mate het geval geweest. In de provinciën Groningen
en friesland is dit zeer veel voorgekomen, meer dan
in Zeeland en Holland. In Groningen moest 60 p.Ct.
worden omgeploegd.
In Holland cn Zeeland was het uitvriezen dus niet
zóó erg als daar, hoewel er toch ook nog al wat
omgeploegd moest worden in het voorjaar van 1609.
Over het uitw in teren van tarwe zijn al heel wat
onderzoekingen gedaan, vooral van Duitsche zijde. Pro
fessor Holdeflcisz heeft op grand van zijne onderzoe
kingen de meening uitgesproken dat het uitvriezen van
de granen voor het grootste deel op gebrek aan vocht
berust, derhalve meer het gevolg is van uitdrogen dan
van oen direct dooden door de vorst, d.i. het eigenlijke
bevriezen, zooals men dat bij vele bloemen, b.v. be
gonia's cn dahlia's kan zien.
Professor Bubbert heeft bevonden, dat de tarwe-
soorten met minder breede en kleinere bladeren de
meer wintervaste zijn.
Bij het bevriezen wordt ijs gevormd buiten aan de
plantencellen, die daardoor steeds meer vocht verliezen
en ten slotte door watergebrek te, gronde gaan. Zoo
is het ook te verklaren, dat in het voorjaar bij afwis
selenden vorst en zonneschijn het gezaaide wintergraan
dikwijls veel meer lijdt dan bij felle koude in den
winter.
Mahlerl heeft na den winter van 1902—'03 opge
merkt, dat \Toeg gezaaide tarwe met boonen als voor
vrucht en fijn verkruimelde zaadvoor geheel was weg-
gevroren, hoewel ze in den herfst voortreffelijk stou :t
Een ander stuk land, waarop ook boonen verbouwd
waren, dat nat geploegd en erg kluiterig was en zulks
bleef ook na het eggen, werd met tarwe bezaaid, die
diep werd ondergebracht. Deze kwam goed door den
winter.
De resultaten van Mahlert's onderzoek zijn de vol
gende
1. Hoe nader de zaaitijd aan den winter komt, dus
hoe geringer de mogelijkheid is, dat de tarwe vóór
den winter opkomt, des te zekerder komt zij door
den winter. Zeer vroeg gezaaide tarwe komt er steeds
beter door dan middelvroege.
2. Men moet het land kort voor het zaaien niet
te diep losmaken en de tarwe diep met de machine
zaaien, opdat de wortels terstond vasten grond te pak
ken krijgen.
3. Men moet het land na het zaaien niet te fijn
maken, maar het zooveel mogelijk ruw laten liggen.
4. Tarwe, die bij vochtig weer is besteld, loopt
minder gevaar voor bevriezen dan bij droog weer ge
zaaide.
5. In streken, waar men de tarwe niet wiedt, is
het vlak onderploegsn goed, omdat de vurgen bescher
men tegen den wind.
Von Arnim heeft waargenomen, dat de tarwe zich
het best hield op de meer vochtige plaatsen.
Treedt na vorst warm droog weer in, dan verdampt
het water uit de bladeren, terwijl de wortels, die nog in
den bevroren grond staan, geen vocht kunnen aan
voeren, zoodat de planten moeten verdrogen.
Wellicht bestaat er betrekking tusschen de winter-
vastheid van verschillende tarwevariëteiten en het ver
mogen om diepe wortels te schieten.
Wanneer tarwe wel door vorst beschadigd doch nog
niet dood is, zal droog weer in het voorjaar veel
kwaad doen.
De heer Rauwerda te Leeuwarden heeft het uitvrie
zen der tarwe in Friesland gedurende den winter
1908/09 aan een nader onderzoek onderworpen.
Hij heeft bevonden, dat gedurende dien winter de
tarwe driemaal is blootgesteld geweest aan een ster
ke afwisseling van temperatuur, gaande van eenige
graden beneden nul tot een vrij groot aantal gra
den boven het vriespunt; dat twee dier perioden vie
len In den herfst en een in het begin van den voor
jaar sgr oei.
Zijne algemeene conclusie is, dat de afwijkingen in
temperatuur (vroegtijdige vorst, scherpe overgangen
van vorst op dooi) de geringe neerslag, in verband
met sterken zonneschijn in de vorstperioden, hene
vens een aanzienlijk groot aantal vorstdagen, mis
schien voldoende zijn om het uitvriezen der tarwe te
verklaren.
