Van dit en van dat.
die groolstads-figurcn weet te schiften en te rangschik
ken, dadelijk weet te zeggen tot welke soort ze behoo-
ren... Figuurtjes uit speelhol-wereld... Verloopen, ver
waaide, gedeclasseerde luidjes... En om nu weer te
schiffen ook in deze sfeer, ja. dóór heeft men
extra-scherpte van ervaren blik voor noodig...
„Let nu eens goed opi" vermaande advocaatje,
„die daar in hel midden... De twee anderen Zijn je-
echte bandieten... Van de al Iers roerigs te soort. Neen,
maar, die in het midden... met z'n slependen loomen
gang en z'n vale wangen... Wat zou-je dóar nou wel
van zeggen...
Wij, advocaatje en ik. hadden namelijk wel eens
,,g|eboomd" over 't op-eerste-gezicht kunnen classificee-
ren van menschen... „Nou vertel eens o_p
Ik weifelde...
Er was iets op het flclseh-vervallen gezicht van den
kerel van weeke zachtheid... Iets schuws, iets schich
tigs, angstigs...
„Die vent" vertelde advocaat mij „is een ziekere
Koendcrs, slachtoffer, zou men kunnen zeggen van
geloofshaat... Tot op zekere hoogte althans. Ik heb
hem indertijd verdedigd, toen hij terechtstond wegens
diefstal, bij z'n patroon gepleegd... Was een verdraaid
knappe boekhouder. Zat in den piepzak., geen finan
ciën... Familie wou niks van hem weten omdat z'n
vrouw van andere religie is... hij katholiek, zij protes-
tantsoh... riiks aan te doen!".... Ik zelf ben nog bij
den vader geweest om te trachten iets voor de vrouw
los te krijgen, terwijl hij z'n straf onderging... Onver
murwbaar, een steen gelijkOp 'n goeien dag weet
blonde Jan... O, van dien heb ik je nooit verteld....
Een fijn merk, hoor!... Blonde Jan uit de „Club des Am
bassadeurs", weet hem te vinden terwijl hij in nood
zit... een week later steelt hij tweehonderd gulden van
z'n patroon... Geloofde Stellig dat ie er driehonderd
voor terug zou krijgen... gapt door totdat er over de vijf
honderd zoek zijn... natuurlijk in de zakken van mon
sieur Jantje en z'n kornuiten.. Och, kerel, dat zijn
tegenwoordig doodgewone dingen... héél gewoon voor
iemand, die de strafzaken bijhoudt..."
Ik moet toch ietwat verbaasde oogen hebben opgezet.
Met spottenden „sneer" hem eigen, besloot advocaatje:
„Ja, jelui schrjjven wel over de speelholerij en zoo...
maar wéten... besêffen al de misère, die er aan vast
zit... neen, meneer de journalist, dat welen jelui
nog bij lange niet, hoor
En onderwijl advocaat het drietal, waaronder
recidivist Koenders, - naoogde, las ik duidelijk in z'n
oogen: „Wat wéten jelui, perslui, die over alles en
nog wat dagelijks schrijven, toch nog bitter weinig van
wat voor ieder, die om zieh heen wil kijken, glas
helder is
MAÏTRE CORBEAU.
CCLXVII.
OP REIS.
De wereld wordt beheerscht door zucht naar
vrede en orde,
Maar als een blixem slaat beweging er doorheen;
Dan komt er vruchtbaarheid, waar nieuwe bloei uit
worde;
Geen heerlijk leven kiemt uit rust, die roest
alleen.
Wat baat het of gij slaaft en zwoegt en n
verhit?
Fortuin hem slechts bezoekt, die wacht en stille zit.
Bezoekt Fortuin somtijds ook hem, die stille zit,
De veerkracht van den geest drijft ons naar vreem
de landen;
Zoo sluiten volk niet volk hun vruclitbre broeder
banden.
„It u s t roes t", geen spreekwoord gaat zoo ze
ker door als dit.
Inscripties Centraal Station
Amsterdam.
