tóerflisclie Brieyen.
ScMsen uit de fieebizaal.
Brussel.
Zaterdag 51 Januari 1910.
54e Jaargang. No. 4639.
DERDE BLAD.
Sèii' Courant.
GCXXIX.
„Men kan van het gemeenste stukje ijzer
nog wel 'n spijker, en van den grootsten
schurk nog wel 'n soldaat maken'
Chineesch Spreekwoord.
Jawel, 't is al weer zoo! Nog nauwelijks zijn de
Kerstklanken van het „Vrede op Aarde" verstorven.
I o! ze gaan hun messen weer slijpen, om klaar te we-
zen. als er gevochten moet worden. Krankzinniger ge
doe is er niet denkbaar. Die Mogendheden, die Ko-
i tiingen en Keizers, die Gouvernementen, sturen elkan
der lange telegrammen van „Veel heil en zegen in
het Nieuwe Jaar!" en eer deze nog goed gelezen zijn,
spuwen ze in hun handen en grijpen ze naar 'n dolk.
'q mes of 'n revolver, alsof er door 'n inbreker ot 'n
moordenaar geklopt en belet gevraagd was. Is 't waar
dat de goede manieren van de hoven uitgaan? Dan
dienen ook wij met 'n stok achter de deur te gaan
staan, als er bezoek wordt aangediend; want dat is
1 daar 't parool. Als wij 't deden, zouden we voor „gek"
worden uitgemaakt; maar de Koningen en de Regee
ringen doen het. Als er in 't Noordein 'n staats
man zijn voeten verzet, schijnt de grond in 't Zuiden
ervan te dreunen; dat daar de lui althans verschrikt
opkijken en verdacht zijn op 'n overval. Wat dat voor
I !n ziekte is. mag Joost weten; maar men zou er haast
de telegrafie om haten, dat ze elk wissewasje, elk ge-
1 baar, elke beweging met ontstellende snelheid van het
eene land naar {iet andere overseint. Duitsehlands heen-
stunen naar 'n vloot, gelijk, of bijna gelijk, aan die
van Engeland, laat de Engelschen nu al jaren en ja
ren rust noch duur. Als ge in 'n „cosy corner" in
een van Engelands huizen zit, pratend over literatuur
of over eenig onderwerp van den dag, dan is in min-
der tijd dan ge denkt „Germany" op 't tapijt. Die
i moffen zitten de Engelschen meer dan dwars en die
j geleidelijke vlootuitbveiding is menig hunner 'n nacht
merrie. Dat is al jaren zoo. Het „made in Germany"
I op spaden en lucifers, op machines en pijpenkoppen,
eersi met zekeren trotsch en als bewijs van vriend-
1 schap en goede verstandhouding aangewezen, is nu 'n
1 oorzaak van tegenzin, bijna vrees geworden. Dat malle
i comediestuk, „An Englishman's home", heeft de har
ten zoo ontroerd en de hoofden zoo verbijsterd, dat
het eesne zoo min rustig is, als 't andere nog denken
kan. 't Is, ajlsof Duüschland met zijn vloot al in de
Theems is, om Londen even in zijn zak te komen
i steken en alle Engelschen 'n kopje kleiner te ma
ken. De rede, door Balfour verleden week te Hanlev
gehouden, wilde het althans zoo doen voorkomen, en
daarom verweet hij' de Engelsche regeering nota
bene nog wel 'n „liberale" regeering, zooals hij scham
per opmerkte. dpt zij' de belangen der vloot ver
waarloosd had. en de kansen voor Duitschland steeds
gunstiger werden. Duitschland, dat alles hoort, alsof
't er bij zit, geeft zijn minister van marine 'n knip
oogje en zegt fluisterend: „Ze zijn bang!" draait pein
zend. zijn knevel op en gaat 's avonds naar bed met
plannen, om er neg 'n paar schepen bij' te bouwen.
