tóerflisclie Brieyen. ScMsen uit de fieebizaal. Brussel. Zaterdag 51 Januari 1910. 54e Jaargang. No. 4639. DERDE BLAD. Sèii' Courant. GCXXIX. „Men kan van het gemeenste stukje ijzer nog wel 'n spijker, en van den grootsten schurk nog wel 'n soldaat maken' Chineesch Spreekwoord. Jawel, 't is al weer zoo! Nog nauwelijks zijn de Kerstklanken van het „Vrede op Aarde" verstorven. I o! ze gaan hun messen weer slijpen, om klaar te we- zen. als er gevochten moet worden. Krankzinniger ge doe is er niet denkbaar. Die Mogendheden, die Ko- i tiingen en Keizers, die Gouvernementen, sturen elkan der lange telegrammen van „Veel heil en zegen in het Nieuwe Jaar!" en eer deze nog goed gelezen zijn, spuwen ze in hun handen en grijpen ze naar 'n dolk. 'q mes of 'n revolver, alsof er door 'n inbreker ot 'n moordenaar geklopt en belet gevraagd was. Is 't waar dat de goede manieren van de hoven uitgaan? Dan dienen ook wij met 'n stok achter de deur te gaan staan, als er bezoek wordt aangediend; want dat is 1 daar 't parool. Als wij 't deden, zouden we voor „gek" worden uitgemaakt; maar de Koningen en de Regee ringen doen het. Als er in 't Noordein 'n staats man zijn voeten verzet, schijnt de grond in 't Zuiden ervan te dreunen; dat daar de lui althans verschrikt opkijken en verdacht zijn op 'n overval. Wat dat voor I !n ziekte is. mag Joost weten; maar men zou er haast de telegrafie om haten, dat ze elk wissewasje, elk ge- 1 baar, elke beweging met ontstellende snelheid van het eene land naar {iet andere overseint. Duitsehlands heen- stunen naar 'n vloot, gelijk, of bijna gelijk, aan die van Engeland, laat de Engelschen nu al jaren en ja ren rust noch duur. Als ge in 'n „cosy corner" in een van Engelands huizen zit, pratend over literatuur of over eenig onderwerp van den dag, dan is in min- der tijd dan ge denkt „Germany" op 't tapijt. Die i moffen zitten de Engelschen meer dan dwars en die j geleidelijke vlootuitbveiding is menig hunner 'n nacht merrie. Dat is al jaren zoo. Het „made in Germany" I op spaden en lucifers, op machines en pijpenkoppen, eersi met zekeren trotsch en als bewijs van vriend- 1 schap en goede verstandhouding aangewezen, is nu 'n 1 oorzaak van tegenzin, bijna vrees geworden. Dat malle i comediestuk, „An Englishman's home", heeft de har ten zoo ontroerd en de hoofden zoo verbijsterd, dat het eesne zoo min rustig is, als 't andere nog denken kan. 't Is, ajlsof Duüschland met zijn vloot al in de Theems is, om Londen even in zijn zak te komen i steken en alle Engelschen 'n kopje kleiner te ma ken. De rede, door Balfour verleden week te Hanlev gehouden, wilde het althans zoo doen voorkomen, en daarom verweet hij' de Engelsche regeering nota bene nog wel 'n „liberale" regeering, zooals hij scham per opmerkte. dpt zij' de belangen der vloot ver waarloosd had. en de kansen voor Duitschland steeds gunstiger werden. Duitschland, dat alles hoort, alsof 't er bij zit, geeft zijn minister van marine 'n knip oogje en zegt fluisterend: „Ze zijn bang!" draait pein zend. zijn knevel op en gaat 's avonds naar bed met plannen, om er neg 'n paar schepen bij' te bouwen. Di( wordt weer gauw aan Engeland overgebriefd, waar ze er niet van slapen kunnen. En of Asquith, Enge lands eerste minister, nu al te Bath het woord neemt, I om te zeggen, te bewijzen bijna, dat Balfours rede geen steek houdt, dat het niets anders zijn dan „spo ken", die hij' ziet bij klaar dag'; of de onvergelijkelijk geleerde Lloyd George te Peckham dit bevestigt en Crewe te Portsmouth hetzelfde zegt, 't baat allemaal niets; er moeten nog meer Dreadnoughts gebouwd wor den. Mac Kenua wordt boos, schreeuwt terug, dat er „genoeg" zijn, dat nooit eenige conservatieve regeering zooveel schepen jn zee stuurde als deze liberale; en de toekijkende Mogendheden zien den tijd naderen, dat 1 ieder Engelschman zijn eigen kanonneerbootje zal heb ben. om er met zijn huishouden op zee mee rond te zwalken, ten einde het dan ontvolkte land onnoo- I dig tegen overrompeling van vreemden te vrijwaren. 