Van dit en van dat. die groolstads-figurcn weet te schiften en te rangschik ken, dadelijk weet te zeggen tot welke soort ze behoo- ren... Figuurtjes uit speelhol-wereld... Verloopen, ver waaide, gedeclasseerde luidjes... En om nu weer te schiffen ook in deze sfeer, ja. dóór heeft men extra-scherpte van ervaren blik voor noodig... „Let nu eens goed opi" vermaande advocaatje, „die daar in hel midden... De twee anderen Zijn je- echte bandieten... Van de al Iers roerigs te soort. Neen, maar, die in het midden... met z'n slependen loomen gang en z'n vale wangen... Wat zou-je dóar nou wel van zeggen... Wij, advocaatje en ik. hadden namelijk wel eens ,,g|eboomd" over 't op-eerste-gezicht kunnen classificee- ren van menschen... „Nou vertel eens o_p Ik weifelde... Er was iets op het flclseh-vervallen gezicht van den kerel van weeke zachtheid... Iets schuws, iets schich tigs, angstigs... „Die vent" vertelde advocaat mij „is een ziekere Koendcrs, slachtoffer, zou men kunnen zeggen van geloofshaat... Tot op zekere hoogte althans. Ik heb hem indertijd verdedigd, toen hij terechtstond wegens diefstal, bij z'n patroon gepleegd... Was een verdraaid knappe boekhouder. Zat in den piepzak., geen finan ciën... Familie wou niks van hem weten omdat z'n vrouw van andere religie is... hij katholiek, zij protes- tantsoh... riiks aan te doen!".... Ik zelf ben nog bij den vader geweest om te trachten iets voor de vrouw los te krijgen, terwijl hij z'n straf onderging... Onver murwbaar, een steen gelijkOp 'n goeien dag weet blonde Jan... O, van dien heb ik je nooit verteld.... Een fijn merk, hoor!... Blonde Jan uit de „Club des Am bassadeurs", weet hem te vinden terwijl hij in nood zit... een week later steelt hij tweehonderd gulden van z'n patroon... Geloofde Stellig dat ie er driehonderd voor terug zou krijgen... gapt door totdat er over de vijf honderd zoek zijn... natuurlijk in de zakken van mon sieur Jantje en z'n kornuiten.. Och, kerel, dat zijn tegenwoordig doodgewone dingen... héél gewoon voor iemand, die de strafzaken bijhoudt..." Ik moet toch ietwat verbaasde oogen hebben opgezet. Met spottenden „sneer" hem eigen, besloot advocaatje: „Ja, jelui schrjjven wel over de speelholerij en zoo... maar wéten... besêffen al de misère, die er aan vast zit... neen, meneer de journalist, dat welen jelui nog bij lange niet, hoor En onderwijl advocaat het drietal, waaronder recidivist Koenders, - naoogde, las ik duidelijk in z'n oogen: „Wat wéten jelui, perslui, die over alles en nog wat dagelijks schrijven, toch nog bitter weinig van wat voor ieder, die om zieh heen wil kijken, glas helder is MAÏTRE CORBEAU. CCLXVII. OP REIS. De wereld wordt beheerscht door zucht naar vrede en orde, Maar als een blixem slaat beweging er doorheen; Dan komt er vruchtbaarheid, waar nieuwe bloei uit worde; Geen heerlijk leven kiemt uit rust, die roest alleen. Wat baat het of gij slaaft en zwoegt en n verhit? Fortuin hem slechts bezoekt, die wacht en stille zit. Bezoekt Fortuin somtijds ook hem, die stille zit, De veerkracht van den geest drijft ons naar vreem de landen; Zoo sluiten volk niet volk hun vruclitbre broeder banden. „It u s t roes t", geen spreekwoord gaat zoo ze ker door als dit. Inscripties Centraal Station Amsterdam. Als deze brief verschijnt, zit ik, zoo n,iet reeds op de boot naar Londen of in Londen zelf, dan toch hier of daar op 'n havenhoofd te Rotterdam, of „aan de Boompjes" daar ter stede, vanwaar de „Batavier" naar Engeland vertrekt. En aangezien ik in de laatste dagen der week dus geen tijd zal heb ben 'n brief voor de Schager Courant te schrijven vanwege de vele drukte die zoo'n reis met zich hrengt, speciaal deze reis spreekt 't vanzelf, dat ik hem heel vroeg schrijf, om njet ten slotte nog 'n paar gouden tientjes op mijn reisgeld te kort te komen. Want zoo'n reis, hoor eens:zoo'n reis hangt er in* Ik klopte bij Hoyman en Schuurman, Reguliers- hreestraat 1, aan en vroeg passage heen en weer Amerika. Neem even plaats, meneer. 