Hoe zijn wij gekomen aan het Uitwaterende Sluizengeld. 11 de extra hooge belasting van bier en sigaren, koffie en zette toen koers naar het oosten om dwars door en lucifers, daar zijn de ongehuwde Bulgaren eenigen de baai van Wolstenholm te varen. l0®n wij en tijd geleden verrast met een belasting op hun onge- berg, die zich in den vorm van een tarei aan huwden staat en wel in dezen vorm, dat ieder vrij- invaart van de North-Star baai verheft, naaerae gezel, die den leeftijd van dertig jaar bereikt heeft, kwamen ons tal van inboorlingen in hunne kajaks jaarlijks tien francs belasting extra moet betalen. De tegemoet, waaronder vele vrienden. Later kwam ons opbrengst van deze belasting zal het Bulgaarsche on- 1 ook Knud Rasmussen bezoeken een Deensch schrij- derwijs ten goede komen. Deze bijzondere belasting ver, die daar geheel en al het leven aer Kskimo s zal dit jaar het respectabele sommetje van 33.000 medeleeft. In den loop van den winter werden wij francs opbrengen. De ongetrouwde heeren zijn heftig nog nader met hem bekend. in oppositie gekomen en hebben bij hoog en laag be- j 's Nachts werd een bezoek gebracht aan de stad weerd, dat de ongehuwde vrouwen evengoed moeten Oomanooi. Deze vreemdsoortige stad bestaat uit offeren. Tot nog toe is dit echter niet geschied. j zeven driehoekige tenten op schilderachtig gelegen Wat beweerde naar aanleiding van deze 10 francs rotsen. Rondom die tenten stonden een groot aantal belasting een verstokt Bulgaarsch celibatair? mannen, vrouwen en kinderen te sidderen in de „Liever 1000 francs jonggezellenbelasting dan een koude van den nacht. Het waren zonderlinge wezens, vrouw"" De mannen waren niet grooter dan 5 voet 2 duim, Zoo'n onmensch! de vrouwen waren slechts 4 voet 10 duim. Allen had- DE DOODSTRAF IN RUSLAND. den een breed opgezet gelaat en zware knoken. Hun l>e bladen maken met groole voldoening melding huid was licht gebronsd en zoowel mannen als vrou- van een rondschrijven van minister president Slok- wen hadden gitzwart haar en bruine oogen. pin aan de plaatselijke overheden, waarin hun de I Aan den ingang van elke hut stond een schoone grootste omzichtigheid wordt op 't hart gedrukt mot vrouw gereed om de bezoekers te ontvangen. De het verwijzen van personen naar den krijsraad. Slo- bezoekers traden binnen en maakten een praatje met lypin zegt, dat, in het belang van do algemecnc elk gezin. Er was echter weinig stof tot een gesprek, rust, dc doodstraf alleen in '1 uiterste geval moet wor- daar dit over niets anders liep dan over huwelijken den' toegepast. j en sterfgevallen en ten slotte over de jacht en men Het aantal terechtstellingen is in den laatsten tijd dus spoedig was uitgeput. Men was In deze plaats zeer afgenomen. i overgegaan tot monogamie, niet echter uit een zede- GELYNCHT. lijkheidsoogpunt, maar omdat er geen vrouwen ge- Hett elegraafagentschap Fournier ontvangt een hoogst noeg waren, zoodat zelfs een aantal huwbare man- onverkwikkelijk bericht uit Grand-Bassam aan dc Ivoor- nen bij gebrek aan de noodige schoonen de zegenin- kust. Een man, die veertien jaren lang als soldaat gen van den echtelijken staat niet deelachtig konden in het Fransche koloniale leger had gediend, die in worden. dienst van de Fransche republiek zeven maal gewond In ieder gezin waren gewoonlijk drie dikke kinder- is geweest, is gelyncht door de inboorlingen. En die tjes, het jongste werd gemeenlijk door de moeder in man is ter lynching uitgeleverd aan zijn beulen door een zak op den rug gedragen. de Fransche overheid. Dat is een droevige geschiedenis. De bemanning van het schip maakte prachtige za- Grand-Bassam ligt aan de zee. Ongeveer 60 kilometer ken met de Eskimo's. Voor betrekkelijk waardelooze landwaarts