't Gaat al die oorlogzuchtige en bloeddorstige man- nen naar het woord van Maebeth „O, min verschrikTijk is wat is, Dat wat de geest zich schept". Sh. Ti Dief ziet nu eenmaal in alle menschen dieven, j en Ti moordenaar enkel moordenaars. Kan het anders? We moeten enkel die we zelf zijn, en niets of nie mand anders. En zoo kan Engeland, dat nu zoo zacht jes aan zijn armen om heel den aardbol slaat, niet I anders denken, dan dat 'n andere natie van beteeke- tiis, hetzelfde zal probeeren te doen. En daarvoor wor- 1 den schatten en schatten weggesmeten. Zeppelin, vlie- ;gen; wij ook vliegen! Duitschland 'n schuit; wij'twee! Waarom en hoe er nog arme menschen zijn, is niet wel te begrijpen; want op millioenen is er niemand j zuinig. Carnegie niet, en Pierpont niet, en Engeland niet. en Duitschland niet, en bij ons in Den Haag ook toiet. 'n MiUioen schijnt gemakkelijker uitgegeven te worden, dat wil zeggen: weggegooid, dan vijf centen voor 'n voedzaam gerstebroodje, want er zijn er dui- i zenden, die vruchteloos naar het laatste verlangen. Als jer hier in Europa iemand was, die zei: Ik heb een enkel millioen noodig neen, laten we zeggen'n i enkele ton om 'n mooi park te bouwen, zóó ge- I zond. dat alle zieken er in genezen zuilen, zóó mooi, dat niemand meer aan leelijke dingen zal denken en .alie menschen er gelukkig door zullen worden"; ik zal sterven, als hij zijn ton bij elkander kreeg. Van 'n hoogst enkelen zou hij 'n gulden krijgen, van mij twee, maar van de meesten 'n kwartje of 'n dubbeltje, om hun „fatsoen" op te houden, en als 't hem in donker gegeven was en hij zou 't thuis hij licht natellen, dan zou hij er nog heel wat knoopen en halve centen bij vinden. Zoo zou 't vredelievende Christelijk Europa I doen. Toen vroomheid dat wil zeggen „kerkelijke" vroomheid ver in de middeleeuwen onder die armen van geest mode was, toen verrezen de cathedralen bij I dozijnen Madame De Maintemon zag kans, in Frank rijk alleen, vier honderd kloosters van 't Heilige Hart te slichten en toen \vaj>ens dragen mode werd, j officiertje spelen, erg dik doen, net of je ook wat kan. toen gingen ze mekaar vijs zitten maken, dat er niets edeler én Gode wel geva tijgers beslaat dan ruzie maken en vechten. En daar zijn ze nu aan bezig; al jaren. En ofschoon 't een heele dure mode is, die elk staatskapilaal verslindt, het brood, de zuivel, het( I geslacht en alles wat men maar bedenken kan, veel duurder maakt dan noodig is. ofschoon het elke schat kist leeg houdt en eiken Minister van Financiën tot wanhoop brengt, ze doen als „dronken Naatje" deed., en blijven 't geld 't venster uitgooien. I Zooals 'n ijdele, lichtzinnige, pronkzieke vrouw in elk wissewasje 'n rede ziet, om geld uit te geven vandaag 'n hoed, morgen 'n parasol, overmorgen weer 'n hoed, zoo vinden de mogendheden in elke gebeur tenis. in elke daad, die 'n andere mogendheid doet, 'n rede om de vloot of het leger uit te breiden, nieuwe I kanonnen aan te schaffen, geld uit te geven. Geld, dat maar weer uit de burgers geperst moet worden. Wat er de reden van was, dat Duitschland verleden week beslag legde op Russische fondsen, die in 'n Berlijnsche Bank gedeponeerd varen, schijnt niemand precies te kunnen zeggen. Maar het beslag is gelegd, en Rusland qing zóó pardoes oo zijn achterste boe nen staan, dat er al gepraat werd van "n