1,
I'
"och onschuldig.
Zaterdi? 12 Februari 1910.
54e Jaargang. No 4657.
TWEEDE BLAD.
Van dit en van dat.
Van het Haagsche Binnenhof
Eerste Kanier.
Binnenlandsch Nieuws.
Roman van Hoeker.
Ingezonden.
KIEZERS TE ANNA PAULOWNA!
Wie zal lid van den Raad worden? die vraag doe
me zelf en U, en niemand weet het; ik hoop echter
n H .van Haaften.
Deze eenvoudige man is dat ten volle waard; hij
eft hier jaren gewoond, heeft steeds meegeleefd in
t lief en leed der bewoners, heeft geholpen verschil-
kde zaken tot stand te brengen, enz., en is tevens
i ontwikkeld mensch. Door zijn grooten eenvoud,
Igens sommigen te eenvoudig, vermoeden velen me
i deze man Voeger Gemeenteontvanger is geweest,
arvoor men toch zeker geen onkundige menschen
noemt
Daarom, Kiezers uit de mingegoede hurgcrijre 11 gt
Woensdag U stem uit op \an Haaften. hij kent
■e belangen en kan er iets in Uw voordeel gedaan
>rden. hij zal dit trachten te bevorderen.
Kiezers, die den eersten keer op den heer G. lijsen
bt gestemd, laat thans Uw keus op Van 11a,.ften
Hen, als ontwikkeld man heeft hij daar rechtop, ei
st waar. kennis ten goede toegepast, moet ten voo.-
ele komen aan het algemeen
Kiezers in den Oostpolderms het L hetzefde K
■lke der beide mannen uit het Westdeel lid var
n Raad dezer Gemeente wordt, stemt dan \an Haaf-
i doe dit uit billijkheid voor den minderen man
int dezen willen het liefst Van Haaften.
Er is wel eens gesproken van een klove tusschen
v«;t en Westpolder waarvan ik in de laatste jaren niets
b bespeurd Door Van Haaften te stemmen, toont
dat ook U van een klove niets wit weten en moet
dan ook nooit meer beweerd kunnen wonden
Fn U kiezers! die de eerste maal thuisbleef, en
i misschien ter stembus gaat, ook U verzoek ik, om
in Haaften te kiezen; Ge zult U deze keuze nooit
klaaen want als lid van den Raad dezer gemeente
bozen zal hij blijken niet de minste te zijn.
Ten slotte nog dit: De vorige week is hier het praatje
rteld dat Van Haaften Katholiek is, en den Polder
taiat ik hoop dat het is verteld, zonder bijbedoelingen,
>ch deel U nu mede dat het eerste onwaar, en van
Jaatste niets bekend is.
OM ZIJN UITERLIJK AFGEWEZEN.
Niet zelden is het gevaarlijk, zich door den indruk
laten meeslepen, die het uiterlijk van iemand dij
;n eersten aanblik op ons maakt, want al is het
>k waar, dat het uiterlijk van 'n mensch zijn inner-
k weergeeft, dan is onze kennis van gelaatkunde
ch veel te gering om die tot grondslag te ma-
in van ernstige gevolgtrekkingen. Dit zou ook de
ruisische Koning Frederik II gewaar worden, toen
j den jongen Lijflander Gideon de Laudon, die als
itenant den Russischen dienst verlaten had, en
irtstochteltjk verlangde onder de Pruisische vanen
dienen, afwees.
Op 'n Aprildag van het Jaar 1742 bood hij zijn
ensten aan, en kreeg van den koning ten antwoord:
k zou vele regimenten moeten hebben, wanneer
eiken vreemden officier, die naar Berlijn komt, n
aats wilde geven."
De eigenlijke reden, waarom hij werd afgewezen,
g in het uiterlijk van den man, dat den koning niet
■hagen kon. „Zijn uiterlijk bevalt me niet," zei de
jning tot degenen, die zich te vergeefs voor den
ngen officier interesseerden.
Zeer dikwijls brengt ons het uiterlijk van iemand,
betrekking tot zekere eigenschappen op dwaalwe-
en, en evenzeer als 't vaak voorkomt, dat 'n mensch
et 'n onaangenaam uiterlijk 'n buitengewoon goed
ensch kan wezen, evenzeer komt 't vaak voor, dat
eigenaar van zulk 'n uiterlijk buitengewone talen-
n kan bezitten.
