Voor Dammers. Hiii) zij kar Énd kiiit raakte. Zaterdag 8 October 1910. 54e Jaargang, No. 4791. DERDE BLAD. M Scüetsen uil de RecHtzaai. W. Stolp. Zwart A11&3 betreffende deze rubriek te richten aan het Bureau Schager Courant en voorzien van het opschrift „Damrubriek". Oplossing Probleem No. 14. Van L .de Beer, Amsterdam. Stand zwart 4 schijven op: 3, 4, 11 en 21 en 2 dammen op 12 en 36. Stand wit 3 schijven op: 13, 19 en 24 en 2 dam men op 5 en 20. Oplossing: Wit: 2015. Zwart: 36 9. 19—13. 9 36. 541. 36 20. 15 32 en wint. Ooede oplossingen ontvangen van: D. A. B. te Sint Maarten, G. de W., H. J. G., T. V. te Schagen, D. O. Azn., te Nieuwe Niedorp, B. en P. J. W. te Anna Paulowna, Jb. D. te War- menhuizen, C. S. te Keinsmerbrug, Jn. F. en P. N. te Oudesluis, A. L. Z. te Schagerbrug, J. v. d. S. te Wieringerwaard, K. V. te Koegras, D. K. te Win kel, D. S. te Kolhorn, D. D. te Den Helder. Vraagstuk No. 15. Onderstaand vraagstuk is een gedeelte uit een partij gespeeld in onzen dam wedstrijd te Kolhorn tusschen de heeren P. Kistemaker, Kolhorn (wit) en J. Geertsema, Barsingerhorn (zwart). In dit ge deelte werd door zwart een damzet overzien. De vraag is nu, bij welken zet bedoelde damslag moge lijk was. De oplossing hiervan geeft 1 punt in den probleem wed strijd. vóór twaalven Zonder mankeeren... Hij was direct toch maar waar t niet gaan kan, hè? Ze fluisterden bereid er zijne hand voor Ie teekenen... samen.... kwamen in weeke stemming, sprakererover Maar plotseling dreunde een slag op café-tafel, dat hoe zij, aj; als hun kindje... he wezentje dat men het Vrakkehout hoorde splijten. Een tweede, een op komst jas... Als Pie nu eens m nood verkeerde... Of zij m dan in den steek zouden laten?... Kon ïm- derde slag... ..Jouw handteekening... Jouw.... Flesschentrekker!... Afzetter!.... Dok-ópDok-óp, zeg ik jet De kastelein en Frits kwamen er bij te-pas. Doodsbleek, duizelend stond de ander erbij, ver duurde d minachtende oogen van hen, die meneer \an der Hoeve trachtten te beteugelen... De waard fluisterde aannemer iets in 't oor... Fiits hield hem legen... „Ik zal hem... ik zéT den sohooier.... Bij de tachtig gulden mot-ie me betalen... Over de zes weken houdt-ie me al aan het lijntje. Ik zal 'm!... Dadelijk naar zijn baas... Zoo'n fielt mot ges... signaleerd worden... W aar of niet. De Klerk? Wóór of niet?...." „Zeker, zeker!" beaamde kastelein ,.u hebt volko men gelijk, 't Is schandalig... t Is... Maar u slaat te hoog. véél te hoog. meneer Kon mers niet?... Marie had schreiend haar arm om zijn hals geslagen en Koenders kreeg er ook tranen van in de oogui... Toen werd er gescheld, de jongen van 'l brief je?... De tien centen uitgeteld. Bijna niets meer in huis... Enveloppe met zijn adres er-op... Vaders hand... Zóó bang van gespannen verwachting, met wïld-bonzende har.en.. Hij tastte, .bevoelde enveloppe... Ze kón niet nagaan, van builen, of daar nu een biauw of ander papiertje in stak... Scheurde open... ze durfde niet kijken eerst.... Zijn, Koenders' brief terug van paZonder iets er bij... Taal noch leeken... Dat was een verschrikkelijke avond gewoest... geëindigd met een wilden tocht naar het Wit: Wit. D. Homoet. Zwart: 4—10. 18 27. 24 31. 27 38. 23 32. 1. Wit: 3328. Zwart: 1823. 2. 31-27. ft 1318. 3. 3731. ft 913. 4. ff 4137. ft 49. 5. ff 3933. tt 1722. 6. ff 28 17. ff 11 22. 7. ff 31—26. ft 22 31. 8. ft 36 27. tt 611. 9. ft 46—41. ft 16. 10. ft 33—28. tt 2024. 11. ft 44—39. tt 1117. 12. ft 3430. Stand na den 12 den zet van wit. Zwart. Wit. 12. Wit: Zwart: 1721. 13. tt 26 17. tt 12 21. 14. tt 3933. tt 711. 15. tt 4136. tr 2126. 