in, ten Noord-Westen van Grand-Bassam, zaken stonden deze bet kostbaarste bont en 'voor ligt het Fransche fort Ouossou. Een Senegalees te af. De reizigers besloten het niet te laten bij bet Ouossou, Ali Seck genaamd, had in een vlaag van bezoek aan deze eene plaats, maar zooveel mogelijk jaloezie zijn vrouw vermoord. Deze vrouw behoorde andere ook te bezoeken, ten einde studie te maken tot de familie van het stamhoofd der streek. De j van de zeden en gewoonten der inlanders om ruil- moord eischte wraak. De moordenaar was zichzelf gaan handel te drijven en tevens om van het jachtvermaak aangeven aan het hoofd van den post Ouossou. Hij te genieten. was in het fort gevangen gehouden. Maar de menigte, drie- of vierhonderd man sterk, kwam opzetten en ver langde dreigend uitlevering van Ali Seck. De post van Ouossou is tien man sterk. De inboorlingen wa ren met geweren gewapend. De gezagvoerder van den post vroeg door de telefoon om raad aan den chef, die op een afstand woont van eenige uren. Deze chef achtte den past niet sterk genoeg om een aan val van de woedende inboorlingen te weerstaan en gaf bevel den gevangen moordenaar uit te leveren. De inboorlingen hebben den ongelukkigen Ali Seck EEN KOZAK ALS AMOKMAKER. Een dronken kozak van hel lijfgarde-regiment te Petersburg, Archip geheeten, heeft eergisteravond de be volking van de Alexander-Nevvsky-wijk doodelijk ver schrikt. Op straat begonnen' eenige kinderen den man te sarren, toen de. soldaat plotseling blank trok en woe dend op de kinderen toevloog, die schreeuwend en gillend de vlucht namen op de binnenplaats van het arrestantenlokaal in de buurt. Toen de portier den aanstormenden kozak in den doodgemarteld. De marteling duurde vier d^gen lang. weg trad, bracht deze hem een geweldigen sabelhouw- Daarna sneden zij het lijk in stukjes en verbrandden op het hoofd toe, zoodat de ongelukkige levenloos in-" het overschot. eenzakte. Eenige dagen later eischten de inboorlingen twee Daarop snelde de kozak, nog dol van woede, op een andere mannen op om ze dood te martelen. Deze knaapje van drie jaar toe, het zoontje van den ge maal mannen, die tot de bezetting van den post vangenisopzichter, dat op de plaats aan 't spelen was, behoorden. Fransche soldaten dus. Het hoofd van en spleet hem letterlijk met zijn sabel van 't hoofd den post heeft in overleg met zijn meerdere de in- tot de voeten. Vervolgens vloog hjj op een arrestant boorlingen tot bedaren gebracht door een vergoeding toe, die bezig was hout te kloven, en sloeg dien met in geld te geven. 1 een enkelen slag het hoofd van den romp. TWEE MOPPEN. Ten slotte kwam de kozak in het waschhok terecht, Een vrije vrouw aan 't woord: waar onder de waschvrouwen 'n paniek uitbrak. Een „Overal wordt de man voorgetrokken, zelfs bij het narer werd zwaar door den dronken woesteling ver huwelijk! Zij krijgen vrouwen, wij maar mannen!" wond. Het doordringend gegil van de vrouwen bracht het geheele huis op de been. Het gelukte den kozak „Welken dokter hebt ge?" iïog, den eersten op hem toesnellende cipiers met een „Vraag liever, welke dokter m ij heeft?" j sabelhouw het hoofd te klieven, maar toen werd de 'razende soldaat zelf neergeslagen en geboeid. HET REISVERHAAL VAN Dr. COOK. Het bericht van het bloedbad had zich snel in de De New-York Herald is begonnen met de publicatie naasie omgeving verbreid, en duizenden menschein van het reisverhaal van dr. Cook onder den titel: drongen om het arrestantenlokaal en wachtten het TA T.nn A r\ MriAr/1 AAaI A O TA li fit TT /TVllH L 1 M_ -f .1.1 1 I 1 1 1 li 1 „De verovering van de Noordpool." Aan het Hdbld ontleenen wij daarover het volgende: De expeditie werd uitgerust te Gloucester-Mess. Op den avond van 3 Juli 1907 waren wij