Het was althans voor 'n menschenkenner als Frede-
r II te moeilijk om in den jongen man, met het
ïgere, oogenschijnlijk zwakke lichaam, de dieplig-
nde, ouder borstelige wenkbrauwen verborgen lichte
gen en het vuurroode haar, den toekomstigen gloo
it veldheer te herkennen, die hem zooveel te doen
u geven.
Zoo wandelde dan de afgewezen Gideon de Laudon
ar Weenen, waar bij niet zonder moeite, ook al-
:er wegens zijn afstootend uiterlijk, door Maria The-
sia als officier werd aangenomen; een besluit, waar-
er zij later zeker geen berouw gehad heeft.
Al dadelijk moest de jonge Lijflander verheugd zijn
or in het dappere, maar ruwe en woeste pandoeren-
ijcorps van overste Van der Trenk 'n kapiteins-
tats te bekomen. Dit. corps behoorde bij het uitbre-
n van den tweeden Silezischen oorlog tot het leger
n aartshertog Karei, dat eerst tegen de Franschen
den Elzas streed, waar de Laudon gewond en krijgs-
vangen, maar spoedig weer door zijn pandoeren 1)
Feuilleton.
bevrijd werd. Na den inval van Frederik in Bohemen.
liet men den Elzas in den steek, om tegen den
meer gevaarlijken vijand op te trekken.
In den nu volgenden strijd zou Frederik aan den
„afgewezene" weer, maar op niet-aangename wijze hei
innerd worden. Toen men hem vertelde, dat de ves
ting Kosel bij verrassing genomen was, en hij vroeg:
„door wien?" luidde het antwoord: „Door kapitein
Laudon."
Daarbij bleef het eenige jaren, want na den vrede
van Dresden verdween De Laudon gedurende tien
jaren uit den gezichtskring van Frederik, in welken
tijd De Laudon eerst als majoor, daarna als luitenant
kolonel in garnizoen was in 'n Hongaarsche grensves
ting. In het vaste vertrouwen op toekomstige groot
heid, muntte hij uit door werkzaamheid, en wijdde
zich aan militaire wetenschappen
In 1756 was de reuzenstrijd van den zeventien-jari
gen oorlog begonnen, die bijna alle Europeesche sta
ten tegen koning Frederik vereenigde, en toen ook
De Laudon geroepen werd daaraan deel te nemen,
gelukte het zijn afgunstige vijanden bijna, dat dit
niet geschiedde. De invloed echter van den rijkskan
selier, vorst Kaunitz, leidde het daarheen, dat De
Laudon het bevel kreeg over een afdeeling lichte
grenstroepen.
Natuurlijk was zijn positie niet van dien aard, dat
hij beslist kon optreden. Veeleer was hij genoodzaakt
zich te bepalen tot verrichtingen en bewegingen, die
behooren tot den zoogenaamden „kleinen strijd". Toch
zou hij kans zien den koning, die hem afgewezen
had, nu en dan aan hem te doen denken. Door aller
lei schijnbaar roekelooze, doch in werkelijkheid goed
overdachte en meestal gelukkig uitgevoerde uitvallen,
verwierf hij zich 'n zekere vermaardheid bij vriend
en vijand.
Eens overviel hij 's nachts een escadron Pruisische
huzaren, die neergesabeld of gevangen genomen wer
den. De paarden werden bemachtigd. Kort daarna
richtte hij 'n paar afdeelingen op en ten laatste over
rompelde hij Hirschfeld bij Lauritz, waardoor hij tot
den rang van overste werd bevorderd.
Na den voor Frederik zoo noodlottigen slag bij
Kollin, werd zijn terugtocht naar Saksen niet weinig
door De Laudon verontrust en bemoeilijkt. Zoo greep
deze de bedekking van den verwonden generaal Von
Mannstein aan, die zich met leeuwenmoed verdedig
de en neergesabeld werd. De belooning, die De Lau
don hiervoor kreeg, was de generaalstitel.
De brief, die deze benoeming bevatte, viel in han-
dtn van eenige Pruisische huzaren, en Koning Frede
rik zond den brief met 'n gelukwensch door aan den
vijandelijken pas-benoemden generaal.