16. tt 5044. tt 1117. 17. tt 3025. tt 1721. 18. 4439. tr 1520. 19. tt 3934. tt 1015. 20. tt 3429. tt 23 34. 21. tt 40 29. 1823. 22. tt 29 18. 13 31. 23. tt 36 27. tt 27. 24. tt 4741. tt 711. 25. tt 4136. tr 913. Oplossing van dit vraagstuk in te zenden uiter lijk Maandag 17 October aanstaande. Slagzetten in de partjj. De volgende stand kwam voor in een partij tus schen de heeren D. Homoet, Amsterdam (wit) en W. Stolp, Wormerveer (zwart). In dezen stand speelde zwart 410, waarna wit door een prachtigen slagzet de partij beëindigde. Wij geven onzen lezers in overweging, soortgelijke slagzetten eerst te bestudeeren alvorens de oplossing te raadplegen. 2722. 3329. 30—25. 25 5. 5:1. Een vernietigende slagzet, die de partij in eens uitmaakt. CORRESPONDENTIE. D. O. Az. te N. Niedorp. Wij willen bij uitzon dering uwe partij tegen den heer J. Kossen wel eens analyseeren en dan aan u opzenden. Dit zal echter wel eenlgen tijd duren- Wij geven u in overweging de partijen en slagzetten in onze rubriek goed te bestudeeren. Dit is zeer nuttig voor het practische spel. Het probleem is te eenvoudig. IN DE WEBBE. Hij veegde met z'n zakdoek over het klamme voor hoofd en zag zijn overbuurman aan het cafétafeltje met smeekende oogen aan... Wenkte hem om toch zachter te spreken... Zachter.... Wat hadden andere menschen met hunne zaken te maken?... „Zakengromde de dikke man, die meer bier tjes scheen verschalkt te hebben dan voor 'm dienstig was, dien ochtend, -„zaken!? noem jij dat zóken Een mooie historie l Dat noem ik..." Weer wenkte de ander met smeekend gebaar.... Drup ten de droppels angstzweet van zijn hoofd. Keek hij schuw om zich heen... De eenige kellner van de ge legenheid stond rustigjes te luisteren, den blik strak gericht op het tweetal. Hij fluisterde iets met de buf fetjuffrouw, die ginnegapte achter handje... 't Werd helsch. de foltering, die hij te verduren had. Overbuurman, met onvaste gebaren van half-be- schonkene, grabbelde in z'n jaszak, naar zijn notitie boekje. Kon het juiste blaadje niet vinden... Tikte om nieuwen voorraad bier, keek hem aan met nijdige drif tige oogen, onderwijl hij 't boekje weer opborg. „IV....weet je wat jij bent?.... Ja, jij, met je deftigheid... Zeg, Frits" tot den kellner. die met versch biertje aankwam en den royalen klant, den vet in z'n duitjes zittenden aannemer, had te ontzien... „zeg, Frits, weet jij wat meheer Koenders 'r voor een is?... wéét je dat?..." Zelfs Frits, voor geen kleintje vervaard, werd er tikje verlegen onder, had medelijden met den gemartelde, die daar zat wrijvend over zijn hoofd, gloeiend van schaamteW...weet jij dat I Frits had tact. Fluisterde aannemer iets in, waarvan hij vermoedde dat 't hem ken interesseeren... Poogde hem af te leiden... Maar meneer Van der Hoeve, de half-beschonkene. hield met koppigheid van alcoholist vast aan z'n cha piter... Duwde 1-rits, den kellner, weg.... „K..kan me niks bommen! Geen steek! Hoor je dat Heelemaal niet!.... Niks!.... Ik vr....vraag je, - weet jij wat hier deze meheer... deze sinjeur is?...." Frits bepaalde er zich toe om royalen klant een knipoogje toe te werpen van: „Nou, óf ik 'm in de gaten heb!...." En liep haastig naar het buffet om een eind aan de vertooning te maken. „O zoo!" bromde meneer Van der Hoeve, zijn bier glas neeremakkend op het buffetje, „o zoo! Frits weet 't ook..." Waarop hij lodderig voor zich uit ging zitten turen. De ander fluisterde nog wat. Op heesehen toon praat te hij tegen crediteur, - nederig, zoeterig, vleiend, kruipend, zóó bang dat de marteling weer zou be ginnen. 