oorlog. Zelfs Graaf Witte, die al sedert jaren als 'n welwillend man in Europa nettend staat, liet 't niet onder zich, achtte de eer van Rusland aangetast, en noemde deze daad van Duitschland „een dei- vele schaxets van 'n keien van teilen en handelingen, die de atmosfeer zóó zeer met eleciriciteit overladen, dat er vel eindelijk 'n on weer" dat wil hier zeggen 'n oorlog „uit moet barsten". V 011 Schön, de Duilsche Minister van Buitenland- sche Zaken, die zich ook tegen de inbeslagneming ver zet. en da draad van zijn eigen regeering gewraakt had, heeft dan ook Rusland zijn excuses aangeboden; maar in Rusland is men daar niet content mee. Graal Witte niet, en de Russische Pers nog minder. En daar om zai Ci' nog maar eens 'n commissie, 'n gerechts hof, benoemd worden, om dit zaaxje te onderzoeken. En verstaan die twee elkaar dan niet, dan gaan ze maar weer vechten. Dan moeten er maar weer wat schepen den grond in, dan moeten er maar veer wat millioenen vernield en wat jongens opgeruimd wor den. Waarom niet? Er zijn jongens genoeg en er ko men er eiken dag bij; en voor zoon voddige paar honderd millioen zorgen de belastingbetalers wel. Als er niets meer te belasten valt, geen spek, geen drank, geen tabak, geen zonneschijn; dan gaan we de kne vels belasten, de kunstgebitten, de eksteroogen, het wakker-liggen. Geld moet er wezen en gevochten moet er worden. Als we dat niet deden, dan zou dat hei- densche geboefte, daar in Afrika of ver in Azië gaan denken, oat we hadden opgehouden Christenen te zijn, en dat zou onze eer te na komen. Daar moeten we voor oppassen. Dat sentimenteele gezanik over vrede, vrede en niet meer vechten .heeft nu lang genoeg ge duurd. Ferme kerels laten hun land en hun, vaanüel niet beleedigen, maar grijpen naar 't zwaard en slaan elkaar de hersens in. Geef 't Evangelie eens even aan, dan 'zal ik ,je uit Mattheurj X eens wat vooi^ezen, waarmee ik je zonneklaar zal bewijzen, dat 'n Chris ten behoort te vechten. En waar dient geld andei's voor dan om uitgegeven te worden? En hoe zou 't beter kunnen worden uitgegeven, dan om zijn nati onaliteit te bevestigen? En wat nu die paar jongens betreft, hoor eens, sterven moeten ze allemaal, en ik weet geen roemrijker dood, dan zelf met 'n sabel in je knuisten, door 'n ander met 'n sabel de kop in geslagen te worden. Als ze je dan later vinden, wordt je ook nog met muziek begraven; wat jou niet over komen zal. Zie je, en dan zwijgt 'n mensch maar; en hij laat het achtbare, dappere, krijshaftige lid van „Allen Weer-' baar" die drie weken met zijn arm in 'n doek liep. omdat hij zijn nagel had ingescheurd, en zijn hand opgezwollen was, en waarvan de dokter gezegd! had, dat er wel eens koud vuur bij kon komen dan laat hij zoo'n dapper lid maar stilletjes uit, en, voelt zich klein en zwak en niet opgewassen tegen zulke heldeiitaal, die hij' toch niet weerleggen kan. En als hij dan weer in zijn kamer terug is, en zijn bijbel opneemt, om te zien en te bepeinzen, of hij misschien het Evangelie dan niet goed begrepen heeft, dan leest hij„Het zal Syrië en Damascus, het zal den heidenen van Afrika en den Chineezen dragelij ker wezen i,n den dag des oordeels, dan dit Chris telijke tuig, dat zijn Heiland en Heer eiken dag weer kruisigt in woord en in daad". „Het ware hen goed, zoo er 'n molensteen om hun nek gebonden werd, en zij verzonken in de diepte der zee". Is dat 'n Christelijk Europa?! Waar honderden mil lioenen worden verdaan aan moordwerktuigen?! Wat i,sid aarbij vergeleken den gruwel der apachen in Pa rijs? Wjat beteekent daarbij zoo'n enkele misdaad van twee opgeschoten jongens, die vijf menschen vermoor den? of van dien man, die zijn vrouw met