Nu kreeg De Laudon de handen vrijer en gaf hij
Frederik in den loop van den oorlog nog dikwijls han
den vol werks, o. a. bij 'n overval, waar veertien hon
derd wagens met proviand voor Frederik bestemd,
bij verloren gingen. Hierdoor was Frederik genood
zaakt het beleg van Olmütz op te breken. Later had
de beroemde nachtelijke overval bij Hochkirch plaats,
Daar leed het Pruisische leger ongelooflijke verliezen,
evenals in den slag bij Kunersdorf, die 't volgende
jaar plaats had. Van de 48.000 man die daar heen
togen, waren er den volgenden dag nog 8000 over.
Dit alles was het werk van den afgewezen luitenant.
En Frederik II wist het.
Een enkele maal echter was De Laudon geen over
winnaar. Bij Hochkirch moest hij het slagveld ruimen,
maar Frederik de Groote getuigde toch, dat van De
Laudon geleerd kon worden, hoe men zich terug trek
ken moest.
Aan het einde van den bloedigen oorlog zeide Fre
derik tot zijn generaals: „Wij allen hebben fouten
gemaakt; alleen mijn broer Hendrik en De Laudon
niet."
Toen in 1769 'n ontmoeting plaats had tusschen
Keizer Joseph II en Frederik II. bevond zich ook de
eerste maarschalk De Laudon iri het gevolg van den
Keizer. Frederik overlaadde hem bij die gelegenheid
met loftuitingen en geschenken.
Toen zij aan tafel zouden gaan. en De Laudon zich
bescheiden aan het einde der tafel wilde neerzetten, riep
de Koning: „Kom bij mij. mijnheer de maarschalk!
Ik zie u liever naast mij dan tegenover mij'1.
Vele lauweren werden nog door hem geoogst in de
Balkan (17881789). Toen echter Engeland en Prui
sen zagen, dat de ondergang van het Turksche Rijk
nabij was. mengden zij zich in den twist. De Laudon
werd toen benoemd, om als opperbevelhebber te Strij
den tegen de Pruisen. Maar hij werd plotseling ernstig
ziek en eer het leger uittrok, stierf hij.
Hij was toen 74 jaren oud, en werd door het Oosten-
rijksehe volk diep betreurd. Maar ook Frederik van
Pruisen zond 'n krans, om dien te leggen op het graf
van zijn vereerden tegenstander.
1'n Pandoer is 'n Hongaarsch soldaat te voet.
Zoo gTi.ee ten, omdat zij oorspronkelijk kwamen uit hel
dorpje Pandoer.
50.
Hoor mij ten einde aan," riep de graaf eensklaps
terwijl hij smeekend de handen naar den dwa-
boer uitstrekte. „Het zou nooit zoover met mij
n gekomen, wanneer niet een duivel in menschen-
daante mij in zijn macht had 'gekregen. Wat ik
ed door den nood gedwongen, het was alles zijn
rk geloof mij, of geloof mij niet, maar oude
n weet, dat mij het harte heeft gebloed over het
recht dat ik heb moeteu doen, dat ik gaarne weer
dert lang van het slechte pad was teruggekeerd,
nneer die duivel, die Frans mijn kamerdienaar er
et was geweest. Ik, in de zonde verstrikt en ver-
ïrd, moest hem wel onvoorwaardelijk gehoorzamen."
Een heesche, ongeloovig k'inkend§ lach was het
nig antwoord op deze ontboezeming. Maar de graaf
te daar niet op, maar ging levendiger voort: „Hoe
treur ik hetgeen ik heb gedaan en wat trok mijn
rt steeds naar u. Ofschoon gij mij altoos vijandig
gemoet traadt en anderen tegen mij opstookte, kon
u niets verwijten. Ik wist toch in welk een diepe
'ende gij door mij gebracht zijt geworden."
De oude Martin kreunde en onwillekeurig de bijl
lende zakken, streek hij zich met de linkerhand
"er de oogen. „Ja, dat is waar, ik ben een on-
'ukkig mensch geweest, door jouw schuld. O, ik
's de rijkste en voornaamste in het dorp, ik heb
)0't den nek gebogen voor jou eu je gelijken. En
1 hen ik gezonken tot een bedelaar door jou
'ss, alles door jou!" riep hij grimmig uit.