't Duurde een poos. Toen zei meneer van der Hoeve, zwaar van tong en dreigend van blik: „H... Hoeveel ken-je nou. Nou, op staande-voet, zie-je.... Geen smoesjes I... Geen uitvluchte... Begrijp- je dat?" Het roode, vleezige hoofd kwam vlak bij hem. De groote oogen schoten vuur.... Hij rook den alcohol- adem van zijn schuldeischer... Voelde ijskou van angst strijken over zijn rug, over zijne handen.... „Allo! Vooruit! W.... Wat ken-je me dan afdoen!?" Hij prevelde iets.... De volgende week Woensdag vran Patroot1--- Er op of er onder... Hij was te- Van" der" Hoeve "om u ruggekomen met twee lapjes van tien en de boodschap, ,U ..e, puulieke plaats... Dót is hier <k{ h,j zéér waamchijnlijk z'n congé zou krijgen Met toch, niet waar... Een man van uwe positie... Waar ke menschen, die t hem zóó lastig maakten om ieder den hoed voor afneemt... Denk aan uw naam!.... grfd en voorschotten, had meneer gezegd. wilde Ik heb tc-veel respect voor u om 'tte kunnen aanzien, J <ks'schuldenaars aeestes dat u.... Zeg nou zelf. meneer!" Dat al'es gleed Koendersdj schuldenaars, gjstes- Het sloeg in. In plotselinge verteedering van ge- oog voorbij.terwijl hij daar zat te jachten in het kleine streelde ijdelheid stak aannemer roode, dikke knuist naar Klfei v j u V T langs den kastelein De Klerk, eigenaar van „De Kraan", uit... 't Werd stil in het lokaaltje. De bleeke, bange man zat. met z'n schande en z'n schaamte, eenzaam aan 'p tafel tje.... Waagde 't nog niet te vertrekken. Kastelein en meneer van der Hoeve zaten samen te fluisteren..^ Crediteur was nu, als bij tooverslag. kalmer geworden. Hij had De Klerk's raad gevolgd, een kop koffie besteld. Patroon had Frits gewenkt... „Sterk, hoor! Je weet er alles van 1" Over 't gevalletje werd nu gesmoesd. Telkens schudde kastelein het hoofd... De ander voelde wat hij wou uit drukken: Zoo'n schoft, zoo'n fielt, zoo n afzetter... En dan wierp patroon even-snel koud-minachtenden blik op debiteur.... Ze zaten juist tusschen de plek, waar hij. schuldenaar, was en de deur... Hij. Koenders. dacht aanden toestand thuis. Hoe Marie gisteren had weg- N" rrOvU-vr. «.V. 4 T-,^.4 !no4n4» 11 «.^1 r. r» Lr,4^.rr.4 rmn. n.re ruieent! WCIIl LCrCLl Ulo IC1 ÜV., en meneer Van der Hoeve de deur zou kunnen berei ken... Toen hij op den schouder werd gelikt. En hij achter zich zag staan een man met lange, gele knevels, waterige oogen bolle wangen, dien hij nooit had ontmoet, en die toch zeer fideel, joviaal' tegen hem deed... En in zijn toestand van naar hulp hunkerende wan hoop volgde hij den vreemde. Ging tegenover hem zit ten, in een uiterst hoekje van café-zaaltje... Voor de vierde maal kwam Frits, de kellner. met het blaadje, waar twee cognacjes op stonden, bij het tafeltje, waar Koenders met den vreemde van de gele knevels en de waterige, loerende oogen waren gezetén... Schuldenaar woelde door de verwarde haren en luister de met koortsigen glans in de oogen naar wat de vreem- gebracht het laatste, allerlaatste, wat ze nog missen konden. Het ijzeren ledikant was de vorige week aan een opkoopier, die langs kwam. voor twee gulden ver kocht. Ze sliepien nu op den grond. Uit schaamte had Marie het dagmeisje weggestuurd. Maar zij was zelve te zwak voor het grove werk te doen. Toen hij ver- Hij begreep maar half, want de alcohol opgeno men in uitgehongerde maag... Hij had dien ochtend te gen Marie gelogen dat ie geen stuk door z'n keel kon krijgen... Was naar kantoor vertrokken voordat zij hem kon tegenhouden. Want hij wist immers dat er nog j lü Z*W cl IV VDUI llül muvu Wol K lO UU-CII. JL U-Cdl 111 VC1" UJAi:A - leden week Woenscfag van kantoor kwam en haar naar fSoH ti Ti mesPun1f