t. I' Zaterdag 8 Januari 1910. 4e Jaargang. No. 4635. DERDE KLAD. MWü uil ta Brtzaal. i i f i j r iMv i!?1 !<n ril-1 or CCXXVIII. EEX VOOR VELEN ONDUIDELIJK ANTWOORD. Mr. VAN LEEUWEN TREEDT AF. DE BEURSQUAESTIE. We zijn alweer 'n week op reis in 't Nieuwe Jaar. en we hebben al tegen elkander gezegd, dat zich 't jaar „goed" of „kwaad" heeft ingezet. De voorproef, van hoe 't naar allen schijn wezen zal, in de dagen, die komen zullen, hebben we al gesmaakt. De ver wachte hartelijkheden zijn gekomen of... uitgebleven; de gebroken banden werden geheeld of... bleven ge broken; onze wenschen en verwachtingen werden ver vuld of... bleven onvervuld. We hebben handen toe gestoken, die aangenomen of... geweigerd werden; of wel, we vergaten het toesteken, wat het \veigeren voorkwam, maar ook het aannemen onmogelijk maak te. We zijn geweest, wie we waren, en zullen naar testamentische uitspraak van 'n Hoogere, ook op onze beurt zijn, die we zijn zullen. De overgang van een oud tijdvak in 'n nieuw heeft iets beslissends; de inschakeling van 'n nieuwen schalm in den keten van ons leven, was voor ons en do onzen, voor onze zielen 't allermeest, 'n daad en 'n feit van beteekenis. Zal die nieuwe schalm, die schakel, dien wij nog niet kennen en dien wij nog niet beproefd hebben, het 'n heel jaar uithouden? Met dien schakel werd zooveel anders bevestigd en vastgeklonken aan onze persoonlijkheid en ons bedrijf. Zal dat alles over 'n jaar nog zoo zijn, zoo stevig en zoo hecht als 't nu is? Zullen we hier nog wonen? Zullen onze vrienden onze vrienden zijn gebleven? Zal onze arbeid, die onze liefde is, nog dezelfde we zen? Zullen de schatten van ons leven, ademende schatten, over 'n jaar nog „schatten" van ons zijn? Zullen we dan nog zoo rijk zijn, zoo blij, zoo geluk kig, zoo tevreden, zoo niets te wenschen weten, als nu?' Of... of... zal ons veel ontvallen, dat we nu meenen niet te kunnen missen? Wat zal dit jaar ons brengen? Wat zal dit jaar ons ontnemen? Hoe zal onze oogst zijn? Onze veestapel? Onze verdienste? Zullen we onze ouders nog hebben? Onze kinderen? onze vromen? onze vrienden? onze betrekking? ons verstand? onzen goeden naam? Zullen we onzen moed nog bezitten en onzen levenslust? Vragen, dui zend vragen, die in 'n mensch naar boven rijzen, en waarop geen enkel antwoord gegeven kan worden. Wij zijn gedreven op 'n pad, dat wij niet kennen, en worden voortgejaagd in 'n toekomst, waarvan niemand iets weet. Maar... ik zei 't reeds in 'n vorigen brief er is 'n onbewust weten in ons, dat er in dat alles 'n Liefde is, die ons zoekt; 'n Liefde, die ons for meerde zooals wij zijn, en die het ten deele aan ons overliet van hare gaven te maken wat wij er van maken kunnen of maken willen. In den loop der zon eenige verandering te brengen, vermogen wij niet. Meer dan het zaad te zaaien, staat niet in onze macht. Wasdom en gedijen moeten wij aan God goed, niet aan God; zeg dan maar: aan de Natuur... ge bedoelt toch hetzelfde als ik maar in elk geval: aan 'n andere naacht dan de onze overlaten. Dat we mannen zijn, dat we vrouwen zijn, dat we rood haar hebben of blond of zwart of krullend of sluik, dat we zus of zoolang zijn, 'n goed of 'n slecht gebit hebben, stevige, of min of meer zwakke enkels, we moeten het dragen. Hoogstens kunnen we ons haar verven, hoogstens 'n kunstgebit laten inzetten, hoog stens windselen om onze enkels binden, om wat ste viger te gaan. Maar voor de rest?... Aan die moeder vlek op uw wang, doet ge niets. Dat uw oudste zoon geen begrip van wiskunde kan krijgen, en uw jongste 'n innigen afkeer heeft van zeep