Di( wordt weer gauw aan Engeland overgebriefd, waar
ze er niet van slapen kunnen. En of Asquith, Enge
lands eerste minister, nu al te Bath het woord neemt,
I om te zeggen, te bewijzen bijna, dat Balfours rede
geen steek houdt, dat het niets anders zijn dan „spo
ken", die hij' ziet bij klaar dag'; of de onvergelijkelijk
geleerde Lloyd George te Peckham dit bevestigt en
Crewe te Portsmouth hetzelfde zegt, 't baat allemaal
niets; er moeten nog meer Dreadnoughts gebouwd wor
den. Mac Kenua wordt boos, schreeuwt terug, dat er
„genoeg" zijn, dat nooit eenige conservatieve regeering
zooveel schepen jn zee stuurde als deze liberale; en
de toekijkende Mogendheden zien den tijd naderen, dat
1 ieder Engelschman zijn eigen kanonneerbootje zal heb
ben. om er met zijn huishouden op zee mee rond
te zwalken, ten einde het dan ontvolkte land onnoo-
I dig tegen overrompeling van vreemden te vrijwaren.
't Gaat al die oorlogzuchtige en bloeddorstige man-
nen naar het woord van Maebeth
„O, min verschrikTijk is wat is,
Dat wat de geest zich schept". Sh.
Ti Dief ziet nu eenmaal in alle menschen dieven,
j en Ti moordenaar enkel moordenaars. Kan het anders?
We moeten enkel die we zelf zijn, en niets of nie
mand anders. En zoo kan Engeland, dat nu zoo zacht
jes aan zijn armen om heel den aardbol slaat, niet
I anders denken, dan dat 'n andere natie van beteeke-
tiis, hetzelfde zal probeeren te doen. En daarvoor wor-
1 den schatten en schatten weggesmeten. Zeppelin, vlie-
;gen; wij ook vliegen! Duitschland 'n schuit; wij'twee!
Waarom en hoe er nog arme menschen zijn, is niet
wel te begrijpen; want op millioenen is er niemand
j zuinig. Carnegie niet, en Pierpont niet, en Engeland
niet. en Duitschland niet, en bij ons in Den Haag ook
toiet. 'n MiUioen schijnt gemakkelijker uitgegeven te
worden, dat wil zeggen: weggegooid, dan vijf centen
voor 'n voedzaam gerstebroodje, want er zijn er dui-
i zenden, die vruchteloos naar het laatste verlangen. Als
jer hier in Europa iemand was, die zei: Ik heb een
enkel millioen noodig neen, laten we zeggen'n
i enkele ton om 'n mooi park te bouwen, zóó ge-
I zond. dat alle zieken er in genezen zuilen, zóó mooi,
dat niemand meer aan leelijke dingen zal denken en
.alie menschen er gelukkig door zullen worden"; ik
zal sterven, als hij zijn ton bij elkander kreeg. Van 'n
hoogst enkelen zou hij 'n gulden krijgen, van mij twee,
maar van de meesten 'n kwartje of 'n dubbeltje, om
hun „fatsoen" op te houden, en als 't hem in donker
gegeven was en hij zou 't thuis hij licht natellen,
dan zou hij er nog heel wat knoopen en halve centen
bij vinden. Zoo zou 't vredelievende Christelijk Europa
I doen. Toen vroomheid dat wil zeggen „kerkelijke"
vroomheid ver in de middeleeuwen onder die armen
van geest mode was, toen verrezen de cathedralen bij
I dozijnen Madame De Maintemon zag kans, in Frank
rijk alleen, vier honderd kloosters van 't Heilige Hart
te slichten en toen \vaj>ens dragen mode werd,
j officiertje spelen, erg dik doen, net of je ook wat
kan. toen gingen ze mekaar vijs zitten maken, dat
er niets edeler én Gode wel geva tijgers beslaat dan ruzie
maken en vechten. En daar zijn ze nu aan bezig;
al jaren. En ofschoon 't een heele dure mode is, die
elk staatskapilaal verslindt, het brood, de zuivel, het(
I geslacht en alles wat men maar bedenken kan, veel
duurder maakt dan noodig is. ofschoon het elke schat
kist leeg houdt en eiken Minister van Financiën tot
wanhoop brengt, ze doen als „dronken Naatje" deed.,
en blijven 't geld 't venster uitgooien.
I Zooals 'n ijdele, lichtzinnige, pronkzieke vrouw in
elk wissewasje 'n rede ziet, om geld uit te geven
vandaag 'n hoed, morgen 'n parasol, overmorgen weer
'n hoed, zoo vinden de mogendheden in elke gebeur
tenis. in elke daad, die 'n andere mogendheid doet,
'n rede om de vloot of het leger uit te breiden, nieuwe
I kanonnen aan te schaffen, geld uit te geven. Geld,
dat maar weer uit de burgers geperst moet worden.