gewoonte in de gang gieienKlag riep, - toen was ze niet jfn ,h,had t>est ,8eho,ord' höeManet uit gekomen Hii luid haar «wonden'in de achterkamer. smk,e ,toca de bakker zijn kar had dichtgesmakt, gekomen. Hij had haar gevonden in de achterkamer, van 'n stoel gegleden... Ze was flauw gevallen. Toen hij haar met azijn en water tot bewustzijn had gebracht, was zij in tranen uitgebarsten... Voor dien middag had ze niets kunnen klaarmaken... De slager had geweigerd een pagr ons varkenslapjes te „poffen". „Eerst centen zien 1" had de man gezegd, waar een hoep menschen, in den vleeschwinkel, bij stonden!.... „Eerst oenten. juffrouw 1" Vroeger werd zij mevrouw genoemd, maar die da gen lagen ver achter den rug. En de buurvrouw van twee-hocg, die Marie in de mevrouw -pieriode gekend had, vond er een heerlijke genieting in om telkens, om een haverklap, op de trap te schreeuwen. met grillerigo stem, waar de wraakzucht van jaloezie in snerpte... „Juffie!... Hè. juffrouw Koenders, is u daar!" wegreed zonder iets af te leveren omdat 't weer de oude boodschap was: morgen zeker twee gulden af betaling... „Ja, morgen-brengen, hoor!" had de bakker gespot, en weg ging-ie... Marie had even gewacht vóór ze in de slaapkamer kwam, maar 'r oogen waren dik... Hij had schroeienden honger gevoeld, eerst. De cognac verdreef het. Hij voelde zich opgewonden, be- hagelijk... Prettig. Die nieuwe vriend was eigenlijk een fideele vent... Van wat de man hem voorstelde, begreep hij slechts iets vaags.... Iels onbestemds... 't Lokte hem wel aan!... 't Was een verduiveld geniaal idee.... Gladde jongen, die vroemde... Voor de vierde maal had Frits cognacjes gebracht, alles voor rekening van den nieuwen vriend, die hem had voorgerekend, hoe 't voor hem Hij had, na" die flauwte van Woensdag naar kinderspel was om met zoo n honderd pop in den tijd n vader willen gaan, om hulp te smeeken maar zij Jm dagen.. Zeg; vier dagen... Op zn allerminst r 7 hrmrlorH TSPhtinl T.A rn Q L- A n V nnr horr> k oonrlore Feuilleton. DOOR PETER ROSEGGER. De jonge man stond midden op den weg en keek rond. Zou hij dien dag nog verder loopien? Of in dit nest van een dorp overnachten? De herberg zag er niet aanlokkelijk uit erg vervallen en sjofel. Maar hij liad een marsch van negen uren achter den Irug, en de schemering daalde, en het eerstvolgende I stadje lag nog twaalf of veertien kilometer verder. Dus, Ina zich nog even bedacht te hebben, trad hij in het |huis. Dat men hier niet verhongerde, zag hij al terstond. |De waardin was zoo rond als een biervat en had leene drievoudige onderkin, met en benevens een knik- lkerrond neusje, een paar appelroode wangen en boven Iden vleezigen mond de rudimenten van een snorre- 1 baard. De herberg had veel aanloop, en op de boven- 1 verdieping toonde de vrouw den wandelaar eene groote Ikamer, met twee vensters, op welke ontelbare vliegen- Ismetjes zaten, heel onsymmetrisch, net als de sterren laan den hemel. Er hing zelfs een verweerde spiegel; lover de wormstekige meubels lagen gehaakte dekjes, |en op de latafel stonden twee vazen met jfapienen I bloemen. Niet geheel onbeschadigd echter leek het I onmisbare stuk aardewerk, dat de vrouw zoo heel on- Igemerkt met den voet naar den achtergrond schoof. I „Ja ja", snoefde zij „zoo n kamer zou meneer Idrie uur 'gaans in den omtrek niet vinden ook Iniet in 't nieuwe hotel te Reinau, dat overigens ptijf lvan de weegLuizen zit." I Niettemin bezon zich de reiziger, of hij toch niet lliever verder trekken zou. Maar de waardin had hem Ireeds stok en knapzak afgenomen en die opgehangen laan een spijker in de deur. 1 