Met moeite was de majoraatsheer opgestaan en
d de hand op den schouder van Martin gelegd.
mijn God, al waart gij ook ongelukkig, zoo waart
1 man, nog gelukkig te prijzen in vergelijking met
V Gelooft gij, dat ik een enkelen dag, een enkel
r ook maar, gelukkig ben geweest temidden van
deze pracht en weelde? O neen, neen," riep hij
'ihopig uit. „Ik was een rampzalig door God ver-
I 10 Februari,
t Zou er, na de met „brio"; met luide stem;
met iets in zijn toon van spreken, dat denken doet
aan het genot van eindelijk, eindelijk met zeker-
icmand te kunnen afrekenen... Zou er, vraag ik, na
dt verklaring van minister De Marees van Swinde-
ren, heden-middag afgelegd, nu nóg bij iemand twijfel
bestaan aan het gegronde der „ondits" over den
brief van keizer Wilhelm?
De minister heeft gezegd, „zich volledig rekenschap
laten man en erger nog dan alle gewetenswroeging
was het bewustzijn, aan dien duivel onderdanig te
moeten zijn, die voor het oog van de wereld mijn
dienaar was. Hij was het, die mij heeft overgehaald,
uw zoon te verraden, hem te laten boeten voor mijn
schuld... hij is het geweest, die mij meer en meer
heeft verstrikt in het net der zonde, tot ik redde
loos was verloren en aan zijn ruwe, onbarmhartige
willekeur was prijsgegeven."
Een zonderling licht schitterde er in het oog van
den ouden boer. „Hij heeft mij hierheen gebracht,
hij heeft mij wel duizendmaal in de ooren ge
schreeuwd, dat ik mij nu op jou moest wreken," fluis
terde de verwrongen mond van den dwaas, „hij heeft
het mij gezegd, dat het een Godsoordeel zou zijn,
wanneer ik je het hoofd vaneenspleet."
„Doe het," riep de graaf uit, „het is niet de slecht
ste daad die gij in uw leven hebt gedaan, want ge
bevrijdt de wereld van een onwaardig mensch. God
alleen weet het, hoe zwaar het mij valt een dergelijk
zwaar vonnis over mijzelf te moeten vellen, maar ik
heb het verdiend."'
Wederom hief de oude boer de bijl op, tot den
vernietigenden slag. Maar toen zijn blik viel op de
gebroken, vervallen gestalte van den vroeger zoo
trotschen en krachtigen edelman, liet hij het moord
wapen weer zakken. „Ik heb vele jaren achtereen
naar dit oogenblik verlangd. Ik heb mij dikwijls in
de eenzaamheid getroost met de gedachte aan het
geluk, dat het voor mij moest zijn, wanneer ik u
in uw bloed badende voor mij zou zien uitgestrekt.
En nu gij uw zonde hebt beleden, en ik mij zou
kunnen wreken, nu kan ik het niet meer o, mijn
arme zoon, vloek je vader niet, dat ik te zwak ben
het te doen."
Met een smeekend gebaar hief de oude graaf de
heide handen tot Katzenberger op. „Neen, het is
geeu zwakheid, die er uit u spreekt," fluisterde hij,
„maar het vreeselijke lijden, waarmede God mij
heeft gestraft, treft uw meedoogenloos hartal
heb ik gezondigd, ik heb ook honderdvoudig geboet.
Die duivel die mij dienstbaar heeft gemaakt aan
al het slechte en lage, die ook jouw geweten met
een moord heeft willen bezoedelen, die man is de
oorzaak van alles."
De oude Martin stond met een afgewend gelaat.
Dan kan ik wel weer gaan," mompelde hij. „Het is
gevend van het gewicht zijner woorden en vau zijne
ninisteriëele verantwoordelijkheid, namens de Regee-
rmg, dat H. M. de Koningin nooit ofte nimmer van
Keizer Wilhelm een brief, telegram of nota heeft ont
vangen, betrekking hebbend op de militaire verdedi
ging van ons vaderland. Dat de Koningin nooit in
eenig gesprek met Keizer Wilhelm dat onderwerp
heeft aangeroerd; dat, voorts nooit otfe nimmer een
derde, met opdracht van den Duitschen Keizer, tot
H. M. is gekomen om deze zaak te bespreken." De
minister hoopte, dat zijne woorden in en buiten de
grenzen weerklank zouden vinden, opdat de laatste
schaduw van twijfel mocht verdwijnen. Z.Exc. betreur
de het, dat de heer Van Heeckeren, van-ochtend nog
present, nu afwezig was. Hem, den oud-gezant, aan
wiens woorden in deze immers dubbele waarde mocht
worden toegekend, liet hij 't over, tegenover zichzelf
de verantwoordelijkheid te dragen voor den „brief,
aan welks bestaan nu toch wel niemand meer geloo-
ven zal." Deze of dergelijke woorden had de minister
tot den heer Van Heeckeren willen richten, ware...