afgesneden hals in 'n koffer stopte? Dat zijn peulschilletjes, dat is niets, vergeleken bij wat de Mogendheden eiken dag bereid zijn te doen, n.l. heele volken uit te moorden, althans hun beste krachten, de jongelingsschap, uit te roeien. Ik las van Coleridge biet volgende verhaal „Op een zijner veroveringstochten kwam Alexander de Groote in het gebied van 'n Afrikaanschen Stam. Hij liet zich bij het Opperhoofd brengen, die hem gou den dadels, gouden vijgen en brooden van goud liet voorzetten. Zijn dit de spijzen, die gij, hier te lande eet? vroeg Alexander. Neen. antwoordde het Opperhoofd. Wij éten hier geroost koren en natuurlijke vruchten. Maar omdat gij in uw eigen land ook wel koren en vruchten zult hebben, durf ik u die niet aanbieden. Het is u waar schijnlijk om ons goud te doen, en daarom bied ik 't u aan Niet het verlangen naar uw goud bracht mij hier. antwoordde daarop Alexander; maar ik wenschte uw zeden en manieren te loeren kennen en daarom kwam ik tot u. Indien dit zoo is, dan zijt ge ons zeer welkom en zal het ons genoegen doen, zoo gij langen tijd bij ons vertoeft. Terwijl zij spraken werden twee burgers, twee le den van den Stam aangediend. Zij hadden 'n geschil met elkander, en wenschten dit te zien opgelost door het Hoofd van den Stam, die tegelijk Opperrechter was. De aanklager zei„Zie Heer, dit is de zaakIk kocht van dezen man 'n stuk land; en toen ik het ging beploegen en 'n diepe groeve maakte in den bo dem. vond ik 'n grooten schat. Ik groef dien er uit, en bracht hem bij den vorigen eigenaar van het land, als zijnde deze schat niet mijn eigendom, want ik had het land wel van hem gekocht, maar dien schat niet. Hij echter weigert dien schat aan te nemen, zeggen de. dat deze hem niet toekomt. Het Opperhoofd vroeg daarop aan den ander: Waar om weigert gij dit? Waarop deze antwoorddeZie, Heer, ik heb evengoed 'n geweten als mijn buurman. Toen ik hem dat stuk land verkocht, deed ik dit met al de gevolgen, al de voor- en nadeden, die daaraan verbonden zijn. Er zullen ook wel steenen in dit land gevonden worden, en er zullen ook wel onvruchtbare plekken in zijn, maar ook die heeft hij gekocht, even goed als al het andere wat hij er in zal aantreffen. Dat goud is mijn eigendom niet meer; ik heb 't ver kocht en ben er voor betaald. De rechter keek nu den een en dan den ander aan. en zei eindelijk tot den een: „Hebt gij geen zoon?" Ja. Heer! En zich tot den ander wendend, vroeg hij„En hebt gij geen dochter?" Ja, Heer! Welnu dan. laat hen beiden trouwen met elkan der. en geef hen den gevonden schat, waarvan elk uwer zegt, dat ze hem niet toebehoort, tot 'n bruids geschenk. Toen gingen de mannen heen. I Alexander had" het gesprek aangehoord en de Rech ter keek den grooten Koning vragend aan„Heb ik goed geoordeeld?" vroeg hij. „Hoe zou men bij u te lande, dit geschil hebben opgelost?" Alexander antwoordde: Bij ons te lande? Wiel, waar geen van die beide dwazen het geld hebben wilde, daar zou er beslag op gelegd zijn door de regeering en het naar allen schijn in de schatkist des Koning^ zijn terecht gekomen. Dit zou toch geschied zijn, al hadden zij beiden het begeerd te bezitten, want onze rechters zouden hebben uitgemaakt, dat 't noch den een. noch den ander toekwam. Het Stamhoofd keek, bij het hooren dier woorden, den Koning met verbazing aan, en vroeg eindelijk: Schijnt in uw land ook de zon? en regent het ct wel eens? j O. ja! antwoordde de Koning evengoed als hier. Het Opperhoofd zweeg en keek den Koning naden kend aan. Eindelijk vroeg hij„En zijn er bij u ook tamme dieren, die elkander niet verslinden? en ook den menschen geen kwaad doen?" O, ja! Zeer vele zelfs. Koeien en paarden