Erg veel logeeresten schenen er bij den Duiven- l^aard te Windfilz toch niet neer te strijken; want Vom onze wandelaar in de „eetzaal" aan eene der IbniLngevcrfde tafels zat, stonden er drie of vier kinde rzo niet smerige bloote voeten om hem heen, kauwden l°[> de duimen en staarden hem schuw en nieuwsgierig laan. De waardin joeg heil tierend weg. Wat stonden Marie, wist beter dan hij. .dat 't niks-geven zou. Toen het huwelijk werd doorgedreven, had vader 't gezegd In mijn familie geen protestant. Doe-je 't toch, dan besta-je niet meer voor me!... En daar had vader zich aan gehouden..^? In het begin gaven zij er in den roes van jong ge luk, niet om. Maar ze wisten geen van beiden wat financierskunst is... Ze dartelden. ze waren niet zuinig. Zij. Marie vertrouwde op zijn talent. Voor hém. haar mannie, stond de wereld ojien... Toen kwamen de grauwe zorgen, de bange, de klemmende... „Nou-ja had hij, op zekeren ochtend, toen de deurwaarder, ge moedelijk man in de buurt, gewaarschuwd had: zorg nu voor die acht pop, of er komt nesterij.... Ik moet waarachtig beslag leggen!" „Nou-jazei hij toen „als i 't putje bij 't paaltje komt, dat laat pa me toch niet in den steek, 't Zou lam zijn cm met hangende poot jes te moeten... Maar enfin I" 1 's Avonds van dien dag hadden ze dicht bij el kaar gezeten, -zóó bang voor den ochtend,,die kwam. J Herhaald bevel... Een zee van onkosten. Op kantoor dik in het voorschot... En hij had den brief aan pa geschreven, op dringenden, hartelijken toon vragend om eén tientje tot den 2en van de volgende maand... ,.'t Is een hard ge lag" zei (hfij, „maar van weigeren is natuurlijk geen sprake, 't Is eene vernedering... Maar, afijn, ten slotte is 't toch mijn bloed-eigen vader.... Zij hadden een jongetje van de stiaat geroepen om het briefje te bezorgen... Marie had nog een kwartje en hij acht centen... Ze had een onsje kaas gehaald om den jongen een dubbeltje te kunnen geven... Toen het briefje weg1 was, herademden zij. Nu was de groote moeilijkheid, het gevaar geweken. En ze be spiegelden samen... Wót zou pa antwoorden?.... In acht maanden taal noch teeken gehad... Een lapje van yijf- en-twintig sturen?... Samen dachten ze hetzelfde; hij zou misschien zelf komen!... Bouwden luchtkasteelen... Pa in hun huisje. Hartelijk, - blij. dat-ia weer zijn jongen en diens vrouwtje vóór zich had... Kom-kom, het bloed kruipt ze daar te gapen? Bij: zijn vreten had zelfs een hond graag zijne rust hoeveel te meer dan een stads heer Want de vreemdeling monsterde reeds de hem voor gezette ham, wat daaraan eetbaar vvós. en wat schim mel en ranzig vet. Den lialven liter w'ijn had men hem op een presenteerblaadje gebracht welke eer liier slechts aan voorname gasten bewezen werd. Ove rigens had onze gast geen ©er besteld, maar een ge nietbaren landwijn. Middelerwijl was ook de waard in de gelagkamer ver schenen ©en magere man met voorovergebogen hoofd, dat voortdurend op en neer knikte. Met een gemelijk gezicht scharrelde hij wat rond en liet het gemopper en gesnib van zijne wederhelft langs zijne koude kleeren loopen, als ©en natte poedel het regenwater. Jij bent ook tot niks nut!" schreeuwde zij hem toe.' „Je hadt toch den dokter wel eens kunnen op wachten, dat hij eens naar het schepsel kijkt 1' Nadat zij dit drie of vier malen gezegd had, bromde hij: Je kunt hem roepen, als Jiij voorbijrijdt." .Moet ik dan voor alles oogen en handen en Voe- ten hebben? Nog op den uitkijk staan cTok Alsof ik al niet genoeg had te doen, nu dat luie menscli zich ziek houdt en geen poot uitsteekt!" De man bromde iets onverstaanbaars, haalde toen uit