mate het geval geweest. In de provinciën Groningen en friesland is dit zeer veel voorgekomen, meer dan in Zeeland en Holland. In Groningen moest 60 p.Ct. worden omgeploegd. In Holland cn Zeeland was het uitvriezen dus niet zóó erg als daar, hoewel er toch ook nog al wat omgeploegd moest worden in het voorjaar van 1609. Over het uitw in teren van tarwe zijn al heel wat onderzoekingen gedaan, vooral van Duitsche zijde. Pro fessor Holdeflcisz heeft op grand van zijne onderzoe kingen de meening uitgesproken dat het uitvriezen van de granen voor het grootste deel op gebrek aan vocht berust, derhalve meer het gevolg is van uitdrogen dan van oen direct dooden door de vorst, d.i. het eigenlijke bevriezen, zooals men dat bij vele bloemen, b.v. be gonia's cn dahlia's kan zien. Professor Bubbert heeft bevonden, dat de tarwe- soorten met minder breede en kleinere bladeren de meer wintervaste zijn. Bij het bevriezen wordt ijs gevormd buiten aan de plantencellen, die daardoor steeds meer vocht verliezen en ten slotte door watergebrek te, gronde gaan. Zoo is het ook te verklaren, dat in het voorjaar bij afwis selenden vorst en zonneschijn het gezaaide wintergraan dikwijls veel meer lijdt dan bij felle koude in den winter. Mahlerl heeft na den winter van 1902—'03 opge merkt, dat \Toeg gezaaide tarwe met boonen als voor vrucht en fijn verkruimelde zaadvoor geheel was weg- gevroren, hoewel ze in den herfst voortreffelijk stou :t Een ander stuk land, waarop ook boonen verbouwd waren, dat nat geploegd en erg kluiterig was en zulks bleef ook na het eggen, werd met tarwe bezaaid, die diep werd ondergebracht. Deze kwam goed door den winter. De resultaten van Mahlert's onderzoek zijn de vol gende 1. Hoe nader de zaaitijd aan den winter komt, dus hoe geringer de mogelijkheid is, dat de tarwe vóór den winter opkomt, des te zekerder komt zij door den winter. Zeer vroeg gezaaide tarwe komt er steeds beter door dan middelvroege. 2. Men moet het land kort voor het zaaien niet te diep losmaken en de tarwe diep met de machine zaaien, opdat de wortels terstond vasten grond te pak ken krijgen. 3. Men moet het land na het zaaien niet te fijn maken, maar het zooveel mogelijk ruw laten liggen. 4. Tarwe, die bij vochtig weer is besteld, loopt minder gevaar voor bevriezen dan bij droog weer ge zaaide. 5. In streken, waar men de tarwe niet wiedt, is het vlak onderploegsn goed, omdat de vurgen bescher men tegen den wind. Von Arnim heeft waargenomen, dat de tarwe zich het best hield op de meer vochtige plaatsen. Treedt na vorst warm droog weer in, dan verdampt het water uit de bladeren, terwijl de wortels, die nog in den bevroren grond staan, geen vocht kunnen aan voeren, zoodat de planten moeten verdrogen. Wellicht bestaat er betrekking tusschen de winter- vastheid van verschillende tarwevariëteiten en het ver mogen om diepe wortels te schieten. Wanneer tarwe wel door vorst beschadigd doch nog niet dood is, zal droog weer in het voorjaar veel kwaad doen. De heer Rauwerda te Leeuwarden heeft het uitvrie zen der tarwe in Friesland gedurende den winter 1908/09 aan een nader onderzoek onderworpen. Hij heeft bevonden, dat gedurende dien winter de tarwe driemaal is blootgesteld geweest aan een ster ke afwisseling van temperatuur, gaande van eenige graden beneden nul tot een vrij groot aantal gra den boven het vriespunt; dat twee dier perioden vie len In den herfst en een in het begin van den voor jaar sgr oei. Zijne algemeene conclusie is, dat de afwijkingen in temperatuur (vroegtijdige vorst, scherpe overgangen van vorst op dooi) de