't Is verwonderlijk hoeveel égards de menschen voor je hebben, als je zoo'n verre reis gaat doen. Mag ik even uw hoed en stok aannemen? Ik ging zitten en gaf mijn hoed en stok over. Hoe wenscht u de reis te doen, meneer? Over Londen, dwars door Engeland, naar Liver pool. Heel goed, dan kunt u van Liverpool uit met de Cunard Line naar New-York oversteken. Dat is 'n heele mooie verbinding en u bent maar vier of vijf dagen op zee. -Da's vlug! ja meneer, dat zijn de vlugste en mooiste boo ten, die er bestaan. Wat kost zoo'n reis? Welke klasse wenscht u? Tweede klas. Mag ik 't even nazien? dan kan ik u dadelijk alle gewenschte informatiën geven. Uitstekend! Ik zat en wachtte, terwijl de ijverige kantoorheer allerlei boeken overhoop haalde, allerlei lijsten door bladerde en aanteekeningen maakte. Eindelijk wendde hij zich weer tot mij en begon: - Mag ik u me de doelen, hoe u in deze 't aller beste doet? 't Zal mij aangenaam zijn dit van u te verne men, antwoordde ik, mijn best doende, even beleefd te zijn als hij. 't Is 'n wonder hoe aanstekelijk beleefdheid wezen kan, en ik kreeg 'n soort van respect voor 't jonge, blozende ventje, dat zoo zijn medicamentum van wellevendheid voor den eersten en waarschijnlijk ook den besten onbekende, gereed had. Zie eens, meneer. Als u gaat eerste klasse met de „Batavier" van uit Rotterdam naar Londen, van Londen dwars door Engeland derde klasse naar Li verpool, van Liverpool tweede klasse naar New-York, dan kost u de heele reis 't bagatel van f 294. Das 'n koopje! Niet waar? Daar kunt u niet voor gaan zwem- men. - Neen; en dat zou 'k niet uithouden ook. Waarschijnlijk niet. Maar ben ik dan van alle verdere kosten af? Van alles! Behalve, dat uzelf uw reis moet be talen van hier naar Rotterdam, want de Hollandsche Spoor en de Staats- ook niet bemoeit zich niet met scheepsretours, die 'n half jaar geldig zijp. Goed! Ja, en dan moet u ook nog extra, de ipaal- j tijden betalen 's avonds uw souper en 's mor gens uw ontbijt die u gebruikt aan boord van de „Batavier". Uitstekend! Dat wist ik; ik stak reeds meer over met die lijn. O, dus u weet den weg? Zooals Ik de spraak ken: 'n beetje. U vertoeft in Londen? Twee dagen; daarna gaan we de country in, naar Leamington, waar we 'n dag of wat blijven. Wat is de eerste gelegenheid, na den 18den Octo- ber, om Engeland te verlaten? Zaterdag, 22 Octoher. Dan verlaat de „Caro- nia" Liverpool, om vier, vijf dagen later te New-York te zijn. Goed, wilt u dan °P die boot twee plaatsen voor mij bespreken? Er reist dus nog iemand met u? Ja, 'n vriend, die nu niet in de stad is. Uitstekend meneer! Zijn er verder nog formaliteiten in acht te nemen? Neen, meneer; dan alleen, dat u tweemaal f25 stort voor de te bespreken plaatsen, en deze lijst van vragen beantwoordt en onderteekent. Ik keek de lijst eens door; „Naam en voornamen, geboortejaar, geboortestad, geslacht, getrouwd of on getrouwd, polygamist of anarchist". Ik zag vragen van allerlei aard, waaraan en waarover ik nooit