gereed. Bij ons vertrek heerschte er niet de groote drukte, waar mede gewoonlijk het vertrek van een dergelijke ex peditie gepaard gaat; bij uitzondering verliet eens een Noordpoolexpeditie de haven zonder de daarbij gebruikelijke overbodige en uitbundige betoogingen. Daartoe was ook niet de geringste aanleiding gege ven. Wij hadden noch den steun der regeering ge vraagd, noch particulieren om hulp verzocht. Al de kosten werden gedragen door den heer Bradley, die zich voor bet hooge Noorden interesseerde uit een jagersoogpunt, terwijl mij de pool belang inboezemde als onderzoeker. Op een morgen konden wij het zware klif van Kaap York bemerken in den grijzen mist, waarin het land gehuld lag. De storm had zooveel ijs naar de kust gedreven, dat een nadering onmogelijk was en door de hevige winden was bet al even moeilijk om op het ijs te landen. En ofschoon wij gaarne kennis zouden hebben gemaakt met de inboorlingen op Kaap York, zagen wij ons genoodzaakt koers te zet ten naar het meest nabij gelegen dorp aan de Noord sterbaai. Tegen middag braken de zware wolken en zagen wij de sterke hellingen van bet roode klif. Dan ver toonden zich aan ons oog tallooze vogels schitterend oogenblik af, dat de kozak door de wacht zou worden weggevoerd. Toen hij naar buiten kwam, trachtte de menigte zich van hem meester te maken om hem te lynchen, maar de ter hulp geroepen kozakken kon den haar zonder moeite uiteenjagen. Duidelijker uitgedrukt moet deze vraag luiden: hoe is het gekomen, dat zooveel landen, over geheel het Hollands Noorderkwartier verspreid, belasting moeten betalen voor het onderhoud van den Schermerboezem en de sluizen, waarmede die boezem afwatert op bet Noordzeekanaal en op de Zuiderzee, te Nauerna, te Zaandam, te Monnikendam, te Edam en te Schar dam? De Schermerboezem, zooals men weet, is het groo te net van kanalen en vaarten, dat gevormd wordt door het Noordhollandsch Kanaal, tusschen Purme- rend en Nieuwediep, de Zaan, de Nauernasche vaart, de ringslooten van Schermer, Beemster en Purmer, met nog eene menigte vaarten, die daarmede in open verbinding staan. Op dien grooten boezem slaan de molens en stoom gemalen van eenige tientallen polder^ en poldertjes hun water uit. Daaruit volgt, dat al die grootere en op het beweeglijke water of zwevende door de lucht, kleinere landen belasting hebben te betalen voor bet Wij waren in het ijsvrije noordelijke water, dat als onderhoud der uitwateringssluizen van den boezem, het ware een oase vormt in het midden van de pool- en voor betgeen verder tot liet goede beheer van woestenij. Spoedig kregen wij den uitgestrekten ijs- muur van de Petowik-gletscher in het oog en verder op in het oosten herkenden wij de verblindende wit heid van de ijszee van Groenland. Het schip wist aan de ijsbergen te ontkomen en eveneens aan de gevaarlijke rotsen rondom Atholl door naast zijn groote kachel. Tenslotte raakten ook zijn gedachten in de war en slechts éen gedachte bleef hem helder, en dat was zijn zucht naar wraak op graaf Wolf en diens geslacht. Die gedachte hield hem steeds bezig. En wanneer hij daarover begon te spreken, kregen zijn oogen weer glans, dan spanden zich zijne spieren, en richtte zijn hoofd zich weder op. Maar die oogenblikken kwamen steeds zeldzamer, gewoonlijk zat hij lusteloos op zijn bank, en in het dorp vertelde men elkaar reeds lang dat de groote boer kindsch was geworden. Martin groeide op tot een, naar lichaam en geest gezonden, krachtigen jongen. Nauwelijks de kinder schoenen ontgroeid moest hij reeds bijna alleen zor gen voor zijn eigen onderhoud en dat van zijn groot vader. Door de natuur begaafd met een buitenge wone lichaamskracht, gelukte dit hem dan ook ta melijk goed. Wel is waar moest