Dames- en Kinder-Wintermantels. KNIP UW Firma Koster en Wiglama te Schagen. I' S. Bregman, M in Haaren uan-saisons, Fanti Kinflerjekfeers en Jasjes, Petten, enz. u liiiï V eevoederwerktuigen MURWE LIJNKOEKEN De eenige. Dames Boa's en Bontmutsen, rmnnp Damespetten en Autopetten, ij"1] uitsluitend met voor voorzien van de laatste verbeteringen. achttien prijzen ADVERTENTIEN. i R KT FT Hoogzijde m I Woensdag 24 November 1909 59e Jaargang. No. 4613. TWEEDE BLAD. Adres: de Wed. Heddes, Laagzijde, - SCHAGEN. Kassier en Makelaar, te Alkmaar, HYPOTHEEK. Hendrik A. Bultman, Onf vangen de nieuwste Mooie Collectie TH J. O- l\LL Schagen. Alkmaar, Zaadmarkt 79, j als Wortel- en Stroosnijders, en Lijnkoek- on Graanbrekers £2 Eckert-, Mayfarths-, Sacks- en Melotte- 0=5 Ploegen,Ballast-enGraanschoppen,Mest en Slecht vorken, Emmers, Karns, enz. N V. „HET LANDBOUWHU1S" Verkrijgbaar bij Op de groote Landbouwtentoon stelling te Enkhuizen weiden toegekend aan vee, gevoederd met van T. Duijvis Jz., Koog a.d. Zaan. Schelpkalkfabrieken. Stoomtrasmolen i Door CL AHA VIEBIG. Zij waren nu tóch getrouwd, trots alle bezwaren der familie. „,1e weet niet wat het huwelijk is," had do moeder tot hare dochter gezegd, terwijl zo het voorhoofd rim pelde. „Hij heeft al een leven achter zich, jij bent niet de eerste die hem bevalt. Je zult hem met boeien, je ben te jong voor hem, te onervaren ,niet pikant genoeg. Hij heeft behoefte aan verandering. Het is een teil, het valt mij moeilijk, maar ik moet het je toen zeggen dat hij liefjes heeft gehad, meer dan eene!" „Ik ben zijn eenige geliefde, ik zal de eenige blij ven ja, kijk mij maar niet zoo aan, moeder ik, ik heel alleen!" had de dochter uitgeroepen en het blonde hoofdje hartstochtelijk schuddend in den nek geworpen. „Toe, laat mij nu!" „Dwaas Kind! De moeder zuchtte en schreide toen. „Doe dan wat je niet laten kunt en wilt!" Do dochter hu<J ook even gezucht en de handen -heimelijk- onder haar zijden scnortje gevouwen. „Lie ve God, laat mij gelukkig worden en hem ook i 'Waarom zou ik niet gelukkig worden? Ik heb hem lief, en hij heeft mij liet!" En toen haar geliefde kwam. vloog zij hem om den hals en fluisterde hem in het oor: „Houd je van mij, zal je altijd, altijd van mij houden? Niet waar, ik ben je geliefde, je eenige ge liefde?" Hij zei niets, maar hij kuste haar op de wangen, op de oogen, op den mond, en zij1 beefde onder zijn kussen. Zoo huwden zij. Nu was er oen jaar verstreken sinds haar trouwdag. Een trieste, doffe Novemberdag. De regen klettert hard en eentonig tegen de ruiten, die beslagen zijn door het nat; men kan niet op straat kijken. Het is nog geen avond en toch ook geen dag meer: het is op de grens van licht en duisternis. Grauwe schemering schuilt in de kamerhoeken en kruipt over de tapijten. De spiegel hangt als een blanke, ondoorzichtige schijf van den wand. Achter de hooge eikenhouten kast kraakt het, de gesneden en gelenkoppen op de deuren lijken te grijnzen, het ver- dimmende vuur in den schoorsteen werpt van tijd iot tijd kronkelende lichtstrepen over het tapijt. Het is zeer stil in het elegant vertrek. De zijden gordijnen en portieres hangen slap neer, donkerder en donkerder worden zij in hunne plooien. De wouwen- gestalte, die op dó chaise longue ligt, heeft de ar men achter het hoofd gevouwen. „Tik, tik, tik" altijd siaat de regen eentonig te- ;en de ruiten, steeds datzelfde geluid. Het is om ziek te worden, zich dood-ongelukkig te voelen, je moet schreien en weet zelf niet waarom. „O I" Een lange, sidderende zucht klonk door liet vertrek, in de stilte klonk hij luider, de zuch- 1 e<nde schrok van haar eigen geluid. Zij huiverde en richtte zich toen op, hare voeten liet ze bengelen van