ge dacht had en die nu beantwoord moesten worden. Of ik wel eens in 'n tuchthuis had gezeten? Ik schreef er achter: „Neen." Of ik ter eeniger tijd soms wel eens aan „de armen" was vervallen of in 'n „huis van bedeeling" vertoefd had? Ik schreef alweer: „Neen." En eindelijk, of ik wel geld genoeg bij mij had en wel wist, dat ik minstens tien Pond bij mij moest hebben, om in New-York voet aan wal te mogen zetten. Maar toen liep mij ook de gal over. Ik zei geen woord meer, haalde mijn portefeuille te voorschijn en toonde 'n checq op mijn bankiers te New-York, de firma Knaut Nachod and Kuehne, waarop 'n söm was ingevuld, die zoo'n kantoorknulletje met heel zijn familie niet bezit. Trouwens... de mijne ook niet; maar dit zei ik niet. Hij scheen even beduusd te staan, even goed als ik 'n paar dagen te voren be duusd gestaan had, toen ik voor 't eerst van mijn leven zoo'n bewust- en waardevol papiertje met mijn onbewuste en onwetende handen had aangenomen. De eerste oogenblikken, dat ik 't in mijn bezit had, schemerde het mij 'n beetje, wist ik niet goed, wat 't eigenlijk was, maar toen de werkelijke beteekenis ervan eindelijk tot mijn langzame hersenen was door gedrongen, ging ik iets gevoelen van de gelijke te zijn van Pierpont Morgan, Vanderbilt, Carnegie. Toen ik dit gevoelen in woorden bracht, zei mijn vriend Jan, die hoofd is van de kassiersfirma, welke mij 't stuk ter hand stelde: „Hoor eens, vent, je bent daar nu wel heer en meester van, maar als je er iets mee uitvoert wat ons niet bevalt, dan laten we je grijpen en dan moet je 't tuchthuis in. We stellen zoo'n groot vertrouwen in je, dat we de vrije beschikking erover, gaarne aan je overlaten; maar je mag 't niet weggeven, niet weggooien, niet ermee vandoor gaan, wantMaar dat begrijp je wel! Jij, die den Bijbel zoo goed kent, weet wel, dat hij, die over weinig getrouw was, de kans heeft over storen; de andere sloeg hem om de ooren met den staart. Hij betastte daarna nog eene mestkar, eene hooi vork, eene wollen deken. En toen Wie is daar?" gilde eene vrouwenstem. Nu was Alexis' verlegenheid niet gering. Maar het rechte woord vond hij toch wel. „Bent u de dokter?" krijschle de stem in 't don ker. „Neen neen", zeide Alexis. „Ik ben een reiziger, en ik slaap hier boven op den stroozolder. En daar even hoorde ik eene stem, alsof iemand pijn had en daarom .kom ik eens vragen, of ik of ik met iets van dienst kan zijn. De dokter slaapt in 't huis, in de heerenlogeerkamer." „Is hij nog in huis?" schreeuwde angstig de stem en begon meteen te snikken. „Ik wil weg ik wil weg! Het is al niets meer ik kan ver loopen. Als die nog in huis is... mijne hand wil hij me af snijden i De rechterhand wil hij me afsnijdenMaar zij doet me heel geen pijn meer. Ziedaar betast ze maart Zij is enkel zoo verbonden, omdat er eene zweer was aan den duim. En koorts heb ik óók niet meer. Ik ben al veel beter. Ik kan al best den weg op!" Arme oude stumper! Hij betastte haar gezicht. De wangen waren vochtig heet van koorts. Hij betastte den arm, tot de met lappan omwikkelde hand en zij weende luid, de ziel. Om iets te zeggen, sprak de jonge man: „Ja ja, in huis is hij nog. Maar met het afzetten van don arm zal 't jiog zoo'n vaart niet loopen.'"