1, I' "och onschuldig. Zaterdi? 12 Februari 1910. 54e Jaargang. No 4657. TWEEDE BLAD. Van dit en van dat. Van het Haagsche Binnenhof Eerste Kanier. Binnenlandsch Nieuws. Roman van Hoeker. Ingezonden. KIEZERS TE ANNA PAULOWNA! Wie zal lid van den Raad worden? die vraag doe me zelf en U, en niemand weet het; ik hoop echter n H .van Haaften. Deze eenvoudige man is dat ten volle waard; hij eft hier jaren gewoond, heeft steeds meegeleefd in t lief en leed der bewoners, heeft geholpen verschil- kde zaken tot stand te brengen, enz., en is tevens i ontwikkeld mensch. Door zijn grooten eenvoud, Igens sommigen te eenvoudig, vermoeden velen me i deze man Voeger Gemeenteontvanger is geweest, arvoor men toch zeker geen onkundige menschen noemt Daarom, Kiezers uit de mingegoede hurgcrijre 11 gt Woensdag U stem uit op \an Haaften. hij kent ■e belangen en kan er iets in Uw voordeel gedaan >rden. hij zal dit trachten te bevorderen. Kiezers, die den eersten keer op den heer G. lijsen bt gestemd, laat thans Uw keus op Van 11a,.ften Hen, als ontwikkeld man heeft hij daar rechtop, ei st waar. kennis ten goede toegepast, moet ten voo.- ele komen aan het algemeen Kiezers in den Oostpolderms het L hetzefde K ■lke der beide mannen uit het Westdeel lid var n Raad dezer Gemeente wordt, stemt dan \an Haaf- i doe dit uit billijkheid voor den minderen man int dezen willen het liefst Van Haaften. Er is wel eens gesproken van een klove tusschen v«;t en Westpolder waarvan ik in de laatste jaren niets b bespeurd Door Van Haaften te stemmen, toont dat ook U van een klove niets wit weten en moet dan ook nooit meer beweerd kunnen wonden Fn U kiezers! die de eerste maal thuisbleef, en i misschien ter stembus gaat, ook U verzoek ik, om in Haaften te kiezen; Ge zult U deze keuze nooit klaaen want als lid van den Raad dezer gemeente bozen zal hij blijken niet de minste te zijn. Ten slotte nog dit: De vorige week is hier het praatje rteld dat Van Haaften Katholiek is, en den Polder taiat ik hoop dat het is verteld, zonder bijbedoelingen, >ch deel U nu mede dat het eerste onwaar, en van Jaatste niets bekend is. OM ZIJN UITERLIJK AFGEWEZEN. Niet zelden is het gevaarlijk, zich door den indruk laten meeslepen, die het uiterlijk van iemand dij ;n eersten aanblik op ons maakt, want al is het >k waar, dat het uiterlijk van 'n mensch zijn inner- k weergeeft, dan is onze kennis van gelaatkunde ch veel te gering om die tot grondslag te ma- in van ernstige gevolgtrekkingen. Dit zou ook de ruisische Koning Frederik II gewaar worden, toen j den jongen Lijflander Gideon de Laudon, die als itenant den Russischen dienst verlaten had, en irtstochteltjk verlangde onder de Pruisische vanen dienen, afwees. Op 'n Aprildag van het Jaar 1742 bood hij zijn ensten aan, en kreeg van den koning ten antwoord: k zou vele regimenten moeten hebben, wanneer eiken vreemden officier, die naar Berlijn komt, n aats wilde geven." De eigenlijke reden, waarom hij werd afgewezen, g in het uiterlijk van den man, dat den koning niet ■hagen kon. „Zijn uiterlijk bevalt me niet," zei de jning tot degenen, die zich te vergeefs voor den ngen officier interesseerden. Zeer dikwijls brengt ons het uiterlijk van iemand, betrekking tot zekere eigenschappen op dwaalwe- en, en evenzeer als 't vaak voorkomt, dat 'n mensch et 'n onaangenaam uiterlijk 'n buitengewoon goed ensch kan wezen, evenzeer komt 't vaak voor, dat eigenaar van zulk 'n uiterlijk buitengewone talen- n kan bezitten. Het was althans voor 'n menschenkenner als Frede- r II te moeilijk om in den jongen man, met het