hij van den vroegen morgen tot den laten avond hard werken, en zelfs des Zondags gunde hij zich weinig rust, maar des te trotscher was hij, als hij aan het einde der week zijn loon ontving, dat hij met zijn werk bij den een of anderen boer had ontvangen. Het was derhalve geen wonder, dat hij zijn blonde vriendin van den molen veel minder ontmoette dan vroeger. Hij zag haar meestal bij het naar de kerk gaan, en dan alleen uit de verte. Een vriendelijke groet was meestal alles wat zij met elkaar konden wisselen. Dat was evenwel een genot voor Martin, dan schitterden zijn oogen van onverholen vreugde en ook Antje schene dat aardig te vinden. Kor't voor Martin 20 jaar werd stierf de oude geestelijke. Toen deze zijn laatste uur voelde na deren, liet hij Martin bij zich komen. Hij had een lang onderhoud met den jongen man onder vier oogen. Martin was na dit onderhoud zeer ernstig en terneergeslagen en het duurde weken en maanden voor hij zijn opgeruimdheid terugkreeg. Toen kwam het groote jaar 1870. De Franschman was overmoedig en uitdagend, en de Duitsche adelaar in het volle besef van zijn groot heid en macht sloeg de vleugels uit. Ook Martin was onder de jonge mannen die ten strijde moesten. On verwachts kwam voor hem de oproepingsbrief en dien boezem zelve en van den waterstand op dien boezem moet worden bekostigd. Al die landen, polders en poldertjes samen geno men, vormen een gebied, dat heet: „bet Hoogheem raadschap van Uitwaterende Sluizen van Kennemer- land en Westfriesland". Over dat gebied strekt zich de Schermerboezem uit. Afgescheiden van dat groote landschap is West friesland, dat geheel besloten is binnen zij" eigen omringdijk: den Westfriescken dijk. Van Westfriesland bestaat het westelijk deel uit een aantal polders, die allen hun water uitmalen op de ringsloot van den Heerhugowaard en andere vaar ten die daarmede verbonden zijn, dus weder op een boezem, die de Raaksmaatsboezem heet. Nu wordt die Raaksmaatsboezem met de Lange- reis door het groote stoomgemaal bij Aartswoud af gemalen op de Zuiderzee. Maar bij de Zes Wielen buiten Alkmaar, bij Oudorp en bij Rustenburg staan Strijkmolens, 13 met elkan der, die het water van de Waardringsloot, dus Raaksmaatsboezem, uitmalen op het Noordhol landsch kanaal en de Schermerringsloot, dus op Schermerboezem. Zoo zijn de landfen van Geestmerambacht, die allen op Raaksmaatsboezem afwateren en dus ook water op Schermerboezem brengen, aangeslagen in de be lasting van liet Hoogheemraadschap van Uitwateren de sluizen, ofschoon de landen zelve niet binnen den ring van het Hoogheemraadschap gelegen zijn. De polder Beschoot, die op de Beemsterringsloot en de polder Ursem, die op de Schermerringsloot hun wa ter uitslaan, liggen eveneens binnen den Westfrieschen omringdijk, maar betalen natuurlijk ook Uitwaterende- sluizengeld. Dat kan niemand bevreemden. Maar wel kan men het vreemd vinden, dat de lan den van de Schager- en Niedorper Koggen, die hun water alleen op de Zuiderzee brengen door de sluis te Kolhorn, en de landen van Drechterland, tusschen Hoorn, Enkhuizen en Medemblik, die ook enkel op de Zuiderzee afwateren en dus met Schermerboezem in zooverre niets te maken hebben, toch onderworpen zijn aan het Uitwaterende Sluizengeld, voorzoo verre zij die belasting niet hebben afgekocht. De grondeigenaars in Schager en Niedorper Kog gen en Drechterland, die ambachts- en bannelasten, d-ijks- en molenkosten en Hondsbosch-geld hebben op \e brengen, mogen wel vragen, waarom er dat Uit waterende Sluizengeld nog bij moet. Hoe is men toch aan die belasting gekomen? Om op die vraag een antwoord te krijgen moet men de geschiedenis van het Noordhollandscke pol derland ophalen, eenige eeuwen terug. Dan alleen toch kan