... Voor die bees ten kost 't te veel geld, dacht hij; de begrafenis kost minder... ,.Je moet stil blijven liggen", zeide hij. „Je bemt ziek. Wou je eens drinken?" Daar had het arme schepsel zijne hand gevat en be gon te smeeken: „Ik weet niet wie u bent. Als u maar niet de dok* ter bont!.... Neem mij in bescherming, bid ik ut Geen mensch heb ik op de wereld. Help mij om weg te komen uit dit huis. De hand willen ze mij afsnij den Die lieve, arme hand I Wat moet ik dan Wat heb ik dan? Wat heb ik dan anders nog op de wereld, dan mijne twee handen?" Bij de opkomende halve maan, dte door een ven stertje naar binnen gluurde, zag Alexis de vrouw, dio op eene hooikar lag, onder eenige ellendige tanpen. Ntet eens een bed had men haar gegeven. Waaróm ook? Gezonden liggen overal goed, zie ken overal slecht. En Alexis dacht: Die behoort niet hier. Die behoort la 't hospitaal. „Tracht au la te slapen." zeide hij, en hij zocht zich van de hand, die hem vasthield, los te maken. „Morgen zullen wij zien wat wij kunnen doen." „Niet morgen! Niet morgen!" jammerde zij. „Nu terstond op staanden voet weg! Dit huis is mijn ongeluk. Och, meneer. Ik weet niet wie u bent maar ik laat u niet los. Draag mij naar bulten en laat mij daar liggen. Als Ik maar weg ben! Ik zie voortdurend het groote mes! Mijne hand och, mijne hand! Die moet weg, heeft hij gezegd! Anders moet Ik sterven, heeft hij gezegd! En ik wou toch zoo graag nog wat leven! O, ik hóud u vast, Ik houd u vast! Man, wilt u mij A»i liefe» steek laten? En toen zij nu weer zoo bitter weende, vroeg Alexis haar: „Hebben ze hier geen paard op stal? Of trekken de koelen den hooiwagen?" „De roode daar bij de deur, die wordt voorge spannen," gaf zij ten antwoord. „Een goed beest, Ja! Ik heb ze zelf al willen Inspannen, om weg te komen, nu ze mij de hand willen afsnijden. O wee, o wee! En Ik heb geen vader of moeder meer!" De student van de landbouwschool vroeg enkel nog: „WH je iets meenemen?" En zij daarop; „Ik heb mijn bundeltje al onder mijn hoofd." „Goed. Wikkel je dan In de deken...; Maar laat mij toch los, jou klit! Ik wil enkel maar van boven iets halen. Ik ben dadelijk weer terug." Hij tastte zich de ladder op, kwam met zijn ran sel terug en opende de deur naar het erf, heel zachtjes. Vervolgens maakte hij de roodbonte los van den ketting, deed haar een tuig aan, dat aau den muur hing, en spande haar voor de kar, op welke de zieke lag. De stumper steunde van blijd schap, En zoo is het span zachtjes naar buiten ge reden uit den dampigen stal, het breede erf over, en zoo den weg op, in den stillen maneschijn. Alexis leidde bij den muilriem de koe. In de kar lag de arme Annelise, keek met groote oogen naar de maan tusschen de bocmen, en kreunde zacht altijd nog van blijdschap. Toen vouwde zij hare handen samen, de gezonde en de zieke, en zij bad een Onze Vader voor het gelukken van de vlucht. Waarheen? Zij vroeg 't niet. De jonge man kan niet slecht wezen en waar dio haar bracht, daar moest 't wel goed zijn. En de roodbonte was óók mee dat was óók een goed teeken... Soms hief zij wel eens een weinig haar hoofd op, om naar haren sri^Si Fine"w wannccr de maaj' hèm in het gezicht scnecn... l.en knappe mant En hare hand bu haar z«k»r alot afaem»u! Dio hand. Ul« gl^ft veel gezet te worden. Wat je daar in je handen hebt, is nog niet eens 'n millioen. Wat zou je er dus aan hebben,, als je er 'n dwaasheid mee be ging?" Na die eerlijk en openhartige woorden van vriend schap, weken van lieverlede alle gedachten, die eerst in mij opgekomen waren, 't Was als 'n bliksem door mijn hoofd gegaan, om, als 't donker was geworden, even bij Roëll aan te kloppen en te vragen of Amsterdam te koop was; en zoo ja, hoeveel hij er dan voor hebben moest. Ik had 