ïgere, oogenschijnlijk zwakke lichaam, de dieplig- nde, ouder borstelige wenkbrauwen verborgen lichte gen en het vuurroode haar, den toekomstigen gloo it veldheer te herkennen, die hem zooveel te doen u geven. Zoo wandelde dan de afgewezen Gideon de Laudon ar Weenen, waar bij niet zonder moeite, ook al- :er wegens zijn afstootend uiterlijk, door Maria The- sia als officier werd aangenomen; een besluit, waar- er zij later zeker geen berouw gehad heeft. Al dadelijk moest de jonge Lijflander verheugd zijn or in het dappere, maar ruwe en woeste pandoeren- ijcorps van overste Van der Trenk 'n kapiteins- tats te bekomen. Dit. corps behoorde bij het uitbre- n van den tweeden Silezischen oorlog tot het leger n aartshertog Karei, dat eerst tegen de Franschen den Elzas streed, waar de Laudon gewond en krijgs- vangen, maar spoedig weer door zijn pandoeren 1) Feuilleton. bevrijd werd. Na den inval van Frederik in Bohemen. liet men den Elzas in den steek, om tegen den meer gevaarlijken vijand op te trekken. In den nu volgenden strijd zou Frederik aan den „afgewezene" weer, maar op niet-aangename wijze hei innerd worden. Toen men hem vertelde, dat de ves ting Kosel bij verrassing genomen was, en hij vroeg: „door wien?" luidde het antwoord: „Door kapitein Laudon." Daarbij bleef het eenige jaren, want na den vrede van Dresden verdween De Laudon gedurende tien jaren uit den gezichtskring van Frederik, in welken tijd De Laudon eerst als majoor, daarna als luitenant kolonel in garnizoen was in 'n Hongaarsche grensves ting. In het vaste vertrouwen op toekomstige groot heid, muntte hij uit door werkzaamheid, en wijdde zich aan militaire wetenschappen In 1756 was de reuzenstrijd van den zeventien-jari gen oorlog begonnen, die bijna alle Europeesche sta ten tegen koning Frederik vereenigde, en toen ook De Laudon geroepen werd daaraan deel te nemen, gelukte het zijn afgunstige vijanden bijna, dat dit niet geschiedde. De invloed echter van den rijkskan selier, vorst Kaunitz, leidde het daarheen, dat De Laudon het bevel kreeg over een afdeeling lichte grenstroepen. Natuurlijk was zijn positie niet van dien aard, dat hij beslist kon optreden. Veeleer was hij genoodzaakt zich te bepalen tot verrichtingen en bewegingen, die behooren tot den zoogenaamden „kleinen strijd". Toch zou hij kans zien den koning, die hem afgewezen had, nu en dan aan hem te doen denken. Door aller lei schijnbaar roekelooze, doch in werkelijkheid goed overdachte en meestal gelukkig uitgevoerde uitvallen, verwierf hij zich 'n zekere vermaardheid bij vriend en vijand. Eens overviel hij 's nachts een escadron Pruisische huzaren, die neergesabeld of gevangen genomen wer den. De paarden werden bemachtigd. Kort daarna richtte hij 'n paar afdeelingen op en ten laatste over rompelde hij Hirschfeld bij Lauritz, waardoor hij tot den rang van overste werd bevorderd. Na den voor Frederik zoo noodlottigen slag bij Kollin, werd zijn terugtocht naar Saksen niet weinig door De Laudon verontrust en bemoeilijkt. Zoo greep deze de bedekking van den verwonden generaal Von Mannstein aan, die zich met leeuwenmoed verdedig de en neergesabeld werd. De belooning, die De Lau don hiervoor kreeg, was de generaalstitel. De brief, die deze benoeming bevatte, viel in han- dtn van eenige Pruisische huzaren, en Koning Frede rik zond den brief met 'n gelukwensch door aan den vijandelijken pas-benoemden generaal. Nu kreeg De Laudon de handen vrijer en gaf hij Frederik in den loop van den oorlog nog dikwijls han den vol werks, o. a. bij 'n overval, waar veertien hon derd wagens met proviand