men de verklaring vinden van bet bestaan van deze en dergelijke instellingen, die ons menschen zoo zonderling voorkomen en toch indertijd langs den ge wonen weg der noodzakelijkheid zijn in het leven geroepen, instellingen, die, hoe ook aangevochten, zich hebben gehandhaafd tot op onzen tijd, of althans tot op den tegenwoordigen tijd zijn behouden geble ven. Laten we ons dus even voorstellen, dat de Beem ster, de Schermer, de Stanmeer, de Purmer, de Wormer, de Heerhugowaard, met nog een dozijn of meer kleinere polders om en bij die grooteren, nog onbedijkt waren, waterplassen of meren dus. Denken we ons verder de Zaan door sluizen te Knollendam en te Zaandam afgesloten van de Schermer en van het Y, zoodat het een binnenwater was, waarmee de Wormer in open verbinding stond. We hebben dan een beeld van ons Noorderkwar tier, zooals het er uitzag in het jaar 1500: veel groote binnenwateren, waarvan de oude landen door lage dijken of kaden waren afgesloten, of waartegen hier en daar zelfs niet eens kaden waren aangelegd. Westfriesland had toen al zijn eeuwenouden om ringdijk, waarvan het gedeelte tusschen Oudorp en Oterleek bekend stond onder den naam „Huigen- dijk" en dat van Ursem tot Avenhorn „Walichsdijk" heette. Nog een paar eeuwen vroeger, dus, laat ons zeggen: in het jaar 1300, stonden die groote bin nenwateren van het Noorderkwartier, die buiten West friesland lagen, zooals de Purmer, de Beemster, en de Schermer, in open verbinding met de Zuiderzee door drie zeegaten. Het eene gat liep uit de Beemster tus schen den Westfrieschen dijk en het land van de Zeevangdoor; dat is dichtgemaakt door den Schar dam in het begin der 14e eeuw, op de plaats waar men nu nog het dorp Schardam kent. Een ander zeegat liep uit het noordelijk deel van de Purmer, on der den naam van ,IJe" langs Middel-IJe (of Mid- delie) naar de plaats IJedam (of Edam) en vandaar onder den naam van Voor Lle verder tot daar waar thans Volendam ligt. Dat gat werd gestopt in het midden der 14e eeuw en toen kreeg Edam meteen een kanaal dat een veel korteren weg naar zee gaf en dat nog tegenwoordig zijn haven is. Het derde gat was de Purmer Ee en liep uit de Purmer bij Monnikendam in zee. Dat gat werd in de eerste ja ren na 1400 dichtgemaakt door het leggen van den Nieuwendam. De Waterlanders en de bewoners van den Zeevang, die dien Nieuwendam hadden gelegd, werden om dat verdienstelijke werk begunstigd met een privilegie van Graaf Albrecht van Beieren, ge geven den 12en December 1403, waarbij hen werd beloofd, dat zij met geen onderhoud van een ande ren dijk zouden mogen worden belast. De Waterlan ders hebben zich dan ook ter gelegener tijd op die grafelijke belofte beroepen en vrijdom van belasting voor Uitwaterende Sluizen en Hondsbossche verkre gen. Buiten deze drie zeegaten was er nog een ander; dat was de Crommenije, een breed water, loopende uit het Langemeer van Crommenijerdijc (of Kromme- niedijk) naar het Wijkermeer of den westelijken in ham van het IJ. De dijk, waarmede die Crommenije even na 1357 werd afgesloten werd ook Nieuwendam genoemd. Kort na 1400 dus waren de vier zeegaten afge damd. Doch met die afdammingen waren de groote bin- weinige dagen later had hij zijn vriendelijk dorp den rug toegekeerd. Nu moest hij afscheid nemen van de speelgenoote zijner jeugd. Wellicht was het voor eeuwig. En toen gebeurde bet, dat deze twee jonge harten elkaar in liefde vonden. In dat stille, zalige oogenblik had geen van beiden een enkel woord gesproken, maar beiden waren met heiligen ernst vervuld geweest en hunne blikken hadden duidelijk genoeg gesproken. HOOFDSTUK X. „Hu, wat is het vandaag verbazend koud," zeide molenaar Sturm, die juist naar buiten trad, tot den dikken, zich door de