Als deze brief verschijnt, zit ik, zoo n,iet reeds
op de boot naar Londen of in Londen zelf, dan
toch hier of daar op 'n havenhoofd te Rotterdam,
of „aan de Boompjes" daar ter stede, vanwaar de
„Batavier" naar Engeland vertrekt. En aangezien ik
in de laatste dagen der week dus geen tijd zal heb
ben 'n brief voor de Schager Courant te schrijven
vanwege de vele drukte die zoo'n reis met zich
hrengt, speciaal deze reis spreekt 't vanzelf, dat
ik hem heel vroeg schrijf, om njet ten slotte nog
'n paar gouden tientjes op mijn reisgeld te kort te
komen. Want zoo'n reis, hoor eens:zoo'n reis
hangt er in*
Ik klopte bij Hoyman en Schuurman, Reguliers-
hreestraat 1, aan en vroeg passage heen en weer
Amerika.
Neem even plaats, meneer.
't Is verwonderlijk hoeveel égards de menschen
voor je hebben, als je zoo'n verre reis gaat doen.
Mag ik even uw hoed en stok aannemen?
Ik ging zitten en gaf mijn hoed en stok over.
Hoe wenscht u de reis te doen, meneer?
Over Londen, dwars door Engeland, naar Liver
pool.
Heel goed, dan kunt u van Liverpool uit met
de Cunard Line naar New-York oversteken. Dat is
'n heele mooie verbinding en u bent maar vier of
vijf dagen op zee.
-Da's vlug!
ja meneer, dat zijn de vlugste en mooiste boo
ten, die er bestaan.
Wat kost zoo'n reis?
Welke klasse wenscht u?
Tweede klas.
Mag ik 't even nazien? dan kan ik u dadelijk
alle gewenschte informatiën geven.
Uitstekend!
Ik zat en wachtte, terwijl de ijverige kantoorheer
allerlei boeken overhoop haalde, allerlei lijsten door
bladerde en aanteekeningen maakte.
Eindelijk wendde hij zich weer tot mij en begon:
- Mag ik u me de doelen, hoe u in deze 't aller
beste doet?
't Zal mij aangenaam zijn dit van u te verne
men, antwoordde ik, mijn best doende, even beleefd
te zijn als hij.
't Is 'n wonder hoe aanstekelijk beleefdheid wezen
kan, en ik kreeg 'n soort van respect voor 't jonge,
blozende ventje, dat zoo zijn medicamentum van
wellevendheid voor den eersten en waarschijnlijk
ook den besten onbekende, gereed had.
Zie eens, meneer. Als u gaat eerste klasse met
de „Batavier" van uit Rotterdam naar Londen, van
Londen dwars door Engeland derde klasse naar Li
verpool, van Liverpool tweede klasse naar New-York,
dan kost u de heele reis 't bagatel van f 294.
Das 'n koopje!
Niet waar? Daar kunt u niet voor gaan zwem-
men. -
Neen; en dat zou 'k niet uithouden ook.
Waarschijnlijk niet.
Maar ben ik dan van alle verdere kosten af?
Van alles! Behalve, dat uzelf uw reis moet be
talen van hier naar Rotterdam, want de Hollandsche
Spoor en de Staats- ook niet bemoeit zich
niet met scheepsretours, die 'n half jaar geldig zijp.
Goed!
Ja, en dan moet u ook nog extra, de ipaal- j
tijden betalen 's avonds uw souper en 's mor
gens uw ontbijt die u gebruikt aan boord van
de „Batavier".
Uitstekend! Dat wist ik; ik stak reeds meer
over met die lijn.
O, dus u weet den weg?
Zooals Ik de spraak ken: 'n beetje.
U vertoeft in Londen?
Twee dagen; daarna gaan we de country in,
naar Leamington, waar we 'n dag of wat blijven.
Wat is de eerste gelegenheid, na den 18den Octo-
ber, om Engeland te verlaten?
Zaterdag, 22 Octoher. Dan verlaat de „Caro-
nia" Liverpool, om vier, vijf dagen later te New-York
te zijn.
Goed, wilt u dan °P die boot twee plaatsen
voor mij bespreken?
Er reist dus nog iemand met u?
Ja, 'n vriend, die nu niet in de stad is.
Uitstekend meneer!
Zijn er verder nog formaliteiten in acht te
nemen?
Neen, meneer; dan alleen, dat u tweemaal
f25 stort voor de te bespreken plaatsen, en deze
lijst van vragen beantwoordt en onderteekent.