Het onderzoek geschiedde op 100 perceelen winter
tarwe in verschillende deelen van Friesland; 19 hier
van moesten omgeploegd worden, 37 waren goed of
zeer goed en 44 leverden slechts een half gewas of
nog minder.
Bijna alle tarwevelden, die vrij wat van de vorst
hadden geleden, onderscheidden zich door late en on
gelijkmatige rijping. De planten waren slecht bewor-
teld en wilden niet groeien ondanks flinke chilibe-
mesting; ook vielen zij in Juli door de vele regens
gemakkelijk om.
Ook in Friesland is de Wilhelmina-tarwe de meest
geteelde variëteit, want van de 100 perceelen, waren
er 88 met deze soort bezaaid.
In vergelijking met andere rassen, b.v. Grenadier-
tarwe van Svalöf, had zij het meest geleden.
Tussc.hen uit Zeeland ingevoerde Wilhelmina-tarwe
eu die, welke in Friesland verbouwd was, kon ten
aanzien van het uitvriezen geen onderscheid gecon
stateerd worden.
Ook in Friesland bleek in den winter 1908/09, dat
juist op de zware kleigronden het uitvriezen het
ergst was, In andere jaren bleek steeds het tegen
deel. Dit staat zeker ook met de wijze van zaaien
in verband, want op de zware klei in Friesland zaait
men de tarwe meestal breedwerpig, terwijl men op
den lichteren grond machinaal op rijen zaait.
De zware, slecht doorlatende gronden hadden niet
genoeg opgenomen van het in Augustus en Septem
ber gevallen regenwater, wat op de lichtere gronden
veel beter geschiedde. De tarwe op de lichtere gron
den had dan ook minder gevaar van verdrogen tijdens
de verschillende vorstperioden.
Bij het gedane onderzoek kon driemaal met zeker
heid worden geconstateerd, dat een hooger vochtge
halte van den bodem het gevaar van uitvriezen ver
minderde.
Door verschillende landbouwers werd verder de be
tere stand van hunne tarwe uitdrukkelijk toegeschre
ven aan de hetere beworteling ten gevolge van die
per zaaien met de machine.
In aansluiting aan het bovenstaande willen we nog
wijzen op het bijzonder groote gevaar voor uitvriezeu
van tarwe op ondergeploegde klaver en wikken voor
groene bemesting. Deze losse gronden vriezen diep
in en de bevroren planten zullen gemakkelijk kunnen
uitwiuteren. Kan men de vruchtomloop zoo regelen,
dat bieten of aardappelen op wikken of klaver vol
gen eu de tarwe na deze hakvruchten dan is het ge
vaar voor uitwinteren heel wat verminderd. De be-
meslingskwestie treedt thans op den achtergrond, om
dat men immers met kunstmest kan geven wat het
'land te kort komt voor een flinke opbrengst.
Behoorlijk diep zaaien en wel in den gebruikelij
ke» zaaitijd is de besle maatregel om 'flink en
diep bewortelde tarweplanten te bekomen. Deze zul
len door het herhaaldelijk opvriezen en zakken van
den grond bij het ontdooien niet zoo gemakkelijk los
komen te staan door onvoldoende beworteling, waar
de jonge tarwe verloren kan gaan.
De gunstige invloed van het rollen en die van flin
ke regens op zulke opgevroren tarwevelden is zeer
goed te begrijpen. De planten komen opnieuw vast
te staan, maken nieuwe wortelvezels en zijn daardoor
gevrijwaard voor uitdrogen.
Men heeft altijd ondervonden, dat een laag sneeuw
het wintergraan uitstekend beschermde tegen uit
vriezen. Sneeuw is een slechte warmtegeleider, waar
onder de grond niet diep bevriezen kan en bij het
dooien hebben de planten dadelijk water tot haar be
schikking om de verdamping te kunnen bijhouden.
Bat het zaaien op rijen zóó gunstig werkt tegen
het uitwinteren mag nog wel eens apart opgenoemd
vorden. In streken, waar men dit bij tarwe niet al
gemeen gewoon is te doen en waar men juist veel
last van uitvriezeu heeft, zal het zeker de moeite
waard zijn eens de wijzen van zaaien in dit opzicht
te vergelijken.
