw een zomcr-epidemie te New-York;
het aantal gevallen bedroeg toen bijna 2000. De sterfte
bedroeg 6 5 7 p.Ct. Het sterkst was de epidemie in
Augustus en September. Te Boston kwam in hetzelfde
jaar een epidemie van 635 gevallen voor. Verleden
jaar hield dc ziekle huis in Weenen en in enkele
streken van Oostenrijk.
Uit de epidemieën van de laatste jaren blijkt, dat de
ziekte ook kan voorkomen onder volwassenen, en ver
der, dat geen verlammingen behoeven voor te komen,
maar de ziekte verloopen kan als influenza, of met
overwegende maag-darmstoornissen, terwijl de ziekte in
het zenuwstelsel onder acht verschillende vormen kan
optreden.
Wat betreft de verspreidingswijze der riekte, is uit
de epidemie in Zweden in 1905 duidelijk gebleken,
dat de „Acute poliomyelitiis" of epidemische kinder
verlamming een besmettelijke ziekte is, en zich hoofd
zakelijk door aanraking van door de ziekte aangetas
ten voortplant. Ook door levensmiddelen en andere
voorwerpen kan de besmetting worden verspreid. Zoo
wordt een geval vermeld, waarbij ten bouwkundige
teekening uit een besmette streek, naar een ver ver
wijderde plaats opgezonden, aldaar besmetting teweeg
bracht.
Als de veroorzaker dezer ziekle kon dikwijls een
bepaalde bacterie worden gevonden en gekweekt; ze
kerheid daaromtrent bestaat echter niet.
In 1906 kwam in verschillende streken van ons
land epidemische kinderverlamming voor. In Winters
wijk en Raalte werden talrijke kinderen aangetast.
In hel geheel kwamen toen in ons land ongeveer 150
gevallen voor.
Wat deze ziekte van oogenblikkclijk belang maakt,
is, dat aan de oogstgrens van ons land een nieuwe
epidemie schijnt te beginnen. Zooals in „De Telegraaf'
van j.1. Zaterdag werd gemeld, zijn te Hagen (district
Ajr.nsberg) in Westfalen 23 gevallen voorgekomen, waar
van 10 met doodelijken afloop. Volgens gerucht zou
de ziekte ook reeds in Zutphen en omgeving epidemisch
optreden. (Zie bericht in dit nummer.)
Het ligt voor de hand, dat tegen een dergelijke ge
vaarlijke ziekte maatregelen hoogst gewenscht zijn. Het
zou o.i. zijn aan 1e bevelen, het aangeven van geval
len dezer ziekte verplicht te stellen, zoodat de inspec
teurs der volksgezondheid van dag tot dag op do hoogte
blijven van de uitbreiding die de riekte eventueel
neemt, en maatregelen kunnen nemen zooals 7!ij dat
tegenover elke andere besmettelijke ziekte doen.
Voor enkele jaren is de Epidemische Meningitis
(„Genickstarre") op dergelijke wijze voor de bestrij
ding toegankelijk gemaakt. Wordt de ziekte vroegtijdig
horkend. dan gelukt het zeker, haar in haar vordcró
verspreiding te stuiten. Te].
nam op de bank bij den haard en de courant ging
lezen. Na geruimen tijd in zijn lectuur verdiept te
zijn geweest, riep hij eensklaps uit: „Hm, dat is
mogelijk; nu begrijp ik, waarom onze beer heden
morgen naar Wolfenstein is gereden, anders staan
zij niet met elkander op bijzonder goeden voet, maar
ik moet dat dadelijk vertellen aan mijne vrouw en
aan Anna."
Van zijn plaats opstaande, begaf hij zich naar de
kamerdeur, opende die en riep: „He vrouw, Antje!
Kom dadelijk hier, er is iets nieuws."
Aan het andere einde van de gang werd de keu
kendeur geopend en kwamen de beide geroepenen
nieuwsgierig aanloopen.
„Daar is eerst iets voor u," begon de molenaar,
nadat vrouw en dochter waren binnengekomen en
de deur achter zich gesloten hadden. „Een brief van
Martin!" Met van blijdschap stralend gelaat snelde
Antje naar haar vader en nam den brief aan.
„Nu, lees maar wat hij schrijft," bromde de mole
naar op goedigen toon, want het was voor hem geen
geheim, hoe de verhouding was tusschen zijn kind
en Martin Katzenberger. „Wanneer hij maar goed
gezond is, dat is de hoofdzaak, want anders zal er
zijn leven lang geen degelijke molenaar van heO
groeien en de man van mijn dochter moet het mole
naarsvak goed kennen." Daarbij lachte hij zijn doch
ter veelbeteekenend toe, die vuurrood in het gelaat
was geworden en zich van hem afwendde.
Dat heeft nog allen tijd, bracht do iBolejiaarstef
"v t?.' 'UKl<lcn, terwijl zij insgelijks hariclijlT lachte
Kijk liever maar eerst wat Martin schrijft. I<ic'
vo lvcmel het doet oen mensch tot in zijn ziel leed,
dut de arme jongen bij deze koude in dat vreemd®
land moet kampeeren, dat is lang geen buitenkansje
lk wilde wel, dat we hem maar weer thuis hadden.
„Bij de warme kachel", lachte de molenaar. ,,Jelt"
vrouwvolk bent er altijd op uil, om ons mannen, 'e
verwennen. Het zal voor Martin nog vroeg genoeg ko
men om in hel hoekje te zitten. Het schaadt hete
volstrekt niet, dat hij in het vijandelijke land ric''
er door moet slaan; wanneer hij maar gezond en gauj
terug komt, dat is het voornaamste, nielwaar Antje'''
Wordt vervolgd.
J