Ik keek de lijst eens door; „Naam en voornamen,
geboortejaar, geboortestad, geslacht, getrouwd of on
getrouwd, polygamist of anarchist". Ik zag vragen
van allerlei aard, waaraan en waarover ik nooit ge
dacht had en die nu beantwoord moesten worden.
Of ik wel eens in 'n tuchthuis had gezeten? Ik
schreef er achter: „Neen." Of ik ter eeniger tijd
soms wel eens aan „de armen" was vervallen of
in 'n „huis van bedeeling" vertoefd had? Ik schreef
alweer: „Neen." En eindelijk, of ik wel geld genoeg
bij mij had en wel wist, dat ik minstens tien Pond
bij mij moest hebben, om in New-York voet aan
wal te mogen zetten.
Maar toen liep mij ook de gal over. Ik zei geen
woord meer, haalde mijn portefeuille te voorschijn
en toonde 'n checq op mijn bankiers te New-York,
de firma Knaut Nachod and Kuehne, waarop 'n söm
was ingevuld, die zoo'n kantoorknulletje met heel
zijn familie niet bezit. Trouwens... de mijne ook niet;
maar dit zei ik niet. Hij scheen even beduusd te
staan, even goed als ik 'n paar dagen te voren be
duusd gestaan had, toen ik voor 't eerst van mijn
leven zoo'n bewust- en waardevol papiertje met mijn
onbewuste en onwetende handen had aangenomen.
De eerste oogenblikken, dat ik 't in mijn bezit had,
schemerde het mij 'n beetje, wist ik niet goed, wat
't eigenlijk was, maar toen de werkelijke beteekenis
ervan eindelijk tot mijn langzame hersenen was door
gedrongen, ging ik iets gevoelen van de gelijke te
zijn van Pierpont Morgan, Vanderbilt, Carnegie. Toen
ik dit gevoelen in woorden bracht, zei mijn vriend
Jan, die hoofd is van de kassiersfirma, welke mij
't stuk ter hand stelde: „Hoor eens, vent, je bent
daar nu wel heer en meester van, maar als je er
iets mee uitvoert wat ons niet bevalt, dan laten
we je grijpen en dan moet je 't tuchthuis in. We
stellen zoo'n groot vertrouwen in je, dat we de vrije
beschikking erover, gaarne aan je overlaten; maar
je mag 't niet weggeven, niet weggooien, niet ermee
vandoor gaan, wantMaar dat begrijp je wel!
Jij, die den Bijbel zoo goed kent, weet wel, dat hij,
die over weinig getrouw was, de kans heeft over
storen; de andere sloeg hem om de ooren met den
staart. Hij betastte daarna nog eene mestkar, eene hooi
vork, eene wollen deken. En toen
Wie is daar?" gilde eene vrouwenstem.
Nu was Alexis' verlegenheid niet gering. Maar het
rechte woord vond hij toch wel.
„Bent u de dokter?" krijschle de stem in 't don
ker.
„Neen neen", zeide Alexis. „Ik ben een reiziger,
en ik slaap hier boven op den stroozolder. En daar
even hoorde ik eene stem, alsof iemand pijn had
en daarom .kom ik eens vragen, of ik of ik met
iets van dienst kan zijn. De dokter slaapt in 't huis,
in de heerenlogeerkamer."
„Is hij nog in huis?" schreeuwde angstig de stem
en begon meteen te snikken. „Ik wil weg ik wil
weg! Het is al niets meer ik kan ver loopen.
Als die nog in huis is... mijne hand wil hij me af
snijden i De rechterhand wil hij me afsnijdenMaar
zij doet me heel geen pijn meer. Ziedaar betast
ze maart Zij is enkel zoo verbonden, omdat er eene
zweer was aan den duim. En koorts heb ik óók niet
meer. Ik ben al veel beter. Ik kan al best den weg
op!"
Arme oude stumper!
Hij betastte haar gezicht. De wangen waren vochtig
heet van koorts. Hij betastte den arm, tot de met
lappan omwikkelde hand en zij weende luid, de ziel.
Om iets te zeggen, sprak de jonge man: „Ja ja,
in huis is hij nog. Maar met het afzetten van don arm
zal 't jiog zoo'n vaart niet loopen.'"... Voor die bees
ten kost 't te veel geld, dacht hij; de begrafenis kost
minder... ,.Je moet stil blijven liggen", zeide hij. „Je
bemt ziek. Wou je eens drinken?"