voor Frederik bestemd, bij verloren gingen. Hierdoor was Frederik genood zaakt het beleg van Olmütz op te breken. Later had de beroemde nachtelijke overval bij Hochkirch plaats, Daar leed het Pruisische leger ongelooflijke verliezen, evenals in den slag bij Kunersdorf, die 't volgende jaar plaats had. Van de 48.000 man die daar heen togen, waren er den volgenden dag nog 8000 over. Dit alles was het werk van den afgewezen luitenant. En Frederik II wist het. Een enkele maal echter was De Laudon geen over winnaar. Bij Hochkirch moest hij het slagveld ruimen, maar Frederik de Groote getuigde toch, dat van De Laudon geleerd kon worden, hoe men zich terug trek ken moest. Aan het einde van den bloedigen oorlog zeide Fre derik tot zijn generaals: „Wij allen hebben fouten gemaakt; alleen mijn broer Hendrik en De Laudon niet." Toen in 1769 'n ontmoeting plaats had tusschen Keizer Joseph II en Frederik II. bevond zich ook de eerste maarschalk De Laudon iri het gevolg van den Keizer. Frederik overlaadde hem bij die gelegenheid met loftuitingen en geschenken. Toen zij aan tafel zouden gaan. en De Laudon zich bescheiden aan het einde der tafel wilde neerzetten, riep de Koning: „Kom bij mij. mijnheer de maarschalk! Ik zie u liever naast mij dan tegenover mij'1. Vele lauweren werden nog door hem geoogst in de Balkan (17881789). Toen echter Engeland en Prui sen zagen, dat de ondergang van het Turksche Rijk nabij was. mengden zij zich in den twist. De Laudon werd toen benoemd, om als opperbevelhebber te Strij den tegen de Pruisen. Maar hij werd plotseling ernstig ziek en eer het leger uittrok, stierf hij. Hij was toen 74 jaren oud, en werd door het Oosten- rijksehe volk diep betreurd. Maar ook Frederik van Pruisen zond 'n krans, om dien te leggen op het graf van zijn vereerden tegenstander. 1'n Pandoer is 'n Hongaarsch soldaat te voet. Zoo gTi.ee ten, omdat zij oorspronkelijk kwamen uit hel dorpje Pandoer. 50. Hoor mij ten einde aan," riep de graaf eensklaps terwijl hij smeekend de handen naar den dwa- boer uitstrekte. „Het zou nooit zoover met mij n gekomen, wanneer niet een duivel in menschen- daante mij in zijn macht had 'gekregen. Wat ik ed door den nood gedwongen, het was alles zijn rk geloof mij, of geloof mij niet, maar oude n weet, dat mij het harte heeft gebloed over het recht dat ik heb moeteu doen, dat ik gaarne weer dert lang van het slechte pad was teruggekeerd, nneer die duivel, die Frans mijn kamerdienaar er et was geweest. Ik, in de zonde verstrikt en ver- ïrd, moest hem wel onvoorwaardelijk gehoorzamen." Een heesche, ongeloovig k'inkend§ lach was het nig antwoord op deze ontboezeming. Maar de graaf te daar niet op, maar ging levendiger voort: „Hoe treur ik hetgeen ik heb gedaan en wat trok mijn rt steeds naar u. Ofschoon gij mij altoos vijandig gemoet traadt en anderen tegen mij opstookte, kon u niets verwijten. Ik wist toch in welk een diepe 'ende gij door mij gebracht zijt geworden." De oude Martin kreunde en onwillekeurig de bijl lende zakken, streek hij zich met de linkerhand "er de oogen. „Ja, dat is waar, ik ben een on- 'ukkig mensch geweest, door jouw schuld. O, ik 's de rijkste en voornaamste in het dorp, ik heb )0't den nek gebogen voor jou eu je gelijken. En 1 hen ik gezonken tot een bedelaar door jou 'ss, alles door jou!" riep hij grimmig uit. Met moeite was de majoraatsheer opgestaan en d de hand op den schouder van Martin gelegd. mijn God, al waart gij ook ongelukkig, zoo waart 1 man, nog gelukkig te prijzen in vergelijking met V Gelooft gij, dat ik een enkelen dag, een enkel