geringe neerslag, in verband met sterken zonneschijn in de vorstperioden, hene vens een aanzienlijk groot aantal vorstdagen, mis schien voldoende zijn om het uitvriezen der tarwe te verklaren. Het onderzoek geschiedde op 100 perceelen winter tarwe in verschillende deelen van Friesland; 19 hier van moesten omgeploegd worden, 37 waren goed of zeer goed en 44 leverden slechts een half gewas of nog minder. Bijna alle tarwevelden, die vrij wat van de vorst hadden geleden, onderscheidden zich door late en on gelijkmatige rijping. De planten waren slecht bewor- teld en wilden niet groeien ondanks flinke chilibe- mesting; ook vielen zij in Juli door de vele regens gemakkelijk om. Ook in Friesland is de Wilhelmina-tarwe de meest geteelde variëteit, want van de 100 perceelen, waren er 88 met deze soort bezaaid. In vergelijking met andere rassen, b.v. Grenadier- tarwe van Svalöf, had zij het meest geleden. Tussc.hen uit Zeeland ingevoerde Wilhelmina-tarwe eu die, welke in Friesland verbouwd was, kon ten aanzien van het uitvriezen geen onderscheid gecon stateerd worden. Ook in Friesland bleek in den winter 1908/09, dat juist op de zware kleigronden het uitvriezen het ergst was, In andere jaren bleek steeds het tegen deel. Dit staat zeker ook met de wijze van zaaien in verband, want op de zware klei in Friesland zaait men de tarwe meestal breedwerpig, terwijl men op den lichteren grond machinaal op rijen zaait. De zware, slecht doorlatende gronden hadden niet genoeg opgenomen van het in Augustus en Septem ber gevallen regenwater, wat op de lichtere gronden veel beter geschiedde. De tarwe op de lichtere gron den had dan ook minder gevaar van verdrogen tijdens de verschillende vorstperioden. Bij het gedane onderzoek kon driemaal met zeker heid worden geconstateerd, dat een hooger vochtge halte van den bodem het gevaar van uitvriezen ver minderde. Door verschillende landbouwers werd verder de be tere stand van hunne tarwe uitdrukkelijk toegeschre ven aan de hetere beworteling ten gevolge van die per zaaien met de machine. In aansluiting aan het bovenstaande willen we nog wijzen op het bijzonder groote gevaar voor uitvriezeu van tarwe op ondergeploegde klaver en wikken voor groene bemesting. Deze losse gronden vriezen diep in en de bevroren planten zullen gemakkelijk kunnen uitwiuteren. Kan men de vruchtomloop zoo regelen, dat bieten of aardappelen op wikken of klaver vol gen eu de tarwe na deze hakvruchten dan is het ge vaar voor uitwinteren heel wat verminderd. De be- meslingskwestie treedt thans op den achtergrond, om dat men immers met kunstmest kan geven wat het 'land te kort komt voor een flinke opbrengst. Behoorlijk diep zaaien en wel in den gebruikelij ke» zaaitijd is de besle maatregel om 'flink en diep bewortelde tarweplanten te bekomen. Deze zul len door het herhaaldelijk opvriezen en zakken van den grond bij het ontdooien niet zoo gemakkelijk los komen te staan door onvoldoende beworteling, waar de jonge tarwe verloren kan gaan. De gunstige invloed van het rollen en die van flin ke regens op zulke opgevroren tarwevelden is zeer goed te begrijpen. De planten komen opnieuw vast te staan, maken nieuwe wortelvezels en zijn daardoor gevrijwaard voor uitdrogen. Men heeft altijd ondervonden, dat een laag sneeuw het wintergraan uitstekend beschermde tegen uit vriezen. Sneeuw is een slechte warmtegeleider, waar onder de grond niet diep bevriezen kan en bij het dooien hebben de planten dadelijk water tot haar be schikking om de verdamping te kunnen bijhouden. Bat het zaaien op rijen zóó gunstig werkt