Daar had het arme schepsel zijne hand gevat en be
gon te smeeken:
„Ik weet niet wie u bent. Als u maar niet de dok*
ter bont!.... Neem mij in bescherming, bid ik ut Geen
mensch heb ik op de wereld. Help mij om weg te
komen uit dit huis. De hand willen ze mij afsnij
den Die lieve, arme hand I Wat moet ik dan Wat
heb ik dan? Wat heb ik dan anders nog op de wereld,
dan mijne twee handen?"
Bij de opkomende halve maan, dte door een ven
stertje naar binnen gluurde, zag Alexis de vrouw,
dio op eene hooikar lag, onder eenige ellendige
tanpen. Ntet eens een bed had men haar gegeven.
Waaróm ook? Gezonden liggen overal goed, zie
ken overal slecht. En Alexis dacht: Die behoort niet
hier. Die behoort la 't hospitaal.
„Tracht au la te slapen." zeide hij, en hij zocht
zich van de hand, die hem vasthield, los te maken.
„Morgen zullen wij zien wat wij kunnen doen."
„Niet morgen! Niet morgen!" jammerde zij. „Nu
terstond op staanden voet weg! Dit huis is mijn
ongeluk. Och, meneer. Ik weet niet wie u bent
maar ik laat u niet los. Draag mij naar bulten en
laat mij daar liggen. Als Ik maar weg ben! Ik zie
voortdurend het groote mes! Mijne hand och,
mijne hand! Die moet weg, heeft hij gezegd!
Anders moet Ik sterven, heeft hij gezegd! En ik
wou toch zoo graag nog wat leven! O, ik hóud
u vast, Ik houd u vast! Man, wilt u mij A»i liefe»
steek laten?
En toen zij nu weer zoo bitter weende, vroeg
Alexis haar:
„Hebben ze hier geen paard op stal? Of trekken
de koelen den hooiwagen?"
„De roode daar bij de deur, die wordt voorge
spannen," gaf zij ten antwoord. „Een goed beest,
Ja! Ik heb ze zelf al willen Inspannen, om weg te
komen, nu ze mij de hand willen afsnijden. O wee,
o wee! En Ik heb geen vader of moeder meer!"
De student van de landbouwschool vroeg enkel
nog: „WH je iets meenemen?" En zij daarop;
„Ik heb mijn bundeltje al onder mijn hoofd."
„Goed. Wikkel je dan In de deken...; Maar laat
mij toch los, jou klit! Ik wil enkel maar van boven
iets halen. Ik ben dadelijk weer terug."
Hij tastte zich de ladder op, kwam met zijn ran
sel terug en opende de deur naar het erf, heel
zachtjes. Vervolgens maakte hij de roodbonte los
van den ketting, deed haar een tuig aan, dat aau
den muur hing, en spande haar voor de kar, op
welke de zieke lag. De stumper steunde van blijd
schap, En zoo is het span zachtjes naar buiten ge
reden uit den dampigen stal, het breede erf over,
en zoo den weg op, in den stillen maneschijn.
Alexis leidde bij den muilriem de koe. In de kar
lag de arme Annelise, keek met groote oogen naar
de maan tusschen de bocmen, en kreunde zacht
altijd nog van blijdschap. Toen vouwde zij hare handen
samen, de gezonde en de zieke, en zij bad een Onze
Vader voor het gelukken van de vlucht.
Waarheen? Zij vroeg 't niet. De jonge man kan
niet slecht wezen en waar dio haar bracht, daar
moest 't wel goed zijn. En de roodbonte was óók
mee dat was óók een goed teeken... Soms hief zij
wel eens een weinig haar hoofd op, om naar haren
sri^Si Fine"w wannccr de maaj' hèm in het gezicht
scnecn... l.en knappe mant En hare hand
bu haar z«k»r alot afaem»u! Dio hand. Ul« gl^ft
veel gezet te worden. Wat je daar in je handen
hebt, is nog niet eens 'n millioen. Wat zou je er
dus aan hebben,, als je er 'n dwaasheid mee be
ging?"