eene kast een vettig boek te voorschijn, sloeg ,lii open, legde het den gast voor en zette schrijfge reedschap er naast. „Wie is meneer, als ik vragen mag?" zeide hu, ,,'t Is vanwege de politie." „Mijn naam is Alexis Reilbacher." De waard schreef: A A Alexis„Verdui veld nog toe die pen! En waar vandaan?" „Uit Graz." „En van beroep?" „Student aan de landbouwschool te Leims. Op t oogenblik met vacautie op een voetreisje. Wat moet je nu verder nog weten?" De waard kraste nog, al vloekend tegen de pen. Maar op dit oogenblik werd het verhoor afgebroken door bet binnentreden van een stevigen, grijsbari- "en beer, die aan de waardin vroeg of hier niet een smid te krijgen was. Want er waa een wielband aan zijn rijtuigje losgeraakt. EeD smid niet maar wel een ziek mensch heb ben we, en als de dokter, nu hij toch hier is, eens even er naar kijken wou... Eene kwade hand heeft honderd taentig te maken... Voor hém, Koenders... „En dan houd ik nog een lekker centje overt want... want.... Zóó kwiek ben je toch ook wel om te snappen...» Voor je mooie gezicht lap ik 't 'm nietl" Wat Koenders zéér natuurlijk en van zelf-sprekend .vond... Die van de gele knevels begon ineens te schateren... De tranen kwamen hem in de oogen van de jool... „Uilen, die ze zijn!" riep hij uit „ze weten 't niet!... Het goud ligt voor het grabbelen... Ten minste.... Zie je.... Als-je wilt... Als-je onze vrind wil zijn...." Voor Koenders z'n gevoel was 't of er zich nu om hem heen vormde eene hechte vesting, een bolwerk, waar al de Van der Hoeve's niet tegen konden op veteren... Hij voelde zich. nu. lós van aLlerlei misère.. Hij zou ze!.... En pa en meneer Van der Hoeve en den patroon... Zag niet dat de vreemde van de gele snorren en de bolle wangen hem zat te bespieden met oogjes van „jou heb ik beet, hoor!'" Hij voelde behoefte om, op zijne beurt, te tracteeren. Dacht aan zijn lecge beurs... Nog net vier centen op zak... Had geen zweem van verlegenheid. Vroeg ronduit of de vroemde, nieuwe vriend hem aan een tientje kon helpen... Die van de gele snorren weifelde even... Schoof z'n deukhoedje van rechts naar links en omgekeerd... Beet, kauwde, knauwde op z'n sigiaar. Wipte z'n cognacje leeg en tuurde een poos op den bodem van het kelkje... Keek den ander toen scherp aan... Glimlachte fijntjes... Stak zn hand uit... Drukte die van Koenders met klem menden kneep... Alsof-ie hem aan zich vastschroefde... Smeet toen vier blinkende, klinkende riksen vóór hem neer, met het gezicht van een. die wil te kennen ge ven „Eh bien, bén ik nou je ware, waarachtige vriend, ja of neen?" In het hartje van de oude stad zagen wij, advo caatje, dat er van houdt om „typen te bestudeeren" en ook wel eens per as daaruit strooptochtjes onder neemt op het terrein der litleraü-e journalistiekerij, - een drietal passeeren... Mannekens, waarvan de geen ze. 't Is een kruis! Sinds meer dan eene week al kan zij niet meer werken, en zij is onze éenige meid. En kost en loon moet zij toch hebben." De waardin zeide dit alles met een gezicht als een oorwurm. Maar de dokter dacht, nu hij toch een maal met zijn kapotte rijtuig hier in, Windfilz aan den grond zat, kon hij ook wel eens den goeden man spelen. Dus, nadat het paardje op stal was ge bracht, ging hij met de vrouw naar „het zieke meucch". ODder die bedrijven, was het in de gelagkamer dion,- ker geworden. De waardin kwam met eene vetkaars, gevolgd door den dokter, dien zij waarschuwde, om niet zijn, hoofd tegen den deurpost te stooten want de deur was wat laag, en de dokter was wat lang, en 't zou jammer wezen voor zijn hoed. De dokter dankte voor de beleefde