deze present geweest! En de heer Van Swinderen
vlocht er vlijmscherp een zinspeling aan toe op 't Ro-
meinsche spreekwoord: „De zeeman verhale van zijn
schepen, de landbouwer van zijn vee..." Dan zijn
beiden in hun element... Zijn ze betrouwbaar
En baron Van Heeckeren van Keil, de diplomaat, over
de Noordzee-entente, c. a.?
Dit alles geschiedde nadat de notulen der geheime
zitting van gisteren waren gelezen door den griffier
der Kamer. Daaruit bleek gelijk reeds was uitge
lekt, dat men besloten had, geen stenografisch ver
slag van het comité-generaal te laten maken,
iets, wat de heer Reekers gewenscht had. Voorts,
dat de heer Roëll het houden van geheime zitting
over de Noordzee-entente bestreden had op grond
van constitutioneele bezwaren en ook wijl daar geen
reden voor bestond; 't slechts stof tot praatjes zou
geven. Doch de heer Thooft vond, dat men, ook
wat de toekomst betreft, hetgeen aan de Noordzee-
entente vastzit, meer op z'n gemak zou kunnen be
handelen; vrijer dus in de keuze zijner woorden en de
ontwikkeling zijner gedachten, in geheime bijeen
komst. De heeren Van der Biesen en Van Wassenaer
waren voor de openbaarheid; de heer Reekers had
gesproken van een „opgeschroefde zaak"; liever ge
zien dat de minister niet zoo'n beteekenis aan het
l comité-generaal hechtte, doch bleef sluiting der deu-
j ren aanbevelen. Daarna kwam baron Van Heeckeren
aan de beurt... Gingen, zooals men weet, vervolgens
1 de deuren weer open. De leden, die ten slotte voor
het behandelen der zaak in comité-generaal stemden,
bleken geweest te zijn de heeren: Van Velsen, Van
Heeckeren, Franssen, Van der Does de Willebois,
Thooft, Van Asch van Wijck, Hovy, Van Löben Seis,
Reekers, Batenburg, Waller en Van Voorst tot Voorst.
Wat nu nog te zeggen van hetgeen heden voorviel?
Op het ondubbelzinnige der yerklaring van minis
ter Van Swinderen zal en kan niemand iets afdin
gen. De premier zat naast hem; hij sprak eene Re-
geeringsverklaring, dcoi de Koningin natuurlijk goed
gekeurd, uit. Bezwaarlijk is 't te ontkennen, dat hier
mee de heer Van Heeckeren van Keil, de afwezige
man, behoudens hetgeen nader door dezen tot zijne
apologie kan worden aangevoerd, vrijwel, zoo niet
geheel onmogelijk is geworden. Men vraagt zich af,
inhoever hier zucht om gewichtig en interessant
te schijnen of persoonlijke animositeit iets hebben
teweeggebracht, dat aan de toerekenbaarheid van
een oud-gezant, die zulke geruchten verspreidt en
aanstookt, moet doen twijfelen.
Hoe 't ermee moge wezen, niemand, in en bui
ten ons land, heeft thans meer het recht om de
zaak anders te beschouwen dan een valsch gerucht,
steunend op borrelpraat of ziekelijke fantasie.
De heer Van Löben Seis achtte het noodig om
nog even te zinspelen op de geheimzinnige militaire
spoed-bevelen onder strenge geheimhouding, -
In 1904 te Helder gehouden. Was er toen geenerlei
gevaar? Waren 't eenvoudig manoeuvres zonder spe
ciale aanleiding van onrustwekkend karakter?
De heer Van Löben Seis hoopte dat thans alle
vrees, ook voor de toekomst, voor vreemde inmen
ging, zal verdwijnen"Hij zei 't met dat myste
rieus-grimmige, dat deze senator soms over zich kan
hebben, 't Best is 't maar, geloof ik, om zich ver
der niet te verdiepen in de roerselen des gemoeds,
welke den heer Seis in deze ertoe dreven om som-
miger tolk hier te zijn... Minister Van Swinderen,
zweeg natuurlijk en de notulen der ex-geheime bij
eenkomst werden daarop gearresteerd.
