Grepen uit Land- en Tuinbouw. Toch onschuldig. Zaterdag 9 October 1909. 53e Jaargang. No 4587. DERDE BLAD. Binnenlandsch Nieuws. Gemengd Nieuws. Roman van Hoeker. LXXXVm. de voeding der planten. Wie zijn akker of tuin bemest met stal- of kunst mest, doet zulks om de planten beter te voeden. Hoe do voeding der groeiende gewassen geschiedt, is ech ter aan velen nog onbekend, daarom willen we deze zaak in dit opstel eens duidelijk maken. Daar we toch geen schimmels en zwammen kwecken, zullen we de eigenaardige. voeding dezer rotlingsplanten hier stilletjes buiten beschouwing laten. Wij beperken ons daarom tot de voeding der bladdragende planten zoo als de landbouwgewassen, het gras, de groenten, de boomen, de bloemen en het onkruid. Allereerst willen we maar eens nagaan, waaruit do groeiende planten bestaan. Zij bestaan voor liet groot ste deel uit water. Gras bestaat voor 7580 tyo uit water; aardappelen bevatten gemiddeld 75 °/o water, suikerbieten 80 o/o, mangelwortelen 90 o/0, kool 89 o/o enz. Droogt men de groene planten langen tijd in een oventje, iets warmer dan kokend water, dan verdampt al dat water en de droge stof blijft over. Gewassen, die vóór het oogsten op stam of aan het hok drogen, zooals granen, erwten, karwij en boonen. verliezen daarbij h'et grootste deel van het water; zij houden er gemiddeld 15 o/o van over. Groeiende planten bestaan dus voor of meer uit water en voor i/i of minder nit droge stof. Zaad en stroo bestaan voor circa 15 o/0 uit water en uit 85 o/o droge stof. Gaat men de droge stof lang genoeg gloeien, onder toetreding van lucht, dan verbrandt ze nagenoeg geheel. Er blijft ten slotte wat ascli over. De scheikundigen noemen deze rest: de aschbestanddeelen. Bij de verbranding der droge slof zijn onder meer verdwenen de koolstof en de stikstof, terwijl in de asch onderandere het phosphorzuur en de kali achter bleven. Ik wil U, geachte lezer, nu eens meededen, hoe de verhouding is van bovengemelde bestanddeelen in een goeden oogst van 1 H.A. bij enkele algemeen be kende gewassen. Ik begin met een tarwe-oogst van 55 H.L. en 6000 K.G. stroo per bunder. Hierin is 8800 K.G. droge slof met ruim 4000 K.G. koolstof, 120 K.G. stikstof. 48 K.G. phosphorzuur en 60 K.G. kali. In een erwten-oogst van 45 H.L. en 3000 K.G. stroo per H.A. is 5600 K.G. droge stof, waarin ongeveer 2500 K.G. koolstof. 200 K.G. stikstof, 50 K.G. phos phorzuur en 120 K.G. kali. In een suikerbieten-oogst (fabriekspeenen) van 45000 K.G. bieten en 25000 K.G. loof per bunder, zit 10.000 K.G. droge stof, waarin 4500 K.G. koolstof. 140 K.G. stikstof, 60 K.G. phosphorzuur en 300 K.G. kali. Als er op een bunder land 50.000 K.G. sluitkool is gegroeid, is daarin 5500 K.G. droge stof met 2500 K.G.'koolstof, 120 K.G. stikstof, 70 K.G. phosphorzuur en 290 K.G. kali. Deze voorbeelden mogen voldoende zijn om een en ander over de plantenvoeding nader uiteen te zetten. Dal de planten met hare talrijke, sterk vertakte wor tels het water uit den grond opzuigen, weet iedereen wel. maar dat die groote hoeveelheid koolstof uitslui tend door de bladeren uit de lucht gehaald wordt, zal menigeen vreemd in de ooren klinken. Door allerlei planten te laten groeien onder gla zen klokken met gewone lucht en andere met lucht, waar het koolzuur uitgehaald was. hebben de onder zoekers dit afdoende kunnen bewijzen. Al onze gewassen halen de gansclie hoeveelheid kool stof, die in hunne droge stof aanwezig is, uitsluitend uit het koolzuur van de lucht. Zij voeden zich daarmee met behulp van hare groene bladeren