'n stil overleg hij mij gehad, om als de som eenmaal in mijn han den was even naar 't Loo te sporen, belet te vragen bij de Koningin, en te zeggen: Ziedaar Me vrouw, 't bagatel van 'n half millioen, waarom door U bij de regeering gevraagd is, om uw huishouden 'n beetje op te knappen. En hoe Zij clan gezegd zou hebben: Kijk Hein, dat vind ik nou nog eens fideel van je. Nu zie ik toch, dat er nog harten zijn, waarin het vuur der vaderlandsliefde en voor 't Koninklijk Huis nog niet geheel gedoofd is. Ik zal je 'r 'n lintje voor geven. En hoe ik dan weer geantwoord zou hebben: Heelemaal niet noodig, hoor Mevrouw. De bewustheid 'n daad van deugd en gods vrucht, ja, godsvrucht, want dat is vaderlands liefde eigenlijk gedaan te hebben, is mij loons genoeg. En hoe Zij dan misschien 'n traan zou heb ben weggepinkt. En als Zij dat gedaan had, dan zou ik ook even mijn zakdoek te voorschijn gehaald heb ben, en tusschen 'n paar neusophalingen door ge vraagd hebben: Wilt U soms nog 't een of ander voor de kleine meid? U hebt maar te spreken. Want dat socialistische en anarchistische tuig, waar U tus schen verdwaald bent, dat altijd maar lamenteert over te hooge belastingen en nu dien goeien Kolk man het leven weer verbittert met allerlei venijnige courantenartikelen, zal het U niet aanbieden. Dat schoelje denkt alleen maar aan zichzelf, en weet j niet en begrijpt ook niet, wat 't voor 'n Koningin zeggen wil, om met 't inkomen van 'n half millioen en de rente van iets meer dan twee honderd mil lioen rond te scharrelen. Ze geven net zooveel om 'n waardige vertegenwoordiging als sommige christe nen om 'n inhaligen dominé, die zich meer bekom mert over zijn tractement, dan over het heil der hem toevertrouwde zielen. Er is met dat tuig niets te beginnen. Of wel wat kan er niet al opkomen in een mensch, die eenmaal aan 't fantaseeren is en bereid zijn handen alleen te wijden aan den dienst van het goede? ik had bij de Ministers van Oorlog en Marine willen aankloppen en zeggen: Ziedaar de larme f 160.000 waarmee ge de begrooting over 1909 verhoogd hebt. Vraagt dat onwillige gepeupel maar niets meer; ge hebt nu al genoeg moeten hooren over die weg te smijten veertig millioen voor onze kustverdediging. Ik ga nu naar New-York, waar de Vanderbilts, de Goulds, de Harrimans en andere geld magnaten van mijn komst verwittigd worden; ik zal ze ontmoeten en trachten zaken met hen te doen voor de firma, die mij zendt; en eenmaal met hen in gesprek zal ik spreken van de banden, die het nieuwe, rijke Amerika binden historisch binden aan het oude, nu niet meer rijke Holland. Ik zal hen herinneren aan 't bezoek van Mr. W. F. van Leeuwen, verleden jaar, aan „de halve Maen", die wij hen, als historisch reliek, cadeau gaven; en als ik dan aan 't vertellen geslagen ben over de bloed honden, die ons omringen en beloeren, Engeland, Duitschland, bloedhonden, die ons dreigen te verslin den, en zeg, dat onze kusten onveilig zijn, niet weerbaar, dat onze Ministers nu al jaren tever geefs in de hoekjes van de schatkist peuteren om er nog wat uit te halen, dat onze Koningin niet rond kan komen, eertijds rijke familiën met de han den in 't haar zitten, en Amsterdam? «traten eiken dag weer opengebroken worden of hier of daar mis schien 'n goudader te ontdekken is, maar dat er nooit anders dan zand en klei te voorschijn komt, als ik dat dan alles zeg, eerlijk en waar, met 'n beetje gebroken stem, langzaam en aandoenlijk, och Kolkman, dan weet je niet wat er gebeuren