de chaise longue. Zoo bleef zij zitten, naar den schoor steen gewend. Het vuur glom weer sterker, aangewakkerd door een windvlaag, die door den schoorsteen kwam gieren. De vuurgloed bescheen nu het bleeke gelaat met de groole oogen, de geheele jeugdige slanke gestalte van het blonde haar tot dé bevallige schoenpunten. Dat waren nog de zachte meisjestrekken met de teere ron ding der 'kin en de zwellende lippen, maar een rim pel van peinzen lag nu tusschen de wenkbrauwen en de oogen waren nu niet meer rond, kinderlijk-lief, nu hadden zij donkere randen en er lag een onrustig ver langen in. Nu steunde de jonge wouw den arm op hare knie en Hei haar wang tegen hare hand rusten. Zij staar de in het vuur en liet de punt van haar voet op en neer wippen. Heel alleen, heel alleen De wind in den schoorsteen deed een melankolieke muziek hooren, in langgerekte tonen gierde hij de regen tikte sterker. Dit is het uur om zich te vlijen legen iemand, de armen om een hals te slaan en ie fluisteren: „Heb je mij lief?" De lippen der jonge vrouw bewogen zich, zij mom pelden icis en traden toen droevig. De groote oogen pinkten, langzaam vulden zij zich niet tranen luisier aan de bunendeur werd gescheld. De eenzame roet van naar zitplaats omhoog, haar hart klopte. Als men dikwijls en lang vergeefs gewacht licefl, wordt men zenuvvacnlig. Met bevende handen streek zij zicli liet haar van hot voorhoofd waarom deden zij niet open? was er dan niemand van de bedienden? Zij sprong op en rukte de kamerdeur open, eens klaps iiad zij een griezeling zoo heel adeen. Als blies haar een koude wind 111 den hals, keek zij liaaslig en schuw om. De lange gang was geheel leeg. Door de gkleurde glazen der gangiantaren scheen mof het licht. Zij schenen alle weg te zijn, de dienstmeisjes en de op passer die stonden zeker op de achtertrap gek neld met mekaar te maken daar weer de schrille klank der electrische bel! Langzaam ging de jonge vrouw naar de deur van den ingang en keek door het ronde kijkgat. Daar buiten op tle marmeren trap stond een gestalte in regen mantel, een kleinen hoed met sluier (liep in de oogen gedrukt een vrouw, oen meisje, zeker een naaister,1 ik zoo dol in mijn schik! U kunt niet gelooven wat och neen, laat maar!" Zij draaide zich beslist om en greep weer naar de deur. ,,Je moet er je toch maar alleen probeeren door te slaan, ik zal hier haar nieuwsgierige blik ging over in een van mee lijden „ik zal hier geen scène maken. Ik een heesche hoest brak haar woorden af, hare slanke ge stalte trilde onder de inspanning. „Wat wat wilt u? Wie bent u?Neen, u moogt niet heengaan!" Met een heftige beweging ver sperde de vrouw van den ritmeester haar den door tocht. Hare lippen waren wit geworden tot in de mondhoeken, hijgend ging haar adem: „U bent zijn geliefde ik weet het u wilt iets van hem, u bent zijn geliefde, zijn geliefde, geliefde In waanzinnige opwinding herhaalde zij steeds het laatste woord. „O neen, mevrouw, wees maar bedaard! Ik neem het hem ook niet kwalijk dat hij getrouwd is. Dat gaat toch altijd zoo. Maar hij had toch wel iets voor mij kunnen doen!" Zij zette haar hoed, die wat ver schoven was, recht en trok met haar spitse vingers haar voile over het gezicht. „Toen ik nog bij Jerstel ir het modemagazijn was, had ik nooit gedacht dat het zoo slecht met mij zou kunnen gaan. Als ik 's nachts zoo dikwijls wakker lig, moet ik schreien dat ik indertijd zoo dom was. Wat ik eigenlijk gedacht heb, weet ik zelf niet: het was nu eenmaal zoo. En toen hij die aardige woning voor mij huurde, was of de kamenier van een kennis. De dame deed open: „Wat is er van uw dienst?" Zij vroeg het heel vriendelijk, zij was blij haai- eigen stem te jh ooren, verlangende naar