en groene sten gels, als deze beschenen worden door de zon. Het volle zonlicht, niet onderschept door boomen of gebouwen,, is de onontbeerlijke kracht voor den plantengroei. Men kan probeeren, wat men wil, maar in de schaduw krijgt men geen flinke gewassen. De bladeren zijn tevens de voornaamste organen waarin het plantenvoedsel verder wordt verwerkt. Al lereerst ontstaat er zetmeel en daaruit later suiker, olie. celstof, houtstof, enz. Elke plant bevat ook eiwit, de eene meer dan de andere, maar in alle moet het voorkomen en geregeld gevormd worden. In eiwit zit ongeveer 16 o/0 stikstof en deze moet uit den grond komen. Door rotting van mest en der gelijke stoffen ontstaat er in den bodem geregeld sal peter, die in het grondwater oplost en door de wor tels mee in de planten gevoerd wordt. Waar wij' weten, dat niet genoeg salpeter ontstaan zal, strooien we sal peter als meststof uit. Elk baaltje chilfealpetcr bevat 15Ve K.G. stikstof. Dat men met 400600 K.G. chili per H.A. de plan ten, zelfs op armen grond, aardig helpen kan, zal nu aan de hand van bovenstaande voorbeelden wel uit te rekenen zijn. De aschbestanddeelen worden ook geheel uit den grond opgenomen. I wee daarvan, liet phosphorzuur en de kali, zijn daar dikwijls in onvoldoende tnate aan wezig. Bij de bemesting verhelpen we ebt door uit- strooiïng van supeqihosphaat of slakkenmeel om in het lekort aan phosphorzuur te voorzien en door aan wending van kaïniet, patent-kali of chloorkalium, waar we weten dat kali-gebrek lieerscht. Als men zorgt, dat de grond voldoende stikstof phosphorzuur en kali bevat voor een goeden oogst, dan kan men overtuigd zijn, dat er aan de overige aschbestanddeelen geen gebrek zal heerschien. Op zwaardere gronden is gelukkig meestal ook geen behoefte aan kali. Op de lichtere gronden gaat men echter met voor deel meer en meer kali-meststoffen aanwenden. Door proefneming kan men te weten komen, of er gebrek aan kali is of niet. Koeren we nu eens naar onze oogsl-voorbocldcn te rug. De tarwe had noodig 4000 K.G. koolstof. Gelukkig levert de lucht die en behoeven wij er bij de be mesting niet om te denken. Zij had verder noodig 120 K.G. stikstof, 48 K.G. phosphorzuur en 60 K.G. kali. Als de grond tot de kleigronden gerekend mag wor den, zal die uit zijn edgen voorraad in den regel kali genoeg leveren en vermoedelijk wel de helft of nog meer stikstof. Met 2 5 4 balen chili en 4 5 6 balen super, is er meestal voedsel genoeg aangebracht. De bieten vragen meer en eiscnen vooral veel kali, wat trouwens met alle knol- en wortelgewassen het geval is. Wie zulke vruchten voel verbouwt, moet on- I derzoeken, of de grond niet vraagt om kali-bemesting; zelfs op kleigrond is dit aan te raden. De erwten hebben wel veel stikstof noodig, doch die halen ze grootendeels uit de lucht met behulp der wortelknolletjes-bacteriën, die in knobbels aan de wor j tels leven. Erwten en andere vlinderbloemigen hee- ten daarom stikstof-verzamelaars. De kool gebruikt veel kali en stikstof naast een matige hoeveelheid phosphorzuur. Met eenige balen kunstmest kunnen we de gewas sen de noodige stikstof en de ontbrekende aschbe standdeelen toevoeren, zonder onzen grond armer te maken. Als we met phosphorzuur- en kalimest niet karig zijn, kunnen we den grond op den duur zelfs verrijken en derhalve verbeteren. Dat lijkt velen menschen ongelooflijk. Zij zien, dat duizenden kilo's jaarlijks van eiken bunder land ge haald worden en meenen daarom, dat men op den duur het land zal uitputten als men slechts eenige honderden kilo's