en water..., ge staat er machteloos tegenover. Of ge al begeeren zoudt, dat 'n schaap vijf pooten had, uw Liefste u lief zóu hebben met een aan de uwe evenwichtige liefde, uw vriend zich offeren zou voor u, zooals gij 't u voor hem zoudt doen,... het baat u niet. Al het andere is, zooals het is; zooals w ij zijn, die we zijn. En het eenige wat wij te doen hebhen, is te dulden en te dragen. Voorloopig ten minste. Aan heel de buitenwereld veranderen we niets. Ja, ge kunt uw stoven wel 'n duim hooger maken dan uw buurman ze heeft, en uw witte gordijnen vervan gen door blauwe, en misschien nog wel honderd an dere gewichtigheden meer tot stand brengen; maar wat onzen lust raakt, ons innigst leven, wat de har monie betreft, door onze zielen geëischt met wat haar omgeeft, daaraan doen we niets. Onze ziel kan wel tasten buiten zichzelven, maar niet scheppen. Zij kan wel vragen, maar daarom ontvangt zij nog niet. Zij kan wel geven, maar daarom wordt hetgeen zij geeft, nog niet aangenomen. En ontvangt zij al, dan is 't nog niet altijd dat, waarom zij vroeg. Haar gave kan wel aangenomen worden, maar geschiedt dit steeds door hem of haar, wien zij haar bood? 't Zou mogelijk wezen; maar regel is het niet. Rest: Dat wij alleen iets beproeven kunnen, iets te beproeven vermogen ten opzichte van onszelf, ten opzichte van eigen lust, eigen smaak, eigen ziel, eigen dwaas, koppig, balsturig, ongezeggelijk hart, dat als 'n doove naar geen reden luistert, als 'n jonge spring in 't veld zich niet stoort of storen wil aan rheumatiek of grijzende haren, en zijn wil len en grillen doorzet, al zou het er het leven bij laten. „Quand même tu disait, Que tu me trahirait Si c'étajt ton caprice Qu'est ce que me ferait Cet terrible secret Si c'était m o n caprice." Caprice. VERLAINE. Caprice tegenover caprice. Dat is dan het eenige waar we iets aan doen zouden kunnen, aan zouden veranderen kunnen. Dat wil zeggen: voor zoover 't ons zelf en ons eigen hart betreft; want tegen de caprice van 'n ander vermogen wij niets. Zoo is het. Of 't erg is? Meer dan erg. Verlammend erg. Bijna troosteloos. En 't zou h e e 1 e m a a 1 trooste loos zijn, indien niet Jawel, maar we hebben nog kracht in onze vuis ten, nog moed in ons hart, nog hoop en geloof in ons eigen genezing en in ons eigen beterschap. Als we maar eenmaal goed weten, dat wij zelf 't zijn, gij en ik, die ons geluk in den weg staan, niet 'n an der, maar wijzelf, dan zijn we tenminste weer 'n streep verder, en weten we althans wien we de medicijnen moeten ingeven en wie er beter moet worden. Waarom ik dit alles zeg? Zie, ik weet het, en ik vraag uw vertrouwen, als ik meende het te moeten doen. Zelf het nog eens overlezende, zeg ik: „Oud nieuws in de brieven van H. d. H.". Maar onder de vele ontvangen brieven, waren er twee, drie, wier schrijvers het hier bovenstaande als 'n antwoord zul len lezen. Amsterdam is in meer dan éen opzicht oproerig en zenuwachtig. Het aanstaand aftreden van onzen ern- stigen, dapperen Burgemeester, welk aftreden al maanden en maanden de belangstelling heeft gaande gehouden, en waarvan zoovelen gehoopt hadden, dat 't uitgesteld en nog eens uitgesteld zou worden, staat nu voor de deur. Nog 'n dag of acht en dan zal de burgemeestersstoel op 't Prinsenhof, ledig zijn, of 'n anderen burgemeester dragen. De Koningin moge zich laten leiden door groote wijsheid, en tweemaal 1 nadenken, eer Zij overgaat tot de benoeming van 'n man die zulk een gewichtigen post moet vervullen. De Amsterdammers zijn brave menschen, maar las tig; de „vroedschap" in al hare geledingen niet