sneeuw heen werkenden, proes- tenden en hoestenden postbode. „Kom maar een paar minuten in de woonkamer, die is goed verwarmd en een kop koffie zal jouw oude botten goed doen, denk ik." Met gretigheid gaf de oude man gevolg aan deze uitnoodiging. „Je bent een flinke molenaar, dat moet ik je nageven. Het is vandaag een verduiveld lastige weg geweest... en ik had nogal wat te bestellen." „Wij krijgen nog meer sneeuw," zeide de molenaar, „daar is nog geen vooruitzicht op beter weer." „En dat duurt nu reeds twee weken," bromde de postlooper, „wanneer het er in Frankrijk ook zoo uitziet, zij God onze arme broeders genadig." „Ja, dat is zeker," antwoordde Sturm, terwijl hij naast den postbode de heerlijk verwarmde woonkamer binnentrad en daar zijn dochter wenkte, de flesch met jenever aan te geven. „De duivel hale hen, die Franschen, het is nu reeds zes maanden, dat ze in het Gallische land staan en hoevele tranen heeft het reeds gekost." „De zoon van de weduwe Kathrin is ook gevallen bij Orleans," vertelde de postlooper, die intusschen had plaats genomen en in zijn grooten zak rondsnuf felde, „zooeven heb ik haar de ambtelijke doodstijding gebracht, die arme vrouw, het zou een ieder leed ge daan hebben, wanneer hij dien jammer had moeten aanzien." „Ja ja, zoo is het," beaamde Tobias Sturm; „het zal ditmaal een droeve Kerstmis worden. Daar is bijna geen huis waar niet de vader ontbreekt of de roe er, om niet eens te spreken van de vele zoons, ïoevelen van hen zullen onverminkt en gezond terugkomen? Daar, drink kerel, men moet er maar niet aan denken." Deze dronk in éen teug zijn glas uit en maakte daarbij een grimas, alsof hij iets leelijks naar bin nen had geslikt. „Br, dat is een sterk goedje," zeide hij, „maar het verwarmt uitstekend en dat is de hoofdzaak. Hartelijk dank, molenaar! Ik moet nu verder." „Hoe staat het met de courant, hebt gij niets medegenomen?" vroeg Tobias Sturm, „geen brief of anders?" „Ja zeker, dat zou ik waarachtig bijna vergeten."' De beambte opende weder zijn zak en overhandigde den molenaar een courant, en daar is nog een brief voor uwe dochter, voor Anna."' „Zeker van Martin," antwoordde de molenaar, ter wijl hij het adres van den brief bekeek. „Ja, zoo is het, dat dacht ik wel;" ging hij toen voort, „het meisje zal wel blij zijn. God zij dank, dat hij nog gezond en wel is, hij is ook zulk een wakkere, brave jongen." De bode knikte bevestigend met het hoofd. „Nu staat er nieuws in de courant?" vroeg toen de molenaar nog, terwijl hij de medegebrachte cou rant opensloeg. „Ik weet het niet, ben er nog niet toe gekomen, ook maar een enkel woord ervan te lezen," zeide de postbode hoofdschuddend. „Nu, vaarwel Sturm, ik moet verder! Ik wilde wel, dat ik reeds op den burg Almenrode was geweest; daar is ook ellende genoeg," „Ja, dat is zoo, man," bevestigde Tobias Sturm met ernstig gelaat, „onze slotheer heeft zijn zoon verloren, hij viel dadelijk in den eersten slag als jong officier; de oude heer is bijna niet meer te herkennen en ook zijn eenig kind, de freule, doet niets dan weenen en zuchten. Zij zijn uitgereden; ongeveer een uur of drie geleden reden zij met de slede hier voorbij naar Wolfenstein." I „Ik heb niets dringends," zeide de bode daarop, „ik kan het ook aan de bedienden achterlaten, wat ik heb, maar bij zulk ene koude en zooveel sneeuw is het een barre tocht, naar boven op den berg." Nu nam hij afscheid van den molenaar, en verliet het huis, terwijl Tobias Sturm gemakkelijk plaats nenmeren niet geheel van de zee afgesloten, in den Nieuwendam van de Crommenije en In de haven van Edam had men open gaten of zoogenaamde sluizen gehouden, ten behoeve van de visscherij, en, wat Edam betrof, ook in het belang van het scheep