Na die eerlijk en openhartige woorden van vriend
schap, weken van lieverlede alle gedachten, die eerst
in mij opgekomen waren, 't Was als 'n bliksem door
mijn hoofd gegaan, om, als 't donker was geworden,
even bij Roëll aan te kloppen en te vragen of
Amsterdam te koop was; en zoo ja, hoeveel hij er
dan voor hebben moest. Ik had 'n stil overleg hij
mij gehad, om als de som eenmaal in mijn han
den was even naar 't Loo te sporen, belet te
vragen bij de Koningin, en te zeggen: Ziedaar Me
vrouw, 't bagatel van 'n half millioen, waarom door
U bij de regeering gevraagd is, om uw huishouden
'n beetje op te knappen. En hoe Zij clan gezegd
zou hebben: Kijk Hein, dat vind ik nou nog eens
fideel van je. Nu zie ik toch, dat er nog harten
zijn, waarin het vuur der vaderlandsliefde en voor
't Koninklijk Huis nog niet geheel gedoofd is. Ik
zal je 'r 'n lintje voor geven. En hoe ik dan weer
geantwoord zou hebben: Heelemaal niet noodig, hoor
Mevrouw. De bewustheid 'n daad van deugd en gods
vrucht, ja, godsvrucht, want dat is vaderlands
liefde eigenlijk gedaan te hebben, is mij loons
genoeg. En hoe Zij dan misschien 'n traan zou heb
ben weggepinkt. En als Zij dat gedaan had, dan zou
ik ook even mijn zakdoek te voorschijn gehaald heb
ben, en tusschen 'n paar neusophalingen door ge
vraagd hebben: Wilt U soms nog 't een of ander
voor de kleine meid? U hebt maar te spreken. Want
dat socialistische en anarchistische tuig, waar U tus
schen verdwaald bent, dat altijd maar lamenteert
over te hooge belastingen en nu dien goeien Kolk
man het leven weer verbittert met allerlei venijnige
courantenartikelen, zal het U niet aanbieden. Dat
schoelje denkt alleen maar aan zichzelf, en weet j
niet en begrijpt ook niet, wat 't voor 'n Koningin
zeggen wil, om met 't inkomen van 'n half millioen
en de rente van iets meer dan twee honderd mil
lioen rond te scharrelen. Ze geven net zooveel om
'n waardige vertegenwoordiging als sommige christe
nen om 'n inhaligen dominé, die zich meer bekom
mert over zijn tractement, dan over het heil der hem
toevertrouwde zielen. Er is met dat tuig niets te
beginnen.
Of wel wat kan er niet al opkomen in een
mensch, die eenmaal aan 't fantaseeren is en bereid
zijn handen alleen te wijden aan den dienst van
het goede? ik had bij de Ministers van Oorlog
en Marine willen aankloppen en zeggen: Ziedaar de
larme f 160.000 waarmee ge de begrooting over 1909
verhoogd hebt. Vraagt dat onwillige gepeupel maar
niets meer; ge hebt nu al genoeg moeten hooren
over die weg te smijten veertig millioen voor onze
kustverdediging. Ik ga nu naar New-York, waar de
Vanderbilts, de Goulds, de Harrimans en andere geld
magnaten van mijn komst verwittigd worden; ik zal
ze ontmoeten en trachten zaken met hen te doen
voor de firma, die mij zendt; en eenmaal met hen
in gesprek zal ik spreken van de banden, die het
nieuwe, rijke Amerika binden historisch binden
aan het oude, nu niet meer rijke Holland. Ik zal
hen herinneren aan 't bezoek van Mr. W. F. van
Leeuwen, verleden jaar, aan „de halve Maen", die
wij hen, als historisch reliek, cadeau gaven; en als
ik dan aan 't vertellen geslagen ben over de bloed
honden, die ons omringen en beloeren, Engeland,
Duitschland, bloedhonden, die ons dreigen te verslin
den, en zeg, dat onze kusten onveilig zijn, niet
weerbaar, dat onze Ministers nu al jaren tever
geefs in de hoekjes van de schatkist peuteren
om er nog wat uit te halen, dat onze Koningin niet
rond kan komen, eertijds rijke familiën met de han
den in 't haar zitten, en Amsterdam? «traten eiken
dag weer opengebroken worden of hier of daar mis
schien 'n goudader te ontdekken is, maar dat er
nooit anders dan zand en klei te voorschijn komt,
als ik dat dan alles zeg, eerlijk en waar, met 'n
beetje gebroken stem, langzaam en aandoenlijk, och
Kolkman, dan weet je niet wat er gebeuren kan.