Wat er de reden van was, dat Duitschland verleden
week beslag legde op Russische fondsen, die in 'n
Berlijnsche Bank gedeponeerd varen, schijnt niemand
precies te kunnen zeggen. Maar het beslag is gelegd,
en Rusland qing zóó pardoes oo zijn achterste boe
nen staan, dat er al gepraat werd van "n oorlog. Zelfs
Graaf Witte, die al sedert jaren als 'n welwillend man
in Europa nettend staat, liet 't niet onder zich, achtte
de eer van Rusland aangetast, en noemde deze daad
van Duitschland „een dei- vele schaxets van 'n keien
van teilen en handelingen, die de atmosfeer zóó zeer
met eleciriciteit overladen, dat er vel eindelijk 'n on
weer" dat wil hier zeggen 'n oorlog „uit moet
barsten".
V 011 Schön, de Duilsche Minister van Buitenland-
sche Zaken, die zich ook tegen de inbeslagneming ver
zet. en da draad van zijn eigen regeering gewraakt
had, heeft dan ook Rusland zijn excuses aangeboden;
maar in Rusland is men daar niet content mee. Graal
Witte niet, en de Russische Pers nog minder. En daar
om zai Ci' nog maar eens 'n commissie, 'n gerechts
hof, benoemd worden, om dit zaaxje te onderzoeken.
En verstaan die twee elkaar dan niet, dan gaan
ze maar weer vechten. Dan moeten er maar weer wat
schepen den grond in, dan moeten er maar veer wat
millioenen vernield en wat jongens opgeruimd wor
den. Waarom niet? Er zijn jongens genoeg en er ko
men er eiken dag bij; en voor zoon voddige paar
honderd millioen zorgen de belastingbetalers wel. Als
er niets meer te belasten valt, geen spek, geen drank,
geen tabak, geen zonneschijn; dan gaan we de kne
vels belasten, de kunstgebitten, de eksteroogen, het
wakker-liggen. Geld moet er wezen en gevochten moet
er worden. Als we dat niet deden, dan zou dat hei-
densche geboefte, daar in Afrika of ver in Azië gaan
denken, oat we hadden opgehouden Christenen te zijn,
en dat zou onze eer te na komen. Daar moeten we
voor oppassen. Dat sentimenteele gezanik over vrede,
vrede en niet meer vechten .heeft nu lang genoeg ge
duurd. Ferme kerels laten hun land en hun, vaanüel
niet beleedigen, maar grijpen naar 't zwaard en slaan
elkaar de hersens in. Geef 't Evangelie eens even aan,
dan 'zal ik ,je uit Mattheurj X eens wat vooi^ezen,
waarmee ik je zonneklaar zal bewijzen, dat 'n Chris
ten behoort te vechten. En waar dient geld andei's
voor dan om uitgegeven te worden? En hoe zou 't
beter kunnen worden uitgegeven, dan om zijn nati
onaliteit te bevestigen? En wat nu die paar jongens
betreft, hoor eens, sterven moeten ze allemaal, en ik
weet geen roemrijker dood, dan zelf met 'n sabel in
je knuisten, door 'n ander met 'n sabel de kop in
geslagen te worden. Als ze je dan later vinden, wordt
je ook nog met muziek begraven; wat jou niet over
komen zal.
Zie je, en dan zwijgt 'n mensch maar; en hij laat
het achtbare, dappere, krijshaftige lid van „Allen Weer-'
baar" die drie weken met zijn arm in 'n doek
liep. omdat hij zijn nagel had ingescheurd, en zijn
hand opgezwollen was, en waarvan de dokter gezegd!
had, dat er wel eens koud vuur bij kon komen
dan laat hij zoo'n dapper lid maar stilletjes uit, en,
voelt zich klein en zwak en niet opgewassen tegen
zulke heldeiitaal, die hij' toch niet weerleggen kan.
En als hij dan weer in zijn kamer terug is, en zijn
bijbel opneemt, om te zien en te bepeinzen, of hij
misschien het Evangelie dan niet goed begrepen heeft,
dan leest hij„Het zal Syrië en Damascus, het zal
den heidenen van Afrika en den Chineezen dragelij
ker wezen i,n den dag des oordeels, dan dit Chris
telijke tuig, dat zijn Heiland en Heer eiken dag weer
kruisigt in woord en in daad". „Het ware hen goed,
zoo er 'n molensteen om hun nek gebonden werd,
en zij verzonken in de diepte der zee".