vaartverkeer, daar men op die wijze voortdurende strooming of schuring in de haven bevorderde, waar. door dat water de gewenschte diepte zou behouden. Zoo bleef het binnenwater toch opzetten met eiken vloed in zee. En dat was een kwaad, niet alleen voor de lan den, die aan de Purmer, de Beemster en de Scher mer gelegen waren en op die plassen hun polderwa ter ontlastten, maar ook voor de landen, die om den grooten Waard (den Heerhugowaard) gelegen waren, dus voor het land van Geestmerambacht. Want in den Huigendijk lagen eenige sluizen, waardoor het water van den Waard op den Schermer werd afge laten, en die afwatering werd nu, door het meestal hooge water in den Schermer, veeltijds belet. Wordt vervolgd. DE EPIDEMISCHE KINDERVERLAMMING IN ONS LAND. Een nieuwe besmettelijke ziekte bedreigt ons, eene ziekte, waartegen onze wet op de besmettelijke ziekten ons nog niet kan beschermen. Bij de medici was sedert lang bekend, dat de zoo genaamde kinderverlamming wel eens verschillende kin deren uit eenzelfde gezin na elkaar aantast. Zulk een kind krijgt dan onder koorts en algemeene ziektever schijnselen, verlammingen van een of meer ledematen. Na eenige dagen kan het kind genezen, maar in den regel blijft een meer of minder uitgestrekte verlamming achter, die het kind voor zijn verder leven tot een invalide (kan maken on een langdurige behandeling door een zenuwarts noodzakelijk maakt. Het kind kan ech ter ook in den acuten aanval sterven, of later aan. gevolgen der ziekte te gronde gaan. Wat den aard dezer ziekte aangaat, zoo vindt men meestal een ontsteking van hersenen en ruggemerg, voor al van dit laatste. Ook de hersenvliezen kunnen rijn aangedaan; niettemin is deze ziekte een geheel andere dan de epidemische horsen- en ruggemcrgvliesonlste- king (meningitis) of Genickstarre. In 1887 kwam in Stockholm voor het eerst een grootere epidemie van kinderverlamming voor (44 ge vallen). In 1888 werd een kleine epidemie 'in Lyon beschreven, terwijl in de volgende jaren berichten over kleine en grootere epidemieën, meestal echter tot één plaats beperkt, tot ons kwamen. Uit een epidemie in 1899 bleek voor het eerst het epidemiologisch ge wichtige feit, dat de ziekte bij hare verspreiding de groote verkeerswegen volgde. In de laatste jaren is de ziekte in steeds grootere epidemieën opgetreden, en na- dort thans over Denemarken ons land. Zoo kwam in 1905—-'06 in Noorwegen een epidemie van 1053 ge vallen voor, n.1. in 1905 719 gevallen, waarvan *111 met doodelijken afloop, en in 1906 334 gevallen met 34 sterfgevallen. Tn 1906 kwam in New-York oen epi demie van 272 gevallen voorv waarbij ook ve|e, waar bij gedeelten der hersenen te niet gingen. In liet jaar 1907 volgde opnieuw een zomcr-epidemie te New-York; het aantal gevallen bedroeg toen bijna 2000. De sterfte bedroeg 6 5 7 p.Ct. Het sterkst was de epidemie in Augustus en September. Te Boston kwam in hetzelfde jaar een epidemie van 635 gevallen voor. Verleden jaar hield dc ziekle huis in Weenen en in enkele streken van Oostenrijk. Uit de epidemieën van de laatste jaren blijkt, dat de ziekte ook kan voorkomen onder volwassenen, en ver der, dat geen verlammingen behoeven voor te komen, maar de ziekte verloopen kan als influenza, of met overwegende maag-darmstoornissen, terwijl de ziekte in het zenuwstelsel onder acht verschillende vormen kan optreden. Wat betreft de verspreidingswijze der riekte, is uit de epidemie in Zweden in 1905 duidelijk gebleken, dat de „Acute poliomyelitiis" of epidemische kinder verlamming een besmettelijke ziekte is, en zich hoofd zakelijk door aanraking van door de ziekte aangetas ten voortplant. Ook door levensmiddelen en andere voorwerpen kan de besmetting worden verspreid. Zoo wordt