kunstmest ter verbetering aan het land terug geeft. Zooals uit de boven gegeven voor beelden blijkt, bestaat de oogst echter grootendeels uit water en koolstof, en die duizenden kilo's kool stof komen toch uit de lucht en niet uit den grond. Wie in onze omgeving wil rondkijken, kan het bewijs hiervan In de praktijk zonneklaar zien. In de duingronden teelt men thans met een flinke kunst- mestbemesting jaar op jaar een voldoend gewas duinaardappelen. Armeren grond kan men niet be denken. Hoe zijn de zandgronden van het Koegras, het Westdeel van Anna Paulowna, van Eierland en het Noorden op Texel niet vooruitgegaan, sinds men ze is gaan bemesten met kunstmest? En wie eens een kijkje genomen heeft in de Veenkoloniën van Gro ningen en op de zandgronden van Drente, Overijsel, Gelderland, Noordbrabant en Limburg, zal daar gezieD hebben, dat de kunstmest welvaart gebracht heeft in deze eertijds zeer arme streken. Koolzuur zit er j overal evenveel in de lucht; als de grond verder maar zóo gelegen is, dat er niet te veel of te weinig water is, dan kunnen er met kunstmest ook goede oogsten verkregen worden. Uit het bovenstaande moge duidelijk blijken de groote beteekenis der bladeren voor den plantengroei. Als rupsen of slakken, deze afvreten, of schimmels ze te vroeg doen afsterven, kan zelfs hij de rijkste bemesting geen goed gewas verkregen worden. De rol der bladeren bij de voeding der planten is dus buitengewoon belangrijk en als zij niet het wa ter, dat de wortels aanvoeren voor het grootste deel verdampen, kunnen er ook niet genoeg stikstof en vol doende aschbestanddeelen opgenomen worden. Het geregeld verdampen van water door de bladeren is dus een voorname factor bij den plantengroei. Wie de takken en bladeren van de boomen snoeit in de valsche onderstelling, dat ze daardoor harder zullen groeien en bijgevolg dikkere stammen zullen maken, weet niets van den plantengroei! Juist een boom met een flinke kroon en veel blad groeit het best. In het algemeen wordt er aan allerlei boomen veel te veel gesnoeid. Dat een verstandig snoeien iritus- schen noodig en nuttig is in verschillende gevallen, willen we in een volgend artikel eens uiteenzetten. D. E. LANDMAN. tweede kamer. In de afdeelingen der Tweede Kamer was men eergisteren nog druk bezig met de algemeen© beschou wingen, waarbij 's lands financieel© toestand, de voor nemens der regcoring len opzichte van het tarief van invoerrechten en de bekende ridderorden-zaak de meest op den voorgrond tredende punten moeten gevormd hebben. een heele karwei. Men schrijft uit Enkhuizen: De 'herstellingswerken aan den Zuidertoren, waar mede in April van het vorige jaar een begin werd ge maakt, zijn afgeloopen en dank zij den uitstekenden voorzorgsmaatregelen heefl geen enkel ongeval plaats gehad. Aan het bijna vier eeuwen oude gebouw (de toren dateert van 1524) had de land des tijds zoodanig geknaagd, slat voorziening dringend noodzakelijk werd. Het gedeelle boven den eersten omloop, dal bedenkelijk overhelde, is rechtgezet; de peervormige koepel is ge heel vernieuwd; de houten borstwering op den eersten trans is vervangen door een van bak- én zandsteen en het metselwerk is op verschillende plaatsen hersteld. Halverwege den eersten omloop en ook bij de balustrade zijn versieringen aangebracht van gehouwen zandsteen, waardoor de mooie indruk, dien het gebouw maakt, niet weinig wordt verhoogd. Het werk doet den vroe gere n gemeente-architect, den heer U. J. van der Meu ten, onder wiens leiding het werd voltooid, alle eer aan. een