De tarweteelt is in de laatste jaren zulk een loo-
nende cultuur, dat de landbouwers er veel voor over
moeten hebben om ze te doen slagen.
De Wilhelmina tarwe met haar stevig stroo en zeer
hooge opbrengsten is, jammer genoeg, niet overal vol
doende wintervast. Waar men hiermede sukkelt, zorge
men dus voor een niet te lossen ondergrond en ldie-
pere zaaiïng bij voorkeur met de rijenzaaimachine of
anders door omploegen van het zaad met den meer-
scharigen ploeg. Men zal verder de beste resultaten
bekomen bij tijdige of zehr late zaaiïng, waar deze
soort best tegen kan, als de kraaien maar niet te
lastig worden.
Meermalen moet de tarwe 's voorjaars worden om
gebouwd, niet wijl ze uitgevroren zijn, maar omdat
de planten worden uitgevreten door de larve der
smalle graanvlieg, welk insect hier meestal ,,de tarwe-
aal" genoemd wordt. Op de losse gronden, b.v. de
veelvuldig geploegde karwijstoppels, treedt deze pa
rasiet altijd het meest verwoestend op en bij voor
keur in de vroegtijdig gezaaide stukken met tarwe.
Op vaste, laat bezaaide bietenakkers is deze bescha
diging veel minder te duchten. De Groninger land
bouwers zaaien dikwijls tarwe na haver en klaver
in de tarwe. Deze handelwijze zal wel het gevolg zijn
van opgedane ervaringen en met het oog op het uit
vriezen lijkt mij de opvolging niet kwaad. Met kunst
mest kan men de tarwe gemakkelijk geven wat haar
na haver toekomt. Alles pleit ervoor om thans veel
tarwe te verbouwen en in verhand daarmede is er
gegronde reden voor om behalve de gebruikelijke
ook nog andere voorvruchten te leeren kennen, vooral
zulke, die het gevaar voor uitwinteren en uitvreten
door „de aal" zoo gering mogelijk maken.
saamgesteld, gaan ze die zitten bepluizen en bevit
ten, alsof er 't welzijn van 't vaderland van afhing.
Den eenen keer moet 't de heer Boissevain en een
anderen keer de heer Albert van der Horst ontgelden,
de een omdat hij vaderlandslievend en Oranjegezind
s c li r ij f t, en de ander omdat hij vaderlandslievend
en Oranjegezind doet, en voor 't Koninklijke huis
houden 't vuur uit zijn sloffen loopt. Wat ze daar
tegen hebben, die lui, weten ze blijkbaar zelf niet;
en ik zou dan ook niet weten wat er in, 'n mensch
meer te prijzen zou wezen dan liefde voor zijn Vor
stenhuis en Vaderland. Alleen 't praten erover doet
'n mensch al goed, en als ik maar weer zoo'n stukje
gelezen heb over de naderende feesten van dien ge
boortedag en van dat Koninklijk bezoek, dan heb
ik den heelen avond geen kou meer.
Ik heb nooit geweten, dat jij zoo'n volbloed
Oranjeklant was.
Nou, om je de waarheid te zeggen. Ik zelf
eigenlijk ook niet. Wel heb ik als jongen bij een of
ander nationaal feestje met 'n Oranjesjerp geloopen,
en eens zelfs in 'n wagen met bloemen in 'n op
tocht mee gereden, maar dat later die Oranjenaam
mijn levensleuze zou worden, ik mag zeggen; de stam
van dien naam mijn „burcht en toeverlaat" zou zijn,
neen, dat heb ik zelf ook nooit geweten, en 't als
jongen niet kunnen vermoeden. Dat heb ik pas recht
in Amsterdam begrepen, toen ik door allerlei om
standigheden op dit speciale terrein van schouwing
en meditatie werd gedrongen. In de provincie, waar
ik jaren en jaren toefde, och, daar voelt men zoo
Zekerheid in het slagen der cultures is de hecht- duidelijk den hartklop van 'n natie niet, als in 'n
ste steunpilaar voor het landbouwbedrijf.
D. E. LANDMAN.
CCXLII.
DE NADERENDE FEESTEN.
DE JULIANA-BLOEM'
„Daer blasen piperen,
daer clinghen fluijt en veelen,
Daer singhen sangeren
met stemmen als meistreelen.