altijd even „vroed". En al zijn er meer zoo verstandig ge weest als ik, om niet op dat malle hulde-adres, dat hier in sigarenwinkels en op allerlei soorten van snoeptafels ter teekening lag, hun naam te zetten, wij allen, niemand uitgezonderd, zijn er innig van, over tuigd, dat wij 'n burgemeester verliezen, wiens ge lijke in kunde, degelijkheid en zelfstandigheid moei lijk zal te vinden zijn. Wie z ij n plaats straks gaat innemen, die ontdoe zich van eiken oneerlijken band, die hem aan „vriendjes" of „neefjes" binden mocht; die zuivere zich van elke gedachte aan persoonlijke grootheid of gemak, die hij aan zijn toekomstigen arbeid verbonden mocht gelooven; die spiegele zich aan de kloekheid en vastberadenheid, aan de werk zaamheid en algeheele toewijding van Meester Van Leeuwen, opdat zijn zetel niet hooger zij, dan hijzelf klimmen kan; opdat het gewaad, door Mr. Van Leeu wen afgelegd, voor hem niet te zwaar zij om gedra gen te worden, en hij aan zetel en gewaad beide, die magistrale waardigheid verleene, die zij hadden onder Van Leeuwens bestuur, en waarop Amsterdam als hoofdstad des Rijks recht heeft.- Die zij Magis ter in den volsten zin des woords, desnoods zonder titel. Ons aller innigen dank aan 'n zoo goeden burge meester, als wij nu in Mr. Van Leeuwen verliezen, voor zijn arbeid, zijn toewijding, zijn onpartijdigheid, zijn recht-door-zee-gaan, en in dat alles 't meest, voor 't goede voorbeeld, dat hij ons allen gegeven heeft. De hoop, die we eens voedden, dat de Beursques- tie wel spoedig tot de geschiedenis zou gaan behoo- ren, is voorloopig ijdel gebleken. Het „gasthuis", zooals het door velen genoemd wordt, is nog altijd 'n doorn in veler oog. Amsterdam en de effecten handel blijken er 'n „strop" aan te hebben. De zui nigheid, die 'n jaar of wat geleden, anderhalf mil- lioen spaarde, en dit onding liet zetten als 'n sta- in-den-weg voor de gedroomde avenue van 't Cen- traal-Station tot aan den Amstel, heeft de Wijsheid bedrogen. Wat te voorzien was. Wat 't eenvoudige, niet-willekeurige verstand heeft kunnen berekenen. Wat gezegd is. Wat in duidelijke letters is neerge schreven. Maar wat men niet heeft willen inzien, en niet heeft willen begrijpen. Hoelang zal er nog water in 't Rokin zijn? Hoelang zal dat schuitje nog voor 'n cent overzetten? Hoelang zal 't Poortje op den Vijgendam daar nog staan? Hoelang dat vie ze, onbenullige commandantshuis, als 'n aanstoot voor de ingeborenen en 'n vraagteeken voor al wat vreemdeling is? Is de Raad niet wijs, om dat stuk oude-beursterrein te verkoopen aan de „Bijenkorf"? Ziet men niet in, dat men daardoor elke poging, om voor de stad 'n vorstelijk entree en 'n mooie boule vard te verkrijgen, vernietigt? Als de beurs straks ge sloopt is, zooals men het ook wel eens den Park- Schouwburg zal doen als de Beurs straks gesloopt is, en de weg weer vrij zou zijn, zal daar die „Bijen korf" staan, en er weer niet gehandeld kunnen worden. Op die manier betimmert Amsterdam telkens weer zijn eigen licht. Anderhalf millioen gespaard, om er straks tienmaal anderhalf millioen voor te boeten. De Beurs behoort niet midden op 't Damrak, even min als 't commandantshuis, evenmin als de „Bijen korf", evenmin als 't water in 't Rokin. Amsterdam heeft recht op en behoefte aan 'n breeden verkeers weg, aan 'n groot entree, aan iets indrukwekkends, dat Franschen en Engelschen en Duitschers en alle vreemdelingen hierheen voert, om 't te bewonderen, en ons mede doet deelen in het kapitaal, dat over de wereld rolt. En het heeft geen behoefte aan hoe ken en hokken en mallootige