r ook maar, gelukkig ben geweest temidden van deze pracht en weelde? O neen, neen," riep hij 'ihopig uit. „Ik was een rampzalig door God ver- I 10 Februari, t Zou er, na de met „brio"; met luide stem; met iets in zijn toon van spreken, dat denken doet aan het genot van eindelijk, eindelijk met zeker- icmand te kunnen afrekenen... Zou er, vraag ik, na dt verklaring van minister De Marees van Swinde- ren, heden-middag afgelegd, nu nóg bij iemand twijfel bestaan aan het gegronde der „ondits" over den brief van keizer Wilhelm? De minister heeft gezegd, „zich volledig rekenschap laten man en erger nog dan alle gewetenswroeging was het bewustzijn, aan dien duivel onderdanig te moeten zijn, die voor het oog van de wereld mijn dienaar was. Hij was het, die mij heeft overgehaald, uw zoon te verraden, hem te laten boeten voor mijn schuld... hij is het geweest, die mij meer en meer heeft verstrikt in het net der zonde, tot ik redde loos was verloren en aan zijn ruwe, onbarmhartige willekeur was prijsgegeven." Een zonderling licht schitterde er in het oog van den ouden boer. „Hij heeft mij hierheen gebracht, hij heeft mij wel duizendmaal in de ooren ge schreeuwd, dat ik mij nu op jou moest wreken," fluis terde de verwrongen mond van den dwaas, „hij heeft het mij gezegd, dat het een Godsoordeel zou zijn, wanneer ik je het hoofd vaneenspleet." „Doe het," riep de graaf uit, „het is niet de slecht ste daad die gij in uw leven hebt gedaan, want ge bevrijdt de wereld van een onwaardig mensch. God alleen weet het, hoe zwaar het mij valt een dergelijk zwaar vonnis over mijzelf te moeten vellen, maar ik heb het verdiend."' Wederom hief de oude boer de bijl op, tot den vernietigenden slag. Maar toen zijn blik viel op de gebroken, vervallen gestalte van den vroeger zoo trotschen en krachtigen edelman, liet hij het moord wapen weer zakken. „Ik heb vele jaren achtereen naar dit oogenblik verlangd. Ik heb mij dikwijls in de eenzaamheid getroost met de gedachte aan het geluk, dat het voor mij moest zijn, wanneer ik u in uw bloed badende voor mij zou zien uitgestrekt. En nu gij uw zonde hebt beleden, en ik mij zou kunnen wreken, nu kan ik het niet meer o, mijn arme zoon, vloek je vader niet, dat ik te zwak ben het te doen." Met een smeekend gebaar hief de oude graaf de heide handen tot Katzenberger op. „Neen, het is geeu zwakheid, die er uit u spreekt," fluisterde hij, „maar het vreeselijke lijden, waarmede God mij heeft gestraft, treft uw meedoogenloos hartal heb ik gezondigd, ik heb ook honderdvoudig geboet. Die duivel die mij dienstbaar heeft gemaakt aan al het slechte en lage, die ook jouw geweten met een moord heeft willen bezoedelen, die man is de oorzaak van alles." De oude Martin stond met een afgewend gelaat. Dan kan ik wel weer gaan," mompelde hij. „Het is gevend van het gewicht zijner woorden en vau zijne ninisteriëele verantwoordelijkheid, namens de Regee- rmg, dat H. M. de Koningin nooit ofte nimmer van Keizer Wilhelm een brief, telegram of nota heeft ont vangen, betrekking hebbend op de militaire verdedi ging van ons vaderland. Dat de Koningin nooit in eenig gesprek met Keizer Wilhelm dat onderwerp heeft aangeroerd; dat, voorts nooit otfe nimmer een derde, met opdracht van den Duitschen Keizer, tot H. M. is gekomen om deze zaak te bespreken." De minister hoopte, dat zijne woorden in en buiten de grenzen weerklank zouden vinden, opdat de laatste schaduw van twijfel mocht verdwijnen. Z.Exc. betreur de het, dat de heer Van Heeckeren, van-ochtend nog present, nu afwezig was. Hem, den oud-gezant, aan wiens