Dan kon zoo'n Vanderbilt wel eensLaat ons
hopen, laat, ons blijven wat we altijd geweest zijn:
wijs en verstandig, zuinig en bescheiden. Over die
stallen op 't Loo zal Ik geen woord reppen, evenmin
als over al die wiegjes, die rammelaars, die bijbel
tjes, waar we hier onze kostelijke centen aan ver
daan en verdonderd hebben; evenmin als over zoo
veel, waar men In het buitenland om lacht en de
schouders over ophaalt, 'n Mensch die ruim in t
geld zit ik zie 't nu aan mijzelf kijkt op geen
millioentje meer of minder; gelukkig en tevreden
te zijn en te maken is zijn eenigst begeeren.
En wat éen millionair niet zou willen of kunnen,
daar zijn er allicht twee of meer toe in staat en
geneigd.
Jk althans geef de hoop nog niet op.
Zoo had ik willen doen en spreken, maar de be
dachtzame woorden van mijn vriend Jan, hebben
mij daarvan doen afzien. Nu ga ik met mijn checq
- goed weggeborgen op reis, en mijn goed-wil-
lend hart zal niets anders vermogen, dan te bidden
voor mijn Koningin, voor de Ministers, voor mijn
vaderland en mijn landgenooten.
Voor hun welzijn? Och, dat niet zoozeer; want
zóo kwaad hebben ze 't nog niet; maar ik zal bid
den voor den bloei en de ontwikkeling van hun
verstand, want daar staat 't maar treurig mee.
Wanneer ik gelegenheid heb U 'n brief te
schrtj.
ven op reis of gedurende mijn verblijf in Engel»
of Amerika, zal ik dit gaarne doen. En zoo nj!ï?
dan tot over vijf, zes, zeven weken, als ik
terug ben in Amsterdam.
Aan allen die mij lezen,
Saluut!
t.t.
H. d. H.
een heldenstuk.
Pillsbury, de gouverneur van Wcslbury in Conneclicy»
kreeg eens 'n gevangene voor zich van herculisch
lichaamsbouw, de schrik van den omtrek, 'n man, dj»
meer dan eens was losgebroken, en zeventien jarea I
lang van misdaad had geleefd. Toen de man \,)f)r
kwam, zei Pillsbury. dat hij liever geen poging
aanwenden om te ontvluchten.
Ik uil en ik zal, zei de gouverneur, 't u
lastig maken; wij moeten goede vrienden blijven,
ik hoop, dat gij u zoo gedragen zult. dat ik nimmBj
door uwe schuld in eenige ongelegenheid kom. Hier
is 'n cel voor eenzame opsluiting, maar die gebruiken
we nooit; ik vind 't 'n akelige nare, doodsche cel,
vyaar 'n geiwoon mensch bang in wordt, en 't zou me
erg spijten, als ik u daarin moest opsluiten. Ge kunt
hier vrij heen en weer loopen, wanneer ga mij ten
minste evengoed vertrouwd, als ik 't u doe.
De reus-misdadiger was knorrig en lastig, en scheen
maar weinig teg* voelen voor Pilfebury's zach-.ar igheij..
Op al wat de gouverneur tot hem zei, antwoordde hij
met wat binnensmonds gebrom.
Er gingen 'n paar dagen voorbij en toen kreeg de
gouverneur bericht, dat de gevangene beproefd had uit
te breken. Pillsbury liet hem voor "zich komen en
gaf zijn spijt te kennen over 't geen er gebeurd was
De gevangene zei 'niets^ hij zweeg en bleef zwijgen
ook toen de gouverneur zej. dat hij hem nu in dte
afschuwelijke eet zou opsluiten.
Kom maar mee, zei de gouverneur. Je hebt
het gewild en nu zal 't ook gebeuren.
Pillsbury, die klein van persoon was, ging hem
voor en de reus volgde: Toen zij nu in den nauwe®
gang, die naar de cel leidde, alleen waren, keerde de
gouverneur zich eensklaps om, en liet het licht va®,
de- lantaarn op het gelaat van den misdadiger vallen,
die zwijgend bleef staan.