Daer treckt een ommeganck,
daer comen princhen binnen;
Daer doen rctorisijns
een constig spul van sinnen."
Jan Mosmans.
„Bij 't zingenot wat zielsgenot;
't Is ook voor goud te koopen."
Tollens.
We zullen er maar bijtijds het onze van zeggen;
in de hoop, dat we er niet op terug behoeven te
komen. Wat zeer de vraag is; want wij kennen onze
Nederlandsche, in casu Amsterdamsche „Pappenhei
mers".
Het geboortefeest van onze Prinses Juliana nadert
verleden jaar, den 30sten April werd Juliana Lou-
ise Emma Maria Wilhelmina, Prinses van Oranje Nas
sau, Hertogin van Mecklenburg in den Haag geboren
en Amsterdam, en met haar geheel Nederland,
maakt zich nu op, om dat* eerste jaarfeest luisterrijk
te vieren. Zoo'n rare krant kunt ge niet in handen
nemen, of er staat iets in over dit feest, dat nadert.
Wat er gebeuren zal, is niet allemaal te zeggen; en
wat er in de provincie(n) gedaan zal worden, gaat
ons, Amsterdammers, ook feitelijk niet aan. Het pro
gramma, dat we hier aan 't samenstellen zijn, alleen
voor Amsterdam, is t e uitgebreid, om ons ook nog
met 't bezig gedoe van „provinciaaltjes" bezig te
houden. We zullen blij zijn, als we bijtijds met een
en ander zoozoo klaar komen.
De hoofdschotel van het Amsterdamsche feestelijk
menu schijnt een historische optocht te zullen zijn,
waaraan „tal van studenten", „leerlingen van middel
bare scholen", „leden van Oranjevereenigingen" zui
len deelnemen. ,Vele dames, die in de manége paard
rijden" „deden toezegging", dat zij de „rollen zullen
vervullen van princessen en andere dames, die in
den stoet zullen worden voorgesteld". Mannenkoren
zullen Geuzenliederen doen hooren onder begeleiding
van muziek, en deze tot „Geus" gepromoveerde en
verkleede gewone, rustige heelemaal niet voor
huu geloof of vrijheid strijdende burgertjes zul
len, evenals de heele stoet, gekleed zijn in 17de-
eeuwsche costumes.
Er zullen 12 ridders te paard zijn uit den tijd van
Willem I, en 'n even groot getal uit Maurits' da
gen. Er zullen heeren zijn, die zeehelden, en andere,
die staatslieden voorstellen uit den tijd van Frederik
Hendrik.
nn ir n Trnn
„Mouring, die de vrije Schepen
Van de zevenlandsche buurt
Veertig jaren, onbegrepen,
Onbekropen heeft gestuurd," (1)
schijnt er niet bij te zullen zijn staat althans
niet op 't programma evenmin als zijn broer
„Mooi Heintje", die het roer greep, toen „Schipper
Mouring
lag er plat 'eveld."
Maar er zullen burgemeester en schout en schepe
nen van Amsterdam zijn uit de 17de eeuw, rijke
poorters en poorteressen, „militair geschoolde hee
ren", die 'n vendel Schotten zullen uitbeelden in
nationaal costuum, en 'n groote groep dames en
heeren voor 'n groep burgers uit het einde der acht
tiende eeuw, toen men nog „heeren en dames" zei.
Er zullen vijf groepen van tien vijftien jonge
dames zijn in phantasie- of nationaal costuum; en
ieder, die nog iets zou weten te verzinnen of bij te
brengen, om den luister van het feest te verhoo-
gen, wordt uitgenoodigd dit te doen aan den secre
taris der feestcommissie, franco per post.
Er zal gecarilloneerd worden op de speelwerken der
torens, er zullen versieringen worden aangebracht in
alle deelen der stad, er zullen kinderkoren zingen,
watertochtjes plaats hebben van versierde schuitjes,
die men 's avonds nog bovendien zal verlichten, eu
alles en ieder zal feestvieren.
En zóó'n saaibroek is er in heel Amsterdam niet,
dat hij dien feestdag niet lachen en niet zingen
zou. De 30ste valt gelukkig op 'n Zaterdag, dus als
't beetje laat wordt en dat wordt 't allicht -
dan kunnen we den anderen ochtend uitslapen. Naar
ons werk behoeven we dan niet, en op kerkverzuim
bestaat er geen boete.