steengevaarten, die voor niets deugen, en zoomin 'n verblijding zijn voor de oogen als zij geld binnen brengen. ,,A thing of beau ty is a thing for ever." We zitten niet om halve cen ten verlegen, maar om 'n nimmer te stuiten vloed van millioenen, die komen, als er wat moois te zien is. Ieder is verliefd op schoonheid en geeft er graag geld voor uit. Die acht ton, die de firma Goudsmit nu voor 't oude-beursterrein betaalt, zijn over 'n jaar op, en Amsterdam heeft er zich de gelegenheid voor afgesneden, om in jaren en jaren iets te doen aan de groote boulevard, die den Amstel en 't IJ verbinden kan, die bezoekers hier zou brengen. Dit is de zuinigheid van Jan Klaasen, die zijn huis af brak, om van de planken 'n doodkist te timmeren. Toen hij geen onderdak meer had, stierf hij van ontbering, en men begroef hem dan ook. Maar had hij zijn huis onderhouden, en mooi en gezellig ge maakt, dan had hij er nog jaren gelukkig in kun nen leven. Zoo onnadenkend doet Amsterdam. Wat is dat voor 'n paskwillig doen, om zooveel geld aan de Nieuwe Kerk uit te geven, zoo 't heet om de stad te verfraaien, als men aan den anderen kant, aan den kant, die 't meest in 't oog valt, puin en mesthoopen opstapelt?! Weten we nog wat we ant woorden moeten, als ons 'n vreemdeling vraagt, wat dat voor 'n ding is, dat daar midden op 't Damrak staat, of waarom men het daar midden op den weg heeft neergezet? Wat moeten we antwoorden als ons 'n vreemdeling terwijl hij zijn zakdoek voor zijn neus houdt vraagt, wat dat commandantshuis be- teekent? Ja 't Poortje is mooi, maar om er met fatsoen 'n dame heen te brengen, daartoe zie ik geen kans. Amsterdams gemeenteraad moet wijzer worden en weten, dat er vooruit gekeken moet worden, en dat 'n dubbeltje winst en uitsparing van heden, wel eens 'n tekort van duizenden en millioenen in de toekomst kan berokkenen. Wat zooveel menschen naar Brussel, naar Parijs, naar Berlin voert, is de pracht van boulevards en ave nues, is het nadenken en het weloverlegd stichten i en plaatsen van mooie, doelmatige gebouwen. Dat brengt Fransch geld in Duitschland en Engelsch geld in Frankrijk; terwijl de vijf en twintig Engelschen die hier hun twee, drie pond komen verslapen, zich zóo ergeren aan publieke-geheime gelegenheden en puin en modder en halve-centenzuinigheid, dat ze 'n vol genden keer hun vrouwen en kinderen thuis laten, en den derden keer hun route nemen over Calais, om 't continent te bezien. Maar om zulke eenvoudige waarheden 'n Amster dammer aan 't verstand te brengen, is 'n heeletoer. H. d. H. SPOKEN. AFDRE1GER. o In -iet mofje sidderden haar handen. En toch was 't geen vinnig koude dag... Maar dat ze klappcrtande kwam óók met van de vorst.... 't Was eigenlijk niet eens licht-koud... Gure dag van kwakkelvvinter, met vlaagjes van kilheid. Ze drukte telkens 't mofje tegen haar gezicht, want de menschen begonnen op haar te letten. 't Was haar, of al wat er lag tussehen nu haast negen jaar geleden en thans, versmolt, tot iets denk beeldigs; tot een droom, een fictie, vervaagde, waar uit ze wakker was geschrokken... Ze had zich ver beeld, dat het verleden weg was, voor goed... En de kennissen van hun kringetje zeiden allemaal, dat Hen riet te toch zooii,uiterst bescheiden, soms haast timide vrouwtje was.... Zóó zacht, zich op den ach tergrond houdend... met zekere eerbiedigheid luisterend naar wat anderen zeiden, gelijken met haar in leeftijd, in maatschappelijke sfeer.... Daar was genoeg over ge fluisterd. ..Die Wolters heeft 'r onder appèl!" werd gezegd.... En een paar vrouwen, vrouwen van colle ga's namen zich