kan. Dan kon zoo'n Vanderbilt wel eensLaat ons hopen, laat, ons blijven wat we altijd geweest zijn: wijs en verstandig, zuinig en bescheiden. Over die stallen op 't Loo zal Ik geen woord reppen, evenmin als over al die wiegjes, die rammelaars, die bijbel tjes, waar we hier onze kostelijke centen aan ver daan en verdonderd hebben; evenmin als over zoo veel, waar men In het buitenland om lacht en de schouders over ophaalt, 'n Mensch die ruim in t geld zit ik zie 't nu aan mijzelf kijkt op geen millioentje meer of minder; gelukkig en tevreden te zijn en te maken is zijn eenigst begeeren. En wat éen millionair niet zou willen of kunnen, daar zijn er allicht twee of meer toe in staat en geneigd. Jk althans geef de hoop nog niet op. Zoo had ik willen doen en spreken, maar de be dachtzame woorden van mijn vriend Jan, hebben mij daarvan doen afzien. Nu ga ik met mijn checq - goed weggeborgen op reis, en mijn goed-wil- lend hart zal niets anders vermogen, dan te bidden voor mijn Koningin, voor de Ministers, voor mijn vaderland en mijn landgenooten. Voor hun welzijn? Och, dat niet zoozeer; want zóo kwaad hebben ze 't nog niet; maar ik zal bid den voor den bloei en de ontwikkeling van hun verstand, want daar staat 't maar treurig mee. Wanneer ik gelegenheid heb U 'n brief te schrtj. ven op reis of gedurende mijn verblijf in Engel» of Amerika, zal ik dit gaarne doen. En zoo nj!ï? dan tot over vijf, zes, zeven weken, als ik terug ben in Amsterdam. Aan allen die mij lezen, Saluut! t.t. H. d. H. een heldenstuk. Pillsbury, de gouverneur van Wcslbury in Conneclicy» kreeg eens 'n gevangene voor zich van herculisch lichaamsbouw, de schrik van den omtrek, 'n man, dj» meer dan eens was losgebroken, en zeventien jarea I lang van misdaad had geleefd. Toen de man \,)f)r kwam, zei Pillsbury. dat hij liever geen poging aanwenden om te ontvluchten. Ik uil en ik zal, zei de gouverneur, 't u lastig maken; wij moeten goede vrienden blijven, ik hoop, dat gij u zoo gedragen zult. dat ik nimmBj door uwe schuld in eenige ongelegenheid kom. Hier is 'n cel voor eenzame opsluiting, maar die gebruiken we nooit; ik vind 't 'n akelige nare, doodsche cel, vyaar 'n geiwoon mensch bang in wordt, en 't zou me erg spijten, als ik u daarin moest opsluiten. Ge kunt hier vrij heen en weer loopen, wanneer ga mij ten minste evengoed vertrouwd, als ik 't u doe. De reus-misdadiger was knorrig en lastig, en scheen maar weinig teg* voelen voor Pilfebury's zach-.ar igheij.. Op al wat de gouverneur tot hem zei, antwoordde hij met wat binnensmonds gebrom. Er gingen 'n paar dagen voorbij en toen kreeg de gouverneur bericht, dat de gevangene beproefd had uit te breken. Pillsbury liet hem voor "zich komen en gaf zijn spijt te kennen over 't geen er gebeurd was De gevangene zei 'niets^ hij zweeg en bleef zwijgen ook toen de gouverneur zej. dat hij hem nu in dte afschuwelijke eet zou opsluiten. Kom maar mee, zei de gouverneur. Je hebt het gewild en nu zal 't ook gebeuren. Pillsbury, die klein van persoon was, ging hem voor en de reus volgde: Toen zij nu in den nauwe® gang, die naar de cel leidde, alleen waren, keerde de gouverneur zich eensklaps om, en liet het licht va®, de- lantaarn op het gelaat van den misdadiger vallen, die zwijgend bleef staan. Nu vraag ik je toch, zei de gouverneur en zijn stem klonk boos nu vraag ik je toch: I Of dat manier van doen is? Ik heb alles gedaan, om u het leven hier zoo dragelijk mogelijk te ma ken.g Ik weet wat 't zeggen wil in 'n gevangenis