die van een ander mensch. De stilte benauwde haar. ,.ls de ritmeester thuis?" vroeg' de bezoekster en schoof langzaam de deur binnen, itet water droop van haar regenmantel, waar zij stond was spoedig ©en klein plasje. Onder het eens elegante hoedje kwam matblond haar te voorschijn, in de voile was midden op den neus een gaatje. „Neen, hij is niet thuis. Hadt u hem willen spre ken?" „N....een, of jatoch, ik zou hem toch wel even willen spreken!" Aarzelend bleef de vreemde staan en keek besluileloos naar den grond, „ik kom zoo vei- weg wanneer komt hij vandaag terug?" „Ik weet het niét." Op het mooie gezichtje van me vrouw kwam een uitdrukking van verlegenheid. Wat moest zij zeggen? Haar man zei haai- nooit wanneer hij terugkwam. „Kind, je moet mij niet lastig vallen." placht hij te zeggen, „vraag me niet zoo veel ja, ja, ik weet ihet wel. .je houdt van me, je bent mijn gouden lievelingetje, mijn popje, mijn eenige scihat!' een prettige avonden wij toen gehad hebben. Dat is nu alles voorbij, och lieve God ja, maar „Kom binnen," zei de jonge vrouw met een eigen aardig harde, als metaal klinkende stem. Met ge weld trok zij de vreemde bij den pols de kamer in. Met trillende vingers tastte zij naar het kraantje van het gloeilicht nu vlamde dit op achter een bloed rood zijden kap. Helder werd het, onmeedoogend hel der. Met wijdgeopende oogen staarde de elegante dame naar het meisje: woede, smart, teleurstelling, bange nieuwsgierigheid spraken uit haar blik. En nu sta melde zij met bevende lippen: „U bent zijn geliefde u bent zijn geliefde geweest al lang tot wanneer vertel vertel!" Haar stem stokte, zij liet zich op een stoel vallen en sloeg de handen voor het gelaat. „Och God, mevrouw!" Het meisje stond midden in de kamer onder de gaskroon, de roode glans der lampekap wierp een bloedigen weerschijn op haar bleek gelaat. Een triomfeerend glimlachje deed haar een oogenblik hare smalle bovenlip opkrullen en gaf een wreede uitdrukking aan den mond. Haar blik gleed vergelijkend van de japon der dame naar haar „lk weet hef niet," de. "jonge vrouw zei het toon- eigen druipnatten regenmantel, doch slechts vooreen loos en sloeg daarbij de oogen neer. De blikken der paar vluchtige oogenblikken bleef de wreede uitdiuk- anclere waren zoo lastig, schier pijnlijk, onder den ^lng' *"oen glIlg ze over in een van medelijden. „Och J 1 <!/-> rl TYi nvfAn ttt Vi -.1 vi i /-»+• rr r\r\ ndn" n n witten sluier met zwarte moesjes staarden zij donker, half driest, half schuw uit. „Zoo Dus u weet het niet neemt u me dan niet kwalijk!" De vreemde maakte een soort van buiging en greep den deurknop. Eensklaps sidderde zij, wankelde, ver bleekte en mompelde„Neemt u mij niet kwalijk, ik ben niet wel, ik ben ziek geweest, en dan al die nachten in dat ellendig weer buiten ach God!" Zwaar leunde zij tegen den wand en staarde in het licht der ganglantaarn. Nu zag' de vrouw van den ritmeester eerst hoe schoon het gelaat der onbekende was: een fijn neusje, prach tige oogen, een mooie teint en glanzend, matblond haar. Alleen werd huur schoonheid iets geschaad door de slappe lijnen van den mond. Een onverklaarbaar gevoel doorhuiverde haar plotse ling, gleed verkillend langs haar rug én bleef haar pijnlijk achter in ideu hals drukken. Wat wilde dat mensch? „Verlangt u iets van mijn man?" vroeg zij een beetje uit de hoogte en toch niet iets angstigs in haar stem. „Van uw man? ah dus u bent zijn vrouw?" Het meisje deed een schrillen lach hooren, sperde do oogen nieuwsgierig open en stond midden in de gang. Een oogenblik staarden de beide vrouwen elkander aanbeiden schoon, beiden slank, jeugdige, nog niet tot volle rijpheid gekomen gestalten, de eene in elegant huisgewaad met langen