attentie, ontdeed zich van hoed en jas, kamde zich met een, zakkam metje den, baard uit, zette zich aan eene tafel en vroeg wat er van avond te eten viel. Ja, wat zou er te eten vallen? Ham en, eie ren. en spekpannekoeken, en kaas. De dokter scheen naar deze lekkernijen niet, bij zonder happig, en de etenskwestie bleef voorloopig rusten .Zij praatten nu over het wiel, en over het paard, en over dit en dat nog en eindelijk vroeg de waard hoe 't eigenlijk stond met Annelise, de zieke meid. Of zij niet mocht opstaan? „Opstaan?" antwoordde de dokter, zich de handen wrijvend, die koud waren geworden. „Opstaan ln geen geval. Zij heeft hard de koorts. Om je de waarheid te zeggen, ik heb er een zwaar hoofd in. Da arm zal moeten worden afgezet." „Wh zegt u?" riep de waardin. „Anders komt er bloedvergiftiging, en de patiënte is verloren." „Maar dokter! De arm er af? Dan zal zij heel niet meer kunnen werken!" „O jawel. Een vlijtig mensch voert met óenen arm méér uit, dan een lui met twee." „Och, heeremijntijd! En op wat een onkosten heeft ze ons al gejaagd! Geld heeft ze niet, geen duit. Wie zal er dan voor moeten opdraaien?" „Als 't wezen moe t," viel de waard ln „kos ten maakt 't ons in elk geval en misschien komt 't ons zóo nog 't goedkoopst uit. Zoo'n arm is er toch gauw af. Hoeveel kan zoo'n zaakje wel beloo- pen, dokter?" „Nou tot alles weer op orde is, zoo om en bij de twintig gulden," zeide de arts. Man en vrouw zwegen, de handen slaande in el kaar. Eindelijk zeide de man: „Nou, dan zullen we 't maar op zijn beloop laten. Meer dan twintig kost de begrafenis óok niet." Bij deze gansche gedafhtenwisseling had de jonge student aan de landbouwschool te Leims zwijgend toegeluisterd. Nu wilde de dokter een gesprek met hem aanknoopen. Maar de waardin was hem vóór. Na tot de ontdekking gekomen te zijn, dat er aan den jongen man niet veel te verdienen viel, wilde zii liever den medicus in zijne plaats inkwartieren. Dus kwam zij reeds met stok en knapzak van het jonge mensch aangedragen en riep naar binnen: „De heer student zal wel ergens andere een onder komen vinden. De bovenkamer is toch niet meer vrij." Nu w#s Alexis Reilbacher een van die gelukkigen die alles ter wereld licht opnemen en dus ook alles licht dragen. Hij vond 't ook volmaakt in orde dat de dokter den voorrang kreeg. Maar, in den pikdon- keren nacht nog verder te gaan, daaraan was geen denken. b „Als u in de schuur wilt slapen, op stroo?" om>er- dc de waardin. 1 Iemand die voor landbouw studeert, moet zoo noodiia ook op stroo kunnen slapen. Alexis betaalde dus zijne vertering en bij voorbaat ook zijn nachtverblijf, waar bij do waardin grootmoedelijk voor het stroo niets in rekening bracht qp voorwaarde evenweL dat hii zijne lucifers in de kamer laten zou, wegens het brandgevaar. Daarop werd er goede nacht gewenscht, en de waard geleidde den jongen man naar ae schuur op den stroozolder. Met haveretroo ónder zich en een oud paardendek óver zich, slapen gezonde studenten beter dan kranke koningen op eierdons. Reeds deze antidiluviaansche waarheid werkt slaapwekkend. Maar Alexis sliep niet lang. Een kreunen en steunen wekte hem. Eerst meende hij dat er onder zijn stroo iemand lag die zoo jammerde. Hij stond op en zocht. Maar het kwam van beneden, uit den koestal. Dus daalde hij de ladder aJ. Hij riep wie daar was wa aan scheelde?... Daarop werd alles stil. Hii wilde licht maken maar hij had geen lucifers Hij „tt« langs den wand, van koe naar koe De eene bleef rustig liggen en üet zich bij het herkauwen niet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1910 | | pagina 9