Is dat 'n Christelijk Europa?! Waar honderden mil
lioenen worden verdaan aan moordwerktuigen?! Wat
i,sid aarbij vergeleken den gruwel der apachen in Pa
rijs? Wjat beteekent daarbij zoo'n enkele misdaad van
twee opgeschoten jongens, die vijf menschen vermoor
den? of van dien man, die zijn vrouw met afgesneden
hals in 'n koffer stopte? Dat zijn peulschilletjes, dat
is niets, vergeleken bij wat de Mogendheden eiken dag
bereid zijn te doen, n.l. heele volken uit te moorden,
althans hun beste krachten, de jongelingsschap, uit te
roeien.
Ik las van Coleridge biet volgende verhaal
„Op een zijner veroveringstochten kwam Alexander
de Groote in het gebied van 'n Afrikaanschen Stam.
Hij liet zich bij het Opperhoofd brengen, die hem gou
den dadels, gouden vijgen en brooden van goud liet
voorzetten.
Zijn dit de spijzen, die gij, hier te lande eet?
vroeg Alexander.
Neen. antwoordde het Opperhoofd. Wij éten hier
geroost koren en natuurlijke vruchten. Maar omdat gij
in uw eigen land ook wel koren en vruchten zult
hebben, durf ik u die niet aanbieden. Het is u waar
schijnlijk om ons goud te doen, en daarom bied ik
't u aan
Niet het verlangen naar uw goud bracht mij
hier. antwoordde daarop Alexander; maar ik wenschte
uw zeden en manieren te loeren kennen en daarom
kwam ik tot u.
Indien dit zoo is, dan zijt ge ons zeer welkom
en zal het ons genoegen doen, zoo gij langen tijd bij
ons vertoeft.
Terwijl zij spraken werden twee burgers, twee le
den van den Stam aangediend. Zij hadden 'n geschil
met elkander, en wenschten dit te zien opgelost door
het Hoofd van den Stam, die tegelijk Opperrechter
was. De aanklager zei„Zie Heer, dit is de zaakIk
kocht van dezen man 'n stuk land; en toen ik het
ging beploegen en 'n diepe groeve maakte in den bo
dem. vond ik 'n grooten schat. Ik groef dien er uit,
en bracht hem bij den vorigen eigenaar van het land,
als zijnde deze schat niet mijn eigendom, want ik had
het land wel van hem gekocht, maar dien schat niet.
Hij echter weigert dien schat aan te nemen, zeggen
de. dat deze hem niet toekomt.
Het Opperhoofd vroeg daarop aan den ander: Waar
om weigert gij dit? Waarop deze antwoorddeZie,
Heer, ik heb evengoed 'n geweten als mijn buurman.
Toen ik hem dat stuk land verkocht, deed ik dit met
al de gevolgen, al de voor- en nadeden, die daaraan
verbonden zijn. Er zullen ook wel steenen in dit land
gevonden worden, en er zullen ook wel onvruchtbare
plekken in zijn, maar ook die heeft hij gekocht, even
goed als al het andere wat hij er in zal aantreffen.
Dat goud is mijn eigendom niet meer; ik heb 't ver
kocht en ben er voor betaald.
De rechter keek nu den een en dan den ander
aan. en zei eindelijk tot den een: „Hebt gij geen zoon?"
Ja. Heer!
En zich tot den ander wendend, vroeg hij„En hebt
gij geen dochter?"
Ja, Heer!
Welnu dan. laat hen beiden trouwen met elkan
der. en geef hen den gevonden schat, waarvan elk
uwer zegt, dat ze hem niet toebehoort, tot 'n bruids
geschenk.
Toen gingen de mannen heen.
I Alexander had" het gesprek aangehoord en de Rech
ter keek den grooten Koning vragend aan„Heb ik
goed geoordeeld?" vroeg hij. „Hoe zou men bij u te
lande, dit geschil hebben opgelost?"
Alexander antwoordde: Bij ons te lande? Wiel, waar
geen van die beide dwazen het geld hebben wilde,
daar zou er beslag op gelegd zijn door de regeering
en het naar allen schijn in de schatkist des Koning^
zijn terecht gekomen. Dit zou toch geschied zijn, al
hadden zij beiden het begeerd te bezitten, want onze
rechters zouden hebben uitgemaakt, dat 't noch den
een. noch den ander toekwam.