sleep, om de voeten der andere een smerig regenplasje. Zij namen elkander van het hoofd tot de voeten op. Het licht der ganglantaarn bescheen hen: beiden waren even bleek. In de gang was het doodstil, beneden in het huis werd een deur toegeslagen. Anders geen geluid. Men hoorde even een paar malen onrustig adem halen en nu zei de vreemde zij had een heesche stem, die blijkbaar door ziekte geleden had: „Zóo jong bent u? Nee-maar! U bent zeker nog nauwelijks twintig! U moet aan uw man zeggen God, mevrouw, trek het u niet zoo aan" zij kwam dichterbij en klopte de snikkende op den schou der „zoo iets komt meer voor, dat kunt u wel begrijpen, zoo'n knappe man als de ritmeester! Daar moet ge u geen illusies van maken! Ik wil ook geen rechten laten gelden, hij kan me nu niets meer sche len. Voor mijn part mag hij weer anderen voor den gek houden," zij knipte met de vingers „als zij zoo dom zijn!" „U houdt niet meer van hem dus u hebt nooit van hem gehouden?" De jonge vrouw nam de han den van het gelaat en greep haastig naar den arm der andere: „Hebt u hem nooit liefgehad!" „Oof ik!" Een lichte blos vloog over het bleeke gelaat van het meisje. „Wat denkt u wel? Als hij mij zoo 's middags achterna liep, de heele J&gerstrasse door, en 's avonds in politiek de zaak voorbijkwam en zijn hoed afnam en je zoo aan keek „Ik had toen met onzen boekhouder kunnen trou wen, een heel goede partij, maar ik had voor nie mand anders oog. Ik was als krankzinnig. En töen zijn wij met Pinksteren heel vroeg naar het Grüne- wald geweest, ik had een witte japon aan en een grooten witten hoed met rozen, dien had ik van een Parijsch model afgezien. En toen zijn wij gaan varen, en hij was allerliefst, altijd zei hij: „mijn liefje, mijn eenige schat!" „En ik geloofde hem. Och God, lieve mevrouw, u zult het zelf wel weten, hoe ze je allerlei kunnen voorpraten! Je bent toch maar eens jong, je kunt er niets tegen doen. En toen ging ik met hem. Hij wilde niet, dat ik in de zaak bleef, en huurde een woning voor mij, dicht hij de kazerne. Tante, bij wie ik gewoond had, speelde eerst erg op, maar toen het mij zoo goed ging, zei ze niets meer. Ik was zoo blij. Toen hij een jaar geleden trouwde, toen heb ik wel geschreid, maar het was zoo erg niet. Hij kwam toch 's avonds dikwijls en was altijd zoo aardig, en toen werd het kleine meisje geboren en ik was half gek van blijdschap." Zij haalde diep adem en perste de gevouwen handen op elkaar. De jonge vrouw boog zich verlangend tot haar over: „Verder verder!" „Verder?" plotseling versomberde het gelaat van het meisje. Zij huiverde, rukte de ineengestrengelde handen uit elkaar en balde ze tot vuisten. Hare zwarte fluweeloogen flikkerden. „De leugenaar, de bedrieger! Sinds een half jaar heeft hij een andere, ik weet het nu! Daarom lleeft hij niets meer van zich laten hooren en is niet meer gekomen, en ik heb op hem geloerd" de rauwe hoest deed haar weer trillen zooals te voren bij de deur. „Eerst heeft hij de huur gezonden en nog meer geld, nu geen cent meer! Sinds vier weken niets. Ik heb aan hem geschreven jawel geen antwoord! Weer geschreven weer geen antwoord! De kleine krijgt tanden en scpreeuwt den heelen nacht. Ik ben zoo op, ik weet zelf niet precies wat mij scheelt, ik beu" zij drukte de gebalde vuist tegen de borst „heelemaal kapot! Maj» ik even?" Zij viel met haar natten regenmantel zwaar neer op den dichtstbijzijn- den fijn bekleeden stoel. Geen geluid. Twee, drie, vijf minuten verliepen, geen der beide vrouwen sprak. De roode lampekappen trilden van de hitte, het heel zacht geritsel van de zij werd hoorbaar. Eindelijk stond de jonge vrouw langzaam op, hare zachte trekken waren hard geworden, schier verstijfd. Zij boog