't Is alsof alles tijd, dag, uur en omstandighe
den mee wil werken, om dit feest te doen sla
gen, en 't zou me zeer verwonderen, als we van
den heer Boissevain over dezen gelukkigen samen
loop niet eens 'n aandoenlijk stukje te lezen kre
gen. Er zijn gelukkig nog menschen en men-
schen van beteekenis, goddank! die wat voelen
voor Koningin en Vaderland, en die de middelen,
welke de Hemel zendt, om onze nationaliteit hoog
te houden, dankbaar aangrijpen.
groote stad, als in de hoofdstad des rijks. In de
provincie heeft men alles „van hooren zeggen", alles
uit de tweede hand, op papier, in 'n dagblad, een
buurtblaadje, dat vegeteert op en knipt uit andere
bladen, zoo hoe zal ik 't zeggen? zoo oor
spronkelijk, zoo innig niet als bij ons. Er sluipen
fouten en onjuistheden in de berichten, die daardoor
in waarde verliezen, en van zien met eigen oogen is
er nimmer sprake. Koninklijke besluiten en bevelen
bereiken in de provincie den menschen pas langs
'n omweg. Maar hier en in den Haag, hier, waar
onze Koningin een Paleis, een thuis heeft al
ziet 't er dan ook uit als 'n pakhuis, dat wel eens
afgeboend mocht worden hier voelen wij ons een
met Haar, en is Haar doen ons doen, onze blijd
schap de Hare. En dhérom, daarom is 't zoo ge
lukkig, ik mag wel zeggen: verheffend om
bij feesten, als die nu naderen, in Amsterdam te
wonen.
Ben je van plan in dien zin 'n brief in de
„Schager" te schrijven?
Natuurlijk ben ik dat van plan.
Zou je dan niet denken, dat ook deze medaille
'n keerzijde heeft, en dat er
O, ben jij ook al van die kracht, om op alle3
af te dingen, en op alles wat aan te merken?
Je moet niet boos worden, Hein, maar vin-je
een en ander niet ontzettend onwaar.
Wat onwaar?! Dat we blij zijn, als de Prinses
verjaart, of blij zijn als de Koningin komt?! Neen,
I dat vind ik heelemaal niet onwaar! Je ziet het
i toch
Ja, ik zie vlaggen waaien, ik hoor klokken bei- Mijn vriend, die zoo sprak en altijd bij mij is, van
eren, ik zie verkleede kinderen en verkleede groote den vroegen morgen tot den laten avond, meende 't
mensehen, ik zie bier en jenever drinken, ik zie ernstig. Hij had meer van die wijsgeerig-droefgeestige
hossen en tumult maken. Mag ik ook vragen, of dit buien, waarin hij anderen, ook mij droefgeestig maakte
'n uiting van „blijdschap" is? En zoo „ja", of dan ik trachtte hem op te monteren en vroe»- Is 't dan
die blijdschap het Princesje of de Koningin geldt? zóó donker, dat je nergens 'n straaltje licht ziet!
Wien wou ze anders gelden? j Hij keek mij met zijn raadsel-oogen onderzoekenl
Kijk eens..., van de duizend feestvierders op aan en vroeg, medelijdend naar 'rt glimlach zoekend
zoo'n dag, zijn er geen twee, die ooit de stem van Zie jij het
de Koningin gehoord hebben, terwijl ze Haar nietEn ik antwoordde zoo dapper, alsof ik 'n medicijn
anders gezien hebben dan in 'n rijtuig of op 'n hal- ;\oor alle kwalen gevonden had: Ja II En ik vertelde
kon. Wat er in Haar kan omgaan, weet niemand. In |iem van den stillen, gcheimzinnigen drang, die woont
t boek der Spreuken staat: ,,'t Hart des Konings jn alle menschenharten, tot het doen van goed Hoe
is als de zee, ondoorgrondelijk". En omdat de Ko- 1 tusschen al de dwaasheden, die 'n princes^n-iaardag
ningin nog al verstandig uit Haar oogen kijkt, vrees en >n koninklijk bezoek vergezellen en eigen zijn 'n
in Ha, er ook iets heel verstandigs in Haar om- stem gehoord word! van innige mensehenliefde; en 'hoe
deze dwaasheid met groote wijsheid wordt aangegre
pen, om veel geld saam te brengen ten bate der "arme
geval is, tuberculoselijders, die in ons land in zoo groote getale
gevonden worden, en... hulpeloos sterven. Ik vertelde
hem van de „Juliana-bloem", die op den 30sten April
door alle Nederlanders, door oud en ionc Hoor arm
om 'n reden, die ik dan niet snap aanleiding
geeft tot blijdschap. Dan kan 't wezen, dat 'n mu-
ziekvereeniging, 'n kinderkoor, een optocht als 't moet.