voor, Hen riet te eens flink onder han den te nemen. Ze moest toonen, dat ze zich niet op den kop liet zitten... Haar man moest begrijpen, dat de tijden, waarin eene vrouw voor slavin, voor voet veeg, speelde, voorbij zijn... Henriëtte luisterde naar zulke ophitsing, met hetzelfde verbaasd eerbiedige kindergezichtje, met dezelfde groote, verschrikte oogen, waarmee ze altijd ieder aanhoorde... Was verlegen... wist niet wat te antwoorden... keek van de eene naar de andere, als om hulp te zoeken... „Niks aan te doen!" zeiden de emancipatorisch aan gelegde kennissen. „Dat's er nog eentje, waar onze overgrootpapa's mee hadden kunnen opschieten.... Zoo gedwee, zoo gewillig... Koken, wasschen, strijken, den ..baas" met alles achterna loopen, zich laten afsnauwen... En dan nog, op den koop toe, doen of je niet dank baar genoeg kunt-wezen... „Bah!" zei de militantst-gezinde der dames, „ik heb er genoeg van, hoor! Ik ben er beu san. Zoo'n stum per bederft 't voor anderen... Laatst zei Jan nog te gen me: „Kijk maar 's naar Henriëtte Wolters.... Die weet wat een' man toekomt!".Ja, zulke dingen moet je aanhooren!" Enkele kennissen bleven weg. En anderen trokken zich een tikje terug.... Voor héél-enkelen was er iets opmerkelijks, eigertaa rdigs, in zieker smartelijk trekje; en zekere weemoedige schuwheid, die Henriëtte over zich hield.... En het stil-gedweeë vrouwtje bleef ook hen, die haar niet meer opzochten, vrijwel negeerden, groeten, als zij ze tegenkwam op stiaat, met datzelfde needrige, blij-verraste glimlachje van vroeger.... Alsof 't een groote eer voor haar was om opgemerkt te 'worden... t' Slechts ééne was er, die het vreemde kon doorpei len... En die eene zocht Henriëtte op wanneer er niemand anders bij haar was... Die eene, vrouw met zachte blauwe oogen van troosteres; met zilver witte haren om het gelaat van zachte, schrandere trek ken... Die eene wist wel... Kon met gedwee-vrouwtje soms wel een paar uien zitten praten... Henriëtte's handen in de hare gevat. En luisterend naar wat vrouw tje heel-zacht vertelde... Het kinderhoofdje leunend op den schouder van oude vriendin... Na zoo'n bezoek van de ééne enkele, die wist, zag vrouwtje er blee- ker uit dan gewoonlijk; was ze nog stiller dan an ders; sloop ze rond in haar huis als-droomendals met hare gedachten in verre-vérte van nu.... CORRESPONDENTIE. Mijn vriendelijken dank voor de ontvangen brie ven. Ze alle persoonlijk beantwoorden, kan ik niet. 'n Enkele beantwoordde ik hierboven in 't algemeen. Op enkele vragen de schrijvers ervan zullen weten welke ik bedoel kan en mag en wil ik niet ant woorden. De dag van morgen is mij even duister ais ieder ander, en aan waarzeggerij geloof ik niet. Het eenige wat ik vast en zeker weet, is, dat ik wel al tijd zal moeten werken; wat al 'n bizonder groot voor recht is, omdat ik niets liever wensch. Maar waar, en voor wie ik 't doe, acht ik van weinig belang; als ik maar werken mag en God mij maar spare voor 'n rijkdom, die mij 't werken zou doen haten of ver geten. Dit zou mijn doodvonnis zijn en zulk sterven zou mij nu zeer ongelegen komen. Met mijn beste wenschen voor uw aller geluk, heb ik de eer te zijn Uw dw. H. d. H. Aan het einde van de Bosch Laan zag zij de figuur. van den man, dien ze wachtte, zich aiteekenen tegen' de grijze winterlucht. De haast negen jaar waren weg... Ze nep weer, terwijl de avond begon ie naderen, net als-toen, rillend onder haar dun manteltje, door den zwiepenxlen regen... Terwijl, in haar ooren, nog na dreunende het dicht-ketsen van de straatdeur.... Toen pa op 'r was toegevlogen met gebalde