woorden in deze immers dubbele waarde mocht worden toegekend, liet hij 't over, tegenover zichzelf de verantwoordelijkheid te dragen voor den „brief, aan welks bestaan nu toch wel niemand meer geloo- ven zal." Deze of dergelijke woorden had de minister tot den heer Van Heeckeren willen richten, ware... deze present geweest! En de heer Van Swinderen vlocht er vlijmscherp een zinspeling aan toe op 't Ro- meinsche spreekwoord: „De zeeman verhale van zijn schepen, de landbouwer van zijn vee..." Dan zijn beiden in hun element... Zijn ze betrouwbaar En baron Van Heeckeren van Keil, de diplomaat, over de Noordzee-entente, c. a.? Dit alles geschiedde nadat de notulen der geheime zitting van gisteren waren gelezen door den griffier der Kamer. Daaruit bleek gelijk reeds was uitge lekt, dat men besloten had, geen stenografisch ver slag van het comité-generaal te laten maken, iets, wat de heer Reekers gewenscht had. Voorts, dat de heer Roëll het houden van geheime zitting over de Noordzee-entente bestreden had op grond van constitutioneele bezwaren en ook wijl daar geen reden voor bestond; 't slechts stof tot praatjes zou geven. Doch de heer Thooft vond, dat men, ook wat de toekomst betreft, hetgeen aan de Noordzee- entente vastzit, meer op z'n gemak zou kunnen be handelen; vrijer dus in de keuze zijner woorden en de ontwikkeling zijner gedachten, in geheime bijeen komst. De heeren Van der Biesen en Van Wassenaer waren voor de openbaarheid; de heer Reekers had gesproken van een „opgeschroefde zaak"; liever ge zien dat de minister niet zoo'n beteekenis aan het l comité-generaal hechtte, doch bleef sluiting der deu- j ren aanbevelen. Daarna kwam baron Van Heeckeren aan de beurt... Gingen, zooals men weet, vervolgens 1 de deuren weer open. De leden, die ten slotte voor het behandelen der zaak in comité-generaal stemden, bleken geweest te zijn de heeren: Van Velsen, Van Heeckeren, Franssen, Van der Does de Willebois, Thooft, Van Asch van Wijck, Hovy, Van Löben Seis, Reekers, Batenburg, Waller en Van Voorst tot Voorst. Wat nu nog te zeggen van hetgeen heden voorviel? Op het ondubbelzinnige der yerklaring van minis ter Van Swinderen zal en kan niemand iets afdin gen. De premier zat naast hem; hij sprak eene Re- geeringsverklaring, dcoi de Koningin natuurlijk goed gekeurd, uit. Bezwaarlijk is 't te ontkennen, dat hier mee de heer Van Heeckeren van Keil, de afwezige man, behoudens hetgeen nader door dezen tot zijne apologie kan worden aangevoerd, vrijwel, zoo niet geheel onmogelijk is geworden. Men vraagt zich af, inhoever hier zucht om gewichtig en interessant te schijnen of persoonlijke animositeit iets hebben teweeggebracht, dat aan de toerekenbaarheid van een oud-gezant, die zulke geruchten verspreidt en aanstookt, moet doen twijfelen. Hoe 't ermee moge wezen, niemand, in en bui ten ons land, heeft thans meer het recht om de zaak anders te beschouwen dan een valsch gerucht, steunend op borrelpraat of ziekelijke fantasie. De heer Van Löben Seis achtte het noodig om nog even te zinspelen op de geheimzinnige militaire spoed-bevelen onder strenge geheimhouding, - In 1904 te Helder gehouden. Was er toen geenerlei gevaar? Waren 't eenvoudig manoeuvres zonder spe ciale aanleiding van onrustwekkend karakter? De heer Van Löben Seis hoopte dat thans alle vrees, ook voor de toekomst, voor vreemde inmen ging, zal verdwijnen"Hij zei 't met dat myste rieus-grimmige, dat deze senator soms over zich kan hebben, 't Best is 't maar, geloof ik, om zich ver der niet te verdiepen in de roerselen des gemoeds, welke den heer Seis in