Het Stamhoofd keek, bij het hooren dier woorden,
den Koning met verbazing aan, en vroeg eindelijk:
Schijnt in uw land ook de zon? en regent het ct
wel eens?
j O. ja! antwoordde de Koning evengoed als hier.
Het Opperhoofd zweeg en keek den Koning naden
kend aan. Eindelijk vroeg hij„En zijn er bij u ook
tamme dieren, die elkander niet verslinden? en ook
den menschen geen kwaad doen?"
O, ja! Zeer vele zelfs. Koeien en paarden en
schapen en nog zeer vele andere soorten
Weer keek het Opperhoofd peinzend voor zich, en
zei toen eindelijk. Dan is het zeker terwille van dia
stojnme dieren, dat de Almachtige ook daar zijn zon
laat schijnen en zijn regen laat neerdalen."
Coleridge vertelt niet verder. Hij had er nog aan
toe kunnen voegen: „Want de menschen verdie
nen 't niet."
En dit zelfde zou men kunnen zeggen van 'n land
en van 'n heel werelddeel, waar de heiligste levens
lessen gepredikt worden van vrede, goedheid, toewij
ding, zelfvergeten; en waar de een met den haat en
de begeerte van 'n roofdier of 'n moordenaar loert
op 't bezit en het leven van den ander.
En de beste menschen zien dit in en schamen er
zich over. Carnegie schreef den 19en Juni 11. aan de
„Times":
„Ieder nieuw oorlogsschip of regiment verandert
liet wantrouwen tegen 'n ander volk in liaat, en dan
heeft een verkeerd begrepen woord, een verkeerd be
grepen beweging den oorlog ten gevolge."
En wat de toekomstige geschiedschrijver zeggen
moet van dit geslacht en van deze eeuw, trachtte
Jefferson in de „Athlantic Monthly" te raden. Die
geschiedschrijver zal zeggen:
„Allen waren het er over eens, dat liet beter is
internationale geschillen op vreedzame wijze, dan door
geweld op te lossen. Maar zoodra daartoe het mid
del was geschapen in 'n permanente vredesconimis-
sie, ontstond er 'n formeele woede om alle vernie
lingsmiddelen te vervolmaken. Elke nieuwe vredescon
ferentie leidde tot het aanschaffen van meer ge
schut. 't Is waar, er werden toen meer dan zestig
scheidsrechterlijke overeenkomsten gesloten, maar by
al die pogingen tot het behouden van den vrede
werden de volkeren uitgemergeld, om steeds maar
meer oorlogsmateriaal aan te schaffen. Zelfs het lucht
schip werd als een schitterende uitvinding slechts
gehuldigd, wegens den dienst, dien het in den oor
log kan bewijzen."
Jeffereon vraagt aan het eind van zijn schrijven, of
het niet getuigt van 'n soort van „internationalen waan-i
zin", wanneer het volksvermogen aan werktuigen van
vernieling wordt verspild.
En die vraag kan bevestigend beantwoord worden?
Weet iemand er 'n ander woord voor dan „waan
zin"?
Wilt ge eens hooren, hoe de Chineezen over ons
denken? Luister dan naar Eredsfanau, die vertelt het,
°n^De barbaarsche duivels dat zijn de Europeanen
'praten lang en mooi over beschaving van het „Ile-
melsche Rijk", maar zij vergeten, dat zij zelf daar
dringender behoefte aan hebben dan wij. Bleek niet
hun totale gemis aan menschelijk gevoel, toen zij ons
opium brachten, dat doodeLijk vergif? en deden ze dat
met alleen, om er voordeeL van te trekken? Als zjj
vlooten en legere over zee zenden, om andere landen
te plunderen en provincies te stelen, waarop zij geen
recht hebben, hoe kan men dit andere noemen dan
verachtelijk en het werk van dieven? Is er nog waarde
of geloof te hechten aan de mooie praatjes van zulke
schepsels?
Bij deze vreemdelingen is geen wezien meer in aan
zien dan de krijgsman. Al die vreemde duivels zijn
in huii hart vechtersbazen en bereiden er zich steeds
op voor. hun medemenschen in grooten getale te ver
moorden. Bij ons daarentegen wordt het krijgsbedrijf
verafschuwd. Hoe kan 't ook anders? Wat is er lager
en gemeener dan met moordplannen rond te loopen
En toch durven die Westerlingen volhouden, dat zij
ons beschaven door ons te dwingen tot militarisme.