vuist... Nadat- le Erans, haar broer, cue Jet te-nulp wou komen, van zich af had geslingerd... Tegen de tafel geduwd, dat de scherven Kletterden op den vloer... Hoe zij toen, in doodsangst was weggevlogen... Pa haar had nage zeten... Tot in de gang toe... ,.Ja, ga d'r maar uit! Slet, die je bent!... Ga d'r maar uit!.... De vestibuledeur knarste.... Pa kwam achter 'r aan.... Ze was weggehold. Straat in, Met één gedachte in het hoofd: naar de rivier! Naar 't water!...." En toen: dat wonderbare, dat vreemde. Dat, op een hoek van 'n straat, ontmoeten van eene iamihe, zeen-be vriende, die van-niks afwist... Jet met haar fladderen de kleeren, hoed hangend op het losgewoelde haar.... Tranen stroomend over haai- witte wangen.... Alleen deiiKend aan de rivier-... Het water... 't Donkere, rui- schend-voort-slioomende, waarin ze.... En toen. plots: „Gut, Henriëtte, jij zoo laat bij den weg!?..." Haar vriendinnetje Tonia, geen flauw besef van iets hebbend... Tonia, als steeds jnstinctmatig, haar aim in die van Henriëtte hakend."... „Grut, Jetlief, meid, hoe kom-jeHenriëtte stond hijgend, verward, ont daan, niets begrijpend, stil... slamelue woorden.... van: haast-hcbben... Excuseeren... En nog voelde zij, hoe toen ze weg wou rennen de oude mevrouw Roe lofsz haar arm gevat had met vasten greep... Haar had meegenomen, terwijl ze den moed, de kracht, niet had om zich te verzetten.... Hoe me vrouw Roelofsz haar, net als een kind, naar boven, naar bed had gebracht... Bij haar was gebleven tot ze zich uilgekleed had, onder de dekens lag... Snikkend verbergend haar hoold in de kussens... O. t was geweest als een droom... Iets onbegrij pelijks... Mevrouw Roelofsz bleef bij haar bed zitten. En als Jet iets zeggen wilde, legde mevrouw een vin ger op de lippen... „Sst! Eerst wat rusten!... Tonia bleef beneden. En toen ze van oen culmans had gebruikt, een uurtje later... vertelde zij mevrouw Roelofsz... Dat alles, en al wat er op volgde ging Henriëtte nu voorbij.... t Was weer terug.... Pe betere jaren die kwamen, had ze zich verbeeld te zijn... De verzoening mei thuis... Haar huwelijk met den emstigen, siroeven man tegen wien ze opzag met zoo'n eerbied.. Die niets wist van... En wiens aanzoek om haar hand immeis zoo n groot, overgroot geluk voor 'r werd genoemd... Dat meer-en-meer op den achtergrond raken van de schande... En hco pa haar telkens wanneer-ie haar zag, vermaande: „Beseheiden zijn, Jetje! Vooral héél bescheiden, kind! Dat is 't beste, 't eenige voor jou. En dan alles doen wat je man aangenaam £s... Niet vergeten dat Wolters... Hm... Afijn, je..." Dan boog Jet 't hoofd en knikte... „Zeker, pa, ik weet wel..." "Pa bepaalde er zich dan toe met de vingers wat te trommelen en een ijselijk-barsch gezicht te trek ken... Ze moest zich vooral niet verbeelden, dat pa vergeten was... Nu stond de meneer in de Boschlaan over haar.... Hij nam, heel-diep. z'n hoed af, met de plomp-over- dreven hoffelijkheid van iemand, die „goede vormen" nabootst. En op zijn vaalgrauw, smal-bleek, beenig ge zicht speelde een grijntje... medelijdend-familiaar.... zóo krenkend, dat Jet een blos naar 't gezicht drong... Er even weerzin in haar opwelde... „Willen we even..." wees de meneer, wijzend op het breede pad, dat vóór hen lag, pratend op afge meten toontje, met krakend keel-stemmeije; „ach" type van gentleman wanend.... Tegelijk Jet van hoofd- tot- voeten monsterend „willen we even een eindje op wandelen Een paar dames, die voorbij waren gekomen, had den haar .minachtend aangekeken.... Iets tegen 'elkaar gefluisterd, met schampere grimlachjes... De