uiting aan die blijdschap kan geven. Maar welke ver
eering of blijdschap er uitgaat van zoo'n troep dron
ken of half dronken lappen, verklaar ik niet te kun
nen hegrijpen. Is dat eerbied voor de Koningin Is
dat feestvieren t En zou 't geld, dat op zoo'n dag ver
daan wordt aan versieringen aan versieringen zoo
goed als aan drank niet nuttiger en waardiger en
beter en wijzer besteed kunnen worden r Zouden die
duizenden en tienduizenden, die nu weggesmeten wor
den, niet beter besteed kunnen wordenZiet 't er
in ons land zóó rooskleurig uit, dat we met ons geld
maar mogen doen wat wij willen r Met al wat er nu
staat te gebeuren hier, als Juliana verjaart en als zij
met Haar Moeder hier komt logeeren, daar gaat 't
mee als met die wiegjes, die rammelaars, die bijbel
tjes, die kastjes en wat ze verder de Koningin voor
haar schatrijke kind hebben opgedrongen: Wij zijn cr
ons geld mee kwijt en de Koningin heeft er niets' aan
niets. Toen Juliana goed en wel gewassehen on
bakerd was, toen lei haar grootmoeder haar in 't wieg»
waar hef kindjes moeder zelf ook in gelegen had Rn'
naar do andere acht of tien wiegjes, die 'n roekeloo*
en onnadenkend volk gestuurd had, werd niet om
gekeken. Die gingen naar den zolder, waar no» meer
van die kostbare rommel stond, en waar nog meer bii
kan. t Is voor 'n Koningin om gek te worden, als
Zij zichi in ernst Hoofd gaat voelen van zoo'n bende
Leeghoofden, die met leege beurzen zich aanstellen als
rijkaards, en in delireerend geschreeuw de smarlkre-
ten, die opstijgen uit gasthuizen en hongerkrotten trach-
ten te overschreeuwen. Als 'n werkelijke engel uit den
hemel neerdaalde om te zien wat we hier bezig zijn
te doen en nu zijn we nog niet eens dronken.
'I !"W
„Hij werd krankzinnig, als hem niet een hand
Genadig om de diep doordringende oogen
Een blinddoek sloeg".
„Aurora Leigh".
Voorzichtig, vriend! Val niet over den steen,
waarover Romney viel.
Ik bid je, lees de statislieken niet. Ons kapi
taal druipt weg aan zooveel voor de handhaving van
macht, zooveel voor de instandhouding van 'n Ko-
nings-eeredienst, zooveel voor 't zoet-houden der on
tevredenen, zooveel voor 't kruipen van zoekers naar
lintjes.
„Dit alles
Vereend tot statistieke wanhoopsreeks,
Vormt samen een totaal verworden leven...
En 't op een blad in cijfers te zien staan,
Stom, duid'lijk, helder zooals God moet zien
Door de aarde heen, in ied're grafspelonk,
Dat is verschrikk'lijk voor een mensch, die niet
Als God is, en het kwaad door hem aanschouwd
Niet kan verhelpen".
En dat is de reden waarom ik 't van droefenis en
ergernis zou kunnen uitschreeuwen op de slraten, als
ik zie wat er te zien is. En dat is de reden ook,waar
om ik niet blij kan zijn.
Maar er zijn hier ook en waar zijn ze niet?
Er is geen ding, dat zoo welig tiert als onkruid
er zijn hier ook andere menschen, die telkens
in iedere pot met eten die te vuur staat, roet trach
ten te gooien. Dat zijn de malcontenten; menschen,
wien niets naar den zin te maken is. Als andere
menscheu feest vieren, slaan zij aan 't jeremieeren;
als andere menschen vroolijk zijn, zitten zij te grie-
vermaZiSntev n- zU dwanK"agels of zelfs maar 'n
doen én laten Vh^'1 bebb?n- 'l "«dillen van ieders
uoen en laten is hun dagelijksclie arbeid om niot
1tlfeK.?e_n:_hun dageltjkBch brood, en als ïïj de lange
waaruit 'n feestcommissie is
lijst van namen zien,
ik, dat
gaat.