een geval vermeld, waarbij ten bouwkundige teekening uit een besmette streek, naar een ver ver wijderde plaats opgezonden, aldaar besmetting teweeg bracht. Als de veroorzaker dezer ziekle kon dikwijls een bepaalde bacterie worden gevonden en gekweekt; ze kerheid daaromtrent bestaat echter niet. In 1906 kwam in verschillende streken van ons land epidemische kinderverlamming voor. In Winters wijk en Raalte werden talrijke kinderen aangetast. In hel geheel kwamen toen in ons land ongeveer 150 gevallen voor. Wat deze ziekte van oogenblikkclijk belang maakt, is, dat aan de oogstgrens van ons land een nieuwe epidemie schijnt te beginnen. Zooals in „De Telegraaf' van j.1. Zaterdag werd gemeld, zijn te Hagen (district Ajr.nsberg) in Westfalen 23 gevallen voorgekomen, waar van 10 met doodelijken afloop. Volgens gerucht zou de ziekte ook reeds in Zutphen en omgeving epidemisch optreden. (Zie bericht in dit nummer.) Het ligt voor de hand, dat tegen een dergelijke ge vaarlijke ziekte maatregelen hoogst gewenscht zijn. Het zou o.i. zijn aan 1e bevelen, het aangeven van geval len dezer ziekte verplicht te stellen, zoodat de inspec teurs der volksgezondheid van dag tot dag op do hoogte blijven van de uitbreiding die de riekte eventueel neemt, en maatregelen kunnen nemen zooals 7!ij dat tegenover elke andere besmettelijke ziekte doen. Voor enkele jaren is de Epidemische Meningitis („Genickstarre") op dergelijke wijze voor de bestrij ding toegankelijk gemaakt. Wordt de ziekte vroegtijdig horkend. dan gelukt het zeker, haar in haar vordcró verspreiding te stuiten. Te]. nam op de bank bij den haard en de courant ging lezen. Na geruimen tijd in zijn lectuur verdiept te zijn geweest, riep hij eensklaps uit: „Hm, dat is mogelijk; nu begrijp ik, waarom onze beer heden morgen naar Wolfenstein is gereden, anders staan zij niet met elkander op bijzonder goeden voet, maar ik moet dat dadelijk vertellen aan mijne vrouw en aan Anna." Van zijn plaats opstaande, begaf hij zich naar de kamerdeur, opende die en riep: „He vrouw, Antje! Kom dadelijk hier, er is iets nieuws." Aan het andere einde van de gang werd de keu kendeur geopend en kwamen de beide geroepenen nieuwsgierig aanloopen. „Daar is eerst iets voor u," begon de molenaar, nadat vrouw en dochter waren binnengekomen en de deur achter zich gesloten hadden. „Een brief van Martin!" Met van blijdschap stralend gelaat snelde Antje naar haar vader en nam den brief aan. „Nu, lees maar wat hij schrijft," bromde de mole naar op goedigen toon, want het was voor hem geen geheim, hoe de verhouding was tusschen zijn kind en Martin Katzenberger. „Wanneer hij maar goed gezond is, dat is de hoofdzaak, want anders zal er zijn leven lang geen degelijke molenaar van heO groeien en de man van mijn dochter moet het mole naarsvak goed kennen." Daarbij lachte hij zijn doch ter veelbeteekenend toe, die vuurrood in het gelaat was geworden en zich van hem afwendde. Dat heeft nog allen tijd, bracht do iBolejiaarstef "v t?.' 'UKl<lcn, terwijl zij insgelijks hariclijlT lachte Kijk liever maar eerst wat Martin schrijft. I<ic' vo lvcmel het doet oen mensch tot in zijn ziel leed, dut de arme jongen bij deze koude in dat vreemd® land moet kampeeren, dat is lang geen buitenkansje lk wilde wel, dat we hem maar weer thuis hadden. „Bij de warme kachel", lachte de molenaar. ,,Jelt" vrouwvolk bent er altijd op uil, om ons mannen, 'e verwennen. Het zal voor Martin nog vroeg genoeg ko men om in hel hoekje te zitten. Het schaadt hete volstrekt niet, dat hij in het vijandelijke land ric'' er door moet slaan; wanneer hij maar gezond en gauj terug komt, dat is het voornaamste, nielwaar Antje''' Wordt vervolgd. J

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 6