tegen het uitwinteren mag nog wel eens apart opgenoemd vorden. In streken, waar men dit bij tarwe niet al gemeen gewoon is te doen en waar men juist veel last van uitvriezeu heeft, zal het zeker de moeite waard zijn eens de wijzen van zaaien in dit opzicht te vergelijken. De tarweteelt is in de laatste jaren zulk een loo- nende cultuur, dat de landbouwers er veel voor over moeten hebben om ze te doen slagen. De Wilhelmina tarwe met haar stevig stroo en zeer hooge opbrengsten is, jammer genoeg, niet overal vol doende wintervast. Waar men hiermede sukkelt, zorge men dus voor een niet te lossen ondergrond en ldie- pere zaaiïng bij voorkeur met de rijenzaaimachine of anders door omploegen van het zaad met den meer- scharigen ploeg. Men zal verder de beste resultaten bekomen bij tijdige of zehr late zaaiïng, waar deze soort best tegen kan, als de kraaien maar niet te lastig worden. Meermalen moet de tarwe 's voorjaars worden om gebouwd, niet wijl ze uitgevroren zijn, maar omdat de planten worden uitgevreten door de larve der smalle graanvlieg, welk insect hier meestal ,,de tarwe- aal" genoemd wordt. Op de losse gronden, b.v. de veelvuldig geploegde karwijstoppels, treedt deze pa rasiet altijd het meest verwoestend op en bij voor keur in de vroegtijdig gezaaide stukken met tarwe. Op vaste, laat bezaaide bietenakkers is deze bescha diging veel minder te duchten. De Groninger land bouwers zaaien dikwijls tarwe na haver en klaver in de tarwe. Deze handelwijze zal wel het gevolg zijn van opgedane ervaringen en met het oog op het uit vriezen lijkt mij de opvolging niet kwaad. Met kunst mest kan men de tarwe gemakkelijk geven wat haar na haver toekomt. Alles pleit ervoor om thans veel tarwe te verbouwen en in verhand daarmede is er gegronde reden voor om behalve de gebruikelijke ook nog andere voorvruchten te leeren kennen, vooral zulke, die het gevaar voor uitwinteren en uitvreten door „de aal" zoo gering mogelijk maken. saamgesteld, gaan ze die zitten bepluizen en bevit ten, alsof er 't welzijn van 't vaderland van afhing. Den eenen keer moet 't de heer Boissevain en een anderen keer de heer Albert van der Horst ontgelden, de een omdat hij vaderlandslievend en Oranjegezind s c li r ij f t, en de ander omdat hij vaderlandslievend en Oranjegezind doet, en voor 't Koninklijke huis houden 't vuur uit zijn sloffen loopt. Wat ze daar tegen hebben, die lui, weten ze blijkbaar zelf niet; en ik zou dan ook niet weten wat er in, 'n mensch meer te prijzen zou wezen dan liefde voor zijn Vor stenhuis en Vaderland. Alleen 't praten erover doet 'n mensch al goed, en als ik maar weer zoo'n stukje gelezen heb over de naderende feesten van dien ge boortedag en van dat Koninklijk bezoek, dan heb ik den heelen avond geen kou meer. Ik heb nooit geweten, dat jij zoo'n volbloed Oranjeklant was. Nou, om je de waarheid te zeggen. Ik zelf eigenlijk ook niet. Wel heb ik als jongen bij een of ander nationaal feestje met 'n Oranjesjerp geloopen, en eens zelfs in 'n wagen met bloemen in 'n op tocht mee gereden, maar dat later die Oranjenaam mijn levensleuze zou worden, ik mag zeggen; de stam van dien naam mijn „burcht en toeverlaat" zou zijn, neen, dat heb ik zelf ook nooit geweten, en 't als jongen niet kunnen vermoeden. Dat heb ik pas recht in Amsterdam begrepen, toen ik door allerlei om standigheden op dit speciale terrein van schouwing en meditatie werd gedrongen. In de provincie, waar ik jaren en jaren toefde, och, daar voelt men zoo Zekerheid in het slagen der cultures is de hecht- duidelijk den hartklop van 'n natie niet, als