haast ne gen jaar van beter-leven gingen al-verder weg.... „En...!?" vroeg de meneer, toen ze een eindje had den ge loopen. l i: het mofje, dat zij nu nog stijver tegen haai ge zicht drukte, kwamen een paar doffe klanKcn.... ..Hoé zegt u?" vToeg de sinjeur, z'n Ironie saam- fronsend en nu zonder tikje van hoffelijkheid „hoé zegt....?' Even hield zij de mof weg... Trachtte te noemen het cijfer, van wat ze dan... Voor t pakje brieven.... „O hè!' en de meneer schaterde 't uit tegen de loodgrijze winterlucht „ó-hèt... En dan.... En dón...." Hij kwam vlak hij haar hoofd. Zoo dicht, zoo fa miliaar, dat vrouwtje bloedrood werd van schaamte... Een boertje, dat voerbij-sjokte. loerde even naar het paarlje.... Spuwde op den kalen grond... „En dan.... Hij heeft 't toch zoo bitter arm.... Zoo arm!" zei de meneer met eene meewarigheid van zeggen, die vrouwlje deed rillen.,. „Zoo arm!.... Als-ie deze week de vijfhonderd gul den niet heeft, weet u wat er dan gebeurt?..." De mof ging nog dieper tegen 't gezichtje, want vrouwtje werd de wanhoop te bar... „Dan gebeuren er dingen... Dingen... Noen, hij moét 't hebben!" En dat „moét" werd gezegd, zóó hard, zóó bonkig, zóó wreed en gebiedend, dat 't Jet was of een klem mende hand om 'r hals snoerde... „Ziet u, 't moét De meneer piaatte rad, scherp voort. Hij gaf er niet om of de schuwe, gemartelde kinderoogen hem smeekend wenkten... zachter te praten... zachter toch... als eens iemand hoorde.... De meneer praatte zelfs nóg luider. Malligheid. er was geen kraai. En bovendiendoortasten was hier de zaak.... zoo'n poppetje denkt anders.... Ze snikte 't uit in haar mofje, maar de meneer vertelde... van wat er gebeuren zou wanneer het geld niet kwam. Haar man zou risite krijgen, een paar briefjes ontvangen uit het bundeltje.... Ze wist wel... van ner**n iaar terug. En dan nóg een paar briefjes... Hielp dat niet, welnu, dan zou men.... die madame Leroux, uit Brussel, de sagefemme. leefde nog.... O, ze moest de complimenten van madame Leroux heb ben... Enfin, mevrouw begreep er dus alles 'van. Over morgen, 's middags vier uur, in den melksalon.... daar zou de meneer dan komen... „Liever Zaterdag''... Ja, jawél. Zaterdag.." „Maar dat is dan ook de uiterste termijn!" zei hij, en de oogen van afdreiger zagen haar aan met toor nige waarschuwing.... glinsterden als de oogen van een kat, die d'r buit gaat bespringen.... „Uiterste termijn! niet later!?" Enfin, afgesproken. Zaterdag vier uur... melksalon... Heel-diep dopte sinjeur plotseling. Keek haar nog eens na... Met die dreigende oogen... Wenkte met vier vingers... Niet later, hè?.... Wendde zich om. Stapte haastig voort... Een zij laan in... Terwijl gedwee vrouwtje op een bankje neer zonk. In het stille winterbosch uitklagend haar wan- hoops angst, kermend van verdriet in haar machte loosheid tegenover het verschrikkelijke, dat gekomen was.... „Sterk zijn, kind! had oude vriendin, die meer dan de anderen wist, gezegd, toen Jet haar om hulp kwam smeeken, „sterk moedig zijn! Geloof me, dat is hier het eenige. Tegenover chantage baat geen zwakheid. Als je vandaag geeft... gesteld dat ik je kon helpen... Wilde helpen... Dan komen ze morgen terug. Vertel te man alles. Eerlijk. Hij zal je vergeven. Ik ken Wolters als een braaf man.... En anders zal ik hem... Wanneer je dat goedvindt..." Maar toen was Henriëtte opgevlogen 'in doodschrik. „Neen, mevrouw, dat nooit! U kent hem niet!.... Ik weet 't beter.... Wolters zou..." En zulk een doodsangst sprak van het 'witte ge zichtje, dat oude vriendin haar kalmeerde... „Natuurlijk, kindje. alleen als je 't goedvind. Natuurlijk!... Dat spreekt immers vanzelf.... Maar ik blijf erbij; al is 't op het moment nog zoo naar voor iri alles beter dan aan die kerels toe te geven... Al had ik schatten... Nog zooveel geld, ik zou je toch niet kunnen... niet mogen helpen...