deze ertoe dreven om som- miger tolk hier te zijn... Minister Van Swinderen, zweeg natuurlijk en de notulen der ex-geheime bij eenkomst werden daarop gearresteerd. Het verdere van den dag is voor een aanzienlijk deel gevuld door de rede van minister Talma. Die speech was welverzorgd en werd op de vlotte manier, met de handige bekwaamheid, dien bewindsman eigen, uitgesproken. Maar bijster interessant was zij niet bepaald. Dat de staatsexploitatie onzer mijnen thans 8 pet. aan bedrijfsoverschot oplevert, geeft stof tot tevre denheid. En dat men er, met de kosten van voorbe reiding nog niet is, weten wij wel. Voorts zette de heer Talma uiteen, waarom maatregelen tot bescher ming van den steeds meer intensief beoefende land bouw tegen schade, door het wild berokkend, noo dig zijn. Het rijksstempel voor Nederlandsche kaas schetste Z.Exc. op zeer levendige en aanlokkende wijze. Tot zijn spijt had hij niet een paar „monster kaasjes" meegebracht „Laat ze halen!" riep de onverbeterlijke mr. Van der Biesen, ter opfleuring van het debat. Aan het wijs oordeel eener commissie zal worden overgelaten inhoever eene Boschwet waaraan ver knocht Vogelwet de jammeren door nonvlinders etc. aangericht, zal moeten bekampen. Natuurlijk vormde de Verzekering de „pièce de ré- sistance" van *s ministers rede. Van 1908 af hebben wij, op de administratie, al een ton bezuinigd en 152 ambtenaren verwijderd. Dat is een niet-onaardig be gin. En niet „wild-ingrijpend", maar geleidelijk zal men verder gaan. De minister erkent dat de R. V. B. iels anders dient te worden dan zij" is, edoch. Aken en Keulen zijn niet op éénen dag gebouwdRisico-overdracht is nood zakelijk element in onze Ongevallen-Verzekering; en vast tarief kan niet. waar men „naar boven" onmogelijk kan vastzetten.... Aan de Ziekte-verzekering wordt de laatste hand gelegd. Het denkbeeld-Stork om den werk gever te verplichien, te zorgen dat zijn arbeiders ver zekerd zijn tegen ziekte of hen gedurende zekeren tijd uit te keeren. is niet uitvoerbaar, o.a. reeds met het oog op de geringe soliditeit van sommige patroons. Land en tuinbouw moeten zeker opgenomen bij de Ongeval lenverzekering. En hier werd de heer Stork geprikkeld door het vermoeden, dat de minister hem aanzag voor iemand, die „boodschappen van derden overbracht; d. w. z. kwam vertellen, dat 't met de particuliere organi satie bij land- en tuinbouw niet naar den vleesche gaat. De heer Stork blies inderdaad dit zaakje wat op en eindigde dan ook, na 's ministers dupliek te begrij pen dat in deze niets voor hem onaangenaams was bedoeld. Evenmin, trouwens, als de minisler had wil len zeggen, dat de heer Stork de R. V. B. beschuldigde „unfair" te zijn, doordien zij de premiën drukt om de Risico-overdracht te nekken... De heer Stork was heden werkelijk wat prikkelbaar. Maar het „misver stand" werd bijgelegd, opgeklaard. Wij zujjen er dus niet verder bij toeven. at de heer Talma over Staatspensionneering als zijn gevoelen te kennen gaf, vermeldde het verslag reeds, t Is. zei hij eigenlijk „zorg voor armen", 't staat buiten de quaestiën, hier in het verband van Arbeiders verzekering aangeroerd. En past op. of gij maakt dat de Invaliditeits-verzekering erdoor op den achter grond geraakt!.... Is minister Regoüt morgen, Vrijdag nog verkouden, dan gaan wie stellig vóór de pauze naar huis. Andert kan _'t best nog „een latertje" worden! Ook de „praat- baccil". behalve z'n boosaardige van de anti-zuinigheid, heeft onzen armen Senaat leehjk te pakken!.... Mr. ANTONIO. HOOG WATER. Uit Ochten: De Waal is weer sterk aan 