En die klacht is redelijk en gegrond. De Chinees
haat van huize uit alle geweldpleging. Hij heeft zich
in de beschaving der eeuwen n diepgewortelde min
achting verworven voor het militair beroep. Zij spre
ken over militairisme als over barbarisme, dat niet
vereenigbaar is met ontwikkeling en beschaving; en
het is alleen droeve ondervinding, welke zij van de
Westersche christenen hebben opgedaan die hen dwingt
het ruïneuse voorbeeld dezer christelijke dieven en
schavuiten te volgen. Europa dwingt China zich te wa-
penen.
Europa mag het overdenken, wat het gedaan heeft
in den loop der laatste jaren. Het stille, peinzende
China dat van legere en militairisme bijna geen benul
had"zal in 1912 een leger tellen van voorloopig
1 200.000 man. Dit heeft Europa op haar geweten.
O, Christus, hoe is het mogelijk!? En, dat gebeurt alles
met 'n beroep op Uw Evangelie, en onder de banier
des Vredes en der Liefde, die Gij hebt geplant!
H. d. H.
Correspondentie:
F. de G. Nooit andere. Maar er veel over te praten
acht ik onnoodig. Ja, ik heby't ook gelezen; of liever
ik ben er aan begonnen, maar kon 't niet uit krijgen.
L G Dat was den 25sten December 1904.
H. d. II.
Een viertal dagen van mijn leven bracht ik aan, het
einde van het jaar 1909 te Brussel door.
Wat ik daar gezien heb en wat daar het meest
mijn aandacht heeft getroffen wil ik den velen lezers
der Schager Courant gaarne mededeelen.
Zij, die in 1910 de groote tentoonstelling te Brus
sel gaan bezoeken vinden er misschien wat practische
aanwijzingen in, voor de andere lezers zij mijn reis
verhaal een naar ik hoop niet te vervelend tijd
verdrijf.
Met een middag-express, die slechts enkele sta
tions aandoet, reisde ik van Neerlands hoofdstad naar
die van België, in gezelschap van slapende medepassa
giers, die blijkbaar den weg al meer hadden afge
legd.
Tegen het vallen van den avond, maar toch nog
bij goed zichtbare buitenwereld, bereikte de trein de
geweldige Moerdijk-brug, waar men haast bang wordt
van de reusachtige vlakte water, die men links en
rechts en voor zich ziet, schuimend en hoog opgol-
vend op mijn reisdag door den flinken bries, die er
over waaide.
De brug is bijna een half uur gaans lang
2536 Meter waarvan de kleinste helft steenen dam
is en de grootste gevormd wordt door 14 overspan
ningen met een draaibrug voor het doorlaten der
schepen aan de zuidzijde. Het geheele werk, gebouwd
van 1868 tot 1872, kostte ruim 6% millioen gulden.
De sneltrein verminderde zijn vaart toen hij de
brug bereikte en reed langzaam stampend over dam
men en overspanningen, den reiziger volop gelegen
heid gevende zijn blik te laten weiden over de diepe,
schuimende, bewegende watermassa aan zijn voeten.
Met sneller vaart weer ging het voorbij den Moer
dijk door Noord-Brabants dreven langs Rozendaal
naar het douane-station Esschen op Belgisch grond
gebied, dat de trein in volslagen duisternis bereik
te en waar de reiziger uit moest stappen voor de
verplichte visitatie.
Een couranten-bericht had me gewaarschuwd niet
te vergeten de meegebrachte sigaren aan te geven,
daar volgens de nieuwe voorschriften zelfs van zeer
kleine hoeveelheden tabak en sigaren in België in
voerrechten moeten worden betaald.
Ik gaf ze aan drie zakjes van acht maar be
talen behoefde ik niets. „Omdat u ze niet in een kistje
had," mopperde een medereiziger, die minder geluk
kig met de fijn verpakte zijne geweest was.
Na Antwerpen en Mechelen gepasseerd te zijn stoom
de mijn trein de overkappingen binnen van Brussels
Noorderstation en had ik het doel van mijn reis be
reikt.
Brussel. Reeds eeuwen geleden stuwde het ri
viertje de Senne hier al haar wateren langs de heu-
velrij en vormde in haar drassig en moerassig dal
tal van eilandjes, die aan arme visschers toch nog een
eenigszins veilige verblijfplaats boden.