ontploffing. Donderdagmiddag had bij den drogist De Kruijff in de Lange Jansstraat te Utrecht eene benzineontplof fing plaats in den kelder. Een knecht werd aan het hoofd en de handen gewond. De brandweer wist spoe dig de vlammen te blusschen. Een kelderraam uit het perceel van den heer De Kruijff vloog door den lucht druk aan 'de overzijde der straat dcor een raam van den heer Ruijs. een goed ding. Gisteren vertrokken de laatste kinderen uit de zee- koloniehuizen van het Centraal Genootschap voor kin- der-hferstcflings- en vacantie-kolonies. De verpleging over 1909 geeft reden tot groote tevredenheid. De bereikte resultaten waren uitstekend. In de 4 zee-tehuizen werden totaal 969 kinderen op genomen. In de beide bosch-tehuizen 282, totaal 1251 kinderen. De raming werd weer ver overschreden. Door 81 afdeelingen en door 9 afdeelingen in voorbe reiding werden kinderen uitgezonden, terwijl 15 nieuw opgerichte afdeelijngen nog niet voldoende georganiseerd] waren om reeds dezen zomer te verplegen. Wegens plaatsgebrek werden afgewezen 40 kinderen. over van kol. Het Leven van deze week bevat, onder meer, een uitvoerig artikel over het niel-herkozen Kamerlid Van Kol, met eenige goedgeslaagde afbeeldingen. De redac teur van het blad heeft ook met den heer Van Kol gesproken. Aan het verslag van dit gesprek ontlee- nen wij het volgende: En spijt het u, dat u uitgevallen is?" Neen, ronduitgezegd, ik hen er niet rouwig om. Het wordt anders zoo'n sleur. Thans kan ik weer de wieken vrij' uilslaan. Eerst ga ik, over een paar we ken al, de zittingen van het Turksche parlement bij wonen. Den president hiervan, een jong Turk, wou 1 men in ons land gedurende de Eerste vredesconfe- ren (ie maar liefst het land uitzetten, toen hij zich j over z'n tyran kwam beklagen. Ik nam het voor j hem op. En nu is hij president en heeft hij mij uit- j genoodigd hem te bezoeken. Dan ga ik langs de1 Afrikaansch© 1 kust van de oude wereldzee den Islam i bestudeeren. En tenslotte ga ik voor een flinke stu- diereis naar Indië. Zoo ben ik weer onderdak tot I over vier jaar, om dan met frissclien moed het werk j to hervatten." Dus dan denkt u weer gekozen te worden?" Daarop heb ik goede hoop!" vergiftig eetgereedschap. Naar aanleiding van de uitkomsten van ons onder- zoek in zake loodhoudende eetlepels, .(die, blijkens na dere Inrichten, te .Milaan verwaardigd, worden), heb ben wij onze enquête te dezer zake voortgezet, en von den in ongemerkte theelepeltjes 75 p.Ct. lood, terwijl alhier gekochte lepeltjes a f 0.011/2, uit ijzer met een sterk loodhoudend tinlaagje overtrokken bestonden. An dere lepeltjes te Rotterdam 5 f 0.01 gekocht, bleken eveneens in hooge mate loodhoudend te zijn. Het is inderdaad onbegrijpelijk dat de gezondheids wetten bij' een voor het volk zoo belangrijke zaak ge heel werkeloos schijnen te zijn. Men rij' door deze publicatiën ten minste tegen der gelijke vergiftige waar gewaarschuwd. M. t. d. V. de winter nadert. Uit Stavenisse meldt men aan de N. R. Ct. Werden hier de vorige week vluchten wilde ganzen vriesganzen gezien, Maandag zijn reeds bonte kraaien opgemerkt. berouwhebbend zondaar. Door een inwoner van Vlissingen werd eenige da gen geleden een portemonnaie, inhoudende een groot bedrag aan goud Engelsch en Duitsch geld, verloren, j Tot zijne groote voldoening werd Dinsdag in de brieven- 1 bus van het postkantoor het verloren bedrag weder teruggevonden 'echter in eene andere portemonnaie, dan waarin hij1 het verloren had. De vinder, die het geld eenige dagen in zijn bezit had gehouden, schijnt