en schapen en nog zeer vele andere soorten Weer keek het Opperhoofd peinzend voor zich, en zei toen eindelijk. Dan is het zeker terwille van dia stojnme dieren, dat de Almachtige ook daar zijn zon laat schijnen en zijn regen laat neerdalen." Coleridge vertelt niet verder. Hij had er nog aan toe kunnen voegen: „Want de menschen verdie nen 't niet." En dit zelfde zou men kunnen zeggen van 'n land en van 'n heel werelddeel, waar de heiligste levens lessen gepredikt worden van vrede, goedheid, toewij ding, zelfvergeten; en waar de een met den haat en de begeerte van 'n roofdier of 'n moordenaar loert op 't bezit en het leven van den ander. En de beste menschen zien dit in en schamen er zich over. Carnegie schreef den 19en Juni 11. aan de „Times": „Ieder nieuw oorlogsschip of regiment verandert liet wantrouwen tegen 'n ander volk in liaat, en dan heeft een verkeerd begrepen woord, een verkeerd be grepen beweging den oorlog ten gevolge." En wat de toekomstige geschiedschrijver zeggen moet van dit geslacht en van deze eeuw, trachtte Jefferson in de „Athlantic Monthly" te raden. Die geschiedschrijver zal zeggen: „Allen waren het er over eens, dat liet beter is internationale geschillen op vreedzame wijze, dan door geweld op te lossen. Maar zoodra daartoe het mid del was geschapen in 'n permanente vredesconimis- sie, ontstond er 'n formeele woede om alle vernie lingsmiddelen te vervolmaken. Elke nieuwe vredescon ferentie leidde tot het aanschaffen van meer ge schut. 't Is waar, er werden toen meer dan zestig scheidsrechterlijke overeenkomsten gesloten, maar by al die pogingen tot het behouden van den vrede werden de volkeren uitgemergeld, om steeds maar meer oorlogsmateriaal aan te schaffen. Zelfs het lucht schip werd als een schitterende uitvinding slechts gehuldigd, wegens den dienst, dien het in den oor log kan bewijzen." Jeffereon vraagt aan het eind van zijn schrijven, of het niet getuigt van 'n soort van „internationalen waan-i zin", wanneer het volksvermogen aan werktuigen van vernieling wordt verspild. En die vraag kan bevestigend beantwoord worden? Weet iemand er 'n ander woord voor dan „waan zin"? Wilt ge eens hooren, hoe de Chineezen over ons denken? Luister dan naar Eredsfanau, die vertelt het, °n^De barbaarsche duivels dat zijn de Europeanen 'praten lang en mooi over beschaving van het „Ile- melsche Rijk", maar zij vergeten, dat zij zelf daar dringender behoefte aan hebben dan wij. Bleek niet hun totale gemis aan menschelijk gevoel, toen zij ons opium brachten, dat doodeLijk vergif? en deden ze dat met alleen, om er voordeeL van te trekken? Als zjj vlooten en legere over zee zenden, om andere landen te plunderen en provincies te stelen, waarop zij geen recht hebben, hoe kan men dit andere noemen dan verachtelijk en het werk van dieven? Is er nog waarde of geloof te hechten aan de mooie praatjes van zulke schepsels? Bij deze vreemdelingen is geen wezien meer in aan zien dan de krijgsman. Al die vreemde duivels zijn in huii hart vechtersbazen en bereiden er zich steeds op voor. hun medemenschen in grooten getale te ver moorden. Bij ons daarentegen wordt het krijgsbedrijf verafschuwd. Hoe kan 't ook anders? Wat is er lager en gemeener dan met moordplannen rond te loopen En toch durven die Westerlingen volhouden, dat zij ons beschaven door ons te dwingen tot militarisme. En die klacht is redelijk en gegrond. De Chinees haat van huize uit alle geweldpleging. Hij heeft zich in de beschaving der eeuwen n diepgewortelde min achting verworven voor het militair beroep. Zij spre ken over militairisme als over barbarisme, dat niet vereenigbaar is met ontwikkeling en beschaving; en het is alleen droeve