in 'n ste steunpilaar voor het landbouwbedrijf. D. E. LANDMAN. CCXLII. DE NADERENDE FEESTEN. DE JULIANA-BLOEM' „Daer blasen piperen, daer clinghen fluijt en veelen, Daer singhen sangeren met stemmen als meistreelen. Daer treckt een ommeganck, daer comen princhen binnen; Daer doen rctorisijns een constig spul van sinnen." Jan Mosmans. „Bij 't zingenot wat zielsgenot; 't Is ook voor goud te koopen." Tollens. We zullen er maar bijtijds het onze van zeggen; in de hoop, dat we er niet op terug behoeven te komen. Wat zeer de vraag is; want wij kennen onze Nederlandsche, in casu Amsterdamsche „Pappenhei mers". Het geboortefeest van onze Prinses Juliana nadert verleden jaar, den 30sten April werd Juliana Lou- ise Emma Maria Wilhelmina, Prinses van Oranje Nas sau, Hertogin van Mecklenburg in den Haag geboren en Amsterdam, en met haar geheel Nederland, maakt zich nu op, om dat* eerste jaarfeest luisterrijk te vieren. Zoo'n rare krant kunt ge niet in handen nemen, of er staat iets in over dit feest, dat nadert. Wat er gebeuren zal, is niet allemaal te zeggen; en wat er in de provincie(n) gedaan zal worden, gaat ons, Amsterdammers, ook feitelijk niet aan. Het pro gramma, dat we hier aan 't samenstellen zijn, alleen voor Amsterdam, is t e uitgebreid, om ons ook nog met 't bezig gedoe van „provinciaaltjes" bezig te houden. We zullen blij zijn, als we bijtijds met een en ander zoozoo klaar komen. De hoofdschotel van het Amsterdamsche feestelijk menu schijnt een historische optocht te zullen zijn, waaraan „tal van studenten", „leerlingen van middel bare scholen", „leden van Oranjevereenigingen" zui len deelnemen. ,Vele dames, die in de manége paard rijden" „deden toezegging", dat zij de „rollen zullen vervullen van princessen en andere dames, die in den stoet zullen worden voorgesteld". Mannenkoren zullen Geuzenliederen doen hooren onder begeleiding van muziek, en deze tot „Geus" gepromoveerde en verkleede gewone, rustige heelemaal niet voor huu geloof of vrijheid strijdende burgertjes zul len, evenals de heele stoet, gekleed zijn in 17de- eeuwsche costumes. Er zullen 12 ridders te paard zijn uit den tijd van Willem I, en 'n even groot getal uit Maurits' da gen. Er zullen heeren zijn, die zeehelden, en andere, die staatslieden voorstellen uit den tijd van Frederik Hendrik. nn ir n Trnn „Mouring, die de vrije Schepen Van de zevenlandsche buurt Veertig jaren, onbegrepen, Onbekropen heeft gestuurd," (1) schijnt er niet bij te zullen zijn staat althans niet op 't programma evenmin als zijn broer „Mooi Heintje", die het roer greep, toen „Schipper Mouring lag er plat 'eveld." Maar er zullen burgemeester en schout en schepe nen van Amsterdam zijn uit de 17de eeuw, rijke poorters en poorteressen, „militair geschoolde hee ren", die 'n vendel Schotten zullen uitbeelden in nationaal costuum, en 'n groote groep dames en heeren voor 'n groep burgers uit het einde der acht tiende eeuw, toen men nog „heeren en dames" zei. Er zullen vijf groepen van tien vijftien jonge dames zijn in phantasie- of nationaal costuum; en ieder, die nog iets zou weten te verzinnen of bij te brengen, om den luister van het feest te verhoo- gen, wordt uitgenoodigd dit te doen aan den secre taris der feestcommissie, franco per post. Er zal gecarilloneerd worden op de speelwerken der torens, er zullen versieringen worden aangebracht in alle deelen der stad, er zullen kinderkoren zingen, watertochtjes plaats hebben van versierde schuitjes, die men 's avonds nog bovendien zal verlichten, eu alles en ieder zal feestvieren. En zóó'n saaibroek is er in heel Amsterdam niet, dat hij dien feestdag niet lachen en niet zingen zou. De 30ste valt gelukkig op 'n Zaterdag, dus als 't beetje laat wordt en dat wordt 't allicht - dan kunnen we den anderen ochtend uitslapen. Naar ons werk behoeven we dan niet, en op kerkverzuim bestaat er geen boete. 