- Jet was weggegaan. Bij <ie eene, die wist, bij die van de (goedige oogen en de zachte trekken had ze nog redding gedacht te krijgen.... Ze ijlde voort over de drukke winterstraat van groot stad, langs de winkels, waar, in het late middag uur, de lichtjes al begonnen te .stralen over de bonte schatten van beginnenden Sinterklaas-tijd.... ....Met een driftig-snelle handbeweging had de chef van het magazijn 't groene gordijntje geschoven vóór de glazen deur, die zijn kantoor van den winkel scheidde. Stond hij nu vóór de dame, die sprakeloos, met wild-starende oogen, op een stoel was neergevallen, terwijl allemaal vonkjes en sterretjes vóór haar rond- dwarrelden. De juffrouw uit het magazijn hield haar een glas water voor... Zonder iets te zeggen met ijskoud gelaat en oogen van diepe minachting... Toen werd er gefluisterd. Ze hoorde, als in groote verte, het mompelen van menschen. die op eendiingen... Die iets heel-bij- zonders bespreken... Er werd getikt. De chef van het magazijn van dia manten en goud waren deed de deur op een kiertje oj>en.... Daarna heelemaal... Er was nóg een vreemde figuur. Die haar Streng doorborend aankeek. Die het étui met diamanten bra celet, dal ze uit haar mof hadden gehaald, bekeek bij het electrische lampje.... Iels noleerde... met de chef praatte... En met de juffrouw.... „Haar, Henriëtte, weer scherp aankeek.... Ze hoorde den vreemden man tclcfoneeren mom pelend.... De vonkjes, sterretjes, (lansten... Er ratelde, over de straat, een rijtuig aan. Zij stapte in... niet den vreemden man naast zich... J oen ze bijkwam uit het bezwijming was 't vreemd om haar heen. Ze was in een lokaal, waar een meneer in uniform aan 'n lessenaar zat te schrijven. En bij de deur stond eeii politieagent in strak mi litaire houding. Op de schrijftafel lag de étui, - open. De gas lamp. boven den lessenaar van den dienstdoenden in specteur wekte mooie, kleurige lichtglimpjes in de dia manten van de broche, die Jet had willen stelen om den meneer van de stille Boschlaan te «even wat hy eischte. Er waren nog meei menschen in het bureau van den politie-inspecteur. Ze zag ook haar man.... bleek, met strak ontdaan gezicht. Hij had bankpapier in z'n hand.... logde 't \oor den inspecteur neer.... die de wenkbrauwen hoog op trok en iets zei van: „Probeerennatuurlijk moet de officier beslissen... Ik kan niet op eigen houtje decideeren, begrijpt u...." Ze zag haar man eene buiging maken. Heengaan.... Zonder op haar te letten... Als een vreemdeling... N'og herinnerde ze zich later, dat de inspecteur met haar gepraat had. Koud-afgemeten. met kille hoffelijk heid.... En hoe ze begrepen had, dat 'r man alles wist.... De eene, die wist van vroeger, die van de grijze haren, was naar hem toe-geweest, dadelijk na Jet's bekentenis en vraag om hulp... Hij wist... En had haar niet gegroet... Op het po li tie-bureau... Toen tikte iemand op haar schouder, 't Was een agent.Hij wenkte haar met norsch gebaar.... „Ja" zei de inspecteui en bij klapte de étui waar de gestolen broche in lag, dicht „ja, we zul len zien... wat de officier zegt..." Toen zat ze weer in het rijtuig met den rechercheur naast zich. En de haast negen jaren van beter leven waren nu weg.... voor altijd.... MAJTRE CORBEAU.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1910 | | pagina 9