't wassen. De loswal alhier is gistermorgen voor de vierde maal in dezen winter ondergeloopen. Zijpe. Met het uitzetten der tramweg door deze gemeente is men reeds tot Schagerbrug gevorderd. HOOG WATER IN FRIESLAND. Bij een veehouder te 't Meer bij Heerenvaan is giste ren het waler in de schuur gedrongen. Sedert 1867 was de waterstand niet zoo hoog als thans. Alle plattelandsche gemeenten van Friesland schen ken adhaesie aan het adres, door den gemeenteraad van Idaarderadeel aan Provinciale Staten gezonden, om af doende verbetering te brengen in de waterloozing dier provincie, zij het ook ten koste van zeer groote gel delijke offers. Bij Terhorne is een dijk doorgebroken. Groote pol ders loopen onder. De kunstweg van Terhorne naar Akkrum is gevaarlijk. VAN EEN STROOPER, DIE GESTROOPT WERD. Op vriendelijke uitnoodiging van het Kantongerecht bracht een bekend Wageningsch strooper de vorige week eenige dagen door in een welbekend, doch overigens weinig gezocht hotel te Arnhem. De tijd scheen hem daar wat lang te vallen en, onder meer vertrouwelijke ontboezemingen, vertelde hij aan een mede-logé dat hij thuis nog f 7.50 had liggen. Met de meeste belang stelling hoorde de ander dat aan en liet zich nauw keurig inlichten omtrent woning, bewaarplaats enz. De vriend vertrok een dag vroeger dan zijn Wa geningsch© lotgenoot. Bittere teleurstelling wachtte de zen bij zijn thuiskomst de drie riksen waren ver dwenen. Onmiddellijk viel de verdenking op den belang stellenden Arnhemmer. Deze werd opgespoord, doch ontkende zelfs in Wageningen geweest te zijn. Vers Kil lende getuigen werden echter opgespoord, die hem daar hadden gezien. Twee van hen vertelden er zelfs bij dat hij gekleed was in een zwarte jas. De jas werd ge vonden en nu herkenden zij hem pertinent. De jas zelf werd ook eens nagezien... er zat niets in, behalve.... een ©ontrole-bewijs van de Oosterstoomtram Wagenin gen-Arnhem De Arnhemmer zit nu weer in zijn hotel, waar hij zijn „vriend" leerde kennen. TRAM SCHAGENWIELINGEN. Dezer dagen is door het Bestuur van de N. V. Spoor- (Tlram-)weg WieringenSchagen, aanbesleed de levering van bereide eiken- en grenendwarsliggers, volgers be stek No. I. De levering van 3000 eiken liggers is op gedragen aan de Gebr. Hulsinga te IJsseimonde, die van 14000 grenen aan de firma Corn. Gips Cornsz. te Dordrecht. EEN BOYCOT. Door een comité, waarbij zijn aangesloten de meeste broodbakkers te Middelburg, VlissLngen en Sarburg is eenigen tijd geleden eene circulaire gnicht aan de ver schillende leveranciers van bLem, g'st en andere bc- noodigdheden, waarin het comité verzocht niet meer te leveren aan een tweetal bakkers te Middelburg die volgens de meening der aangeslotenen on:e lij'ke con- tijd voor mij om te gaan slapen... Het oogenblik, waarvoor ik vele jaren heb geleefd is verstreken en voorbij maar," voegde hij er onheilspellend aan toe misschien ontmoet ik onderweg wel iemand, wien ik 'het betaald kan zetten. Ha, nu weet ik in wien ik den waren moordenaar van mijn zoon heb te zoeken. Haha! Hij, Frans, is het dus ook geweest, die toen in dien vreeselijken nacht mijn hoeve in brand heeft gestoken, die •mij tot een arm en ellen dig mensch heeft gemaakt, ja niet waar?" De majoraatsheer knikte. „God weet, dat ik die schanddaad niet heb gewild." „Goed dan, goed," riep de oude Martin, „dan heb ik dus nog wat met dat heer af te rekenen." Hij schudde de vuist waarin de blinkende bijl en lachte waanzinnig. Eensklaps draaide hij zich om, om heen te gaan. Maar de oude graaf hield hem nog een oogenblik terug. „Ga zoo niet