De woningen seles werden op drassig
broek land gebouwd en aan die or' tandigheid
dankt de plaats haar tegenwoordigen naam: Broek-
selles Bruxelles Brussel.
De Senne bleef str^' ien, maar werd allengs door
de toenemende bevo g van de visschersnederzet-
ting door dijk en dam gebreideld in haar soms weel
derige wijze van landbewatering en het meevoeren,
van allerlei voorwerpen. Vooral ln herfst en winter
deed het riviertje vroeger aan de opkomende stad
door plotselinge overstroomingen soms veel schade.
Het wel wat al te vuile water mocht in den nieu
wen tijd heelemaal geen genade meer vinden in de
oogen van hygiënisten en thans is de oorsprong van
de stad, de eertijds zoo vischrijke Senne, ais een
hinderlijke sta-in-den-weg opgeborgen onder het pla
veisel van ettelijke straten, die de rivier en hare ver
takkingen geheel overbruggen: iH Brussel is geen
Senne meer te zien.
Bij de heidensche visschers kwam volgens de
sage al heel gauw een bisschop het Christendom
prediken en zoo lezen we in de oude kronieken, dat
er in 966 te Brussel reeds een kerk bestond, gewijd
aan St. Géry, bisschop van Cambrai, apostel van Bel
gië.
Op het eiland van St. Géry dien men zelfs wel
den stichter van Brussel noemt bouwde hertog
Karei van Neder-Lotharingen een kasteel, dat later
vervangen werd door een beter gelegen sterkte op
de heuvelrij langs de Senne, op den Koudenberg. Die
sterkte beheerschte het gansehe dal en is de oor
sprong van het tweede Brussel, dat op de hoogte is
gebouwd. Daar vestigde zich de vorst, de adel, de
grootheid, beneden bleef het handeldrijvende, nering
doende, werkzame volk.
En alzoo is het gebleven tot op dezen dag.
Op den Koudenberg staat het koninklijk paleis, wo
nen Prinsen en Ministers, is het gebouw der Staten-
Generaal, is het deftig en grootsch, beneden ligt Brus
sels fier stadhuis, zijn de markten, de havens, de
industrie, is het volle, rijke, drukke leven.
Een straat met verscheidene namen langs den
rand boven over de heuvelrij, Brussel doorsnijdend
van Zuid naar Noord, gunt hier en daar typische kijk
jes op de benedenstad en op Brussels omgeving.
Toen Brugge voor eeuwen de groote koopstad werd
en met Keulen enorme zaken dreef, kwam voor Brus
sel, liggende aan den grooten weg BruggeKeulen,
een goede tijd. Het werd een doorvoerstad, een mid
delpunt van groote beteekenis.
Maar meer nog toen Karei V er zijn schitterend
hof hield in navolging van de Bourgondische herto
gen en Filips II en de Landvoogdes.
Die Bourgondiërs brachten er de Fransche taal,
die in de bovenstad het Vlaamsch verdrong tegelijk
met Vlaamsche zeden en Vlaamsche levenswijze.
De benedenstad bleef Vlaamsch en thans nog
spreekt van Brussel Vlaamsch, 1/Z Fransch en
beide talen.
In een klein, arm gedeelte van Brussel, dat ons
vanuit het paleis van justitie gewezen werd, wordt
een taaltje gesproken, voor Vlaming noch Franseh-
man verstaanbaar.
Maar de grootste opbloei van Brussel dagteekent
van na 1830 toen België een zelfstandig koninkrijk
werd en deze plaats haar hoofdstad.
Aan de beide koningen Leopold, die tot heden ge
regeerd hebben heeft Brussel veel te danken.
Boulevards werden aangelegd waar eertijds vesting
wallen stonden, de Senne werd geheel overbrugd, oud<
stadsgedeelten werden ten beöwsve van moderner
eischen neergehaald en omgebouwd, nieuwe paleizen
en parken werden gesticht in éen woord van het
oude Brussel is een nieuwe wereldstad gemaakt.
Op mijn kaart de nieuwste van Baedeker
stonden nog straten en huizenblokken, die men nu
bezig is te verleggen en neer te halen. Overal in de
stad en daar buiten was men druk aan het werk om
met de aanstaande groote tentoonstelling toch maar
mooi gekleed met de stad voor den dag te kunnen
komen.
Niet ten onrechte zeker noemt men Brussel een
„klein Parijs".