te zitten; ik zit er nu al veertien jaren in, en ik dank God, dat ik mij ten minste vrij bewegen mag, en, als ik afgelost word er zoo nu en da eens uit mag. Datzelfde gun ik ook u, net zoo goei als allen, die hier komen. Ik heb u vertrouwd in alles, en tot loon daarvoor hebt gij mij nog geen enkel bewijs van vertrouwen gegeven. Integendeel, gij hebt iets gedaan, wat, indien 't u gelukt was, mij in de grootste moeilijkheden had kunnen bren gen, mij zelfs mijn betrekking had kunnen kosten. Is dat nu goed? En kunt ge dat tegenover mij ver antwoorden? En toch... ik kan er niet toe komen, je in die verschrikkelijke cel op te sluiten. Ik ben ten einde raad; zeg nu zelf maar wat ik doen moet; ik weet 't niet meer. Als je me maar 't minste be wijs van vertrouwen woudt geven,; als je Toen barstte de reus in snikken uit, en zei: Meneer, ik ben, 'n echte duivel, nu al zeven tien jaren lang; maar u behandelt mij net, alsof ik 'n mensch ben. Dat ben je ook, als je 't maar zelf g&wen woudt. Kom aan, laten we terug gaan, en laten i nu allebei nog eens probeeren, of we geen vrtenlÉj kunnen zijn. In de annalen van de gevangenis te Westbury staat dit geval vermeld, en latere bladzijden deeles mede, dat de reus-misdadiger van dat oogenblik at de vertrouwde van den gouverneur werd, die steeds met grooten eerbied over zijn dapperen bewaker sprak. millionair te zijn. George Pullman, die geschat wordt op vijf en twin tigmaal millionair ;te zijn, werd eens gevraagd, hoe het gevoel was van 'n millionair. Daar heb ik nog nooit over gedacht, antwoordde hij. Maar nu ge er over spreekt, geloof ik, dat ik niet beter af ben althans niet gelukkiger dan toen ik geen geld had en van den ochtend tot den avond hard wenken moest. Toen droeg ik 'n goed pak klearen. en nu ik millionair ben, kan ik toch ook mam één pak kleeren te gelijk aan hebben. Vroeger at ik drie maal daags en mijn eten smaakte en bekwam mij altijd heel goed. Nu eet ik ook driemaal' daags en soms smaakt het mij niet. Vroeger had ik minder zorgen en ik sliep beter; en ik geloof, dat ik mij over 't geheel geluk kiger gevoelde dan nu. Dat geloof ik. nu gij er mij naar vraag!, maar eerlijk gezegd heb ik er nog nooit over gedacht. Maai- ik gevoel het nu toch heel duidelijk dat ik toen gelukkiger was. En toch ja, dat dien it er nu ook wel bij te zeggen toch is 't een en aangenaam gevoel om rijk te wezen. aan niemand! Aan niemand, aan niemand! Want hare twee handen anders heeft zij op de wijde we reld niets. De student stapte naast de roodbonte heel gemoede lijk voort. Zij verstonden elkaar reeds, die twee. Hij had niet eens eene zweep bij zich; maar van zelf stapte de koe monter aan, alsof ook zij blijde was aan den Duivenwaard ontkomen te zijn. En Alexis ver kneukelde zich over het trimineele bedrijf, waaraan hij zich schuldig maakte. Eene ontvoering!... Langs het water, waarin de maneschijn zilverde. over de weiden met do witte nevels tropen, door donker woud. en dan weer door eene lange laan van pc polieren, zoo ging de reis. Af en toe liet de jonge man de kar stilhou den en luisterde, of de zieke nog kreunde, of sliep. Zij had zich geheel ingewikkeld, ook over het gezicht. En later, toen het weer door donker woud ging. wist zij in de kar uit haar bundeltje zich aan te kleeden, zonder dat Alexis het bemerkte. Daarmee was óók weer eene zorg uit de wereld. Eindelijk, toen zij op de hoogte boven het stadje gekomen waren, grauwde boven de wjjnbergen de da- geraad. Nu, mijn beste