op het lezen ©ener advertentie in een der plaatselijké bladen tot inkeer te zijn gekomen. M. Ct. staatspensionneering. Het H. B. van den Bond voor Staatspensionneerin'g heeft aan de afdeelingen toestemming gevraagd tot het houden van een volkspetitionnement. vogelbescherming. Jac. P. Thijsse schrijft in „De Levende Natuur": De regeering laat aan den vuurtoren den Bran- om aan de rondom den toren vliegen, rustplaatsen te verschaffen. Naar wij mee nen is dit de eerste poging die gedaan wordt om den moordenden invloed, dien de groote kunstlichten op de vogelwereld 'uitoefenen, ©enigszins te temperen. Met groote belangstelling waohten wij' het resultaat van deze proefneming af." over prinses juliana. In een particuliere correspondentie in De Maasbode uit Amerika (de onbescheidenheid is dus niet van Hol- ,.De regeering laat aan den vuurtoren daris op fei-schelling rekken aanbrengen, vogels, die op treknachten bij duizenden landsohen huize, maar uit het journalistiek-vooruitstre* ven de Amerika) wondt het aardig aneodolcljc vermeld, hoe dc heer Cremer de eerste Hollander was, die, na Prins Hendrik, de eer genoot, een kus te drukken op het handje wan Prinses Juliana. Dit tafereeltje speelde zich af, toen de heer Cre mer, vóór zijn vertrek naar de Hudscn-feesten te New- York, door H. M. de Koningin op Het Loo ontvan gen werd. Toen het Prinsesje hem getoond werd, strekte het een handje naar hem uit en hij kon de bekoring niet weerstaan, cr een kus op te drukken, waarop H. M. do Koningin (hem lachend verleide, (dat hij, na den vader, do eerste man was, die de oer had genoten, het handje der Koninklijke Prinses te kussen. paardentram-idylle. Do N. Gron, Cour. vertelt Er reed een tramwagen over de Vischmarkt en direct er achter weer een en nog een het leek eén tram optocht. Voorop publiek, dan een tramwagen getrok ken door twee schimmels, gaande naast elk paard een lakei, en zoo kwamen er wel een stuk of vier wa gens, alle vier zoo rijk bespannen, alle vier vergezeld door heel wat menschen, die den kletterenden regen trotseerden rom het ongewone schouwspel te zien. Want, ongewoon 'was het ongetwijfeld. Wie heeft er nu ooit vier trammetjes achter elkaar zien rijden. Misschien in de beste dagen van onze tram, op een 28en dag of bij andere 'groote feestelijkheden. En nu maar zoo, op zoo'n gewonen door-den-weekschen avond, dat was iets bijzonders. En dus bleven de menschen staan en be spraken het geval. En becritiseerden het natuurlijk; dat doen de menschen, die langs den weg blijven staan, immers 'bij voorkeur. Trouwens daar scheen aanleiding te zijn voor critiek, het scheen wel is waar alleen maar zoo, maar de schijn is immers vaak voldoende. En liet was werkelijk een eigenaardige vertooning. Want |deze tramwagens zij gleden, zij schoven niet vooruit zooals onze electrische dat vermoedelijk misvsohien over niet al te langen tijd zal doen, zij reden ook niet over de rails zooals onze oude' trouwe paardentram het deed, met een mooi gangetje en een enkelen keer een zijsprongetjeDeze wagéns rommelden, ratelden, huppelden vooruit, wanneer zi) althans niet zoo nu en dan gewoonlijk bleven staan. En gebeurde dat wel eens, (dat was dan als er een wagentje geheel naast de rails stond, dan was Leiden in last. Dan bleef de optocht staan. De koetsiers kwa men van den wagen, de lakeien adsisteerden, brave menschen uit het publiek, gaarne geneigd hulp te ver- lcenen, kwamen naderbij en dan was het een geduw, een geruk en getrek„We motten hom optillen" oordeelde dan de meest deskundige, „as stou