ondervinding, welke zij van de Westersche christenen hebben opgedaan die hen dwingt het ruïneuse voorbeeld dezer christelijke dieven en schavuiten te volgen. Europa dwingt China zich te wa- penen. Europa mag het overdenken, wat het gedaan heeft in den loop der laatste jaren. Het stille, peinzende China dat van legere en militairisme bijna geen benul had"zal in 1912 een leger tellen van voorloopig 1 200.000 man. Dit heeft Europa op haar geweten. O, Christus, hoe is het mogelijk!? En, dat gebeurt alles met 'n beroep op Uw Evangelie, en onder de banier des Vredes en der Liefde, die Gij hebt geplant! H. d. H. Correspondentie: F. de G. Nooit andere. Maar er veel over te praten acht ik onnoodig. Ja, ik heby't ook gelezen; of liever ik ben er aan begonnen, maar kon 't niet uit krijgen. L G Dat was den 25sten December 1904. H. d. II. Een viertal dagen van mijn leven bracht ik aan, het einde van het jaar 1909 te Brussel door. Wat ik daar gezien heb en wat daar het meest mijn aandacht heeft getroffen wil ik den velen lezers der Schager Courant gaarne mededeelen. Zij, die in 1910 de groote tentoonstelling te Brus sel gaan bezoeken vinden er misschien wat practische aanwijzingen in, voor de andere lezers zij mijn reis verhaal een naar ik hoop niet te vervelend tijd verdrijf. Met een middag-express, die slechts enkele sta tions aandoet, reisde ik van Neerlands hoofdstad naar die van België, in gezelschap van slapende medepassa giers, die blijkbaar den weg al meer hadden afge legd. Tegen het vallen van den avond, maar toch nog bij goed zichtbare buitenwereld, bereikte de trein de geweldige Moerdijk-brug, waar men haast bang wordt van de reusachtige vlakte water, die men links en rechts en voor zich ziet, schuimend en hoog opgol- vend op mijn reisdag door den flinken bries, die er over waaide. De brug is bijna een half uur gaans lang 2536 Meter waarvan de kleinste helft steenen dam is en de grootste gevormd wordt door 14 overspan ningen met een draaibrug voor het doorlaten der schepen aan de zuidzijde. Het geheele werk, gebouwd van 1868 tot 1872, kostte ruim 6% millioen gulden. De sneltrein verminderde zijn vaart toen hij de brug bereikte en reed langzaam stampend over dam men en overspanningen, den reiziger volop gelegen heid gevende zijn blik te laten weiden over de diepe, schuimende, bewegende watermassa aan zijn voeten. Met sneller vaart weer ging het voorbij den Moer dijk door Noord-Brabants dreven langs Rozendaal naar het douane-station Esschen op Belgisch grond gebied, dat de trein in volslagen duisternis bereik te en waar de reiziger uit moest stappen voor de verplichte visitatie. Een couranten-bericht had me gewaarschuwd niet te vergeten de meegebrachte sigaren aan te geven, daar volgens de nieuwe voorschriften zelfs van zeer kleine hoeveelheden tabak en sigaren in België in voerrechten moeten worden betaald. Ik gaf ze aan drie zakjes van acht maar be talen behoefde ik niets. „Omdat u ze niet in een kistje had," mopperde een medereiziger, die minder geluk kig met de fijn verpakte zijne geweest was. Na Antwerpen en Mechelen gepasseerd te zijn stoom de mijn trein de overkappingen binnen van Brussels Noorderstation en had ik het doel van mijn reis be reikt. Brussel. Reeds eeuwen geleden stuwde het ri viertje de Senne hier al haar wateren langs de heu- velrij en vormde in haar drassig en moerassig dal tal van eilandjes, die aan arme visschers toch nog een eenigszins veilige verblijfplaats boden. De woningen seles werden op drassig broek land gebouwd en aan die or' tandigheid dankt de plaats haar tegenwoordigen naam: Broek- selles Bruxelles Brussel. De Senne bleef str^' ien, maar werd allengs door de toenemende