Het verdere van den dag is voor een aanzienlijk
deel gevuld door de rede van minister Talma. Die
speech was welverzorgd en werd op de vlotte manier,
met de handige bekwaamheid, dien bewindsman
eigen, uitgesproken. Maar bijster interessant was
zij niet bepaald.
Dat de staatsexploitatie onzer mijnen thans 8 pet.
aan bedrijfsoverschot oplevert, geeft stof tot tevre
denheid. En dat men er, met de kosten van voorbe
reiding nog niet is, weten wij wel. Voorts zette de
heer Talma uiteen, waarom maatregelen tot bescher
ming van den steeds meer intensief beoefende land
bouw tegen schade, door het wild berokkend, noo
dig zijn. Het rijksstempel voor Nederlandsche kaas
schetste Z.Exc. op zeer levendige en aanlokkende
wijze. Tot zijn spijt had hij niet een paar „monster
kaasjes" meegebracht
„Laat ze halen!" riep de onverbeterlijke mr. Van
der Biesen, ter opfleuring van het debat.
Aan het wijs oordeel eener commissie zal worden
overgelaten inhoever eene Boschwet waaraan ver
knocht Vogelwet de jammeren door nonvlinders
etc. aangericht, zal moeten bekampen.
Natuurlijk vormde de Verzekering de „pièce de ré-
sistance" van *s ministers rede. Van 1908 af hebben
wij, op de administratie, al een ton bezuinigd en 152
ambtenaren verwijderd. Dat is een niet-onaardig be
gin. En niet „wild-ingrijpend", maar geleidelijk zal
men verder gaan.
De minister erkent dat de R. V. B. iels anders dient
te worden dan zij" is, edoch. Aken en Keulen zijn niet
op éénen dag gebouwdRisico-overdracht is nood
zakelijk element in onze Ongevallen-Verzekering; en vast
tarief kan niet. waar men „naar boven" onmogelijk
kan vastzetten.... Aan de Ziekte-verzekering wordt de
laatste hand gelegd. Het denkbeeld-Stork om den werk
gever te verplichien, te zorgen dat zijn arbeiders ver
zekerd zijn tegen ziekte of hen gedurende zekeren tijd
uit te keeren. is niet uitvoerbaar, o.a. reeds met het
oog op de geringe soliditeit van sommige patroons. Land
en tuinbouw moeten zeker opgenomen bij de Ongeval
lenverzekering. En hier werd de heer Stork geprikkeld
door het vermoeden, dat de minister hem aanzag voor
iemand, die „boodschappen van derden overbracht; d.
w. z. kwam vertellen, dat 't met de particuliere organi
satie bij land- en tuinbouw niet naar den vleesche
gaat. De heer Stork blies inderdaad dit zaakje wat op en
eindigde dan ook, na 's ministers dupliek te begrij
pen dat in deze niets voor hem onaangenaams was
bedoeld. Evenmin, trouwens, als de minisler had wil
len zeggen, dat de heer Stork de R. V. B. beschuldigde
„unfair" te zijn, doordien zij de premiën drukt om
de Risico-overdracht te nekken... De heer Stork was
heden werkelijk wat prikkelbaar. Maar het „misver
stand" werd bijgelegd, opgeklaard. Wij zujjen er dus
niet verder bij toeven.
at de heer Talma over Staatspensionneering als
zijn gevoelen te kennen gaf, vermeldde het verslag reeds,
t Is. zei hij eigenlijk „zorg voor armen", 't staat
buiten de quaestiën, hier in het verband van Arbeiders
verzekering aangeroerd. En past op. of gij maakt
dat de Invaliditeits-verzekering erdoor op den achter
grond geraakt!....
Is minister Regoüt morgen, Vrijdag nog verkouden,
dan gaan wie stellig vóór de pauze naar huis. Andert
kan _'t best nog „een latertje" worden! Ook de „praat-
baccil". behalve z'n boosaardige van de anti-zuinigheid,
heeft onzen armen Senaat leehjk te pakken!....
Mr. ANTONIO.
HOOG WATER.