van mij heen man," riep hij, „wie weet, of wij elkaar in dit leven wel weer ooit zul len ontmoeten ik heb je veel leed en onrecht in dit leven aangedaan, en ik zou niet voor mijn hemel sehen rechter kunnen verschijnen, zonder te weten of gij niet wat zachter en milder over mij kunt den ken." „Ik kan je niet vergeven, nu niet en nooit," brom de de boer met afgewend gelaat. „De nijd en toorn zit daarbinnen te diep. Maar wanneer de hemel je wil vergeven ik zal er mij niet tegen verzetten en mijn arme jongen ook wel niet Daarop verliet hij haastig het vertrek zonder meer een blik op den graaf te werpen. Deze wankelde en zonk afgemat en half dood in zijn stoel neder. „Dat is Gods hand geweest, die ik in deze oogen- blikken heb mogen ontwaren," fluisterde hij met blee- ke lippen, „nu mijn doodsvijand verzoend van mij i3 heengegaan, de man dien ik het grootste leed heb aangedaan, nu zal Gods barmhartigheid ook wel voor mij zijn weggelegd." Een geruime poos staarde hij zwijgend voor zich heen. „Clotilde mijn vrouw Ware ik toenmaals maar sterk gebleven en had je toen maar eenig ver driet aangedaan, hoeveel jammer en ellende was je dan niet bespaard gebleven." Wederom staarde hij I een poos zwijgend voor zich uit, terwijl er een zwak glimlachje om zijn lippen speelde. Eensklaps richtte hij zich op en kreeg zijn dag boek, dat naast hem op tafel lag, rukte daar een blad uit en begon met koortsachtigen ijver te schrij ven. De ongewone bezigheid moest hem een vreeselijke inspanning hebben gekost, want reeds na enkele re gels hield hij op als iemand die moede is en naar rust verlangt. Maar toch begon hij opnieuw weer te schrijven. Eensklaps gleed een nauwelijks hoorbare zucht over zijn lippen, het zilveren potlood viel uit zijn hand en de graaf zelf zonk als levenloos ach terover in den stoel. Dit geschiedde op hetzelfde oogenblik, dat de oude Katzenberger, die met snelle schreden huis waarts liep, Frans den kamerdienaar ontmoette. Zon der éen enkel woord te zeggen, sloeg de oude boer zijn vlijmscherpe bijl in het hoofd van Frans en spleet hem den schedel. HOOFDSTUK XV. Zonder zich verder een oogenblik te bedenken, was Wolf naast Martin naar de hoeve van dezen gesneld. De plotselinge verschijning van Martin had hem voor de misdaad doen terugdeinzen. Al de bedorvenheid en besluiteloosheid was op dit oogenblik van hem g weken, toen gelijk een goede engel de herinnering aan het lieve meisje dat hij de zijne had genoemd in zijn binnenste krachtiger dan ooit was ontwaakt. Hij gunde zich nu den tijd niet een woord te spre ken tot Martin die naast hem liep. Wat had hij ook tot dezen jongen man moeten zeggen? Het vreeselijke nieuws dat de arme vrouw met haar kleine in de sneeuw was gevonden, dat kende hij al reeds. liet andere moest hij nu maar zelf zien en begrij pen, daarin kon geen derde troost of verandering brengen. Spoedig hadden de beide mannen de hoeve bereikt. Stom, met de hand hem wenkende hem te volgen, legde de jonge boer de rechterhand op den mond, tot teeken dat zij zoo voorzichtig mogelijk moesten binnentreden. Wolf knikte even met het hoofd, hij had misschien nauwelijks begrepen, wat Martin van hem verlangde, maar toch trad hij zoo behoedzaam mogelijk binnen en volgde zijn begelei der naar de deur op den achtergrond, door welke hij iu een duister vertrek kwam, waar op eenige kus sens de bleeke, uitgeteerde gestalte zijner jonge vrouw lag. Wolf bleef, nadat Martin de deur achter zich had gesloten, met over de borst gekruiste armen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1910 | | pagina 5