bevo g van de visschersnederzet- ting door dijk en dam gebreideld in haar soms weel derige wijze van landbewatering en het meevoeren, van allerlei voorwerpen. Vooral ln herfst en winter deed het riviertje vroeger aan de opkomende stad door plotselinge overstroomingen soms veel schade. Het wel wat al te vuile water mocht in den nieu wen tijd heelemaal geen genade meer vinden in de oogen van hygiënisten en thans is de oorsprong van de stad, de eertijds zoo vischrijke Senne, ais een hinderlijke sta-in-den-weg opgeborgen onder het pla veisel van ettelijke straten, die de rivier en hare ver takkingen geheel overbruggen: iH Brussel is geen Senne meer te zien. Bij de heidensche visschers kwam volgens de sage al heel gauw een bisschop het Christendom prediken en zoo lezen we in de oude kronieken, dat er in 966 te Brussel reeds een kerk bestond, gewijd aan St. Géry, bisschop van Cambrai, apostel van Bel gië. Op het eiland van St. Géry dien men zelfs wel den stichter van Brussel noemt bouwde hertog Karei van Neder-Lotharingen een kasteel, dat later vervangen werd door een beter gelegen sterkte op de heuvelrij langs de Senne, op den Koudenberg. Die sterkte beheerschte het gansehe dal en is de oor sprong van het tweede Brussel, dat op de hoogte is gebouwd. Daar vestigde zich de vorst, de adel, de grootheid, beneden bleef het handeldrijvende, nering doende, werkzame volk. En alzoo is het gebleven tot op dezen dag. Op den Koudenberg staat het koninklijk paleis, wo nen Prinsen en Ministers, is het gebouw der Staten- Generaal, is het deftig en grootsch, beneden ligt Brus sels fier stadhuis, zijn de markten, de havens, de industrie, is het volle, rijke, drukke leven. Een straat met verscheidene namen langs den rand boven over de heuvelrij, Brussel doorsnijdend van Zuid naar Noord, gunt hier en daar typische kijk jes op de benedenstad en op Brussels omgeving. Toen Brugge voor eeuwen de groote koopstad werd en met Keulen enorme zaken dreef, kwam voor Brus sel, liggende aan den grooten weg BruggeKeulen, een goede tijd. Het werd een doorvoerstad, een mid delpunt van groote beteekenis. Maar meer nog toen Karei V er zijn schitterend hof hield in navolging van de Bourgondische herto gen en Filips II en de Landvoogdes. Die Bourgondiërs brachten er de Fransche taal, die in de bovenstad het Vlaamsch verdrong tegelijk met Vlaamsche zeden en Vlaamsche levenswijze. De benedenstad bleef Vlaamsch en thans nog spreekt van Brussel Vlaamsch, 1/Z Fransch en beide talen. In een klein, arm gedeelte van Brussel, dat ons vanuit het paleis van justitie gewezen werd, wordt een taaltje gesproken, voor Vlaming noch Franseh- man verstaanbaar. Maar de grootste opbloei van Brussel dagteekent van na 1830 toen België een zelfstandig koninkrijk werd en deze plaats haar hoofdstad. Aan de beide koningen Leopold, die tot heden ge regeerd hebben heeft Brussel veel te danken. Boulevards werden aangelegd waar eertijds vesting wallen stonden, de Senne werd geheel overbrugd, oud< stadsgedeelten werden ten beöwsve van moderner eischen neergehaald en omgebouwd, nieuwe paleizen en parken werden gesticht in éen woord van het oude Brussel is een nieuwe wereldstad gemaakt. Op mijn kaart de nieuwste van Baedeker stonden nog straten en huizenblokken, die men nu bezig is te verleggen en neer te halen. Overal in de stad en daar buiten was men druk aan het werk om met de aanstaande groote tentoonstelling toch maar mooi gekleed met de stad voor den dag te kunnen komen. Niet ten onrechte zeker noemt men Brussel een „klein Parijs". De stad heeft dan ook gegevens in zich, die er onwillekeurig toe hebben geleid dat ze belangrijk, mooi en weelderig moest worden. De koning