Vrees je dat?
Ja, dat vrees ik. Want als dat 't
dan is onze blijdschap zooals je daareven met
'n zeker phatos probeerde te zeggen -Hare blijd
schap niet. Dan vrees ik, dat ons doen Haar zóó
walgt en tegen de borst stuit, dat 't een verade
ming voor Haar is. als Zij Amsterdam en hare bewo
ners Haar Koninklijken rug weer mag toekeeren. En
goed,... laat die blijdschap nog zóó beschaafd zich
uiten, dat zelfs 'n Koningin er zich niet aan er
gert, denk je dan niet, dat Zij toch zichzelve afvraagt,
waarom al die menschen zoo blij zijn, en w a a r-
o in al die onkosten gemaakt worden? De Koningin
heeft toch zeker genoeg onderwijs gehad, om te we
ten, dat de oude overlevering van het Koningschap
heeft afgedaan? Ze weet toch zeker wel, wat er aan
de Fransche Revolutie is vooraf gegaan? En wat
er gebeurd is met dien armen Lodewijk XVI, die
van zijn grootvader, Lodewijk XV, de noodlottige les
geleerd had, dat 't, om Koning te zijn, voldoende
was, 'n groot jaargeld op te strijken en zich te laten
bewierooken? Dat weet Zij toch zeker wel? Je gelooft
toch niet, dat de Koningin nooit eens zou nadenken?
En tot welke conclusie moet Zij dan wel komen, als
Zij ziet, wat er te zien,en hoort wat er te hooren,
en leest wat er te lezen valt? Dan denk ik, dat Zij
de bede van Salomo eenigszins gewijzigd bidden zal,
en God zal vragen in hare gebeden, om het hart van
het volk, waarover Zij geroepen werd te heerschen,
iets wijzer te maken dan het nu is. Want, och, 't
is zoo zwaar en zoo moeilijk, wijs en verstandig te
doen tusschen menschen, die, onnadenkend, zich al
tijd aanstellen als gekken en idioten.
En wat heeft dat lieve kind misdaan, dat nu al,
voordat haar denken nog tot ontwikkeling is ge
komen, getracht wordt haar verbeelding te vergifti
gen r Wat moet er van haar zuiver en onbevangen den
ken en gevoelen terecht komen, als zij telkens weer en
iedenen dag opnieuw gedragen wordt in 'n rook van
bedwelmende menschenvcreering, waar toch nu ze
ker nog geen reden voor bestaat r Moet de leugen, die
Lodewijk XV zijn kleinzoon inprentte, nu door het
volk deze Duphine worden onderwezen r Nu dan sta
God haar hij, en jammert 't mij om 't lieve wicht, dat
in zulke handen viel.
Je maakt me ban».
Ik wou, dat ik alle menschen zóó bang kon ma
ken, dal zij eens nadachten, over 't geen zij misdoen
tegenover elkander, tegenover de Koningin en tegenover
't Prinsesje. Of is opzettelijk verstandeloos doen, geen
misdaad r Is er nog een grooter zonde dan onnaden
kendheid Is de Koningin of 't Prinsesje 'n zóó ander
wezen dan jij en ik, dat we zonder haar te kennen,
zonder te weten of Zij goed of slecht is, wijs of onwijs
ons arme opgespaarde geld moeten besteden als
Zij een van beiden verjaren of in <je stad komen aan
versierde straten en vuurwerk r Ik zou nog kunnen be
grijpen, dat iemand dit deed, als zijn schoonmoeder in
de stad kwam. omdat hij deze misschien had kunnen
leeren kennen als 'n lieve, zorgzame, wijze vrouw.