nou even kikst of-e weer in de rails komt" En terwijl er dan een met zijn gezicht op de rails ging zien of de raderen in het ijzeren gootje terecht kwamen, zet ten de anderen hun schouders tegen den tramwagen. „Vaist jongens hierzoo an dis kande, nait zoo ver.... daar hè je 't al, nou is-e d'r weer over.... most ansteuten, nait trekken... blief dou der moar af met dien vingers... nog 'n doembraid...." Het wagentje was weer terecht. De paarden trokken aan de optocht ging verder. Tot dat er een nieuwe hinderpaal kwam op den weg. Weer een wieltje naast de rail, wat aan leiding (gaf tot een herhaling van de vertooning. Of er stond een stapel steenen op den weg. Maar dat was niet zoo heel erg. Er is immers dubbel spoor op de Vischmarkt en zoo'n wagen ging dan maar eenvou dig schuin-over een' andere baan zoeken. Zoo ging de stoet verder, hobbelend de raderen knersend over de rails langs het Akerkhof, voorbij het Postkantoor en het Station naar de Heerebrug. Daar waren ze thuis, daar pas konden die wagens rijden als doodgewone tramwagens. En daar zullen zij dan ook vermoedelijk nog goede diensten doen want die vier wagens passen precies op het smalle spoor dat daar buiten zuidelijk van het Heereplein nog ligt. Die tocht over de wijde rails langs de Vischmarkt was immers maar een ge dwongen tocht om buiten te komen. En voorbarige critici aan de Vischmarkt hadden al staan te beweren, dat het een gesukkel, een spul was met de tram. een hoogvlieger. Te Juvisy komt een Rus naar Delagrange toe, en vraagt hem of zijn toestel te koop is. Wel zeker, zegt Delagrange. Het toestel wordt te voorschijn gehaald, aan alle kanten bekeken en Delagrange legt hem uit, hoe het werkt. De koopsom bedraagt fr. 12.000. In orde, zegt de Rus, en reikt hem twaalf lapjes van duizend uit zijn portefeuille 'over. Onderwijl neemt hij plaats in den stuurstoel en gelast Delagrange den motor in beweging te zetten. Groote verbazing van den vlieger en groote angst van het omstaande publiek, dal gillende uiteen stuift. Ja maar, zegt Delagrange, dat gaat Tao maar niet, u moet eerst leeren, hoe men het toestel moet bedienen. Heb ik betaald? vraagt de Rus. Ja zeker. En is het toestel van mij Dat spreekt van zelf. Welnu, (breng dan den motor in beweging. Men praat, overreedt, expliceert, wordt boos, lacht den man uit. De Rus antwoordt op alles: Ik heib betaald; het toestel is van mij; breng den motor dus in beweging! Delagrange trekt zijn schouders op en doet het. Het toestel zet zich in beweging, rolt een paar me ters over het gras, verheft zich, om weer dadelijk met een smak neer te vallen; de boel is nogal aardig Feuilleton. 18. Antje was doodsbleek geworden. Zij luisterde naar Wolf met ingehouden adem. Zij gevoelde hoe het zoe te, bedwelmende vergift zijner woorden haar steeds dieper in het hart drong. Met de eene hand had zij gedeeltelijk haar gelaat bedekt, die evenwel nu lang zaam naar beneden gleed, zoodat haar oogen helder en vol vuur den jongen graaf tegenstraalden. „Mijn lieveling, o mijn lieveling," riep Wolf uit, meegesleept door het innige vertrouwen, waarmede Antje naar zijn woorden luisterde. „Wees de mijne voor eeuwig." Hij wilde haar hartstochtelijk omhelzen, maar nog eenmaal week Antje angstig terug. In dit oogenblik, nu haar zinnen als geboeid en betooverd waren, was er eensklaps een beeld uit het verleden haar voor den geest gekomen. Zij zag zich zelf weer met Martin hand in hand door het bosch saan, en deze tot bloedens toe geslagen door de zweep van den jongen man, die nu naast haar zat. Zij her- fctierde zich weer eensklaps het zalige uur, waarop li a<ïtin a^che'd van haar had genomen en zij hem eeii fezworen de zijne te zullen worden voor tijd en t J*'8held. O, hoe vrij en licht was het haar toen Juhp?