Uit Ochten:
De Waal is weer sterk aan 't wassen. De loswal
alhier is gistermorgen voor de vierde maal in dezen
winter ondergeloopen.
Zijpe.
Met het uitzetten der tramweg door deze gemeente
is men reeds tot Schagerbrug gevorderd.
HOOG WATER IN FRIESLAND.
Bij een veehouder te 't Meer bij Heerenvaan is giste
ren het waler in de schuur gedrongen. Sedert 1867
was de waterstand niet zoo hoog als thans.
Alle plattelandsche gemeenten van Friesland schen
ken adhaesie aan het adres, door den gemeenteraad van
Idaarderadeel aan Provinciale Staten gezonden, om af
doende verbetering te brengen in de waterloozing dier
provincie, zij het ook ten koste van zeer groote gel
delijke offers.
Bij Terhorne is een dijk doorgebroken. Groote pol
ders loopen onder. De kunstweg van Terhorne naar
Akkrum is gevaarlijk.
VAN EEN STROOPER, DIE GESTROOPT WERD.
Op vriendelijke uitnoodiging van het Kantongerecht
bracht een bekend Wageningsch strooper de vorige week
eenige dagen door in een welbekend, doch overigens
weinig gezocht hotel te Arnhem. De tijd scheen hem
daar wat lang te vallen en, onder meer vertrouwelijke
ontboezemingen, vertelde hij aan een mede-logé dat
hij thuis nog f 7.50 had liggen. Met de meeste belang
stelling hoorde de ander dat aan en liet zich nauw
keurig inlichten omtrent woning, bewaarplaats enz.
De vriend vertrok een dag vroeger dan zijn Wa
geningsch© lotgenoot. Bittere teleurstelling wachtte de
zen bij zijn thuiskomst de drie riksen waren ver
dwenen. Onmiddellijk viel de verdenking op den belang
stellenden Arnhemmer. Deze werd opgespoord, doch
ontkende zelfs in Wageningen geweest te zijn. Vers Kil
lende getuigen werden echter opgespoord, die hem daar
hadden gezien. Twee van hen vertelden er zelfs bij
dat hij gekleed was in een zwarte jas. De jas werd ge
vonden en nu herkenden zij hem pertinent. De jas
zelf werd ook eens nagezien... er zat niets in, behalve....
een ©ontrole-bewijs van de Oosterstoomtram Wagenin
gen-Arnhem
De Arnhemmer zit nu weer in zijn hotel, waar hij
zijn „vriend" leerde kennen.
TRAM SCHAGENWIELINGEN.
Dezer dagen is door het Bestuur van de N. V. Spoor-
(Tlram-)weg WieringenSchagen, aanbesleed de levering
van bereide eiken- en grenendwarsliggers, volgers be
stek No. I. De levering van 3000 eiken liggers is op
gedragen aan de Gebr. Hulsinga te IJsseimonde, die
van 14000 grenen aan de firma Corn. Gips Cornsz. te
Dordrecht.
EEN BOYCOT.
Door een comité, waarbij zijn aangesloten de meeste
broodbakkers te Middelburg, VlissLngen en Sarburg is
eenigen tijd geleden eene circulaire gnicht aan de ver
schillende leveranciers van bLem, g'st en andere bc-
noodigdheden, waarin het comité verzocht niet meer
te leveren aan een tweetal bakkers te Middelburg die
volgens de meening der aangeslotenen on:e lij'ke con-
tijd voor mij om te gaan slapen... Het oogenblik,
waarvoor ik vele jaren heb geleefd is verstreken en
voorbij maar," voegde hij er onheilspellend aan
toe misschien ontmoet ik onderweg wel iemand, wien
ik 'het betaald kan zetten. Ha, nu weet ik in
wien ik den waren moordenaar van mijn zoon heb
te zoeken. Haha! Hij, Frans, is het dus ook geweest,
die toen in dien vreeselijken nacht mijn hoeve in
brand heeft gestoken, die •mij tot een arm en ellen
dig mensch heeft gemaakt, ja niet waar?"
De majoraatsheer knikte. „God weet, dat ik die
schanddaad niet heb gewild."
„Goed dan, goed," riep de oude Martin, „dan heb
ik dus nog wat met dat heer af te rekenen." Hij
schudde de vuist waarin de blinkende bijl en lachte
waanzinnig. Eensklaps draaide hij zich om, om heen
te gaan.