't Is alsof alles tijd, dag, uur en omstandighe den mee wil werken, om dit feest te doen sla gen, en 't zou me zeer verwonderen, als we van den heer Boissevain over dezen gelukkigen samen loop niet eens 'n aandoenlijk stukje te lezen kre gen. Er zijn gelukkig nog menschen en men- schen van beteekenis, goddank! die wat voelen voor Koningin en Vaderland, en die de middelen, welke de Hemel zendt, om onze nationaliteit hoog te houden, dankbaar aangrijpen. groote stad, als in de hoofdstad des rijks. In de provincie heeft men alles „van hooren zeggen", alles uit de tweede hand, op papier, in 'n dagblad, een buurtblaadje, dat vegeteert op en knipt uit andere bladen, zoo hoe zal ik 't zeggen? zoo oor spronkelijk, zoo innig niet als bij ons. Er sluipen fouten en onjuistheden in de berichten, die daardoor in waarde verliezen, en van zien met eigen oogen is er nimmer sprake. Koninklijke besluiten en bevelen bereiken in de provincie den menschen pas langs 'n omweg. Maar hier en in den Haag, hier, waar onze Koningin een Paleis, een thuis heeft al ziet 't er dan ook uit als 'n pakhuis, dat wel eens afgeboend mocht worden hier voelen wij ons een met Haar, en is Haar doen ons doen, onze blijd schap de Hare. En dhérom, daarom is 't zoo ge lukkig, ik mag wel zeggen: verheffend om bij feesten, als die nu naderen, in Amsterdam te wonen. Ben je van plan in dien zin 'n brief in de „Schager" te schrijven? Natuurlijk ben ik dat van plan. Zou je dan niet denken, dat ook deze medaille 'n keerzijde heeft, en dat er O, ben jij ook al van die kracht, om op alle3 af te dingen, en op alles wat aan te merken? Je moet niet boos worden, Hein, maar vin-je een en ander niet ontzettend onwaar. Wat onwaar?! Dat we blij zijn, als de Prinses verjaart, of blij zijn als de Koningin komt?! Neen, I dat vind ik heelemaal niet onwaar! Je ziet het i toch Ja, ik zie vlaggen waaien, ik hoor klokken bei- Mijn vriend, die zoo sprak en altijd bij mij is, van eren, ik zie verkleede kinderen en verkleede groote den vroegen morgen tot den laten avond, meende 't mensehen, ik zie bier en jenever drinken, ik zie ernstig. Hij had meer van die wijsgeerig-droefgeestige hossen en tumult maken. Mag ik ook vragen, of dit buien, waarin hij anderen, ook mij droefgeestig maakte 'n uiting van „blijdschap" is? En zoo „ja", of dan ik trachtte hem op te monteren en vroe»- Is 't dan die blijdschap het Princesje of de Koningin geldt? zóó donker, dat je nergens 'n straaltje licht ziet! Wien wou ze anders gelden? j Hij keek mij met zijn raadsel-oogen onderzoekenl Kijk eens..., van de duizend feestvierders op aan en vroeg, medelijdend naar 'rt glimlach zoekend zoo'n dag, zijn er geen twee, die ooit de stem van Zie jij het de Koningin gehoord hebben, terwijl ze Haar nietEn ik antwoordde zoo dapper, alsof ik 'n medicijn anders gezien hebben dan in 'n rijtuig of op 'n hal- ;\oor alle kwalen gevonden had: Ja II En ik vertelde kon. Wat er in Haar kan omgaan, weet niemand. In |iem van den stillen, gcheimzinnigen drang, die woont t boek der Spreuken staat: ,,'t Hart des Konings jn alle menschenharten, tot het doen van goed Hoe is als de zee, ondoorgrondelijk". En omdat de Ko- 1 tusschen al de dwaasheden, die 'n princes^n-iaardag ningin nog al verstandig uit Haar oogen kijkt, vrees