°ecie Seweest> hoe had zij toen het leven met ond® en gejuich begroet. Maar nu ging zij gebukt alsof 6en vreemd en drukkend gevoel, het was haar al h ZiJ van haar plaats moest opspringen en met Stem kracht moest vluchten voor de zoet-vleiende in7u„Vau den graaf' Maar zlJn woorden hielden haar haar rt nilbUheld en ïIJ voelde als in een zoeten droom r uenkvermogen steeds meer en meer beneveld graaf m.de mijne wees de mijne," fluisterde de r met van hartstocht verstikte stem. Zij znnV!maB,d van het Jonge melsJe was gebroken. aan z1n borst en fluisterde: „Ja, de uwe, voor eeuwig de uwe!" Een jubelkreet ontsnapte aan den mond van graaf Wolf en hij boog zich over het mooie meisje en kuste haar hartstochtelijk. „En ik zal uw steun zijn en uw beschermer," fluisterde hij ontroerd, „ik zal u op de handen dragen en zal u het leven maken tot een paradijs. O lief kind, hoe onbeschrijflijk heb ik u lief." Voor Antje waren deze woorden als ruischende muziek, zij gevoelde zich in de armen van dezen sterken man, zoo oneindig gelukkig... De herinnerin gen aan een gelukkig verleden werden steeds flau wer en flauwer, zij voelde dat zij van af dit oogenblik onafscheidelijk was verbonden aan Wolf van Wolfen- stein. HOOFDSTUK XIV. Graaf Wolf, de toekomstige majoraatsheer van Wol fenstein, was ernstig verliefd. Wie hem een paar we ken tevoren voorspeld zou hebben, dat hij verliefd zou worden op een paar mooie, onschuldige oogen, op het lachen van een rooskleurig kindergezichtje, dien zou de overmoedige jongeman bepaald voor een zot hebben uitgekreten. Hij, de lieveling der rijke dames, vertroeteld door het gunstigste levenslot hij zou rang en aanzien en den door opvoeding en stand opgerichten scheidsmuur tusschen het adellijk geslacht en den gewonen burger zoo ver kunnen ver geten, om een eenvoudig boerenkind tot zijn gemalin te willen verheffen, dat niet eens aanspraak kon ma ken op gewone beschaving? Graaf Wolf zou zulk een gedachte ten eenenmale ongerijmd gevonden hebben en zich nauwelijks de moeite hebben getroost ze ern stig te weerleggen.... En nu toch was hij op eens zeer ernstig verliefd. Hij kon zich niets hoogers, niets heerlijkers denken, dan een kus van de roode lippen van het mooie meisje. Haar stem klonk hem als hemelsche muziek in de ooren en haar blik trof hem, tot in het diepst van zijn hart. De liefde is als een roes, zij beheerscht de sterk ste zinnen, het kalmste gemoed maakt zij tot haar 8li>ZooaIs gezegd, vroeger zou graaf Wolf zoo iets niet voor mogelijk hebben gehouden, maar nu het een maal was geschied, verwonderde hij zich niet eens over zichzelf, dat hij er geen bezwaar in zag, dat de toekomstige majoraatsvrouw geboren was in een mo len. Wolf was tot dusver een zeer hoogmoedig' jong- mensch geweest, behept met duizenderlei vooroordee- len. Hij had met de liefde gespot en gemeend dat er geen alles opofferende en vergetende liefde bestmd, een liefde die een mensch tot een heel ander wezen stempelde. Maar nu deze verandering met hem had plaats gegrepen, nu was hij innig gelukkig te be minnen en bemind te worden. Hij stelde zich de toe komst met Antje Sturm in de meest heldere en vroo- lijke kleuren voor; hij was nu veel ernstiger en be daarder geworden in het bewustzijn nu de liefde te hebben gewonnen van zulk een rein en onschuldig wezen. Wel is waar, wanneer