Maar de oude graaf hield hem nog een oogenblik
terug. „Ga zoo niet van mij heen man," riep hij, „wie
weet, of wij elkaar in dit leven wel weer ooit zul
len ontmoeten ik heb je veel leed en onrecht in
dit leven aangedaan, en ik zou niet voor mijn hemel
sehen rechter kunnen verschijnen, zonder te weten
of gij niet wat zachter en milder over mij kunt den
ken."
„Ik kan je niet vergeven, nu niet en nooit," brom
de de boer met afgewend gelaat. „De nijd en toorn
zit daarbinnen te diep. Maar wanneer de hemel je
wil vergeven ik zal er mij niet tegen verzetten
en mijn arme jongen ook wel niet
Daarop verliet hij haastig het vertrek zonder meer
een blik op den graaf te werpen. Deze wankelde
en zonk afgemat en half dood in zijn stoel neder.
„Dat is Gods hand geweest, die ik in deze oogen-
blikken heb mogen ontwaren," fluisterde hij met blee-
ke lippen, „nu mijn doodsvijand verzoend van mij
i3 heengegaan, de man dien ik het grootste leed heb
aangedaan, nu zal Gods barmhartigheid ook wel
voor mij zijn weggelegd."
Een geruime poos staarde hij zwijgend voor zich
heen. „Clotilde mijn vrouw Ware ik toenmaals
maar sterk gebleven en had je toen maar eenig ver
driet aangedaan, hoeveel jammer en ellende was je
dan niet bespaard gebleven." Wederom staarde hij
I een poos zwijgend voor zich uit, terwijl er een zwak
glimlachje om zijn lippen speelde.
Eensklaps richtte hij zich op en kreeg zijn dag
boek, dat naast hem op tafel lag, rukte daar een
blad uit en begon met koortsachtigen ijver te schrij
ven.
De ongewone bezigheid moest hem een vreeselijke
inspanning hebben gekost, want reeds na enkele re
gels hield hij op als iemand die moede is en naar
rust verlangt. Maar toch begon hij opnieuw weer te
schrijven. Eensklaps gleed een nauwelijks hoorbare
zucht over zijn lippen, het zilveren potlood viel uit
zijn hand en de graaf zelf zonk als levenloos ach
terover in den stoel.
Dit geschiedde op hetzelfde oogenblik, dat de
oude Katzenberger, die met snelle schreden huis
waarts liep, Frans den kamerdienaar ontmoette. Zon
der éen enkel woord te zeggen, sloeg de oude boer
zijn vlijmscherpe bijl in het hoofd van Frans en
spleet hem den schedel.
HOOFDSTUK XV.
Zonder zich verder een oogenblik te bedenken, was
Wolf naast Martin naar de hoeve van dezen gesneld.
De plotselinge verschijning van Martin had hem voor
de misdaad doen terugdeinzen. Al de bedorvenheid
en besluiteloosheid was op dit oogenblik van hem
g weken, toen gelijk een goede engel de herinnering
aan het lieve meisje dat hij de zijne had genoemd
in zijn binnenste krachtiger dan ooit was ontwaakt.
Hij gunde zich nu den tijd niet een woord te spre
ken tot Martin die naast hem liep. Wat had hij ook
tot dezen jongen man moeten zeggen? Het vreeselijke
nieuws dat de arme vrouw met haar kleine in de
sneeuw was gevonden, dat kende hij al reeds.
liet andere moest hij nu maar zelf zien en begrij
pen, daarin kon geen derde troost of verandering
brengen. Spoedig hadden de beide mannen de hoeve
bereikt. Stom, met de hand hem wenkende hem te
volgen, legde de jonge boer de rechterhand op den
mond, tot teeken dat zij zoo voorzichtig mogelijk
moesten binnentreden. Wolf knikte even met het
hoofd, hij had misschien nauwelijks begrepen, wat
Martin van hem verlangde, maar toch trad hij zoo
behoedzaam mogelijk binnen en volgde zijn begelei
der naar de deur op den achtergrond, door welke hij
iu een duister vertrek kwam, waar op eenige kus
sens de bleeke, uitgeteerde gestalte zijner jonge
vrouw lag. Wolf bleef, nadat Martin de deur achter
zich had gesloten, met over de borst gekruiste armen