en >n koninklijk bezoek vergezellen en eigen zijn 'n in Ha, er ook iets heel verstandigs in Haar om- stem gehoord word! van innige mensehenliefde; en 'hoe deze dwaasheid met groote wijsheid wordt aangegre pen, om veel geld saam te brengen ten bate der "arme geval is, tuberculoselijders, die in ons land in zoo groote getale gevonden worden, en... hulpeloos sterven. Ik vertelde hem van de „Juliana-bloem", die op den 30sten April door alle Nederlanders, door oud en ionc Hoor arm om 'n reden, die ik dan niet snap aanleiding geeft tot blijdschap. Dan kan 't wezen, dat 'n mu- ziekvereeniging, 'n kinderkoor, een optocht als 't moet. uiting aan die blijdschap kan geven. Maar welke ver eering of blijdschap er uitgaat van zoo'n troep dron ken of half dronken lappen, verklaar ik niet te kun nen hegrijpen. Is dat eerbied voor de Koningin Is dat feestvieren t En zou 't geld, dat op zoo'n dag ver daan wordt aan versieringen aan versieringen zoo goed als aan drank niet nuttiger en waardiger en beter en wijzer besteed kunnen worden r Zouden die duizenden en tienduizenden, die nu weggesmeten wor den, niet beter besteed kunnen wordenZiet 't er in ons land zóó rooskleurig uit, dat we met ons geld maar mogen doen wat wij willen r Met al wat er nu staat te gebeuren hier, als Juliana verjaart en als zij met Haar Moeder hier komt logeeren, daar gaat 't mee als met die wiegjes, die rammelaars, die bijbel tjes, die kastjes en wat ze verder de Koningin voor haar schatrijke kind hebben opgedrongen: Wij zijn cr ons geld mee kwijt en de Koningin heeft er niets' aan niets. Toen Juliana goed en wel gewassehen on bakerd was, toen lei haar grootmoeder haar in 't wieg» waar hef kindjes moeder zelf ook in gelegen had Rn' naar do andere acht of tien wiegjes, die 'n roekeloo* en onnadenkend volk gestuurd had, werd niet om gekeken. Die gingen naar den zolder, waar no» meer van die kostbare rommel stond, en waar nog meer bii kan. t Is voor 'n Koningin om gek te worden, als Zij zichi in ernst Hoofd gaat voelen van zoo'n bende Leeghoofden, die met leege beurzen zich aanstellen als rijkaards, en in delireerend geschreeuw de smarlkre- ten, die opstijgen uit gasthuizen en hongerkrotten trach- ten te overschreeuwen. Als 'n werkelijke engel uit den hemel neerdaalde om te zien wat we hier bezig zijn te doen en nu zijn we nog niet eens dronken. 'I !"W „Hij werd krankzinnig, als hem niet een hand Genadig om de diep doordringende oogen Een blinddoek sloeg". „Aurora Leigh". Voorzichtig, vriend! Val niet over den steen, waarover Romney viel. Ik bid je, lees de statislieken niet. Ons kapi taal druipt weg aan zooveel voor de handhaving van macht, zooveel voor de instandhouding van 'n Ko- nings-eeredienst, zooveel voor 't zoet-houden der on tevredenen, zooveel voor 't kruipen van zoekers naar lintjes. „Dit alles Vereend tot statistieke wanhoopsreeks, Vormt samen een totaal verworden leven... En 't op een blad in cijfers te zien staan, Stom, duid'lijk, helder zooals God moet zien Door de aarde heen, in ied're grafspelonk, Dat is verschrikk'lijk voor een mensch, die niet Als God is, en het kwaad door hem aanschouwd Niet kan verhelpen". En dat is de reden waarom ik 't van droefenis en ergernis zou kunnen uitschreeuwen op de slraten, als ik zie wat er te zien is. En dat is de reden ook,waar om ik niet blij kan zijn. Maar er zijn hier ook en waar zijn ze niet? Er is geen ding, dat zoo welig tiert als onkruid er zijn hier ook andere menschen, die telkens in iedere pot met eten die te vuur staat, roet trach ten te gooien. Dat zijn de