Maar van de Koningin weten wij niets, en 'I berjcht
van Haar komst kan ik niet anders dan als notificatie j
aannemen. Als ik Haar ontmoette en Zij liet Haar para-
sol of zakdoek vallen, zou ik die voor Haar oprapen,
zooals ik dit voor elke andere dame doen zou, en Haar
die teruggeven met: „Asjeblieft, Mevrouw!" Maar ik
zou. zonder eenige andere aanleiding, niet gaan staan
schreeuwen van „Leve de Koningin!" Want dan zou
't mensch denken, dat ik gek, althans ontoerekenbaar
was, zooals Zij dit nu wel moe! denken van al die on
wijze tobbers, die zich dood draven en dood dringen
om Haar te zien, en hun keel kapot schreeuwen, zoo-
dra ze er maar lucht van krijgen, dat Zij in aantocht
is. En als Zij dit niet denkt, dan is Zijzelf ontoereken
baar, en valt 't een mensch, die nadenkt, zwaar, Haai
de hulde en eerbied toe te dragen, waarop iemand, die
n majesteitelijke waardigheid in zijn persoon vertegen
woordigt, recht heeft.
Kn nog veel minder zou ik mij gaan bedrinken
-au (ais aannemen, dat de komst van de Koningin
Nederlanders, door oud en jong, door arm
en rijk, door eenvoudigen cn wijzen, door allen,
allen zal gekocht, betaald cn gedragen wor
den, en heel een volk op dien éénen dag al
thans, zal bewijzen te weten, dat Liefde in waar
de alles te boven gaat; dat Zij in staai is Dwaasheid
wijze dingen te dam verrichten; dat al wat zijn oor
sprong niet ontleent aan d i e bron, zal verdorren en
vergaan. „Wees getroost, vriend", zoo trachtte ik hem
tot kalmte te brengen, aan den verdorden stam blijft
wel 'n rijsken over, dat zal opbloeien en vruchten
dragen Deze ,,Ju!iana-bloem'' is nog maar 'n bloe
sem; de vruchten zullen wel volgen. Laat er ons blij
en dankbaar om wezen.
Toen... och, laat mij toch niet zoo alle intieme
dingen uit mijn binnenkamer vertellen!.... Toen keek
Lnyj zoo vriendelijk aan, alsof wij nog nooit ge
kibbeld hadden, en 't voortaan altijd, altijd eens zou
den zijn.
Hij verdween, zooals hij gekomen was, zooals hij
altijd komt en gaat; stil, onmerkbaar; en ik ging het
elfde Hoofdstuk van Jezaia zitten lezen.
Toen werd 't zoo licht in mij, en ik gevoelde iets
van de groote blijdschap, waar mijn vriend zoo vaak
van spreekt, en die tusschen zijn droeve buien door
zijn gezelschap voor mij zoo'n waarde doet hebben!
En t was, alsof ik in het tintelend luchtruim de fonda
menten zag neergelegd
„Van den op handen zijnden Nieuwen Dag,
Die uit de heemlen God ter eer ging rijzen".
En ik poogde toen, ziende wat zijn zielsoog telkens
ziet, in woorden uit te zeggen, wat mijn hart vervulde
en zei:
„Eerst jaspis, dan saffier, dan chalcedon;
En zoo vervolgens, het laatst een amethyst". (2)
H. d. H.
1) Uit „Scheepspraat ten overlijden van Prins Mau
rits" door Constanlijn Huijgens, wiens borstbeeld staat
aan den SchevenLngschen Weg, bij de Promenade.
2) Dit zijn de fundamenten van het Hemelsch Jeru
zalem; Zie: Openbaring XXI: 19 en 20.
CORRESPONDENTIE:
W. F. v. d. Wi. Dank je vriendelijk voor 't mij
toegezondene. Ik was juist bezig in die richting mijn
brief te beëindigen, toen ik den uwen ontving.
G. d. F. Dat zal Lk zeker heel graag doen. Maar
wanneer weet ik niet; dat hangt van de omstandigheden
af. Intussehen mijn dank voor uw attentie.
H. d. H.
Van dit en van dat.
ZOTTEN.
Wie nooit een zot wil zien,
Moet deur en vensters sluiten,
Koom' nimmer uit zijn huis
En houd' er and'ren buiten.
En opdat hem zijn wensch
Volkomen jnoog' gelukken,
Zoo sla hij in zijn huis
Al 't spiegelglas aan stukken.
EEN MAN VAN VERSTAND.
Jonge vrouw tot vriendin: Met mijn man is geen
huis meer te houden. Ik mag met nog zooveel druk
te in zwijm vallen, als ik 'n nieuwen hoed wil heb
ben,maar meer dan 'n beetje water krijg ik uiot.