Nu vraag ik je toch, zei de gouverneur
en zijn stem klonk boos nu vraag ik je toch: I
Of dat manier van doen is? Ik heb alles gedaan,
om u het leven hier zoo dragelijk mogelijk te ma
ken.g Ik weet wat 't zeggen wil in 'n gevangenis
te zitten; ik zit er nu al veertien jaren in, en
ik dank God, dat ik mij ten minste vrij bewegen
mag, en, als ik afgelost word er zoo nu en da
eens uit mag. Datzelfde gun ik ook u, net zoo goei
als allen, die hier komen. Ik heb u vertrouwd in
alles, en tot loon daarvoor hebt gij mij nog geen
enkel bewijs van vertrouwen gegeven. Integendeel,
gij hebt iets gedaan, wat, indien 't u gelukt was,
mij in de grootste moeilijkheden had kunnen bren
gen, mij zelfs mijn betrekking had kunnen kosten.
Is dat nu goed? En kunt ge dat tegenover mij ver
antwoorden? En toch... ik kan er niet toe komen,
je in die verschrikkelijke cel op te sluiten. Ik ben
ten einde raad; zeg nu zelf maar wat ik doen moet;
ik weet 't niet meer. Als je me maar 't minste be
wijs van vertrouwen woudt geven,; als je
Toen barstte de reus in snikken uit, en zei:
Meneer, ik ben, 'n echte duivel, nu al zeven
tien jaren lang; maar u behandelt mij net, alsof
ik 'n mensch ben.
Dat ben je ook, als je 't maar zelf g&wen
woudt. Kom aan, laten we terug gaan, en laten i
nu allebei nog eens probeeren, of we geen vrtenlÉj
kunnen zijn.
In de annalen van de gevangenis te Westbury
staat dit geval vermeld, en latere bladzijden deeles
mede, dat de reus-misdadiger van dat oogenblik at
de vertrouwde van den gouverneur werd, die steeds
met grooten eerbied over zijn dapperen bewaker
sprak.
millionair te zijn.
George Pullman, die geschat wordt op vijf en twin
tigmaal millionair ;te zijn, werd eens gevraagd, hoe
het gevoel was van 'n millionair.
Daar heb ik nog nooit over gedacht, antwoordde
hij. Maar nu ge er over spreekt, geloof ik, dat ik
niet beter af ben althans niet gelukkiger dan toen
ik geen geld had en van den ochtend tot den avond
hard wenken moest. Toen droeg ik 'n goed pak klearen.
en nu ik millionair ben, kan ik toch ook mam één
pak kleeren te gelijk aan hebben. Vroeger at ik drie
maal daags en mijn eten smaakte en bekwam mij altijd
heel goed. Nu eet ik ook driemaal' daags en soms smaakt
het mij niet. Vroeger had ik minder zorgen en ik sliep
beter; en ik geloof, dat ik mij over 't geheel geluk
kiger gevoelde dan nu. Dat geloof ik. nu gij er mij
naar vraag!, maar eerlijk gezegd heb ik er nog nooit
over gedacht. Maai- ik gevoel het nu toch heel duidelijk
dat ik toen gelukkiger was. En toch ja, dat dien it
er nu ook wel bij te zeggen toch is 't een
en aangenaam gevoel om rijk te wezen.
aan niemand! Aan niemand, aan niemand! Want
hare twee handen anders heeft zij op de wijde we
reld niets.
De student stapte naast de roodbonte heel gemoede
lijk voort. Zij verstonden elkaar reeds, die twee. Hij
had niet eens eene zweep bij zich; maar van zelf
stapte de koe monter aan, alsof ook zij blijde was
aan den Duivenwaard ontkomen te zijn. En Alexis ver
kneukelde zich over het trimineele bedrijf, waaraan
hij zich schuldig maakte. Eene ontvoering!... Langs het
water, waarin de maneschijn zilverde. over de weiden
met do witte nevels tropen, door donker woud. en dan
weer door eene lange laan van pc polieren, zoo ging
de reis. Af en toe liet de jonge man de kar stilhou
den en luisterde, of de zieke nog kreunde, of sliep.
Zij had zich geheel ingewikkeld, ook over het gezicht.
En later, toen het weer door donker woud ging. wist
zij in de kar uit haar bundeltje zich aan te kleeden,
zonder dat Alexis het bemerkte. Daarmee was óók weer
eene zorg uit de wereld.