malcontenten; menschen, wien niets naar den zin te maken is. Als andere menscheu feest vieren, slaan zij aan 't jeremieeren; als andere menschen vroolijk zijn, zitten zij te grie- vermaZiSntev n- zU dwanK"agels of zelfs maar 'n doen én laten Vh^'1 bebb?n- 'l "«dillen van ieders uoen en laten is hun dagelijksclie arbeid om niot 1tlfeK.?e_n:_hun dageltjkBch brood, en als ïïj de lange waaruit 'n feestcommissie is lijst van namen zien, ik, dat gaat. Vrees je dat? Ja, dat vrees ik. Want als dat 't dan is onze blijdschap zooals je daareven met 'n zeker phatos probeerde te zeggen -Hare blijd schap niet. Dan vrees ik, dat ons doen Haar zóó walgt en tegen de borst stuit, dat 't een verade ming voor Haar is. als Zij Amsterdam en hare bewo ners Haar Koninklijken rug weer mag toekeeren. En goed,... laat die blijdschap nog zóó beschaafd zich uiten, dat zelfs 'n Koningin er zich niet aan er gert, denk je dan niet, dat Zij toch zichzelve afvraagt, waarom al die menschen zoo blij zijn, en w a a r- o in al die onkosten gemaakt worden? De Koningin heeft toch zeker genoeg onderwijs gehad, om te we ten, dat de oude overlevering van het Koningschap heeft afgedaan? Ze weet toch zeker wel, wat er aan de Fransche Revolutie is vooraf gegaan? En wat er gebeurd is met dien armen Lodewijk XVI, die van zijn grootvader, Lodewijk XV, de noodlottige les geleerd had, dat 't, om Koning te zijn, voldoende was, 'n groot jaargeld op te strijken en zich te laten bewierooken? Dat weet Zij toch zeker wel? Je gelooft toch niet, dat de Koningin nooit eens zou nadenken? En tot welke conclusie moet Zij dan wel komen, als Zij ziet, wat er te zien,en hoort wat er te hooren, en leest wat er te lezen valt? Dan denk ik, dat Zij de bede van Salomo eenigszins gewijzigd bidden zal, en God zal vragen in hare gebeden, om het hart van het volk, waarover Zij geroepen werd te heerschen, iets wijzer te maken dan het nu is. Want, och, 't is zoo zwaar en zoo moeilijk, wijs en verstandig te doen tusschen menschen, die, onnadenkend, zich al tijd aanstellen als gekken en idioten. En wat heeft dat lieve kind misdaan, dat nu al, voordat haar denken nog tot ontwikkeling is ge komen, getracht wordt haar verbeelding te vergifti gen r Wat moet er van haar zuiver en onbevangen den ken en gevoelen terecht komen, als zij telkens weer en iedenen dag opnieuw gedragen wordt in 'n rook van bedwelmende menschenvcreering, waar toch nu ze ker nog geen reden voor bestaat r Moet de leugen, die Lodewijk XV zijn kleinzoon inprentte, nu door het volk deze Duphine worden onderwezen r Nu dan sta God haar hij, en jammert 't mij om 't lieve wicht, dat in zulke handen viel. Je maakt me ban». Ik wou, dat ik alle menschen zóó bang kon ma ken, dal zij eens nadachten, over 't geen zij misdoen tegenover elkander, tegenover de Koningin en tegenover 't Prinsesje. Of is opzettelijk verstandeloos doen, geen misdaad r Is er nog een grooter zonde dan onnaden kendheid Is de Koningin of 't Prinsesje 'n zóó ander wezen dan jij en ik, dat we zonder haar te kennen, zonder te weten of Zij goed of slecht is, wijs of onwijs ons arme opgespaarde geld moeten besteden als Zij een van beiden verjaren of in <je stad komen aan versierde straten en vuurwerk r Ik zou nog kunnen be grijpen, dat iemand dit deed, als zijn schoonmoeder in de stad kwam. omdat hij deze misschien had kunnen leeren kennen als 'n lieve, zorgzame, wijze vrouw. Maar van de Koningin weten wij niets, en 'I berjcht van Haar komst kan ik niet anders dan als notificatie j aannemen. Als ik Haar ontmoette en Zij liet Haar para- sol of zakdoek