De stad heeft dan ook gegevens in zich, die er
onwillekeurig toe hebben geleid dat ze belangrijk,
mooi en weelderig moest worden.
De koning woont er de adel de regeering
de vreemde gezanten er is eene groote bezetting
met veel officieren de zomerresidentie Laeken ligt
in de onmiddellijke nabijheid Brussel is hoofdstad
en residentie tegelijk Amsterdam plus Den Haag.
De handel is er niet groot al verbinden verschil
lende kanalen en vele spoorlijnen de hoofdstad des
lands met tal van andere belangrijke plaatsen.
Toch bloeit er allerlei fijne industrie, b.v. de fabri-
katie van meubelen, rijtuigen, lederwaren, juweelen,
goudwerken en bovenal kantwerk.
Naar Frankrijk alleen voert Brussel per jaar voor
wel 3 millioen francs fijne kant uit.
In het geheele koninkrijk fabriceert men voor meer
dan 50 millioen francs, waarvan de Brusselsche han
delshuizen het grootste gedeelte omzetten.
Dames, die graag mooie kant zien, kunnen in Brus
sel haar oogen te gast laten gaan. In de winkel
kasten ligt een weelde van die stof en een hoeveel
heid niet te beschrijven.
Vooral in de galerijen, waarvan er hier vele zijn
en zeer mooie, ziet men prachtige uitstallingen.
De galerij St. Hubert, reeds in 1847 gebouwd, is
nog altijd naar men zegt een van de mooiste
en grootste van het vasteland.
Ze Is bijna zoo lang als de Schager harddraverij-
baan, tusschen de twee- en driehonderd meter, acht
meter breed en tot de glazen overkapping 18 meter
hoog.
In de nabijheid van het plein van Brouckère is
ook een mooie passage, heel geschikt meteen om
de drukte eens te ontvluchten, die op en in de na
bijheid van dat plein heerscht. 't Is of al de zes
maal-honderd-duizend inwoners van de stad en hare
voorsteden hier minstens eenmaal per dag hun ren-
dez-vous hebben.
Wat een geweldige drukte!
De straat oversteken durft men haast niet.
Trams vliegen af en aan, auto's snorren als reuzen
bijen over den weg, rijtuigen bewegen zich bij tien
tallen tusschen al het gewriemel door, honderden men
schen staan en gaan over de breede trottoirs en het
geasphalteerde plein.
Gelukkig, dat in het midden van de vlakte een
soort vluchtheuvel is, waar auto's en rijtuigen de
menschen niet kunnen bereiken.
Voor het verkeer is in Brussel uitstekend gezorgd.
Tal van electrische tramlijnen doorsnijden de stad
en hare negen voorsteden in alle richtingen; tram-
cars bieden een zeer gewild middel om spoedig en
gemakkelijk van de beneden naar de bovenstad te
komen; stoomtrams verbinden Brussel met de schoon
ste plekjes in den zeer schoonen omtrek; tal van
huurrijtuigen en atax' staan inwoners en vreemdelin
gen nacht en dag ten dienste.
De geheele oude stad, die den vorm heeft van een
onregelmatigen vijfhoek, een bisschopsmuts, is om
geven door een zeer breeden met vier rijen hoo
rnen beplanten boulevard, die naast voetgangers-paden
aparte wegen voor de trams, voor de rijtuigen en
voor ruiters heeft.
Ja, dat alles ziet er aanlokkelijk uit en heeft Brus
sel tot een plaats gemaakt, die winter en zomer tal
van vreemdelingen als bezoekers tot zich trekt en ook
zeer velen van heinde en verre heeft doen besluiten,
zich voor goed in dit klein Parijs te vestigen.
In een volgenden brief willen we de stad eens wat
nader bezien.
(Wordt vervolgd.) M. VISSER.
„ANARCHIST".
„Vollèk!" riep, al voor dc tweede maal, de juf
frouw, die haar boodschapmandje op de toonbank
had neergezet, en zij trachtte te kijken door de gla
zen deur, waarachter propere neteldoeksche gordijn
tjes waren gespannen
„Vollèk!"
Juffrouw de Bruin fluisterde iets tegen haar man...
Gaf hem, onder tafel, 'n schop tegen z'n linkerscheen,
most tante Ali merken, wat-voor-'n kerel hij eigenlijk
was...? En zag-le niet, dat de klant, die stond te
wachten, de huishoudster was van meneer Vinju,