woont er de adel de regeering de vreemde gezanten er is eene groote bezetting met veel officieren de zomerresidentie Laeken ligt in de onmiddellijke nabijheid Brussel is hoofdstad en residentie tegelijk Amsterdam plus Den Haag. De handel is er niet groot al verbinden verschil lende kanalen en vele spoorlijnen de hoofdstad des lands met tal van andere belangrijke plaatsen. Toch bloeit er allerlei fijne industrie, b.v. de fabri- katie van meubelen, rijtuigen, lederwaren, juweelen, goudwerken en bovenal kantwerk. Naar Frankrijk alleen voert Brussel per jaar voor wel 3 millioen francs fijne kant uit. In het geheele koninkrijk fabriceert men voor meer dan 50 millioen francs, waarvan de Brusselsche han delshuizen het grootste gedeelte omzetten. Dames, die graag mooie kant zien, kunnen in Brus sel haar oogen te gast laten gaan. In de winkel kasten ligt een weelde van die stof en een hoeveel heid niet te beschrijven. Vooral in de galerijen, waarvan er hier vele zijn en zeer mooie, ziet men prachtige uitstallingen. De galerij St. Hubert, reeds in 1847 gebouwd, is nog altijd naar men zegt een van de mooiste en grootste van het vasteland. Ze Is bijna zoo lang als de Schager harddraverij- baan, tusschen de twee- en driehonderd meter, acht meter breed en tot de glazen overkapping 18 meter hoog. In de nabijheid van het plein van Brouckère is ook een mooie passage, heel geschikt meteen om de drukte eens te ontvluchten, die op en in de na bijheid van dat plein heerscht. 't Is of al de zes maal-honderd-duizend inwoners van de stad en hare voorsteden hier minstens eenmaal per dag hun ren- dez-vous hebben. Wat een geweldige drukte! De straat oversteken durft men haast niet. Trams vliegen af en aan, auto's snorren als reuzen bijen over den weg, rijtuigen bewegen zich bij tien tallen tusschen al het gewriemel door, honderden men schen staan en gaan over de breede trottoirs en het geasphalteerde plein. Gelukkig, dat in het midden van de vlakte een soort vluchtheuvel is, waar auto's en rijtuigen de menschen niet kunnen bereiken. Voor het verkeer is in Brussel uitstekend gezorgd. Tal van electrische tramlijnen doorsnijden de stad en hare negen voorsteden in alle richtingen; tram- cars bieden een zeer gewild middel om spoedig en gemakkelijk van de beneden naar de bovenstad te komen; stoomtrams verbinden Brussel met de schoon ste plekjes in den zeer schoonen omtrek; tal van huurrijtuigen en atax' staan inwoners en vreemdelin gen nacht en dag ten dienste. De geheele oude stad, die den vorm heeft van een onregelmatigen vijfhoek, een bisschopsmuts, is om geven door een zeer breeden met vier rijen hoo rnen beplanten boulevard, die naast voetgangers-paden aparte wegen voor de trams, voor de rijtuigen en voor ruiters heeft. Ja, dat alles ziet er aanlokkelijk uit en heeft Brus sel tot een plaats gemaakt, die winter en zomer tal van vreemdelingen als bezoekers tot zich trekt en ook zeer velen van heinde en verre heeft doen besluiten, zich voor goed in dit klein Parijs te vestigen. In een volgenden brief willen we de stad eens wat nader bezien. (Wordt vervolgd.) M. VISSER. „ANARCHIST". „Vollèk!" riep, al voor dc tweede maal, de juf frouw, die haar boodschapmandje op de toonbank had neergezet, en zij trachtte te kijken door de gla zen deur, waarachter propere neteldoeksche gordijn tjes waren gespannen „Vollèk!" Juffrouw de Bruin fluisterde iets tegen haar man... Gaf hem, onder tafel, 'n schop tegen z'n linkerscheen, most tante Ali merken, wat-voor-'n kerel hij eigenlijk was...? En zag-le niet, dat de klant, die stond te wachten, de huishoudster was van meneer Vinju,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1910 | | pagina 9