roodbonte, zullen we spoedig wat kunnen uitrusten", zeide Alexis tot de koe; en hij zeide het opzettelijk luid. De zieke verroerde zich.., Wat? Wat drommel? Dat is toch geen oude vrouw I Dat is een meisje!... En eene knappe deern óók nog, al zat haar nu het haar ook wat fwoest over het gezicht!... Alexis werd onrustig... Op die manier toch kreeg do geschiedenis een heel anderen kijk. Eene zieke oude dienstmeid naar het hospitaal te brongen, dat leek eene daad van gewone mensohlievendheid. Maar eene knappe deern In den nacht te ontvoeren, dat was een heel andere zaak... Dat zou tot haken en oogen leiden Bij geluk was de directeur van het ziekenhuis een bekende van hem, wet wien zich praten liet. hoewel de man eten paar malen achterdochtig met de oogen knipte. Toen de zieke hand bevrijd was van de lappen het waren er niet minder dan zeven, en elke rook naar eene andere zalf toen staarde het meisje met doodsangst den arts in het gezicht. Wat zou hij zeggen: Die moet er af?.,. De arts onderzocht den zwerenden vinger, de rood opgeioopen gewrichten en den gezwollen arm. Toen legde hij eeri versch verband er om en zeide: „Nu, wij zullen 't eens afkijken." Verder zeide hij niets. Alexis sprak haar lachend moed toe. Dit troostte haar machtig. Want als die lachen kon, die brave jon# man, dan kon het toch niet zoo gevaarlijk wezen.-' Maar, hoe kwam nu de roodbonte met de kar teruj naar Windlilz?... Want, ddt mocht zij zich toch niet laten nazeggendat door hdar de Duivenwaard scha de had geledent... „Dat zal mijne zorg wezen", zeide Alexis. En udjuus en houd je maar dapper!"... Weg wilde hij?.... Maar, hemelsche genade, hoe w- dan de hand genezen, als hij wegging?... Zij stow Ru rechtop. Rank en slank was zij. Zij reikte heit met hare golvende lokken tot aan den schouder. Zoo dicht stond zij bij hem, dat hij haren warmen ade® voelde tegen zijne wang. Hoe trilde haar boezem, toen zij zeide: „Neen, dat niet! Dat zeker niet! Niet s'" snijden Hij greep hare gezonde hand en zeide: „Wat p^1 je voor gekheid? Niet afsnijden? En op eenf1" den dag zal je ze vrijwillig weggeven...." En meteen was hij weg. In hare zwarte oogen brandde een vuur. En de rooi® lippen kersrood, zwellend rood waren ze... ^'a' een koorts l Wat een koorts had het arme schepsel! Daar Alexis Reilbacher een van die menschen die niets ten halve doen radicalen heeten ze in® politiek bracht hij allereerst de kar met de aan den Duivenwaard terug; en ten tweede zette Ml zijn voetreisje in het gebergte voort. De Duivenwaf' din maakte een helsch rumoer, toen de jonge zich als de dader van het snoode stuk aan haar v<d stelde. Maar Alexis troostte haar met do overwCPj dat „het mensch" nu den Duivenwaard noch operatie, noch eene begrafenis kosten zou. Op zijne verdere wandeling trof hij menige onzin®, lijke en onvrindelijke herbergierster; maar bij de venwaardin te Windfilz konden zij geen van alleaJy len. Hij ontmoette ook hier en daar eene knappe Maar geen boezemde hem zooveel belang in als "L andere. Niet nu juist wat de schoonheid betrof J maar de drommf»! moeht we tan unit hei ei#1* Tl kunde was? Hij was toch anders niet zoo'n meisje5^ Nóg een jaartje heeft hij uit de boeken Lanabo% nde gestudeerd. En daarna kwam de praktijk «P groote hoeve van zijnen vader te Bisambacïi. En „het mensch"?... Gezond en frisch, hoor! En vraagt iemand mij, hoe 't met liarc hand Wel die heeft zij aan Alexis Reilbacher „N. R- a

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1910 | | pagina 10