het hoofd: „En wat wilt ge nu? Wat kan ik voor u doen?" „IJ?" De andere zag haar verwonderd aan. „U? Met u heb ik toch niets te maken, wat gaat u dat alles aan? Maar uw man wil ik spreken, ik moet hem spreken, ik zal hem spreken, ik ik ik" zij sprong weer op, als een getergd dier „ik zal hem vertellen waar het op staat, den den kerel!" Tranen van toorn sprongen haar uit de oogen. „Denkt hij dat ik maar moet verhongeren en het arme wurm ook verhongeren?" „VerhongerenAis een echo klonk het van de lippen der jonge vrouw, met ongelooflijke bit terheid herhaalde zij het woord: „Verhongeren! Neen, dat zult u niet!" Zij ging naar haar schrijftafel en rommelde er even in. „Hier" het waren verschei dene briefjes van honderd mark, die zij het meisje overreikte „ik heb het juist van mama voor mijn verjaardag gekregen! Meer heb ik nu niet, maar ik zal het u zenden, zoodra mama mij weer wat geeft, u kunt er zeker van zijn. Toe, ga nu heen, en mijn man" aarzelend, schier met weerzin kwamen deze twee woorden haar over de lippen „toe, spreek niet met mijn man!" „Dat is nu ook niet meer noodig. Denkt u mis schien dat ik hem wat wil afpersen? Neen, mevrouw, ieder mensch heeft toch zijn trots: ik wil alleen niet verhongeren met het kind totdat ik weer een betrekking heb gekregen. Als ik nu maar eerst ge- Zond was!" Het meisje hoestte weer krampachtig, hare borst reutelde, „lk heb kou gevat bij de bevalling. Maar nu*ga ik heen, mevrouw, ik heb u al te lang opgehou den, ik dank u duizendmaal!" Zij nam de biljetten in de linkerhand en strekte de rechter uit, die in een verschoten glacé-hand schoen met opengesprongen naden stak. „Adieu, u bent wel vriendelijk, mevrouw, ik wensch u alles goeds, en ik hoop, dat het u altijd zoo goed mag gaan! U hebt ook alles wat uw hart begeert!" Met welgevallen liet ze haar zwarte oogen door het vertrek gaan. Daarop schoof 't schepseltje met blijden blik de bankbiljetjes in haar handen heen en weer. „Ik kan dat eigenlijk toch niet van u aannemen, mevrouw zooveel! Ik neem al uw geld mee!" De vrouw van den ritmeester maakte een afwerend gebaar met de hand, als wilde zij zeggen: „Neem het, gerust!" Zij hoorde nauwelijks de woorden van dank, zij knikte werktuigelijk met het hoofd. God zij dank! Nu sloot zij de deur, nu waren de zwarte oogen weg! Daarbuiten wegstervende stappen in de gang, de deur viel in het slot. Weer alleen! Snikkend valt de eenzame neer, zij kan zich niet oprichten, niet verroeren alleen denken den ken In den schoorsteen huilt da wind, de regen tikt te gen de ruiten: „Tik, tik, de eenige! Hu-hu-hu de eenige!" Stenend houdt de jonge vrouw zich de ooren toe. Toch hoort ziji het, altijd door hoort zij het: ,,De eenige, de eenige!" lederen DONDERDAGMORGEN te consulteeren van 81/ill1/, uur. belast zich met het bezorgen van gelden onder hypotheek, het verleenen van crediet op korten termijn, neemt gelden in déposito, sluit verzekeringen op het leven en tegen brandschade en verder met alles wat tot het Kassiers- en Ma kelaarsvak behoort. Kantoor NIEUWESLOOT 45, te genover het Postkantoor. Geld beschikbaar, zoowel particulier als Bankkapitaal, onder verband van hypotheek op iaild of huizen 6 P08ten te!?en 4 rentp zonder extra kosten. Notari() ter keuze van den geldnemer. Inlichtingen geelt Bank- en Administratiezaken te PURMEREND. 11 Het Landbonwhnis ■XiMlb SCHAREN C/3 HEEFT VOORRADIG: VERDER Alles wordt op proef geleverd Vaste doch lage prijzen. Aanbevelend, J. "WONDER Pz., Directeur. T.D, 6 Prijzen (3 eerste voor rundvee met melkstaten)2 prijzen voor verza meling van 12 stuks rundvee met grootste melkopbrengst. FIRMA W. F. STOEL ZOON ALKMAAR.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1909 | | pagina 3