vallen, zou ik die voor Haar oprapen, zooals ik dit voor elke andere dame doen zou, en Haar die teruggeven met: „Asjeblieft, Mevrouw!" Maar ik zou. zonder eenige andere aanleiding, niet gaan staan schreeuwen van „Leve de Koningin!" Want dan zou 't mensch denken, dat ik gek, althans ontoerekenbaar was, zooals Zij dit nu wel moe! denken van al die on wijze tobbers, die zich dood draven en dood dringen om Haar te zien, en hun keel kapot schreeuwen, zoo- dra ze er maar lucht van krijgen, dat Zij in aantocht is. En als Zij dit niet denkt, dan is Zijzelf ontoereken baar, en valt 't een mensch, die nadenkt, zwaar, Haai de hulde en eerbied toe te dragen, waarop iemand, die n majesteitelijke waardigheid in zijn persoon vertegen woordigt, recht heeft. Kn nog veel minder zou ik mij gaan bedrinken -au (ais aannemen, dat de komst van de Koningin Nederlanders, door oud en jong, door arm en rijk, door eenvoudigen cn wijzen, door allen, allen zal gekocht, betaald cn gedragen wor den, en heel een volk op dien éénen dag al thans, zal bewijzen te weten, dat Liefde in waar de alles te boven gaat; dat Zij in staai is Dwaasheid wijze dingen te dam verrichten; dat al wat zijn oor sprong niet ontleent aan d i e bron, zal verdorren en vergaan. „Wees getroost, vriend", zoo trachtte ik hem tot kalmte te brengen, aan den verdorden stam blijft wel 'n rijsken over, dat zal opbloeien en vruchten dragen Deze ,,Ju!iana-bloem'' is nog maar 'n bloe sem; de vruchten zullen wel volgen. Laat er ons blij en dankbaar om wezen. Toen... och, laat mij toch niet zoo alle intieme dingen uit mijn binnenkamer vertellen!.... Toen keek Lnyj zoo vriendelijk aan, alsof wij nog nooit ge kibbeld hadden, en 't voortaan altijd, altijd eens zou den zijn. Hij verdween, zooals hij gekomen was, zooals hij altijd komt en gaat; stil, onmerkbaar; en ik ging het elfde Hoofdstuk van Jezaia zitten lezen. Toen werd 't zoo licht in mij, en ik gevoelde iets van de groote blijdschap, waar mijn vriend zoo vaak van spreekt, en die tusschen zijn droeve buien door zijn gezelschap voor mij zoo'n waarde doet hebben! En t was, alsof ik in het tintelend luchtruim de fonda menten zag neergelegd „Van den op handen zijnden Nieuwen Dag, Die uit de heemlen God ter eer ging rijzen". En ik poogde toen, ziende wat zijn zielsoog telkens ziet, in woorden uit te zeggen, wat mijn hart vervulde en zei: „Eerst jaspis, dan saffier, dan chalcedon; En zoo vervolgens, het laatst een amethyst". (2) H. d. H. 1) Uit „Scheepspraat ten overlijden van Prins Mau rits" door Constanlijn Huijgens, wiens borstbeeld staat aan den SchevenLngschen Weg, bij de Promenade. 2) Dit zijn de fundamenten van het Hemelsch Jeru zalem; Zie: Openbaring XXI: 19 en 20. CORRESPONDENTIE: W. F. v. d. Wi. Dank je vriendelijk voor 't mij toegezondene. Ik was juist bezig in die richting mijn brief te beëindigen, toen ik den uwen ontving. G. d. F. Dat zal Lk zeker heel graag doen. Maar wanneer weet ik niet; dat hangt van de omstandigheden af. Intussehen mijn dank voor uw attentie. H. d. H. Van dit en van dat. ZOTTEN. Wie nooit een zot wil zien, Moet deur en vensters sluiten, Koom' nimmer uit zijn huis En houd' er and'ren buiten. En opdat hem zijn wensch Volkomen jnoog' gelukken, Zoo sla hij in zijn huis Al 't spiegelglas aan stukken. EEN MAN VAN VERSTAND. Jonge vrouw tot vriendin: Met mijn man is geen huis meer te houden. Ik mag met nog zooveel druk te in zwijm vallen, als ik 'n nieuwen hoed wil heb ben,maar meer dan 'n beetje water krijg ik uiot.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1910 | | pagina 10