Eindelijk, toen zij op de hoogte boven het stadje
gekomen waren, grauwde boven de wjjnbergen de da-
geraad.
Nu, mijn beste roodbonte, zullen we spoedig wat
kunnen uitrusten", zeide Alexis tot de koe; en hij
zeide het opzettelijk luid. De zieke verroerde zich..,
Wat? Wat drommel? Dat is toch geen oude
vrouw I Dat is een meisje!... En eene knappe deern
óók nog, al zat haar nu het haar ook wat fwoest
over het gezicht!...
Alexis werd onrustig... Op die manier toch kreeg
do geschiedenis een heel anderen kijk. Eene zieke
oude dienstmeid naar het hospitaal te brongen, dat
leek eene daad van gewone mensohlievendheid. Maar
eene knappe deern In den nacht te ontvoeren, dat was
een heel andere zaak... Dat zou tot haken en oogen
leiden
Bij geluk was de directeur van het ziekenhuis een
bekende van hem, wet wien zich praten liet. hoewel
de man eten paar malen achterdochtig met de oogen
knipte.
Toen de zieke hand bevrijd was van de lappen
het waren er niet minder dan zeven, en elke rook
naar eene andere zalf toen staarde het meisje met
doodsangst den arts in het gezicht. Wat zou hij zeggen:
Die moet er af?.,.
De arts onderzocht den zwerenden vinger, de rood
opgeioopen gewrichten en den gezwollen arm. Toen
legde hij eeri versch verband er om en zeide: „Nu, wij
zullen 't eens afkijken."
Verder zeide hij niets.
Alexis sprak haar lachend moed toe. Dit troostte
haar machtig. Want als die lachen kon, die brave jon#
man, dan kon het toch niet zoo gevaarlijk wezen.-'
Maar, hoe kwam nu de roodbonte met de kar teruj
naar Windlilz?... Want, ddt mocht zij zich toch niet
laten nazeggendat door hdar de Duivenwaard scha
de had geledent...
„Dat zal mijne zorg wezen", zeide Alexis. En
udjuus en houd je maar dapper!"...
Weg wilde hij?.... Maar, hemelsche genade, hoe w-
dan de hand genezen, als hij wegging?... Zij stow
Ru rechtop. Rank en slank was zij. Zij reikte heit
met hare golvende lokken tot aan den schouder. Zoo
dicht stond zij bij hem, dat hij haren warmen ade®
voelde tegen zijne wang. Hoe trilde haar boezem, toen
zij zeide: „Neen, dat niet! Dat zeker niet! Niet s'"
snijden
Hij greep hare gezonde hand en zeide: „Wat p^1
je voor gekheid? Niet afsnijden? En op eenf1"
den dag zal je ze vrijwillig weggeven...."
En meteen was hij weg.
In hare zwarte oogen brandde een vuur. En de rooi®
lippen kersrood, zwellend rood waren ze... ^'a'
een koorts l Wat een koorts had het arme schepsel!
Daar Alexis Reilbacher een van die menschen
die niets ten halve doen radicalen heeten ze in®
politiek bracht hij allereerst de kar met de
aan den Duivenwaard terug; en ten tweede zette Ml
zijn voetreisje in het gebergte voort. De Duivenwaf'
din maakte een helsch rumoer, toen de jonge
zich als de dader van het snoode stuk aan haar v<d
stelde. Maar Alexis troostte haar met do overwCPj
dat „het mensch" nu den Duivenwaard noch
operatie, noch eene begrafenis kosten zou.
Op zijne verdere wandeling trof hij menige onzin®,
lijke en onvrindelijke herbergierster; maar bij de
venwaardin te Windfilz konden zij geen van alleaJy
len. Hij ontmoette ook hier en daar eene knappe
Maar geen boezemde hem zooveel belang in als "L
andere. Niet nu juist wat de schoonheid betrof J
maar de drommf»! moeht we tan unit hei ei#1* Tl
kunde
was? Hij was toch anders niet zoo'n meisje5^
Nóg een jaartje heeft hij uit de boeken Lanabo%
nde gestudeerd. En daarna kwam de praktijk «P
groote hoeve van zijnen vader te Bisambacïi.
En „het mensch"?...
Gezond en frisch, hoor!
En vraagt iemand mij, hoe 't met liarc hand
Wel die heeft zij aan Alexis Reilbacher
„N. R- a