hij aan zijn trotschen vader dacht en aan al de voorname kennissen en buren, baarde ook hem de gedachte reeds eenige zorgen, hoe men Antje in deze kringen zou ontvangen. Maar ook de jeugd deed zich bij Wolf gelden. Hij maakte zich niet in bijzondere mate moeilijk over -vat de toekomst zou brengen. Hij leefde nu voor het tegen woordige en dat maakte hem gelukkig. De toekomst zou hij moeten nemen zooals die zich voordeed en zoo goed mogelijk zou hij zieh daarin leeren schik ken. Niet een oogenblik kwam het Wolf in de gedach ten, dat het Jonge, onervaren kind, dat met zulk een alles opofferende liefde aan hem hing, misschien gemakkelijker te winnen zou zijn, met het vooruit zicht en de belofte op een zeer spoedig huwelijk. De reinheid en kinderlijkheid van het meisje had den een zeer goeden invloed op Wolf en hij dacht er niet aan het meisje door een laaghartig bedrog of een vage belofte te winnen. Het was Wolf met zijn liefde heilige ernst. In zijn binnenste was hij heilig overtuigd van de waarheid dat een liefde van twee monschenharten, die in elkaar opgingen en buiten elkaar niet meer konden bestaan, van meer waarde waren, dan de tot puin vergane traditiën. Met koorts achtig ongeduld kon hij nauwelijks den dag afwach ten, waarop hij voor altijd aan Antje zou worden ver bonden. Wel bekende hij zichzelf eerlijk dat dit een heel harden strijd zou kosten. Hij huiverde bij de gedachte, voor zijn vader te moeten treden en hem te moeten zeggen: ik bemin het kind van den mole naar en zal dat meisje tot gravin van Wolfenstein maken. Wolf bezat nu eenmaal geen bijzonder moedig en energiek karakter. Wanneer hij eenmaal in het gevaar verkeerde dan verdedigde hij zich even goed als elk ander, maar het bewustzijn, dat een drei gend gevaar hem wachtte en door hem moest worden overwonnen, dat maakte hem wankelmoedig. Hij ge leek in dit opzicht op een bergbeklimmer, die op het hoogste punt eensklaps door een duizeling wordt overvallen en die zich bleek en sidderend tegen den bergwand drukt, de oogen sluit en tastend verder gaat, alleen om den gapenden afgrond maar niet te behoeven te zien. Zoo was het liefdesgeluk van den jongen graaf riet onverdeeld. Dikwijls betrapte hij zich op de ge dachte, of er geen uitweg zou zijn te vinden, die alle partijen zou kunnen bevredigen. Het was heel iets anders met een voldongen feit vóór zijn ouders te treden, dan met de vraag om toe stemming voor zijn huwelijk met de molenaarsdoch- tör Wolf was het bekend, dat alging het in Duitsch- land niet zoo gemakkelijk om een geheim huwelijk te sluiten, in Engeland dit toch nog tot de mogelijk heden behoorde. Een geheim huwelijk deze gedachte had voor het romantisch gemoed van den jongen graaf veel aanlokkelijks, ja zulk een huwelijk paste nu geheel bij zijn gemoedsstemming. Dan had hij ook niet de heftige tooneelen thuis te vreezen, den toorn zijns vaders. Zoo kon hij bedaard en ongestoord van zijn. geluk genieten tot op het oogenblik dat zijn vader de oogen sloot en hij majoraatsheer van Wolfenstein, zon worden. Was dat oogenblik aangebroken, dan mocht de wereld wat hem betrof zich de oogen uit kijken, naar de vroegere molenaarsdochter, die dan de meesteres van het trotsche huis zijner voorouders zou worden. Hij zou er dan wel voor zorgen dat zijn gemalin geëerbiedigd werd. Hoe meer Wolf voor ontijdige opschudding beangst werd, des te bereidwil liger greep hij naar dezen uitweg, langs welken hij oprecht en eerlijk een volkomen redding verwachtte.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 9